De Gids. Jaargang 75
(1911)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 576]
| |
Dramatisch overzicht.Nederlandsche Tooneelvereeniging: George Dandin of de misleide echtgenoot. Comedie in 3 bedrijven van Molière. Vertaling van A.B.E. vun Leeuwen.
| |
[pagina 577]
| |
joeg. Heeft de heer Erfmann misschien wel eens hooren beweren, dat zoo'n kluchtspel als George Dandin toch eigenlijk een zeer tragischen achtergrond heeft en dat de figuur van den misleiden echtgenoot eer een droevige dan een komische verdient te heeten? Dan had de lezing van hetgeen Fransche tooneelbeoordeelaars van naam als Sarcey en Lemaître over deze klucht schreven hem beter kunnen onderrichten. Got, wiens heele persoonlijkheid trouwens naar het zwaarmoedige overhelde, gaf in zijn tijd een zwaarmoedigen Dandin te zien, met het gevolg dat het publiek van het Théâtre français, dat zijn Molière niet herkende, hem na enkele voorstellingen voor stoelen en banken liet spelen. In het dagboek van dezen ‘Sociétaire de la comédie française’ staat, onder dagteekening van 10 Februari 1874, te lezen: ‘Ce soir George Dandin, pour la première fois. J'avais bien travaillé le rôle, mais comment l'ai-je réussi? Je n'en sais trop rien. Pas un chat n'est venu dans ma loge après la représentation; mauvais signe!’ Sarcey, bij de bespreking van latere vertooningen van Molière's kluchtspel, merkt op dat het stuk, zoo opgevat als Got het deed, in plaats van te doen lachen, het publiek treurig stemde: men ging naar huis, vervuld van medelijden met den armen Dandin. En dan betoogt de Parijsche criticus dat Molière het zoo niet kan bedoeld hebben: hij wist wel dat het onderwerp tragisch was, maar ook dat het alleen gered kon worden, wanneer het werd voorgesteld als een klucht. Alles is kluchtig in George Dandin; niet alleen de malle fratsen van Dandin's adellijke schoonouders, de onnoozelheid van den knecht Lubin, maar ook de streken van Dandin's vrouw en het allermeest Dandin zelf. Zoo is Molière's bedoeling geweest; zoo heeft hij zijn stuk geschreven, en zoo moet het gespeeld worden. ‘Il faut que tout le monde y pousse franchement jusqu'au grotesque.’Ga naar voetnoot1) En Jules Lemaître, in het 8e deel van zijn Impressions de théâtreGa naar voetnoot2), beweert hetzelfde in een uitvoeriger betoog. De vertooners van de Tooneelveroenigihg schenen daar | |
[pagina 578]
| |
niets van te voelen. De mise-en-scène, zoo vermeldde het programma, was gevolgd naar de opgave van de Comédie française. Wel mogelijk, al zagen het huis en de tuin van den rijken Dandin er uit of zij wel een opfrissching noodig hadden. Maar had men uit Parijs de mise-en-scène gekregen, de mise-en-bouche en de mise-en-jambes had men van daar niet kunnen overmaken. Over Erfmann als Dandin sprak ik reeds. Angélique zijn vrouw en het echtpaar de Sottenville geleken op de poppen uit een schilderij van Lizzy Ansingh. Alleen Ruys als Lubin had in stem en houding, in vlugheid van beweging den Molièreschen niais weten te vatten. Wanneer de Tooneelvereeniging werkelijk nog iets voor Molière voelt, laat zij dan George Dandin eens nieuw bezetten met Ternooy Apel en mevrouw De Boer en andere van haar eerste krachten, en dan het stuk spelen als een klucht, met al de dolle phantasie, waarover de besten hunner te beschikken hebben. Een vertooning gelijk zij ons thans te zien gaf is Molièreschennis.
