De Gids. Jaargang 63
(1899)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 473]
| |
Greutmoeder RenskeGa naar voetnoot1)Het kleindochtertje wachtte, zenuwachtig van ingehouden emotie, tot de oude grootmoeder, die klaar was met haar avondmaal, ook haar gebed gepreveld en een kruis geslagen had. Toen zei ze 't plotseling, in één adem: - Greutmoeder Renske, 'k hê nou geld genoeg, zulle. Mag 'k ze nou zondag noar Boavel goan keupen? Het oudje, die met moeite opstond om naar haar spinnewiel terug te gaan, zonk van ontzetting weer op haar stoel, met oogen van verwilderde verbazing op het jonge meisje. - Ha moar Hiere Godheid toch! zit da nou nòg in ou heufd! riep ze wanhopig uit. - Ha moar bah joa 't, greutmoeder Renske, antwoordde Emeranske, met vurige wangen en tranen in de oogen, ‘'k zoe-e'k ik toch geiren liere kliere moaken om 'n beetse mier te verdienen, en 'k en kan-e 'k ik da toch nie doen as-e 'k ik gien noaimachiene 'n hê!’ Greutmoeder Renske schudde 't hoofd en stond gebogen op. - Och Hiere! och Hiere! zijn da dingen! jammerde zij. ‘Moet die uitvindijnge van den duvel hier nou euk nog in huis komen!’ - ‘Ha moar, greutmoeder Renske, dat 'n es gien uitvindijnge van den duvel’, sprak verzoenend 't jonge meisje. ‘Da es 'n hiele scheune uitvindijnge en al de kliermoaksters wirken doar tegenwoordig mee’. Zuchtend en pruttelend, den rug gekromd en de hand geleund op haar stokje, ging greutmoeder Renske naar haar spinnewiel terug. Zij was nog van den ouden ouden tijd en | |
[pagina 474]
| |
was het steeds gebleven. Zij kende noch begreep iets van al die nieuwe uitvindingen. Zij was er bang voor en zij had er een geweldigen hekel aan. Zij was geen tienmaal in haar leven naar de stad geweest en had nog nooit op een trein gezeten. Een naaimachine kende zij heelemaal niet. Zij had er nooit eene gezien. Maar zij dacht, dat het ook zoo iets was gelijk die trein, de eerste, die door 't land reed, en waar zij, nu wel meer dan zestig jaar geleden, met honderden en honderden uit 't dorp, naar was gaan kijken. ‘'t Es de zwarten duvel!’ hadden de menschen toen geroepen, en met schrik waren zij er van weggehold...... Kleeren maken met een naaimachine! Ach! in haar tijd maakten de menschen zelf hun kleeren, of als ze 't niet konden, dan lieten zij 'n kleermaakster aan huis komen, die ze daar maakte waar z'er bij waren, zonder vreemd geknutsel noch bedrog, louter met de handen...... - Hawel es 't goed, greutmoeder Renske? Mag 'k ze nou zondag goan keupen? vroeg nogmaals het meisje, bevend en bedeesd. - Ha, 'k en kan-e 'k ik doar nie aan doen as ge gij da van ou eigen geld betoalt, moar 't en es het toch mijn goesteGa naar voetnoot1) niet, klaagde 't oudje met een diepen zucht. Zij was weer bij haar spinrad gaan zitten, had het smeulend oliepitje aangestoken, en spon..... Het houten rad snorde, haar oude, gerimpelde, knokkelige vingers, haspelden nog met verbazende bedrevenheid het spinrokken af. En haar getaand, onder een witte vleugelkap met breed bruin lint bijna geheel verborgen hoofd, was ook als een spinrokken, waarvan zij spookachtig de onzichtbare draadjes afspon, aldoor, halsstarrig, zonder eind..... Haar heele leven lang had ze gesponnen. Haar spinnewiel, voor haar gemaakt toen ze zestien jaar oud was, was met haar oud, en ruig, en versleten geworden. Zij had er gesponnen, dáár, bij dat kleingeruit, groenachtig raampje, als jeugdig, mooi, blond meisje, met frissche wangen en schitterende oogen, denkend aan den minnaar, die haar 's zondags naar de dorpskermissen vergezelde. Zij had er gesponnen als stoere, kloeke huisvrouw, met een drukke, lawaaïige schaar kinderen om haar heen. Zij | |
[pagina 475]
| |
had er gesponnen, oud en eenzaam, nadat allen, die zij had opgevoed en grootgebracht, vertrokken of gestorven waren..... En nu spon zij er haar laatste dagen, bij dat laatste kleindochtertje, dat haar naam droeg, en mooi en blond was, zooals zijzelve vroeger was geweest.... Haar arbeid, eertijds goed betaald, bracht nu haast niets meer op; en zij hoefde ook niet meer te werken, want zij had genoeg gespaard om haar laatste dagen rustig, zonder geldzorgen te kunnen slijten..... maar toch bleef zij doorspinnen, uit ingewortelde gewoonte, omdat zij het niet laten kon noch wilde, omdat zij somtijds dacht, dat ze zou sterven, den dag waarop zij niet meer spon.....
