| |
| |
| |
Muzikaal overzicht.
Tot de ondernemingen, die in deze dagen de belangstelling verdienen van allen, wien de verbetering van maatschappelijke toestanden ter harte gaat, behoort ongetwijfeld de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid te 's Gravenhage en hetgeen daaraan verder verbonden is.
Gelijk bekend is, gaat zij uit van een vrouwen-vereeniging, die zich ten doel stelt, de uitbreiding van den werkkring der vrouwen in Nederland en zijne koloniën te bevorderen. Geen gelijkstelling met den man, geen zoogenaamde ‘vrouwenbeweging’ staat op haar programma; zij beoogt alleen, een zoo getrouw mogelijk beeld te geven van hetgeen de vrouwen tot stand brachten, zoowel op het gebied van nijverheid, wetenschap en kunst als op dat van maatschappelijk werk, doch daarnevens ook aan te toonen de gebreken in de opleiding der vrouw voor vakken, waarin zij een bestaan zou kunnen vinden.
In verband met dat doel zijn allerlei vakken op die tentoonstelling vertegenwoordigd, zooals handel en nijverheid, land- en tuinbouw, onderwijs, ziekenverpleging, philantropie, kunsten en wetenschappen e.m.a.
Dat onder de schoone kunsten de Muziek niet zou ontbreken, was te verwachten. Hierin toch hebben de vrouwen zich zeker niet onbetuigd gelaten, en het is daarom begrijpelijk, dat men heeft willen aantoonen, hoe ver zij het ook bij ons daarin gebracht hebben.
De klacht over ondegelijke opleiding, ja zelfs over gemis aan opleiding der vrouw in vakken, die voor haar een bestaan zouden
| |
| |
kunnen opleveren, kan op de Muziek niet toepasselijk zijn. Zij, die deze kunst wilden beoefenen om daarvan haar beroep te maken, hebben boren hare vrouwelijke natuurgenooten in vele andere vakken steeds het voorrecht gehad, even degelijk onderricht te kunnen ontvangen als de mannen. Muziekscholen en Conservatoria (om van privaat-onderwijs nu niet eens te spreken) stonden ook voor haar open, en eenmaal hare studiën volbracht hebbende, hadden de vrouwen evenveel vrijheid om zich door de Muziek een bestaan te verschaffen.
Van die vrijheid hebben zij ruimschoots gebruik gemaakt, en wel in de eerste plaats waar het de kunst van uitvoering betrof.
Men denke maar eens aan den zang. Van het oogenblik af, dat deze een werkelijke kunst werd, hebben tal van vrouwen daarin een bestaan gevonden. Zij waren op dit gebied volkomen de gelijke van den man en hebben daarop niet minder roem en materieele voordeelen behaald. Ja, als men wilde gaan vergelijken, zou men wellicht tot het resultaat komen, dat de vrouwen hier de mannen over het algemeen nog overtroffen. Er is althans in de dramatisch-muzikale kunst meer dan een tijdperk geweest, waarin de prima donna bij het publiek in hooger aanzien stond dan de primo uomo, zoodat zij niet alleen meer lauweren oogstte, maar tegenover theaterdirecteuren en concertondernemers ook hoogere materieele eischen kon stellen.
In het bespelen van instrumenten heeft de vrouw zich niet minder laten gelden. Werd deze kunst in den tijd, toen de beoefening daarvan als vak nog in haar kindsheid was, door de vrouwen meer als liefhebberij behandeld (ofschoon er volgens verschillende getuigenissen toen al vrouwen waren, die bijv. door haar luitspel, harpspel, cytherspel of vioolspel een zekeren naam verworven hadden), later werden zij ook op dit terrein de mededingsters van den man en lieten zij zich in het openbaar als solisten op de harp, het klavier en de viool hooren.
De harp, vroeger een zeer geliefd solo-instrument, geraakte later als zoodanig op den achtergrond, en eerst met de moderne muziek van de tweede helft onzer eeuw is zij, maar nu als een deel van het orkest, weder meer in gebruik gekomen. Voor een groot deel zijn het ook hier weder vrouwen, die haar tot vak-instrument gekozen hebben.
| |
| |
Het klavier daarentegen heeft zich ten allen tijde in de bijzondere belangstelling der dames mogen verheugen. Het aantal vrouwelijke pianisten is verbazend groot, en wanneer men nagaat, hoevelen er jaarlijks de onderwijs-inrichtingen met een diploma verlaten, dan komt men er wel eens toe zich af te vragen, wat het lot van al die gediplomeerden zal zijn. Voorzeker zijn er onder, die de Muziek alleen als dilettante zullen blijven beoefenen, maar het ligt toch in de bedoeling der zeer groote meerderheid, het geleerde aan te wenden als middel van bestaan, en hetzij de vrouw nu de virtuozen-loopbaan of wel die van onderwijzeres kieze, in beide gevallen is reeds onder de vrouwen alleen de concurrentie van dien aard, dat het niet gemakkelijk is, zich een goede plaats te veroveren.