Was het misschien ook Shakespeare-schennis, welke de leider van de ‘Hagespelers’ beging, toen hij zich aan een werk als Romeo en Julia waagde? Toen in 1823 in den Hofschouwburg te Dresden, die voortreffelijke krachten telde, Romeo und Julia in de toen nieuwe vertaling van Schlegel vertoond was, schreef Ludwig Tieck, op wiens aansporing het Dresdener repertoire met deze tragedie verrijkt werd, in een brief aan Friedrich von Raumer: ‘Jede Darstellung eines solchen poetischen Werkes wird immer nur eine Annäherung, auch beim besten Spiele sein und bleiben.’ Slechts de groote schouwburgen, die over vele en velerlei krachten, finantieele zoowel als artistieke, te beschikken hebben, plegen zich dan ook aan zulk een ‘benadering’ te wagen. Dat de heer Verkade met zijn beperkte middelen het deed, zou men overmoed kunnen noemen. En zoo hij des ondanks met zijne vertooning succes behaalde, dan heeft hij dit, voor een groot deel, zeker daaraan te danken, dat men den indruk kreeg, dat aan deze vertooning veel moeite, veel studie en | |
[pagina 579]
| |
veel kosten besteed waren. Wat men, geleid door goeden smaak en zin voor kleur, zich voor geld verschaffen kon, was hier: een vernuftig décor, dat de verbeelding een goed eind tegemoet kwam (al moest men zoowel in broeder Laurens' cel als op het kerkhof zich het balkon wegdenken), en een door kleurenkeus en kleurenschikking uitmuntende costumeering. Dank zij die beide factoren, kon, vooreerst, de vertooning van de 24 tafreelen zonder verkorting binnen de drie en een half uur afloopen, en werd de aandacht aanhoudend geboeid door de spelende personen. De lange voorstelling bekoorde voortdurend het oog; zij viel, zoowel daardoor als door het vlugge spel, den toeschouwer niet lang. Bedenkt men wat er al verricht is moeten worden om dat te bereiken, dan is dit een lof van beteekenis. Maar het is tevens, waar het de vertooning in haar geheel betreft, ook de eenige lof, dien zij ten volle verdient. Alfred von Berger, thans aan het hoofd van het Burg-theater te Weenen, vroeger bestuurder van het Deutsche Schauspielhaus te Hamburg, heeft, in een verzameling opstellen met den pretentieusen titel: ‘Meine Hamburgsche Dramaturgie’, ook een stuk naar aanleiding van de vertooning van Romeo und Julia onder zijn regie. Hij doet daarin uitkomen, hoe in Shakespeare's tragedie de Liefde steeds vergezeld gaat van den rondwarenden en zijn slachtoffers zoekenden Dood, totdat deze het terrein alleen behoudt. Daarom gaat het, volgens von Berger, niet aan, dit stuk op te vatten als één groot liefdesduet, waarin het lyrisch-sentimenteele en romantische het tragische overstemt. De directeur van het Hamburgsche Schauspielhaus liet Romeo en Julia, in de balconscêne zoowel als in den bruidsnacht, hun tweegesprek niet kweelen als een operaduet, maar zacht en gejaagd spreken, als konden de gelieven elk oogenblik verrast worden. In het 5e tooneel van het derde bedrijf, dat in Julia's slaapvertrek speelt, gaat von Berger nog verder. ‘Bei der Darstellung der Brautnacht’, zegt hij, ‘musste jede traditionelle Prüderie fallen. Die Vermählten lagen sich in Bett in den Armen, das Zimmer so dunkel dass man die Gestalten kaum unterschied, nur durch den rötlichen Vorhang hereindämmerendes Morgenlicht’... Zonder dat men zóó ver behoeft te gaan, kan zeker in | |
[pagina 580]
| |
