| |
| |
| |
Boekenevolutie.
Hoe zal over een dikke honderd jaar, gegeven de overweldigende aanwas van onzen boekenschat, een groote openbare bibliotheek er uit zien? In zijn amusant boekje ‘Anno 2070, een blik in de toekomst door Dr. Dioscorides’ heeft de Utrechtsche hoogleeraar Prof. P. Harting deze vraag trachten te beantwoorden: hij schrijft: ‘Vóór ons breidde zich, zoover het oog zien kon, een reeks van gebouwen uit, die veeleer deed denken aan eene stad van matige grootte dan aan eene voor het bewaren van louter boeken bestemde plaats. “Gij ziet, dat gij hier een keus zult moeten doen; van welk vak van menschelijke kennis wenscht gij de boekverzameling te zien?”
“Mij boezemen de geschriften over natuurwetenschap het meeste belang in.”
“Aan een bezichtiging van al de gebouwen, waarin deze bewaard worden, kan niet gedacht worden. Gij moet u veel meer beperken.”
“Welnu, dan die over Dierkunde.”
“Nog veel te veel om slechts een oppervlakkigen blik op de inrichting te werpen. Alleen het doorwandelen der zalen zonde ons te lang ophouden. Kies een klein onderdeel daaruit.”
“Dan de werken over Entomologie?”
“Het zal nog niet gaan, gij dient u tot een enkele orde der insecten te bepalen.”
“Kies dan wat ge wilt,” zeide ik, “ik ben bereid u te volgen!” Zoo traden wij dan een der gebouwen binnen. Onderweg trof mij de menigte van beambten, waarvan eenigen
| |
| |
zich beijverden om de in nog veel grootere menigte aanwezig zijnde bezoekers terecht te wijzen en te helpen, terwijl anderen bezig waren met het maken van registers en uittreksels ten behoeve van geleerden, wien de tijd ontbrak om al de geschriften over het onderwijs te lezen, waarmede zij zich op dat oogenblik bezig hielden. Ik vernam, dat dit een uitnemende leerschool voor jeugdige geleerden was, die aldus niet alleen boeken en zaakkennis opdeden, maar daardoor ook tot zelfstandige schrijvers werden opgeleid. Ik volgde mijnen geleider door lange rijen van zalen, totdat wij eindelijk gekomen waren in eene groote zaal, welker wanden van boven tot beneden met boeken bezet waren. Hier hield hij stil: “Nu zijt gij in de boekenzaal der Tweevleugelige insecten. Zeg nu welk werk gij verlangt in te zien.” Doch toen ik die duizenden banden, alle handelende over Vliegen en Muggen, in dichte rijen voor mij zag staan, vreesde ik mijne onkunde te zeer te zullen verraden, door een keus te doen en een titel te noemen, waaruit waarschijnlijk blijken zoude hoe weinig ik op de hoogte der wetenschap van de een en twintigste eeuw was. Daarom betuigde ik, volkomen voldaan te zijn over 't geen ik reeds gezien had. Zoo verlieten wij dus de bibliotheek, die wellicht juister met den naam van bibliopolis, d.i. boekenstad mocht bestempeld worden.’
Dr. Dioscorides was een scherpzinnig man en menige voorspelling uit zijn merkwaardig geschrift heeft zich in de laatste veertig jaar reeds in realiteit omgezet,.... ten opzichte van het bibliotheekwezen nochtans schijnt hij te stout gedroomd te hebben: een gebeurtenis, die zijn schaduw vooruit zendt, schijnt een streep te zullen halen door zijn toekomstrekening. Deze ‘schaduw’ is een artikel in het ‘Bulletin de l'Institut international de Bibliographie’ te Brussel, dat den sensationeelen titel draagt: Sur une forme nouvelle du livre: le livre microphotographique. Het woord ‘microphotographique’ hier in zeer verrassenden bond met het woord ‘livre’ aan de wereld der bibliophilen voorgesteld, klinkt vol geheimzinnigheid; het wekt bij ons de gedachteop aan bacteriën, baccillen en infusoriën en doet ons een oogenblik verwachten, dat de schrijver ons een sprookje wil gaan vertellen van een bibliotheek uit de wereld van het oneindig kleine; de betoogende, zakelijke
| |
| |
toon van den aanhef evenwel roept ons spoedig naar de werkelijkheid terug en doet ons met een zweem van verwondering opmerken, dat we niet zweven in een rijk van fantastische nevels, maar vasten grond onder de voeten hebben.
