Bibliographie.
Verborgen bronnen door Augusta de Wit. Amsterdam, P.N. van Kampen & Zn.
Een eigene en zeer eervolle plaats neemt Augusta de Wit in de rij der Nederlandsche schrijfsters in. Zij heeft, wat weinige vrouwelijke auteurs deden, vele landen en werelddeelen bereisd, is even goed te huis in de berglanden van Java als in de Schotsche hooglanden, in de lagunen van Venetië als in de Hollandsche polders. En dat zichthuis-gevoelen gaat zelfs zoo ver, dat zij, het als iets van zelf sprekends beschouwend, dat in hare novellen de lezer terstond de plaats der handeling zal herkennen, het daarom niet noodig oordeelt om, gelijk anders in eene vertelling gebruikelijk is, die plaats terstond te noemen. Eerst gaandeweg komt men er achter, waarheen men zich in de verbeelding heeft te verplaatsen. Is men echter eens waar men wezen moet, dan boeit het terrein van de handeling evenzeer als de handeling zelf. Want vooral daarin openbaart zich het groot talent van de schrijfster, dat zij niet een landschap maakt met een verhaal er in of een verhaal met een landschap er om heen, maar dat landschap en handeling één geheel vormen.
Dat treft voornamelijk in de drie stukken, waarin vinding en bewerking het oorspronkelijkst en eigenaardigst zijn: ‘De Vader’, ‘Vijandschap’ en ‘De hoogste wet’.
Niet om te vergeten is die plek in de Schotsche hooglanden aan de kust, waar de bazaltrots uit de branding omhoog steekt, de plek waar Daniel Machiel, in de eenzaamheid zijn geest en zijn lichaam verslijtend, tien winters het leven blijft voortsleepen, elken nacht het wachtvuur ontstekend, de terugkomst beidend van zijn zoon. En niet om te vergeten die vader zelf, de stroeve, geslotene, die van den onwaardigen zoon niet meer heeft willen weten, zijn brieven ongelezen heeft verbrand, maar nu, na een bange worsteling waarin de liefde heeft getriomfeerd, dien zoon zoekt, hem wacht, zijn leven voor hem offert, - maar te laat.
Wit gloeiend als de hemel en het ‘fel-bezonde’ strand is in ‘Vijandschap’ de onverzoenlijke Oostersche haat, durende tot over den dood van den vijand. En waar wij in ‘De hoogste wet’ uit den mond van het oude, verschrompelde Javaansche vrouwtje vernemen hoe zij, om den dood van haar kind te wreken, haren minnaar doodde terwijl hij sliep in haren schoot, daar