De vrouwelijke violisten zijn lang niet zoo groot in aantal, doch ook hier is steeds vermeerdering te bespeuren.
Maar de schoone sekse heeft het bij zang, harp, piano en viool niet gelaten; ook de violoncel is er bij gekomen, de fluit, de clarinet, ja alle orkestinstrumenten tot de contrabas toe. En zoo kon men langzamerhand formeele orkesten uitsluitend uit vrouwen samenstellen, orkesten die in onze dagen meer en meer in de mode komen, evenals de vrouwelijke orkestdirecteuren.
De dames-orkesten zijn vooral uit Weenen afkomstig, hoewel ze ook elders te vinden zijn, bijv. in Engeland. Niet lang geleden las ik van een daar bestaande orkestvereeniging van zekere Mrs. Hunt. Deze dame trad aanvankelijk als pianiste in particuliere gezelschappen op, en bij die gelegenheden had men haar dikwijls gevraagd, of zij niet in staat zou zijn twee of meer andere instrumentalisten mede te brengen voor het maken van ensemble-muziek. Dit bracht haar op het denkbeeld om een klein vrouwen-orkest samen te stellen, en werkelijk gelukte het haar spoedig een elftal bijeen te brengen, waarmede de oefeningen werden aangevangen. Het kleine corps was weldra in verscheiden kringen gunstig bekend en mocht zich ook in de belangstelling van enkele voorname Engelsche musici verheugen. Kort na zijn eerste optreden speelde het ook voor de prinses van Wales op Marlborough-House, voor den hertog en de hertogin van Connaught en voor den groothertog en de groothertogin van Mecklenburg-Schwerin.
De dames, die dit orkest vormen, zijn bekleed met een nette,
| |
| |
militairachtige uniform, eenigszins gelijkende, vooral wat het hoofdtooisel betreft, op de kleederdracht der militairen uit de tweede helft der 18de eeuw. De getalsterkte heeft zich van lieverlede uitgebreid tot dertig, doch bij optreden op particuliere soirées is het aantal minder. Het orkest bestaat uit strijk- en blaasinstrumenten. Voor de zware koperen instrumenten moeten, wanneer die bij openbare uitvoeringen noodig zijn, mannelijke spelers gebezigd worden, maar de directrice hoopt het zoo ver te brengen, dat die partijen ook door vrouwen zullen kunnen bezet worden.
Na veelvuldig optreden in Londen heeft Mrs. Hunt met haar orkest een kunstreis in Engeland, Schotland en Ierland ondernomen en is daarna naar het vasteland overgestoken, waar de muzikale verrichtingen der dames veel succes hebben gehad, o.a. op de laatst gehouden tentoonstelling te Parijs. De bekwaamheden van Mrs. Hunt als orkest-directrice zijn door eminente musici herhaaldelijk erkend en hare meisjes schijnen zeer veel schik te hebben in dit betrekkelijk gemakkelijk beroep.
Ook met betrekking tot deze dames-kapellen en hunne vrouwelijke leiders zou men kunnen zeggen, dat er niets nieuws onder de zon is. Bij een vroegere gelegenheid heb ik er op gewezen, dat er in de 16de eeuw een hertogin van Ferrara was, die er een orkest op na hield, dat uitsluitend uit vrouwen was samengesteld. Zij was er de directrice van en wist een merkwaardige discipline onder die vrouwelijke executanten te bewaren. Misschien levert de muziekgeschiedenis nog meer voorbeelden van dien aard op doch in elk geval waren het oudtijds slechts enkele uitzonderingen. In onze dagen is er een neiging om de vrouwelijke orkesten meer en meer uit te breiden. Nog onlangs kwam in de muzikale bladen een bericht voor omtrent het vormen van een vrouwen-orkest te Berlijn, onder leiding van Mary Wurm en bestaande uit 11 violen, 2 alten, 3 violoncellen en 2 harpen. Op een groote hoogte staan zulke orkesten tegenwoordig nog niet; zoo moest men bij de uitvoering der cantate ter gelegenheid van de opening der tentoonstelling te 's Gravenhage nog zijn toevlucht nemen tot een mannelijk orkest. Maar wat niet is kan nog worden, en niemand kan vooruit zeggen, in hoeverre de vrouwen-orkesten nog voor ontwikkeling vatbaar zijn en in welke mate zij - vooral met het oog op de sterke toeneming der vrouwenbeweging - con- | |
| |
currenten van de uit mannen bestaande orkesten kunnen worden.