De schrijver begint met te zeggen, dat de bibliographie als wetenschap niet veroordeeld is, altijd in 't verleden te zoeken, maar ook wel eens met belangstelling om het hoekje van de toekomst mag gluren, en zich te bemoeien heeft met het uiterlijk zoowel als met het innerlijk van het boek. Dan zet hij de prophetenmuts op en orakelt het volgende: ‘Het boek, dat achtereenvolgens gesneden werd in steen, gebakken in klei, geschilderd op papyrus, geschreven op perkament, gegraveerd in hout, gedrukt op papier, begint in onze dagen neiging te vertoonen, zich geheel over te leveren aan de photografie.
Tot nog toe heeft zich deze overgang voornamelijk bepaald bij het illustratieve gedeelte, maar deze begrenzing is geenszins gerechtvaardigd en de transformatie heeft ook den tekst zelf binnen haar bereik. Wat heeft men reeds op dit gebied tot stand gebracht? Wat kan men rechtens van de toekomst verwachten? Zie hier 't onderwerp dezer voorloopige mededeeling.’
Dat alles klinkt gewichtig, en toch is het niet zonder leemten, want geheel waar is 't niet, dat de photographische reproductie zich voornamelijk heeft bepaald tot het illustratieve gedeelte van het boek.
Als getuigen hiervoor (maar voor hen, die wat intiemer bekend zijn met het hedendaagsche boekwezen is dit niet eens noodig) behoef ik slechts aan te roepen de prachtige facsimileuitgaven van oude handschriften onder toezicht van den Leidschen Bibliothecaris Dr. S.G. de Vries door de firma Sijthoff tot stand gebracht. Maar niettemin moeten we den schrijver de eer geven die hem toekomt en bekennen, dat de ietwat manke inleiding tot conclusies voert, die recht van lijf en leden zijn en levensmoedig de toekomst in 't aangezicht zien. Gezegd wordt, dat het tegenwoordige boek (in zijn nu reeds meer dan twaalf eeuwen oude gestalte) in hooge mate onpraktisch is; dat het te zwaar is in de hand, ongelijk van formaat, ongeschikt van vorm; dat het ruimteverkwisting vordert in de boekenkasten en bibliotheken; dat het bovendien slechts
| |
| |
kort stand houdt, door de zwakke grondstoffen waaruit het vervaardigd is niet tegen de sloopende kracht van den tijd is opgewassen, en dat een streven om 't in den tegenwoordigen vorm duurzamer te maken de toch reeds veel te groote kostbaarheid tot in 't zeer onpraktische vermeerdert. Er zijn duizenden boeken, die slechts binnen 't bereik van een zeer kleinen kring van lezers liggen; alleen de groote steden kunnen zich de weelde veroorloven van groote bibliotheken en de dorpen en kleinere plaatsen blijven verstoken van het broodnoodige dagelijksch voedsel voor het intellect; zelfs de grootsteedsche geleerde, die de bronnen wil raadplegen voor zijn wetenschappelijken arbeid, kan deze vaak niet anders dan door middel van tijdroovende en dure reizen onder zijn bereik brengen. Tegen al deze euvelmoedigheden nu is één universeel middel, de photographie, en de kunst van het licht kan en moet in deze duisternis licht brengen, kan de kostbaarheid der boeken, de wijdloopigheid en ruimte-verkwisting in de bibliotheken, de onbereikbaarheid der wetenschappelijke bronnen opheffen.... het paradijs van het ‘livre microphotographique’ is nabij, en ‘l'Institut international de Bibliographie’ wil ons dit Utopia der boekentoekomst binnen voeren.
De photographische plaat of film is namelijk ontvankelijk voor zeer fijne toetsen, en kan binnen uiterst geringe afmetingen een wijd gezichtsveld samendringen zonder dat het iets van zijn scherpte verliest. Voorbeelden hiervan vinden we in onze naaste omgeving: Men herinnert zich voorzeker de wandelstokjes, penhouders en andere ‘souvenirs’ die onze ouders voor hun kinderen meebrachten van tentoonstellingen en uitstapjes in het buitenland: in den knop dier wandelstokken en het ondereinde dier penhouders bevond zich dan een zeer klein glasoogje, een vergrootglas van een kwart centimeter in middellijn, waardoor een diorama zichtbaar was van de bezochte plaats, zeer duidelijk doorgaans en met leesbaar onderschrift. Dit diorama, dat door de lens gezien vaak een schijnbare hoogte had van een decimeter en meer, was voor het ongewapend oog niets anders dan een bijna onzichtbaar stipje, dat ongeveer de afmetingen had van de doorsnede van een vliegepoot.