* * *
Nu was de naaimachine toch gekomen: een pracht-en-pronkstuk, glanzend gepolijst, zacht-raderend en gonzend, een genot om aan te zien en er mee te werken. De buren kwamen kijken, in verrukte, haast jaloersche bewondering. En zij vroegen aan greutmoeder Renske of zij niet trotsch en gelukkig was zulk een prachtstuk in haar huis te hebben. Maar neen, greutmoeder Renske was er in 't geheel niet trotsch en gelukkig om. Greutmoeder Renske was baug voor dat onbekend en ingewikkeld ding, dat, staande op kromme, dunne pooten, niet met de handen, maar, haast onzichtbaar, met de voeten in beweging werd gebracht. Wel leek het niet heelemaal op ‘den zwarten duvel’, op dien schrikkelijken trein, dien zij, meer dan zestig jaar geleden, voor het eerst door 't land had zien rijden; maar zij vertrouwde 't nog niet, zij begreep het niet; zij was er bang, bang voor. - Ge moet dat dijnk op slot doen; 'k ben d'r schouwGa naar voetnoot1) van! herhaalde zij telkens wanneer haar kleindochtertje even voor een boodschap, of 's zondags om naar 't dorp te gaan het huis moest verlaten..... En in het eenzaam, ouderwetsch huisje met zijn laaggebalkte, zwartgerookte zoldering, met zijn groenachtige, kleingeruite, in lood gevatte vensterraampjes en zijn ouderwetsche tinnen borden op den schoorsteenmantel en de kast, zoo zaten zij | |
[pagina 476]
| |
elk op zich zelf te werken, gelijk de oude en de nieuwe tijd: het blonde blozende meisje bij 't zacht gonzen harer glimmend-nieuwe naaimachine, de oude, geel-gerimpeld en getaande grootmoeder bij het antieke gonzen van haar spinrad..... Zij konden elkander niet zien, zij keerden den rug naar elkaar, ieder zittend vlak naast een der groenachtige raampjes, die uitzicht hadden op het groene boomgaardje met zijn oude, ruige, knoestige fruitboomen.....
* * *
Het meisje, in toenemende verrukking over haar heerlijke machine, dacht in zichzelf: ‘Greutmoeder Renske zal d'r zich op den duur wel mee verzoenen,’ en af en toe liet zij aan 't oudje 't mooie werk zien dat zij er mee vervaardigde: - Kijk 'ne kier noar die hemden, greutmoeder Renske! 'K kan d'r azeu tiene per dag meê moaken! Greutmoeder Renske keek dan wel eventjes op, maar antwoordde niettemin met een afkeurende hoofdschudding: - In mijnen tijd en hân de meinschen zeuveel hemden nie neudig.....