Zoo ziet men, dat reeds lang de Muziek als kunst van uitvoering een ruim arbeidsveld der vrouw is. Ook de Nederlandsche vrouw heeft getoond, dat het haar in dit opzicht niet aan talent ontbreekt, en mocht men er nog aan twijfelen, dan zal het bijwonen der muziekuitvoeringen op de Haagsche tentoonstelling dien twijfel zeker wel wegnemen. Hier toch wordt een schoone getuigenis gegeven van het muzikale streven der Nederlandsche vrouwen, en het succes, dat zij behalen, is volkomen verdiend.
Veel is er al gegeven en veel zal er nog volgen. Solozang en solo-voordrachten op de piano, de viool, de violoncel, de harp, uitvoeringen op de piano-double, kwartetten en duetten voor vrouwenstemmen, kinderkoren, vrouwenkoren en kinder-operetten onder leiding van dames, dat alles wordt hier vertegenwoordigd op een wijze, die een hoogen dunk geeft van het talent onzer vrouwelijke musici.
Maar niet alleen in de muzikale uitvoering toonen onze vrouwelijke landgenooten hier waartoe zij in staat zijn, ook op productief gebied, in de muzikale compositie namelijk, doen zij zich gelden.
Dit deel der toonkunst is trouwens in het algemeen een vak, dat de dames meer en meer aantrekt. Het verschijnsel, dat de vrouwen zich ook hierop toeleggen, is anders al zeer oud. De muziekgeschiedenis heeft ons reeds menig voorbeeld van vrouwelijke componisten gegeven, die met meerder of minder geluk tot vermeerdering van het aantal toonwerken hebben bijgedragen.
Niet het minst vindt men haar onder de aanzienlijke dames.
Anna Amalia bijv., de zuster van Frederik den Groote, was, volgens de verklaring van tijdgenooten, een hoogst verdienstelijke componiste en bezat daarnevens ook een groote vaardigheid in het bespelen van het klavier. Vele van de door haar gecomponeerde koralen zijn in ruimeren kring bekend geworden. In het beoordeelen der kunstenaars van haar tijd was de hooggeplaatste dame nog al streng, en zelfs verstoutte zij zich om, onbevredigd door de compositie ‘Der Tod Jesu’ van den destijds beroemden Graun, deze cantate op haar manier nog eens op muziek te zetten.
Van meer beteekenis was de prinses Maria Antonia Walpurgis, de oudste dochter van den keurvorst van Beieren, later keizer
| |
| |
Karel VII, en gehuwd met den keurprins Friedrich Christian van Saksen. Zij was een groot liefhebster van muziek, dicht- en schilderkunst en toonde dit door als beschermster van verscheiden grootheden in die kunsten op te treden. Zij dichtte in de Fransche en de Italiaansche taal en maakte zelf den tekst van de door haar gecomponeerde opera's, waarbij zij den dichter Metastasio en den componist Hasse tot voorbeeld nam. Haar beide hoofdwerken, de opera's Talestri. Regina delle Amazzone en Il Trionfo della fedeltà, werden door de deskundigen van toenmaals zeer geprezen en verschenen zelfs in de jaren 1756 en 1765 te Leipzig in druk.
Het waren ook deze opera's die haar de vriendschap van Frederik den Groote verwierven, met wien zij voortdurend in briefwisseling stond. ‘Protégez-les toujours, Madame - schreef hij haar eens over de kunsten -; la gloire, que ces arts donnent, est préférable à la plus illustre naissance, comme au plus haut degré de l'élévation, ou les hommes puissent monter. Les aimer, les protéger et les cultiver comme Votre Altesse Royale - c'est avoir acquis un mérite personnel, le seul que l'on estime et que l'on révère dans les princes.’
Ook Anna Amalia, hertogin van Saksen-Weimar, de moeder van Goethe's hoogen beschermer en vriend Karl August, bezat een zeer groot muzikaal talent. O.a. heeft zij de muziek gecomponeerd voor de operette Eluin und Elmire van Groethe.
Haar kleindochter Augusta Maria, gemalin van koning Wilhelm I van Pruisen, den eersten Keizer van het Duitsche rijk, heeft zich eveneens als componiste onderscheiden. In Berlijn had zij degelijke studiën doorgemaakt in theorie en compositie, en de vruchten daarvan waren o.a. een ouverture, muziek voor een ballet en marschen, waarvan er één, die zeer karakteristiek en melodieus is, bij het leger in gebruik is gekomen.
Onder de gravinnen, markiezinnen, baronessen en andere adellijke dames is, volgens de daaromtrent bestaande opgaven, de lust tot componeeren insgelijks zeer groot geweest, en dan volgt de lijst der vrouwelijke componisten, welke niet tot de zooeven genoemde categorieën behooren; een lijst, die naar verhouding natuurlijk nog zooveel grooter is.