die richting iets bereikt worden dat Shakespeare's bedoeling nader komt dan de vertooning zooals de Hagespelers ons die geven. Reeds de lichte kleur van het décor staat bij het wekken van een stemming als waarnaar von Berger te Hamburg streefde in den weg.Ga naar voetnoot1) Was nu, met dit voorbehoud, het spel van de hoofdpersonen van dien aard, dat deze groote liefdestragedie in van Looy's vertaling, waarvan ik hier niets anders zeggen kan dan dat zij, op enkele overbodig stroeve constructies na, goed klinkt, de toeschouwers vermocht te ontroeren? In het minst niet. Mevrouw Enny Vrede, als Julia, is voor velen een verrassing geweest. Dit is in zoover te verklaren als deze gewoonlijk slecht sprekende en zonder talent spelende actrice van sommige gedeelten van hare rol, met name van de balconscêne, blijkbaar onder deskundige leiding, een bijzondere studie gemaakt had en daarin door juiste intonatie en zuivere dictie iets nieuws te hooren gaf. Maar dat dit enkel aangeleerd en ingestudeerd was, bleek in menig ander tooneel, waarin de van nature schrale stem bij de minste uitzetting rauw klonk, het spreken onduidelijk, het lispelen hinderlijker was dan ooit, en waarin enkel de gracieuse, slanke verschijning er aan herinnerde dat hier een Julia voor ons stond. Indien mevrouw Enny Vrede, die bij de Hagespelers steeds voorop geschoven en met eerste rollen meer belast dan begiftigd wordt, een tooneelspeelster van beteekenis worden wil, zal zij aan stemvorming, dictie, en aan nog het een en ander wat tot de essentialia van de tooneelspeelkunst hoort, nog heel wat studie hebben te wijden. Geen verrassing bood de Romeo van den heer Verkade, of het moest zijn, toen hij met een vlugheid zonder wederga over den muur van Capulet's boomgaard sprong. Hebben de zorgen voor de insceneering, die ongetwijfeld zeer groot geweest zijn, den leider verhinderd, zich in de rol van Romeo in te werken en gaf de zorg voor het goed loopen van de | |
[pagina 581]
| |
voorstelling hem wellicht distracties? Zeker is het dat hij van zijn rol weinig wist te maken en telkens den indruk gaf, met zijn gedachten elders te zijn. Van de overige medespelenden onderscheidden zich Paul de Groot als Mercutio en Hetty Beck als proloogzegster en als Peter. Van een prachtrol als die van de Voedster is heel wat meer te maken dan mevrouw Kiehl ervan terecht bracht. Zoo viel hier veel goede wil en veel goede smaak te waardeeren. Eene ‘Annäherung’ echter, als waarvan Tieck sprak, of iets als een inwijding in Shakespeare's meesterwerk was deze vertooning zeker niet.
Ik zet het den besten dramaturg, uit een roman in brieven als Wolff en Deken's Sara Burgerhart een drama van beteekenis samen te stellen met een spannende intrige en eene eenigszins diepgaande karakterteekening. Het oorspronkelijke werk, hoe frisch ook van teekening en hoe geestig van toon, gaat niet diep. Het is voor ons vooral van waarde als een levendige en kleurrijke schildering van de zeden onzer vaderen uit het laatst der achttiende eeuw. Veel meer dan een reeks, door een dunnen draad verbonden tafreelen, waarin wij de hoofdpersonen en hoofdmomenten uit den langen roman terugvinden, is er wel niet van te maken. Een aanknoopingspunt van gewicht vindt men enkel in de levendige voorstelling der gebeurtenissen, vaak in dialoogvorm, en in de pittige, echt karakteristieke uitdrukkingen waarvan men zich in ons land voor bijna anderhalve eeuw in burgerkringen placht te bedienen. Daarvan heeft mej. J. Pabst dan ook gretig en handig gebruik gemaakt, en zoo is, voor een goed deel met de eigen woorden van het oorspronkelijk, een stukje samengesteld, dat ons zoo onderhoudend mogelijk de voornaamste gebeurtenissen uit den roman, in een aantrekkelijke omlijsting en in de kleeding van den tijd, voor de oogen brengt. Niet minder goed gevonden dan, in het 2e bedrijf, het sentimenteele door mevr. de Vos-Poolman allerliefst gezongen achttiende-eeuwsch lied, is aan het slot de menuet, waardoor tegelijk het luchtig karakter van het geheele stukje wordt aangegeven. | |
[pagina 582]
| |
Prettig werd het gespeeld. Nagenoeg allen wisten zich in de huid van de voor te stellen persoon gemakkelijk te bewegen. Zoo was er in het geheel stijl en stemming. Dramatische genietingen van hooge orde schenkt de Koninklijke Vereeniging ons zelden; maar ook eenvoudige genoegens hebben hun waarde, en wanneer die ons in zoo bekoorlijken vorm worden aangeboden als in deze vertooning van Sara Burgerhart, aanvaarden wij ze gaarne.
J.N. van Hall. |
|