* * *
En tòch zou greutmoeder Renske zich er mee verzoenen!.... Dat zag, dat voelde 't meisje instinctmatig..... Het kwam haar voor of 't oudje nu soms af en toe naar de machine omkeek, of zij het heimelijk verlangen had er iets meer van te weten. Eens, nadat zij even buiten was gegaan, vond zij, weer binnenkomend, haar grootmoeder vóór de machine staan, blijkbaar in diepe aandacht het wonderlijk werktuig opnemend. - Wil 'k ou nou 'ne kier loate zien hoe dat 't goat, greutmoeder Renske? vroeg terstond het meisje, gretig de gelegenheid te baat nemend. Maar 't oudje schrikte hevig op en kreeg een kleur over haar grauwe wangen, terwijl ze kregel stotterde en bromde: - Nie, nie, 'k zocht naar de schoare. Woarom doeë gij toch altijd die schoare wig? En 'k hê ou al mier gezeid da ge da dijnk onder zijn kasse moet sluiten as g' uit 't huis goat. 'K ben d'r schouw van. | |
[pagina 477]
| |
- Ha moar, greutmoeder Renske, de schoare ligt op ou spinnewiel! antwoordde Emeranske, die moeite had om niet te lachen.
* * *
De winter naderde, de dagen werden kort. Weldra kon Emeranske na vier uur bij 't grijze daglicht niet meer werken; en bij 't ellendig olielampje van greutmoeder Renske bedierf zij haar oogen. - Greutmoeder Renske, 'k zoe toch wel moeten 'ne kijnkeeGa naar voetnoot1) hên om d'r 's oavonds bij te wirken, sprak zij. Greutmoeder Renske, die al meer dan zeventig jaar lang met haar sterke oogen bij 't smeulend schijnsel van hetzelfde oliepitje spon, schrikte van die woorden op. - Watte?..... siesterGa naar voetnoot2) in ons huis! Wilt g' ons meschien levende zien verbranden? overdreef zij. - Ha moar, greutmoeder Renske, 'n zegt da toch niet, al de meinschen branden tegenwoordig siester, drong het meisje verdrietig aan. - Ge moe 't weten! ge moe 't weten, moar ik 'n geef 'r giene cens veuren uit! - G' 'n moet er gij giene cens veuren uitgeven, 'k zal 't 'k ik van mijn eigen geld keupen. En er kwam ook een mooie, koperen, helder licht-gevende petroleumlamp in het ouderwetsch huisje. - Hawel, es da nou toch gien scheune luchtGa naar voetnoot3)? vroeg het verrukte meisje toen de lamp voor het eerst brandde. - Scheune dijngen 'n duren dikkels nie lang, sprak de oude haar kleindochtertje vreugdestorend tegen. En in de lange winteravonden zaten zij zwijgend te werken: het jonge meisje bij de heldere petroleumlamp, greutmoeder Renske bij het ouderwetsch, armzalig oliepitje.
* * *
Was het de hooge ouderdom,.... of de afleidende invloed van die nieuwe, onbekende dingen om haar heen? toch kwam | |
[pagina 478]
| |
het Emeranske voor of greutmoeder Renske niet zoo aanhoudend en zoo vlijtig meer als vroeger werkte. Het spinrad snorde soms stiller en langzamer, als moe, als overweldigd door het overijlend getik en gegons der glinsterende naaimachine. Vooral 's avonds scheen het zwaar en moeielijk te gaan; en hoe dicht ook greutmoeder Renske 't smeulend oliepitje bij het grijsgele spinrokken schoof, toch was 't nu 't helderder schijnsel der petroleumlamp dat haar werk verlichtte, dat haar stoorde en tevens aantrok, dat haar af en toe, ondanks haar taaien wil, in onweerstaanbare obsessie, het zenuwachtig-schuddend hoofd naar 't heerlijk licht als naar een zonnestraal deed omwenden. Emeranske, die de vermoeide kwelling harer grootmoeder wel opmerkte, zei haar: - Ha moar, greutmoeder Renske, 'k 'n zoe nòù toch nie mier wille spinnen, as 'k in ou ploatse woare. Leef nou liever wat op ou gemak, 'k zal-e 'k ik veur ou wel wirken. Maar dáár wilde 't koppig oudje niet van hooren. Dadelijk ging het spinnewiel weer voor een tijdje zoo vlug als vroeger, terwijl zij met een energieke hoofdschudding antwoordde: - Ik nie mier spinnen! Nie, nie, kind, dàt 'n kan nie zijn! 'k Zoe deud goan as 'k nie mier 'n spon.