Tot hetgeen door vrouwen gecomponeerd is behoort van alles. Zoowel kerkmuziek als opera's, en verder concerten, sonaten of
| |
| |
andere stukken voor klavier, muziek voor harp of viool, liederen en balladen; kortom in elk genre van muziek hebben zij blijk willen geven van haar talent.
En dit talent was dikwerf niet gering, al is er dan ook tot heden toe nog geen Händel of Beethoven onder de vrouwen opgestaan.
Of dit ooit zou kunnen gebeuren? Er is ook met betrekking tot de muziek veel geredeneerd over de waarde, die in het algemeen moet worden toegekend aan hetgeen de vrouwen produceeren; of liever over de vraag, of zij op dit gebied de gelijke van den man kunnen geacht worden. En gewoonlijk komt het dan neer op de meer of minder apodictisch uitgesproken verzekering, dat de vrouw wel geniaal in de uitvoering maar geen scheppend genie kan zijn.
Het eerste wordt zelden betwijfeld, en in dat opzicht wordt de vrouw dikwijls hooger gesteld dan de man. Mozart's vader sprak eens met grooten lof over een buitengewoon begaafde violiste en knoopte daaraan de verklaring vast, dat, naar zijn gevoelen, een vrouw, die talent heeft, met meer uitdrukking speelt dan een manspersoon. Ook Hans von Bülow heeft herhaaldelijk erkend, dat waar het de uitvoering van muziek betreft, bij de vrouw evengoed genialiteit aanwezig kan zijn als bij den man. Over Clara Schumann heeft hij meer dan eens met groote waardeering geschreven en over de violiste Norman-Neruda, die hij de Clara Schumann der viool noemde, zelfs met extase. ‘Die Geigenfee’ is de naam, die hij haar geeft, in tegenstelling van ‘die Clavierhexe’, welke hij in zijn loopbaan maar al te dikwijls had ontmoet, en met bewondering spreekt hij over de muzikale eigenschappen dezer vrouw. ‘Haar techniek te prijzen - zegt hij - zou belachelijk zijn. Wie spreekt er bijv. van Joachim's mechanisme? De geest, de ziel, het leven, de warmte, de adel, de stijl, het zich innig verdiepen in het kunstwerk en het geheel daarvan doordrongen worden - daarin ligt het geheim van de macht, die deze toovenares over de harten van haar toehoorders uitoefent. Daarin is zij zoo groot als Joachim, daarin is zij eenig evenals hij. Dat is het wat te weeg brengt, dat men haar meer dan talent hors ligne, dat men haar genie. d.i. talent in de hoogste macht moet toekennen.’
Maar bij dien lof voor het reproductief genie der vrouw blijft
| |
| |
het. ‘Productives Genie ist dem schönen Geschlecht unbedingt abzuerkennen - schrijft hij in een zijner brieven aan de Leipziger Signale - Die spärlichen Ausnahmen in der französischen und englischen Litteratur: George Sand en Elliot, können kein Präcedenz für die Musik bieten. Eine Componistin wird es niemals geben, nur etwa eine ver-druckte Copistin.’
En toegevende aan zijn neiging tot humor, geeft hij, ter bevestiging van zijn meening, dan nog een anecdote ten beste van een bezoek, dat hij eens van zijn vriend Jaëll, den ook bij ons welbekenden pianist, ontving. De zeer corpulente Jaëll trad op een dag bij hem binnen met een groot pak muziek en buiten adem, welk laatste Bülow meer toeschreef aan de zwaarte der muziek dan wel aan de omstandigheid, dat hij drie trappen hoog woonde. Het pak bevatte composities in manuscript van de vrouw van Jaëll, en deze verzocht hem, die werken eens 1e willen inzien en doorspelen. Waarop Bülow hem antwoordde: ‘Die Botschaft hör ich wohl, doch fehlt mir der Glaube. Ich glaube nicht an das Femininum des Begriffs Schöpfer. Lassen sie mich also einstweilen unbeglückt mit den Hallucinationen Ihrer schöneren Hälfte. Dahingegen verspreche ich Ihnen feierlichst: am lendemain desjenigen Tages, an welchen sie mir Ihre (eigene) glückliche Entbindung von einem gesunden Baby angezeigt haben werden - da will ich den ersten ernsthaften Versuch anstellen, mich zum Glauben an den Beruf des weiblichen Geschlechtes zur musikalischen Production zu bekehren.’