Deze zelfde eigenschap der photographie heeft ook op een ander gebied in dezen tijd reeds een schitterende toepassing
| |
| |
gevonden in de bewegende lichtbeelden der cinematograaf. In een metalen doos van 15 centimeter middellijn en 2½ centimeter diepte wordt een cinematographisch lint opgeborgen van 50 Meters lengte, waarop zich 5000 verschillende photographische opnamen bevinden van zeer geringe afmeting en zeker de oppervlakte van 2 cM. in 't quadraat niet te boven gaande. Worden deze photographieën door de lantaarn geprojecteerd dan kan elk daarvan met volkomen duidelijkheid worden uitgebreid tot een oppervlak van 16 vierkante Meters. Door den inhoud van de kleine ronde blikken doos wordt dus volgens dezen maatstaf een oppervlakte van beelden voortgebracht van 80000 vierkante Meters, vertegenwoordigende een meter-breed lengtevlak van ruim tweemaal den afstand van Utrecht naar Amsterdam. Dit illustre voorbeeld nu hebben de schrijvers van 't meergenoemde artikel, de heeren Robert Goldschmidt en Paul Otlet, zich ten grondslag gesteld bij hun beschouwingen over de boekenhervorming, die door het Instituut is in studie genomen en die met de voortvarendheid van handelen, welke deze grootsche inrichting kenmerkt, waarschijnlijk binnen zeer korten tijd in daden zal worden omgezet.
Het doel, dat door onze reformators wordt nagestreefd is, aan het boek een vorm te geven, min of meer overeenkomende met de photographische film der cinematograaf, of voor 't minst een op deze ondervindingen gebaseerden mininum omvang, die echter gedurende de lectuur door middel van vergrooting, 't zij rechtstreeks of door projectie, zoodanig kan worden uitgebreid, dat het schrift een normale grootte krijgt en gemakkelijk leesbaar is, wat van de goedkoope Duitsche en Engelsche uitgaven met hun veel te gedrongen letterdruk niet altijd gezegd kan worden. Dit idee is niet geheel nieuw: de Engelsche natuuronderzoeker G. Wharton Simpson heeft de mogelijkheid der samenstelling van het microphotografische boek reeds in 1865 uitgesproken en de uitvoering daarvan in hoofdtrekken aangegeven. ‘Door middel van de photographie,’ zegt hij, ‘zou men binnen enkele decimeters in 't vierkant den inhoud kunnen samendringen van groote folianten, en van al de geleerdheid, opgetast in zalen vol met boeken zou men dan het equivalent kunnen opbergen in een enkele lade. Deze overweging kan van gewicht zijn met betrekking tot de
| |
| |
snelle en nimmer poozende vermeerdering onzer boekverzamelingen. Natuurlijk zou men dan, om deze miniatuurboeken te lezen, moeten gebruik maken van het mikroskoop of van de tooverlantaarn.’
Deze opmerking, hoewel ze geen proefnemingen op grooter schaal ten gevolge had, bleef nochtans niet geheel zonder vrucht, want gedurende het beleg van Parijs kwam de Fransche officier Dagron op de gedachte: den hier aangegeven weg van schriftverkleining toe te passen op den ordonnance-dienst met postduiven: hij vervaardigde langs photographischen weg strookjes licht papier van 4 centimeters in 't vierkant, die 1500 depêches bevatten. Op een strookje van 3 centimeters lengte en 1 centimeter breedte, een oppervlakte weinig grooter dus dan de helft van een Nederlandsch postzegel, reproduceerde hij 16 pagina's druks. Voor het bloote oog waren deze duivenpostberichten natuurlijk niet te onderscheiden van zwarte puntjes en de Duitschers, wien ze misschien hier of daar wel in handen gevallen zijn, moeten vreemd op hun neus gekeken hebben bij dit zonderlinge geheimschrift, waarvan de scherpste koppen onder de schriftkundigen vergeefs den sleutel gezocht hebben. Min of meer buiten beschouwing blijven hier de vrijwel algemeen bekende reproducties van verschillende dagbladen en tijdschriften, die enkele jaren geleden als prospectussen werden in omloop gebracht en die een hoogte hadden van 7 à 8 centimeter. Dit waren namelijk zincographische reproducties, die de scherpte van het photographische cliché verloren hadden; ook als bewijs tegen de mogelijkheid van de hier omschreven verkleiningsmethode komen ze dus niet in aanmerking. Zeer merkwaardig evenwel was de proef van den Rus Scamoni, die een geheel nummer van de Duitsche illustratie ‘Uber Land und Meer’ samenvatte in een vierkantje van 2½ bij 2½ c.M. De duidelijkheid van deze zeer kleine plano, die juist de hoogte had van ons Nederlandsch postzegel, liet, zoowel wat den tekst als wat de illustraties betreft, onder het mikroskoop gezien niets te wenschen over. Nochtans is het resultaat dezer proeven van weinig meer dan theoretische waarde, want ze bewijzen
