De Gids. Jaargang 94
(1930)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 319]
| |
[pagina 320]
| |
Nu waaien de nooit te weten,
nameloos late geheimzinnigheden
met de wind mee dit dorp naar binnen.
De boomen, waaronder ik zelf kan gaan
in den dag, en 's nachts alleen blijven staan,
beginnen
mede te doen, vlak bij mijn huis.
Was het zoo dicht bij? Een oud hooren
maakt zich los uit mij, verloren
weer luisterend naar het nachtgetij,
dat trekt in nabijer vlagen voorbij
dan ooit te voren.
| |
[pagina 321]
| |
Zwaar en verschaald ligt het avondjaar
aan de kim van het einde, het hart woog zwaar
van alle werelden en van haar.
En het is genezen van hen en haar
op het èène laatste raadsel na,
hoe ze vergaan zijn en naar waar.
Met nog het eenige van haar
door de mineuren van den tijd:
alsof er achter ons iemand schrijdt
met een weenende wereld achter haar,
glinsterend tegen de eeuwigheid.
| |
[pagina 322]
| |
Het spel, dat kranke zinnen spelen,
die onder elkaar den dood verdeelen.
Lachend begaan om wat nog weet
de ziel van een, die speelde met
leven en licht zoo zuiver als
de wind met bloemen en zomergras.
Een door het einde ingenomen
aflaten van wat zijne droomen
vermochten over stof en steen,
hangt er een ziel te midden van
het spel, dat kranke zinnen spelen,
die onder elkaar den dood verdeelen.
| |
[pagina 323]
| |
Ik ben geheel terug gekeerd.
Mijn lijf is nergens bezig.
Ik ben een open morgen.
Zoo lig ik bij het klokgetik
koel in 't heelal.
Zooals een leven, pasgeboren,
uitligt. Alleen het uur
deelt het bloed en adem mede aan het staren
naar oogen, die nog sterren waren
in een vorig uur.
| |
[pagina 324]
| |
Een schuine muur van sneeuwen
komt leunen aan mijn schouder,
geduwd door broeder winter
en zuster stilte, - zou er
nog tijding wezen, ginter
achter het witte scherm, dan vlokken,
sneeuwvlokken, klokken, koele kilte
over de wereld en een hart,
elkaar gelijk in den winternacht.
G. Achterberg
|
|