Zooals Bülow dachten en denken er nog velen. Nog niet lang geleden gaf een van de jongere musici, Felix Weingartner namelijk, zijn meening over de zaak te kennen en beweerde in het algemeen, dat een vrouw nooit in staat is tot een geniale productie; dat zij een aardig lyrisch stuk, een vrij goed schilderij kan maken, en dat haar artistieke werkzaamheid zich overigens beperkt tot navolging, vooral tot een dikwerf hoogst opmerkelijke volmaaktheid in het bespelen van een of ander instrument, in het zingen, in het weergeven of vertolken van een rol.
Dit zijn nu al te gader maar subjectieve meeningen, die zoo los daarheen geworpen worden en waarbij men op de vraag naar de gronden der beweringen in de meeste gevallen waarschijnlijk wel geen antwoord, of althans geen beslist, zal bekomen. Ik kan
| |
| |
trouwens het nut van zulke uitspraken niet inzien. De vraag is, dunkt mij, maar, of de vrouw in staat is, op het gebied der compositie met den man te concurreeren; en het is meer dan eens bewezen, dat zij dit kan.
De lust in het componeeren is in de laatste jaren bij de vrouwen zeer toegenomen, maar gelukkig paart zich daaraan het verschijnsel, dat de vruchten van hun arbeid blijk geven van veel degelijker studie dan vroeger. De vrouwen streven in deze kunst telkens naar hooger, en er zijn onder hen ook reeds enkelen, die daarin een voornaam standpunt hebben weten in te nemen.
Een voorbeeld hiervan is de Fransche componiste Auguste Holmès, die omstreeks 1850 te Parijs geboren werd uit een Ierschen vader en een Schotsche moeder en daar in 1874 is genaturaliseerd.
Haar ouders wilden van een muzikale loopbaan niets weten maar lieten haar les geven in teekenen en schilderen, en dat kwam haar, zooals zij in een interview verklaarde, later goed te pas, daar het haar in staat stelde, volgens eigen idee de schetsen aan te geven voor de costumes en het decoratief van haar dramatische werken. Niettemin was het de muziek, die haar aantrok. Zij ging door voor een muzikaal wonderkind en hield zich al vroeg met de compositie bezig. Op een concert, door baron Haussmann op het Stadhuis gegeven, werd een Chanson de la Caravane met koor van haar uitgevoerd, welke compositie Pasdeloup aanleiding gaf te zeggen: ‘dat meisje zal het ver brengen.’
Toen zij veertien jaar oud was, werd haar eerste werk gepubliceerd, namelijk een lied La Chanson du chamelier. Dit en het vorige waren de eenige werken, waarvan zij de woorden niet zelf geschreven had. Van nu af vervaardigde zij zelf den tekst van haar composities, en het wonderlijke was, dat bij haar elke compositie uit een gedicht ontstond. Het is vreemd om het te vertellen - zeide zij - maar ik heb geen muzikaal idee, tenzij ik op deze manier handel. Als ik een gedicht maak, zweeft mij de muziek voor, die ik er naderhand op zet, en wat mijne melodieën betreft, zoo zing ik die en de woorden plaatsen zich tegelijkertijd daaronder. Dit was ook de methode van de oude Barden, die misschien op mij overgegaan is door een van mijn voorzaten, den bard Henry of Huntingdon. Buitendien is het vers steeds de grondslag van mijn werk. Bijv. voor mijn compositie Pays bleu, een zuiver sym- | |
| |
phonisch werk, schreef ik een gedicht, uitsluitend om mij in de compositie te helpen en volstrekt niet om het uit te geven.
Een bijzondere manier van componeeren dus. Anderen lezen veelal gedichten van groote meesters, om zich daardoor te laten inspireeren, Auguste Holmès maakt ze zelf.
Wat nu verder haar muzikalen arbeid betreft, zoo nam zij, na de compositie van een paar symphonische werken, aan een concours deel, dat door de stad Parìjs was uitgeschreven, en componeerde daarvoor een ‘symphonie dramatique’ onder den titel van Les Argonautes. Zij verkreeg 9 stemmen tegen 11, welke aan La Tempête van Alphonse Duvernoy ten deel vielen, en de tweede prijs kreeg Guiraud met zijn Le Paradis perdu, met wien zij slechts één stem verschilde. Zij troostte zich echter met de gedachte, dat musici als César Franck, Benjamin Godard, Saint Saëns, Lamoureux, Colonne e.a. te haren gunste hadden gevoteerd.
Gelukkig ook vond zij onverwacht een uitgever voor haar werk, die het gedaan wist te krijgen, dat het den 24sten April 1881 op een concert van Pasdeloup werd uitgevoerd, bij welke gelegenheid de beroemde zangeres Hose Caron een der vertolksters was. De compositie had toen, en ook later, veel succes.
Auguste Holmès componeerde daarna nog verscheidene werken (opera's, stukken van symphonischen aard, veel liederen enz.), waarvan o.a. de Ode triomphale, die bij gelegenheid der feesten op een der verjaardagen van de Fransche revolutie van 1789 in het Nij verheidspaleis viermaal achtereen werd uitgevoerd, met een orkest van 300 personen en meer dan 900 koristen, en zeer veel opgang maakte.