voornamelijk, dat het mogelijk is, den inhoud van zeer groote boeken binnen uiterst geringe afmetingen langs photographischen weg weer te geven,
| |
| |
terwijl bovendien blijkt, dat het mogelijk is deze verkleiningen bij wijze van curiositeit door het mikroskoop (een inspannende arbeid voor het oog) te lezen, of ze door middel der projectielantaarn (maar dit heeft zooals de zaken nu staan min of meer den schijn van een curieus spelletje) hun normale grootte terug te schenken. De onderzoekingen nu van het Bibliographisch Instituut te Brussel bestreven de praktische toepassing der microphotographie in het tegenwoordige boekwezen en zullen er dus toe moeten leiden, een vergrootingsmethode te vinden, die zich voegt in de praktijk van het dagelijksch leven, die niet duur is, weinig omslag vergt en zoowel bij dag- als bij avondlicht kan worden toegepast. Liefst moet ze daarenboven portatief zijn, zoodat de moderne reiziger in den electrischen bliksemtrein of het pijlsnelle luchtschip der toekomst gedurende een zondagmiddaguitstapje van Amsterdam naar de kusten der Middellandsche zee, op zijn gemak zijn microphotographische courant zal kunnen lezen, waarvan hij het exemplaar, dat zeker niet minder lezensstof bevat dan de 18 groot-folio pagina's van de Zondagseditie van ons ‘Handelsblad’, in de binnenzijde van zijn linkerhandschoen heeft opgeborgen. Bescheidener eischen voor de toepassing der nieuwe uitvinding kunnen er natuurlijk gesteld worden, indien men haar eenvoudig beschouwt als een krachtig hulpmiddel bij wetenschappelijke documentatie en van haar geen diensten vraagt in het alledags-leven. Het is reeds gezegd in den aanvang van dit opstel: de geleerde die de bronnen voor zijn wetenschappelijk werk wil raadplegen, die kostbare, oude manuscripten wil onderzoeken, in een of andere verre bibliotheek opgeborgen, bewaakt als het Rijngoud of de schat van Colchis en dus niet voor overzending vatbaar, moet nu een kostbare en tijdroovende reis ondernemen, om zich het document te verschaffen, dat hem bij zijn arbeid onmisbaar is. Wèl heeft men van een aantal handschriften reeds groote,
kostbare facsimiles gemaakt, maar ook deze zijn slechts voor een gedeelte in grootere boekerijen te raadplegen; en uiterst zelden gedoogt zelfs het budget eener Bibliotheek, een dergelijke geldroovende verzameling van precieuse drukken compleet te houden. Voor den oningewijde zal dit duidelijk worden door een zeer recent voorbeeld uit ons eigen land: de prijzen van Sythoff's hiervóór
| |
| |
reeds vermelde handschrift-reproducties bedragen tusschen de 150 en 250 gulden per stuk, terwijl de bij dezelfde firma verschenene facsimile-uitgave van het prachtige ‘Breviarum Grimani’ f 1500. - per exemplaar kost: tien boeken als dit laatste zouden het geheele jaarlijksche huishoudgeld eener groote Nederlandsche bibliotheek hebben uitgeput. Bovendien staat het aantal der door reproductie toegankelijk geworden wetenschappelijke bronnen niet in verhouding tot het aantal, die ongereproduceerd bleven en in de eigen woning moeten worden opgezocht aleer ze hun geheimen den wetenschappelijken vorscher ontsluieren; onder deze reken ik den schat van rariora, rarissima en unica, zeldzame drukken, kostbare pamfletten en bovendien den stroom van oudere en nieuwere periodieken, die geen bibliotheek ter wereld, hoe vorstelijk ook met middelen toegerust, bij machte is compleet te houden. Vooral deze tijdschriften zijn oorzaak van eene versnippering van het wetenschappelijk materiaal, die het uiterst moeilijk maakt om een wetenschappelijke studie voldoende te documenteeren. Wel is door middel van repertoria getracht aan deze behoefte min of meer te gemoet te komen, en met name het ‘Institut Bibliographique’ heeft tot dit doel zijn ‘Répertoire bibliographique’ samengesteld, dat een depouillemnet geeft van den inhoud der tijdschriften, en dus de litteratuur over een gewenscht onderwerp tamelijk compleet aanwijst; maar zelfs met deze gegevens is het nog onmogelijk het dossier in voldoende volledigheid bij elkander te brengen, terwijl bovendien het gevaar dreigt, dat men zich door middel van nogal kostbare buitenlandsche ontbiedingen van boeken uit de groote bibliotheken, materiaal laat komen dat tegenvalt, onnoodig blijkt, geheel ongemotiveerde geld- en tijdverkwisting vordert. Hoezeer dit alles in wetenschappelijke kringen gevoeld wordt bewijst de even grootsche als kostbare
onderneming, die enkele jaren geleden werd aangevangen door de ‘Association des Academies’, een comité bestaande uit afgevaardigden der verschillende nationale wetenschaps-instituten (‘Académies’), dat zich tot taak stelt de gezamenlijke belangen dier genootschappen te behartigen.