* * *
Emeranske had een beminde. Elken zondag, na de vesper, ontmoette zij hem bij 't uitgaan van de kerk. Het was een aardige jongen, ook kleermaker van bedrijf, en die met haar zou trouwen, later, als greutmoeder Renske dood was. Greutmoeder Renske wist van die vrijage en keurde ze goed, doch had liever dat de minnaar niet aan huis kwam. 't Was Kerstdag. Wijd over de kille wintervelden, triestig grauw of dofgroen onder den eentonig-grijzen, neveligen hemel, galmde, melancholisch-echoënd, het geluid der klokken. Emeranske, om half twee vertrokken, had beloofd als naar gewoonte met den invallenden avond weer thuis te zijn. Zij kwam met haar minnaar in de schemering terug langs de eenzame wegen, en bij het hek van 't boomgaardje, waar hij haar doorgaans verliet, namen zij afscheid tot den volgenden zondag, toen Emeranske, even naar het huisje kijkend, met verbazing uitriep: | |
[pagina 479]
| |
- Hè!.... kijk ne kier!.... mijne kijnkee brandt!.... Zoedt er meschien iemand gekomen zijn, of es da greutmoeder Renske die hem zelf aangesteken hêt!.... Een heldere lichtstraal, inderdaad, schitterde door de groenachtige ruitjes. En iemand zat daarbinnen naast het raampje, vlak bij de naaimachine. - Woarachtig!.... wilt-e nou 'ne kier wa weten!.... riep Emeranske, die een stap op zij was gegaan om beter te zien. Greutmoeder Renske hê zelve mijne kijnkee aangesteken en ze zit aan mijn noaimachiene te wirken! ê 'k ze dan weere vergeten op slot te doen? Joa 'k, woarachtig!.... 'k hè vergeten mijne sleuter af te trekken! As ze ze nou moar nie vermeusdGa naar voetnoot1) 'n hêt! - Ha! da es de moeite weird! lachte haar minnaar, die op zijn beurt een stap verder ging om te zien. - 'K ben toch verlegen da z'r aan gemeusd zal hên, 'k goa direkt binnen! sprak 't meisje bezorgd. Zij namen haastig afscheid, met een korte omarming en een: ‘Zeu tot zondag, Jules! Zeu tot zondag, Emeranske!’
***
- Ha! dàt doe mij plezier, greutmoeder Renske! riep het meisje, ietwat gejaagd binnenkomend. ‘Hawel, es da nie giestigGa naar voetnoot2) om doarmee te wirken!’ Greutmoeder Renske, het hoofd diep voorover gebogen, als zocht zij met inspanning 't gaatje van de naald, gaf geen antwoord, maakte geen beweging. - Moar, greutmoeder Renske toch! riep het meisje, ten hoogste verbaasd door dat onverwacht schouwspel.... Maar plotseling, door een onheilspellend voorgevoel getroffen, snelde zij naar 't oudje toe, en greep haar bij de hand. Met een scherpen kreet vloog zij weer achteruit, vloog zij den huize uit, gilde naar Jules,.... Jules!.... Jules!.... met wild-angstige, overschrille stem. Hij was nog niet verre, hij kwam ontsteld teruggehold, liep met haar binnenshuis, snelde op zijn beurt naar 't oudje toe.... | |
[pagina 480]
| |
Greutmoeder Renske was een lijk...... Zij was daar plotseling gestorven, zittend vóór de naaimachine, met de hand aan de naald en de voeten op de trappers, plotseling gestorven bij die vreemde, onbegrijpelijke dingen van het nieuwe leven, op het uiterst oogenblik van willen-weten, waartoe een almachtig nieuwsgierigheids gevoel, gemengd met angst, haar van lieverlede onweerstaanbaar had gedreven.
Cyriel Buysse. |