Haar leermeester in de muziek was eerst Henri Lambert, organist aan een der kerken van haar woonplaats Versailles, doch het voornaamste heeft zij geleerd van César Franck, over wien zij met grooten lof spreekt en dien zij eenig noemt in het geven van onderricht. Hij drong zijn manier niet aan de leerlingen op, maar na voor hen den weg gebaand te hebben, liet hij hen aan hun eigen initiatief over. Vandaar komt het, dat zij, die zijn lessen volgden, geen bijzonder merkteeken daarvan dragen, hoewel zij in ruime mate voordeel trokken van zijn onderwijs.
Over haar loopbaan sprekende, zeide mej. Holmès, dat zij als componiste en als vrouw heeft moeten tobben om er te komen.
| |
| |
Wie zou meenen, dat de artistieke loopbaan voor een vrouw gemakkelijk toegankelijk is, zou zich deerlijk vergissen. De stappen, die hier gedaan moeten worden, zijn oneindig moeilijker, en van de goede kameraadschap, die zoo menig artist tot steun strekt, is de vrouw meestal uitgesloten.
In eenigszins gelijken zin spreekt ook mej. Cornélie van Oosterzee, van wie een Cantate werd uitgevoerd bij gelegenheid van de opening der Haagsche tentoonstelling van vrouwenarbeid, en die in zooverre overeenkomst heeft met Auguste Holmès, dat zij zich eveneens in het hoogere genre van muziek beweegt.
Gewagende van hetgeen door haar werd ondervonden, toen zij naar Berlijn was getogen om bij een der voorname musici aldaar les te nemen in de compositie, zegt zij in haar autobiographie: ‘Verschillende malen klopte ik te vergeefs aan. Herzogenberg bleek te ziekelijk te zijn om nieuwe leerlingen aan te nemen, en zoozwierf ik van hem naar de Hochschule - geen plaats; naar prof. Spitta - geen tijd; naar Bargiel - geen lust. 't Was een angstige, moeilijke, neerdrukkende tijd, en ik heb toen geweten wat heimwee was! Er hoorde energie toe, om niet al die kunst-aspiraties aan den kapstok te hangen, en uit die koude, vreemde wereld, waar ik mij zóó eenzaam voelde, niet weer terug naar 't warme huiselijke nestje te vluchten. Dat “vrouw-zijn” heeft al wat wantrouwen en koele afwijzing gewekt, hoevele steenen me niet op den weg gelegd!’
Eindelijk kwam zij op het Sternsche Conservatorium terecht en studeerde er piano bij Max van de Sandt en compositie bij prof. Radecke. Maar toen zij zich aanmeldde als leerling voor de Meisterschule van prof. Heinrich Urban, bij wien zij zich voornamelijk op de instrumentatie wilde toeleggen, had zij weder met dezelfde moeilijkheden te kampen.
Ook daarvan spreekt zij in haar autobiographie. ‘De meester ontving mij vriendelijk maar verklaarde al spoedig op zijn gewone “derbe” manier, dat hij geen vrouwen aannam: die lieten 't toch altijd varen wanneer zij op zekere hoogte waren; hij had laatst weer eens, op dringende voorspraak van zijn vriend Moszkowski, het met een geprobeerd - te vergeefs, en nu gaf hij er den brui van en liep er niet weer in. Koel en rustig stond ik op, weer een bittere ervaring rijker, en wilde heengaan, toen de stokpaardjes berijdende professor wat zachter gestemd scheen te worden, van zijn.
| |
| |
ros afsteeg, en tot mijn groote verbazing, na mij wat meer uitgehoord te hebben, mij toestond nog eens terug te komen en wat meê te brengen. Het Tannhäuserlied en een Strijkquintet-Satz wonnen spoedig het pleit.’
Het is niet te verwonderen, dat de professor van zijn meening terug kwam, want, inderdaad, hetgeen mej. van Oosterzee tot nu toe gewrocht heeft, getuigt van een veel meer dan gewoon talent en zij heeft herhaaldelijk getoond, gerust met de mannen te kunnen concurreeren.
Behalve de reeds genoemde composities heeft zij verscheidene liederen geschreven en een Cis-moll piano-quartet, dat te Amsterdam door de heeren Röntgen, Cramer, Hofmeester en Bosmans ten gehoore is gebracht. Verder een werk voor blaasinstrumenten Arabisches, dat te Berlijn een succes van beteekenis had, en toen de muziek bij het drama Yolante, die in September 1894 bij de openingsvoorstelling van den nieuwen Stadsschouwburg te Amsterdam is uitgevoerd.