De uitgave, die dit comité sedert 4 jaren het licht doet zien, draagt den titel van ‘International Catalogue’ en geeft den korten inhoud weer van alle boeken en alle artikelen op
| |
| |
het gebied der exacte wetenschappen, die in de verschillende periodieken verschijnen, daarmee een belangrijke bekorting leverend tot den compilatie-arbeid van personen, die een of andere materie uit dezen kring van wetenschappen tot onderwerp eener speciale studie nemen en alvorens hunne eigene conclusies openbaar te maken, de literatuur moeten overzien. Deze beredeneerde catalogus is een meer uitgebreide voortzetting van den ‘Catalogne of scientific Papers,’ die indertijd door de ‘Royal society’ werd uitgegeven, maar die door zijn steeds wassenden omvang en immer stijgende kosten dit geleerde genootschap uit de beurs groeide...
De ‘International Catalogue’ heeft nochtans, voor het gebied van wetenschappen, dat hij onder zijn hoede nam, de hier boven omschreven wenschen niet geheel bevredigd: telkens toch zal de geleerde onderzoeker, die zich tot hem als vraagbaak wendt, bij een of ander exerpt de begeerte voelen opkomen dit betoog in extenso voor zich te zien en dan vertoonen zich nog weder de bezwaren van onbereikbaarheid en kostbaarheid, die ik zooeven aanstipte, bij vele gevallen met nagenoeg onverzwakte kracht. Bovendien strekt de voorzienigheid van den ‘International Catalogue,’ zich slechts uit over de volgende wetenschappelijken afdeelingen: wiskunde, mechanica, natuurkunde, scheikunde, sterrenkunde, weerkunde, delfstofkunde, aardkunde, aardrijkskunde (mathematisch en physisch), palaeontologie, biologie, plantkunde, dierkunde, menschelijke ontleedkunde, anthropologie, physiologie, bacteriologie, en al weten we nu bovendien dat de verschillende ‘Jahresberichte’, ‘Central Blätter’, ‘Revues’ enz. (ik vermeld hier als een verdienstelijken Nederlandschen arbeid nog in 't bizonder de ‘Revue semestrielle’ door het Wiskundig Genootschap te Amsterdam uitgegeven) over andere gebieden van wetenschap hun licht laten schijnen, en dat de fraaie: ‘Index-Catalogue of Surgeons-generals-office te Washington’ in alphabetische volgorde op de onderwerpen een literatuuropgave brengt van tijdschrift-verhandelingen op medisch gebied, dan ligt toch de conclusie voor de hand, dat zelfs met dezen veelzijdigen en millioenen verslindenden reuzenarbeid tot het hoogst-gewenschte in deze nog maar enkele schreden gedaan zijn, en dat andere hulpmiddelen noodig worden om het ideaal van wetenschappelijke documentatie in dezen geweldig
| |
| |
druk produceerenden tijd naderbij te komen en het gebruik der repertoria geheel aan het doel te doen beantwoorden. Mij schijnt het niet ver van de waarheid, dat de microphotographische weergave van boeken hier krachtdadig zou kunnen ingrijpen. Wij leven in een tijd, van welke men met een variant op een overbekend spreekwoord zou kunnen zeggen: ‘du fantastique au réel il n'y a qu'un pas’ en het is dus geen Verniaansche wonderreizigers-caprice, indien ik u hier een beeld geef, hoe de boekenevolutie, die door het ‘Institut Bibliographique’ wordt voorbereid, er uit zal zien.