Na een Nordische Fantasie voor orkest, die ook in ons land ten gehoore werd gebracht, volgde een soort van symphonisch gedicht, getiteld Königs Idyllen, vier orkeststukken naar aanleiding van Tennyson's ‘Idyls of the King’, en wel: Fürst Graint's Brautfahrt, Merlin und Viviane, Elaine's Traum, Tod und Leichenfahrt en Guinever's Flucht und Erlösung. Yan dit werk zijn in 1896 twee gedeelten door het Philharmonische orkest te Berlijn ten gehoore gebracht en het geheel is in October van dat jaar te Utrecht onder leiding van de componiste uitgevoerd, waarbij het aan bijvalsbetuigingen niet ontbrak.
Ook de Cantate bij de opening der Haagsche tentoonstelling werd door de componiste zelf gedirigeerd, en die taak zal ook hier voor haar een hoogst aangename geweest zijn, daar zij de leiding had over een uitstekend geoefend koor en het gunstig bekende Utrechtsche orkest.
In dit werk heeft mej. Van Oosterzee weder getoond, dat zij een componiste van groot talent is. Het is een interessant, boeiend muziekstuk, dat van groote kennis in de behandeling van koor en orkest getuigt en blijk geeft van groote begaafdheid om voor alles den juisten toon te treffen.
In niet zulke hooge regionen als mej. Van Oosterzee verkeeren
| |
| |
de beide andere vrouwelijke componisten, die met haar het voorrecht hadden, eigen werk onder eigen leiding op de Haagsche tentoonstelling ten gehoore te brengen. Maar de vruchten van hun arbeid zijn er niet minder om.
De dames Van Rennes en Van Tussenbroek bewegen zich voornamelijk op het terrein van het lied, in het bijzonder van het kinderlied, en laatstgenoemde tevens op dat der dramatische muziek, evenzeer voor kinderen bestemd.
Catharina van Rennes betrad met vasten stap den weg, dien zij overtuigd was dat haar talent haar aanwees, componeerde liederen voor vrouwenstemmen, zoowel voor kinderen als voor volwassenen, maar bij voorkeur voor kinderen, richtte een zangschool op en maakte de jeugd vertrouwd met de werken, niet alleen van haar geest, maar ook van anderen, die op het gebied van zang-compositie uitblinken.
Zij is een van de velen, die er naar streven, om ook het tegenwoordig en toekomstig geslacht van goede, nationale liederen te voorzien. En hoe goed ook zij den juisten toon weet te treffen, dat heeft zij in menig kinderlied, in menig kinderkoor bewezen. De Miniatuurtjes o.a., zes liedjes voor meisjesstemmen, zijn zoo gezond en daarbij zoo fijn, teeder, gracieus, naïef en onweerstaanbaar komiek, dat het een lust is ze aan te hooren, vooral wanneer zij door de leerlingen van mej. Van Rennes en onder haar leiding worden voorgedragen. Want haar talent om kinderen te doceeren is herhaaldelijk gebleken groot te zijn, en niet minder haar directie, die zich door een duidelijkheid en oorspronkelijkheid onderscheidt, welke aan de voordracht der uitgevoerde stukken in hooge mate ten goede komt.
Men heeft er zich bij de tentoonstellingsuitvoering op den 14den der vorige maand opnieuw van kunnen overtuigen. Wie zou niet onder de bekoring geraken van die kinderkoren (vooral bij de reeds genoemde Miniatuurtjes, die zoozeer uitmunten in de wedergave van fijne trekjes, van schalkschheid en geest, teweeggebracht door scherpen rhythmus, nuances tot in de kleinste onderdeeltjes, duidelijke uitspraak, zoodat men een tekstboek eigenlijk niet noodig heeft.
In de volgende maand zal men bij de muziekuitvoeringen de gelegenheid hebben een andere zijde van het talent van mej. Van
| |
| |
Rennes te bewonderen, namelijk bij de voordracht van haar vertelling aan het klavier, genaamd: In de Muizenwereld.
Die vertelling is geschreven, zooals de componiste in het voorbericht van dit werk zegt, in het belang van haar jeugdige vriendjes en vriendinnetjes, die zij, als tegenwicht voor al het hedendaagsche rekenen, zoo graag wat poëzie in hun leven gunt, maar dan... smakelijk voorgediend. Dat wil zeggen: de verstelster moet geheel op de hoogte van haar taak zijn, het geheele sprookje hardop voor zichzelve hebben gelezen en de piano-figuren poëtisch, sprookjesachtig weten te spelen. Mej. Van Rennes bezit die gave van vertellen in hooge mate en weet haar gehoor, bestaande uit grooteen kleine kinderen, te boeien. Men geraakt bij haar onder den indruk van het gehoorde, en die indruk is te sterker, naarmate het medegedeelde min of meer karakteristiek door een of ander muzikaal motief als het ware onderstreept wordt. Dan leeft het oude en jonge auditorium mede met Jozientje en haar broertje Willy, wanneer deze door dien donkeren gang van overmatige drieklanken in het rijk der muizen aankomen, en het maakt al de lotgevallen in die wereld mede, van het mastklimmen af tot de begrafenis van den jager toe.
Alleraardigst is o.a. de beschrijving van het concert in de muizenwereld.
‘Er was veel beweging onder de muizen, want dezen avond zou de beroemde zangeres, mej. Nachtegaal, optreden, die zich nog nooit in de Muizenwereld had laten hooren.
Eindelijk verscheen mejuffrouw Nachtegaal.
De muizen applaudisseerden door op den grond te trippelen.
Mejuffrouw Nachtegaal had, als eenige versiering, een rood mutsje op haar kopje.
Hoe eenvoudig en smaakvol! - riep een muizenmoeder.
Hoe snoezig! - zei een jonge dame-muis, die zelf ook zoo'n rood mutsje droeg.
Juffrouw Nachtegaal boog bevallig (muziek)... en begon te zingen (muziek).
Toen ze gedaan had, was er weer een hevig getrippel als applaus.
Ze zong nóg eens, waarna ze tweemaal teruggeroepen werd. Het was bepaald een groot succes!
Daarna zou een muizenjongeling optreden als zanger.
| |
| |
Deze jongeling had zich drie tonen eigen gemaakt en dat was heel bijzonder, want een muis kan gewoonlijk maar op één toon zingen.
Mijnheer Koekkoek, die twee tonen zingen kon, zou hem helpen. Ze traden samen op (muziek).
Dat liedje ken ik ook! - riep Jozientje verrast uit.
Ze sprong van haar plaats en zong: “Al-de eendjes zwemmen in het water!”
De muizen applaudisseerden haar uit al hun macht en fluisterden elkaar toe: “Dat is een menschenkind! die kunnen altijd zoo goed zingen”.
Ken je nog niet een liedje? - vroeg een muis op de voorste rei.
Jawel, zei Jozientje... van Poesjemauw kom eens gauw!
Maar nauwelijks had zij deze woorden gesproken, of er ontstond een hevige beweging onder de muizen. Ze sprongen verschrikt op en keken angstig naar de deur (muziek).’ -
De derde der voorname vertegenwoordigsters van het genre ‘vrouwelijke componisten’ in ons land is Hendrika van Tussenbroek, een leerlinge van Richard Hol.
Zooals ik reeds opmerkte, beweegt ook zij zich hoofdzakelijk op het terrein van het kinderlied, doch heeft zij zich daarbij ook in het dramatische begeven. Haar kinderoperette De drie Kaboutertjes, die reeds in 1896 te Utrecht voor het voetlicht kwam, is thans ook te 's-Gravenhage als voorfeest der tentoonstelling tweemaal in den Koninklijken Hollandschen Schouwburg opgevoerd, en in September zal zij voor de derde maal nog eens worden vertoond.
Het is een allerliefst werk, dat eenvoudig en ongekunsteld en toch boeiend is. De componiste weet, wat de jeugd aantrekt, wat zij begrijpen kan, wat voor haar geschikt is. Gedicht en muziek zijn bij haar in volkomen overeenstemming en bijna altijd weet zij den juisten toon te treffen. Daarin staat deze operette hooger dan Hänsel und Gretel van Humperdinck, waarvan de muziek, met het oog op den kinderlijken tekst, veel te geleerd en te rumoerig is. Verder zijn zoowel de koren als de soli van De drie Kaboutertjes buitengewoon frisch en uitmuntend door juistheid van uitdrukking, en waar de muziek tot begeleiding der pantomime dient of beschrijvend wordt, is zij vaak zeer aardig aangebracht. Dit een en ander gevoegd bij het belangwekkende van den tekst, die aan een
| |
| |
sprookje van Grimm ontleend is, maakt van deze kinderoperette een geheel, dat indruk maakt op den toeschouwer en hoorder, en de uitstekende uitvoering heeft daartoe zeker niet weinig bijgedragen.
Summa summarum hebben deze drie Nederlandsche dames ook bij deze gelegenheid de eer van haar geslacht op het gebied der muzikale compositie weder bijzonder hoog gehouden, en verwonderen zou het mij niet, wanneer dit voorbeeld nog meer dan vroeger de vrouwen opwekte om zich ook in dit vak verdienstelijk te maken.
Hopen we dan echter, dat alles zoo degelijk zal zijn als hetgeen wij op de muziekuitvoeringen van deze nationale tentoonstelling reeds gehoord hebben.
Henri Viotta.
|
|