Ik verbeeld mij dan, dat in de toekomst onder het onontbeerlijk meubilair van elke boekerij een toestel zal behooren voor microphotographische opnamen, met welks bediening een vast ambtenaar belast is. De photo's worden genomen op films of op geprepareerde aluminiumplaatjes, van naar internationale regelen vastgesteld formaat en waarop de te photographeeren bladzijden worden opgenomen in een vaste volgorde. Wenscht nu b.v. een geleerde in Europa een Amerikaansch tijdschrift-artikel te raadplegen, dat hij in een der groote repertoria vermeld gevonden heeft, dan wendt hij zich tot het Centraal-bureau voor microphotographische opnamen aan het ‘Institut Bibliographique’ te Brussel, dat in zijn ‘Repertoire Bibliographique’ de aanduiding bezit, in welke boekerij zich het gevraagde tijdschrift bevindt. Dadelijk zendt het bureau zijn aanvragen, het artikel wordt microphotographisch opgenomen en binnen zekeren tijd heeft de geleerde het stuk in optima forma onder zijn bereik. Het zeer lichte, zeer dunne plaatje zal slechts eenige centen kosten en de regeeringen zullen wel niet achterblijven met den vereischten steun, door voor dergelijke geleerde documenten een internationalen vrijdom van port te geven. Hoe zal dan de moderne onderzoeker zijn ouderen collega beklagen, die nog in 't begin van de 20ste eeuw voor een enkel tijdschriftartikel, uit een vreemde bibliotheek ontboden, met de kosten van terugzending aan frankeering een sommetje van over de gulden moest betalen, ongerekend nog den toeslag voor aanteekening en emballage, die in sommige boekerijen, met name de Duitsche, gebruikelijk is: voor enkele centen toch heeft hij, de jongere, zijn wetenschappelijk document in onbetwisten eigendom. En met hoeveel grootere vlugheid,
| |
| |
zal hij dit bovendien nog onder zijn bereik hebben? De in vordering zijnde uitvindingen geven ons te dien opzichte heel wat te vermoeden: luchtscheepvaart en electrische drijfkracht brengen wellicht binnen eenige jaren het verkeer met door zeeën gescheiden landen op een geheel anderen voet van snelheid, de telephonische verbinding (in de toekomst goedkooper en meer algemeen geworden) tusschen verschillende landen is nu reeds in volle werking en de geleerde zal dus de gewenschte documenten telephonisch kunnen ontbieden. Mogelijk is het bovendien, dat de uitvinding der beeldentelegraphie van Prof. Korn in München binnen enkele jaren een groote volmaking bereikt en dat ook tele-micro-photographie aan de orde komt, om ten slotte een voldongen feit te worden, zoodat de geleerde het gewenschte document desnoods binnen enkele uren tot zijn beschikking kan hebben, al ware de bron van herkomst ook dertig dagreizen (den tijd meen ik, waarin men tegenwoordig rondom de wereld vliegt) van hem verwijderd.
Op andere wijze nog verhoudt zich het vraagstuk in betrekking tot de eerste-rangs wetenschappelijke bronnen, handschriften, wiegedrukken, rarissima, pamphletten. Het zal op den weg liggen van het Centraal-bureau te Brussel van al deze documenten reproducties te doen vervaardigen langs microphotographischen weg, die, evenals nu de catalogus-blaadjes, in laden worden gerangschikt met op den achterkant een duidelijke titelopgave, welke zoowel een wetenschappelijke (in het Institut Bibliographique geschiedt dit volgens het decimaal-systeem) als een alphabetische rangschikking mogelijk maakt. De geleerden zullen dan de reproducties, die ze voor hun arbeid behoeven, van het bureau kunnen betrekken, dat gelijktijdig meerdere exemplaren doet vervaardigen en in voorraad houdt. Hier mag nog bovendien de gunstige omstandigheid worden vermeld, dat de photographie het document reageert en dat het herhaaldelijk gelukt is, verbleekt, onleesbaar schrift, dat in het origineel zijn raadselen met halstarrigheid verborgen hield, langs photographischen weg leesbaar te maken. Voor het lezen van palimpsesten, glossen en door vuur aangetaste papierbladen zijn dus de reproducties een krachtig hulpmiddel, vooral indien men erin slaagt bij de projectievergrootingen den omvang van het origineel te overtreffen;
| |
| |
dit laatste geldt natuurlijk ook van alle minder-goed leesbare manuscripten, die men met een loupe pleegt te ontcijferen. Het gebruik van het microphotographische document in de praktijk zal de studeerkamer van den geleerde een eigenaardige verandering doen ondergaan. Wij kunnen ons den wetenschappelijken vorscher denken, bij het onderzoek van een manuscript of een ander document rechtop (gezonder houding dan de over zijn werk gebogene van heden ten dage) voor zijn schrijftafel zittend. De wand vóór hem is een zuiver-wit muurvlak; aan beide zijden van zijn zitplaats is in het bureau, in laden, zijn microphotographische biblotheek in practische, licht-overzichtelijke volgorde opgeborgen: alle documenten gelijk van vorm en de geheele verzameling als een kaartcatalogus te raadplegen. Achter hem, aan den tegenovergestelden wand, hangend of op een sierlijken standaard, bevindt zich de projectielantaarn, door een electrische leiding aan zijn schrijftafel verbonden. Aan zijn rechterhand op 't schrijftafelblad vertoonen zich drie contact-knopjes:
No. 1 | voor de ontsteking zijner electrische bureaulamp, |
No. 2 | voor de ontsteking der electrische projectie-lantaarn, |
No. 3 | voor het verzetten der pagina-beelden van het microphotographisch document, welke hij beurtelings op het muurvlak wenscht te doen verschijnen en die door een eenvoudige mechanische inrichting in het lantaarntje bij een druk op het contactknopje No. 3 in geregelde volgorde verspringen. |
Een schaduwzijde van dit toekomstbeeld is, dat de werker niet gelijktijdig zijn document zal kunnen beschouwen en tevens aanteekeningen maken of vergelijkingen met zijn eigen handschrift, want zijn onderzoek moet geschieden (ook overdag) in een donker gemaakte kamer en weliswaar heeft hij de beide contact-knopjes naast zich, zoodat hij projectie en kamerverlichting naar believen en met groote snelheid kan afwisselen, maar daardoor komt bij een nauwgezet onderzoek in sommige gevallen nog te veel ten laste van 't geheugen. Anders wordt dit bij gewone lectuur, welke men op deze wijze achteloos in een leunstoel liggend zou kunnen genieten, waarbij men dan nog tevens het electrische contactknopje voor het verzetten der pagina's verplaatsbaar zou kunnen nemen, op de manier van de electrische schellen aan onze lampen: een litterair luilekkerland dus! In verband
| |
| |
met de hier geopperde bezwaren kunnen wij ons evenwel ook een andere voorstelling maken van de studeercel der toekomst. De techniek, indien vraag en behoefte het vernuft der uitvinders aan het werk zetten, zal zeker wel een vergrootingstoestel kunnen bedenken, dat vóór den werker op de schrijftafel kan geplaatst worden en dat door middel van een dubbel oculair hem een blik geeft op de pagina van het microphotographische boek, die hij wenscht te raadplegen. Ook daarbij zou dan het mechaniekje kunnen worden aangebracht voor het regelmatig verspringen van de pagina's: het donker maken van de kamer ware dan niet meer noodig en om het volle licht op de cliché te doen vallen zou boven de schrijftafel een helder bovenlicht kunnen worden aangebracht of in het toestel zelf een electrisch lampje met reflector. Zoowel bij avond als bij daglicht zou dit systeem van vergrooting in praktijk kunnen worden gebracht. Over de optische zijde van het probleem mag ik niet meespreken, maar mij dunkt groote bezwaren zullen tegen dit een en ander niet bestaan. De heeren opticiens zullen wel bereid gevonden worden dit nieuwe veld van omzet voor hun artikel te ontginnen en zonder moeite alle bezwaren uit den weg ruimen.
De stap lijkt me zelfs niet groot om van dit lessenaarvergrootingstoestel te komen tot het zak-vergrootingstoestel. Het zal wel mogelijk zijn een soort van bril te bedenken van een zeer lichte stof vervaardigd (zoodat 't volume niet al te veel op den neus drukt), waarin de microphotographische plaat wordt opgesloten en die evenals het hiervoor gefantaiseerde toestel, door verspringing de pagina's in geregelde volgorde voor het gezichtsveld doet komen. Dan is de tijd ook niet ver meer, dat de gehate, gevloekte, onhandelbare reuzencouranten van den aardbodem zullen verdwijnen en hun drukvlakte inkrimpen tot de uitgestrektheid van een dames-visitekaartje, zoodat men de complete Zondags-edities van een Handelsblad, een Nieuws van den Dag en een Nieuwe Rotterdammer gezamenlijk zal kunnen opbergen in het binnenzakje van z'n portemonnaie zonder dat deze de rijksdaalders in 't gedrang brengen, en men zal dan den krantenverslingder behagelijk uitgestrekt zien in zijn longchair, alsof hij in een zalig nietsdoen naar de sterren tuurde, met de
| |
| |
vergrootingsbril op den neus, en zijn aan de couranten-uitstrek-gymnastiek geheel ontwende armen vrij, om rustig zijn geurige havanna vast te houden, en zijn whisky met soda aan den mond te brengen. In hoeverre deze nieuwe staat van zaken een nadeeligen invloed zou kunnen uitoefenen op het gezichtsvermogen der courantenlezers laat ik ter beoordeeling aan de oogheelkundigen: ik bouw slechts toekomstkasteelen en overzie den omvang der mogelijkheden niet: dit is trouwens, gelijk de geschiedenis leert, een onmogelijkheid, en indien de natuurlijke gang van zaken ons dezen kant uitvoert zal naast het euvel ook wel de remedie geboren worden. Nochtans deze meer huiselijke toepassing van de vinding is van later zorgen, al mogen we ook daarvan 't strekkende belang niet over 't hoofd zien, ware 't dan alleen maar wegens de mogelijkheid die daardoor ontstaat, om kleine plaatsen van openbare leesmusea met uitgebreide microphotographische boekverzamelingen te voorzien voor betrekkelijk geringe uitgaven. Vóór alles zal 't echter wel het gebruik voor wetenschappelijke doeleinden zijn, dat het nieuwe boek de wereld der realiteit binnenvoert. Het Instituut, dat onderzoekingen in het werk stelt om het vraagstuk zijn oplossing nabij te brengen, heeft zich de volgende eischen gesteld: het nieuwe boek moet gering van afmeting, gelijk van vorm en grootte, zeer licht, zeer goedkoop, licht vermenigvuldigbaar en zeer duurzaam zijn. Dit laatste vooral is nog een ernstig punt van overweging. Geen brandbaar, geen lichtverscheurbaar materiaal zal tot grondstof mogen dienen, toch zal het soepel moeten zijn en misschien zal het lichte maar stugge aluminium niet aan alle eischen beantwoorden. Van verwachting klopt ons hart, welk materiaal de vereerende voorkeur zal genieten. Een groot voordeel van het microphotographische boek zal zijn, dat niet als bij de oude boeken de oplaag binnen zekeren tijd uitgeput raakt of dat de uitgever, die zijn verwachtingen te hoog gesteld
heeft, met een menigte exemplaren blijft zitten. Hij zal het aantal exemplaren kunnen regelen naar de vraag, want de lettervorm wordt niet vernietigd en blijft tot in 't oneindige vermenigvuldigbaar, zonder merkbaar te verzwakken of te slijten. Desondanks zal zelfs de meest illusievolle voorstander der noviteit zich wel niet de mogelijkheid
| |
| |
fabelen, dat het nieuwe boek het oude van den aardbodem zal doen verdwijnen. De kortelings herleefde boekkunst lijdt geen nood: het fraai gedrukte, fraai verluchte boek uit ouder dagen zal nog wel immer vele vrienden vinden en naast het nieuwe blijven voortbestaan, ook in zijn minderkunstrijken vorm als troost voor de conservatieven, die zich op artistieke, hygiènische en conventioneele gronden tegen het gebruik van de boekbril en de projectielantantaarn blijven verzetten. Misschien zullen wel eenige dezer bezwaren ontzenuwd worden wanneer het den toekomstigen boektechnici gelukt het stelsel Lumière voor kleurenphotographie, nu nog in zijn prilste kindsheid, ook op het microphotographisch procédé toe te p ssen, zoodat prachtwerken met kleuren, incunabelen met de ruber-initialen, handschriften met de tintenpraal der miniaturen, in vollen glans en glorie kunnen worden overgebracht.
Tot een dergelijke volmaking zijn we evenwel nog niet genaderd en de naaste toekomst zal zich moeten contenteeren met wonderen als een ‘Encyclopaedia Brittannica’ in zakformaat, een ‘Mansi collectio consiliorum’ in een fichesdoos, een ‘Acta sanctorum’ in een biscuittrommel, een ‘Migne, Patrologia Graeca et Latina’ in een sigarenkistje.... en we mogen al blij zijn als we ons binnen een kwart eeuw in staat zien den gereproduceerden inhoud van onze 5 grootste Nederlandsche bibliotheken in een tiental platte schrijftafelladen op te bergen. Aleer de ‘Bibliothèque nationale’, het ‘British Museum’ en de ‘Library of Congress’ een dergelijk lot ondergaan, zullen er allicht nog een twintig winters meer onze kruin besneeuwd hebben... Een hard hoofd, dat het beleeft!.... maar van den weg, dien wij opgaan, zullen toch vermoedelijk dergelijke wonderbaarlijkheden wèl de eindpalen zijn.
J.D.C. van Dokkum. |
|