De Gids. Jaargang 58
(1894)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 541]
| |
Mei-beweging.Mei, de maand van verhuizen, is in het land. De menschen kunnen niet blijven stilzitten. Bilderdijk, wanneer de Meimaand naderde, hield het niet langer in zijn oude woning uit, en moest een nieuwe gaan betrekken; de economie waarschuwde hem tegen zijn dolheid, maar het gevoel was hem te machtig, en hij verruilde zijn oude gevangenis tegen een nieuwe gevangenis. Anderen nemen het Pinksterfeest te baat. Zij gaan op reis, ieder voor zich of in troepjes. Kinderen en groote menschen gaan naar buiten. Zij gaan en corps. Arbeiders houden betoogingen. Zij zoeken 't allen buiten, zij zoeken het nieuwe, zij zoeken de toekomst. It 't een herinnering aan vroegere Meifeesten, die den menschen in de beenen schiet? Op keert het geheugen van 't lichaam verder terug, tot de tijden toen, met het voorjaar, de jeugdige kracht van den volksstam bekende woonplaatsen verliet om nieuwe neerzettingen te veroveren? Of keert het nog dieper in 't verleden tot een tijd toen de horde zwierf? De menschheid teert op een oud fonds. Er ligt iets mysterieus tot in haar minste beweging.
Aan alle kanten hoort men van trekken en gaan om honderd redenen. De landloopers van de Vereenigde Staten zijn van verschillende zijden op Washington aangerukt om bij het congres hun | |
[pagina 542]
| |
grieven in te brengen. De Roemeensche boeren van Zevenburgen hebben zich bij duizenden in de omgeving van Klausenburg gelegerd om er voor te waken dat goed recht geschiedt aan hun stamgenooten, die voor een Magyaarsche rechtbank van majesteitsbeleediging zijn beschuldigd. De Tataren verlaten de Krim uit vrees voor geloofsvervolging. En ginds, in een district van Voor-Indië, zijn de mangoboomen besmeerd met geheimzinnige teekens, die de bevolking oproepen, - waarheen? waartoe?
Het is niet alles couleur de rose bij dat gaan, heen en weer. Maar het heeft toch een element van pret. In een trein die volgestopt werd met bedevaartgangers zat eens iemand over het doel van den pelgrimstocht te vertellen; op het eind van zijn verhaal keek hij zijn stemmige vrouw guitig aan en zeide: Ma femme y va par dévotion et moi pour mon plaisir. Zoo is het in de wereld: de pleiziermaker komt overal bij. De nood, de wraak, de armoede drijven de menschen tot trekken, maar ook de lust in beweging en de heugenis van onzen nomadischen oorsprong. Welke combinatie van beweegredenen vindt men niet in den optocht der Amerikaansche werklieden onder ‘generaal’ Coxey! Uit een decoratief oogpunt was het een grootsch idee. Van alle oorden der Vereenigde Staten, die een werelddeel zijn, van het verre Westen en het Noorden en het Zuiden, van Montana en Californië en Texas zouden de landloopers samenstroomen naar de bondshoofdstad als een levende demonstratie der ellende van het volk, waaraan het congres, zoo 't het hart op de rechte plaats had, door een decoratief grootschen maatregel plotseling een eind kon maken. En zij kwamen, bij hoopjes en hoopen. Er is niets wat ons meer zelfgevoel geeft dan het beginnen van een tocht welks eindpaal ons pas van een afstand van duizenden mijlen toeschemert. Daarom sturen de sprookjes hun helden op verre reizen wier doel een problematische prinses is. Wie op reis gaat is de held van het verhaal, dat kan men als zeker aannemen. In San Francisco traden 600 man aan; op de grenzen van Texas verzamelde ‘generaal’ Frye een schaar; uit het Noordwesten zetten de werkloozen op onder ‘generaal’ Hogan; in Iowa com- | |
[pagina 543]
| |
mandeerde ‘generaal’ Hill, terwijl de hoofdmacht onder ‘generaal’ Coxey te Massillon in Ohio bijeenkwam. Zij werden helden. Het was voor 't eerst van hun leven, en 't was denkelijk hun eenige kans. De mannen die gewoon waren, in 't voorjaar, alleen of met hun tweeën het land te gaan afloopen, aangeblaft door de honden der hoeven, afgesnauwd door de boeren, - zij vormden thans een leger. Zij kregen in de plaatsen waar zij doortrokken geld om verder te trekken, zij kregen afzonderlijke treinen om hun tocht te bespoedigen, zij kregen eer. De couranten spraken over hen, en zij gevoelden dat zij niet langer nutteloos over de aarde zwierven, maar dat ze een roeping vervulden. Waren zijzelf er al niet van overtuigd, de oud-president der Vereenigde Staten, Harrison, zou het hun en der wereld verkondigen. ‘Wij beleven tegenwoordig een schouwspel,’ zeide hij, ‘waarvan ons land nog nooit getuige was. Een zoogenaamde industrieele armee ijlt uit alle hoeken van het land naar Washington om den leden van het congres een politiek inzicht te geven in den toestand. Het zijn mannen die onze vertegenwoordigers gaan inlichten dat de werklieden in nood verkeeren en hulp behoeven. Waren de goede principes niet door het bestuur verlaten geworden, wij zouden deze droeve en in haar grootschheid schrikwekkende betooging niet hebben aanschouwd.’ De dragers van ‘een politiek idee’ werden door zulke taal in hun ijver aangevuurd. Soms kregen zij een aanbod om op de boerderijen waar gebrek aan handen was te komen werken; aan een gansche afdeeling van eenige honderden mannen werd het voorstel gedaan om tegen vier gulden, per hoofd en per dag, een waterleiding te helpen aanleggen, - natuurlijk dat zij dergelijke vernederende voorslagen afwezen. Wat ware er van hun ‘politiek idee’ geworden! Zij ondernamen een heldengang; en toen de eerste hinderpalen opdaagden, hoe jolig-overmoedig wisten zij zich te redden! Zij joegen den boeren den schrik op 't lijf, zij ranselden de politie, zij bestormden de treinen wanneer men ze hun niet langer ter beschikking gaf. Het waren studenten. Ze waren helden. Men moest de verbeelding van Mark Twain in haar uitgelatenste pretvermogen bezitten om, naar den eisch, de heldendaden der | |
[pagina 544]
| |
armee te beschrijven. Veroveringen van treinen; - stations, door de bondstroepen bezet, langs welke de treinen der werkloozen in duizelende vaart voorbij komen schieten; - treinen door treinen achternagejaagd; - opbrekingen van rails; - herstellingen van wegen; - omkantelingen van wagens; - slachtoffers bij tientallen. Op den duur werd het meer het roezige pleizier om te gaan dan het gaan naar een doel. Het was kunst om der wille van de kunst. De problematische prinses aan het einde van den weg raakte in 't vergeetboek, de monsters die het pad belaagden waren de hoofdzaak geworden, en, na hun eersten heldhaftigen aanloop, kwamen de troepjes niet verder. Onderwijl was ‘generaal’ Coxey met zijn vier- of vijf honderd getrouwen uit Ohio gerukt. Coxey is een burgermannetje van middelbaren leeftijd, houtkooper en farmer van beroep. Achter zijn groote brillenglazen kijken een paar sluwe oogen die heel wat zaakjes hebben zien doen en goede zaakjes ook. Maar Coxey is meer dan een burgerman, hij is een lief hebber van sport, hij werkt bij de races in Pittsburg en andere voorname steden, hij heeft zijn eigen paarden aan wedrennen doen deelnemen. En hij is nog iets meer dan een sportliefhebber, hij is paardenkoopman. Midden onder zijn tocht naar Washington is hij nog ijlings per spoor naar Chicago gereisd om te assisteeren bij den verkoop van zijn paarden. Hij kwam een dag te laat. De veiling had reeds plaats gehad, en daar hij de prijzen niet had gelimiteerd, bevond hij dat zijn beste paard dat op duizend dollars geschat was voor 145 was verkocht. Welk een toestand in de Vereenigde Staten, wanneer uitstekende paarden nauwlijks iets meer dan het tiende hunner waarde halen! Welk een gouvernement waaronder zulke dingen mogelijk zijn! Het was duidelijk dat er te weinig geld in het land circuleerde. Hij voelde het aan zijn eigen beurs. Zoolang was het toch nog niet geleden dat hij 'n paar maal honderdduizend dollars de zijnen kon noemen; en tegenwoordig was hij waarlijk om geld verlegen, en de paarden waarvan hij zich moest ontdoen gingen voor spotprijzen. Hoe werd hij bevestigd in zijn ‘politiek idee’! De staatschuld moest worden afgeschaft. Geen woeker meer in de Vereenigde | |
[pagina 545]
| |
Staten. Het gouvernement moest 500.000.000 dollars slaan, te verdeelen onder de Staten naar gelang van het aantal inwoners. Een groote weg moest worden aangelegd die het geheele Bondsgebied van het Oosten naar het Westen doorkruiste om aan iedereen werk te verschaffen en de nationale nijverheid te doen bloeien. Er moest iets gedaan worden. Dat was de wet die hij aan 't hoofd van 150.000 behoeftigen, van heinde en verre saamgestroomd, bij het congres zou gaan indienen.
Honderd vijftig duizend man! Ze kwamen bij stukjes en brokjes, ze vochten om voort te kunnen gaan en bleven onderweg steken. Ieder Amerikaan die business verstaat kan een betooging organiseeren. Hij zal een paar honderd meisjes, in 't wit gekleed, doen paradeeren om het hart van verdroogde congresleden te doen kloppen voor een onrecht der zwakke, blanke sekse aangedaan. Hij zal knoestige, roetige werklui in een optocht voorbij doen marcheeren om het hoogste wetgevende lichaam te bewijzen dat een voorname tak van nationale industrie te gronde zal gaan, wanneer de invoerrechten uit den vreemde niet met eenige percenten verhoogd worden. Dat alles is een quaestie van aanneming; de groote nationale industrie betaalt een vaste som, en de zaakwaarnemer in Washington zorgt voor den optocht. Maar 150.000 man bijeen te brengen en het heele land van Oost tot West in rep en roer te houden, dat doet geen eenvoudige lobbyist, die zich met eenige zuur verdiende percenten (er is zooveel concurrentie) tevreden stelt. Daarvoor moet men zelfs nog iets meer zijn dan paardenkoopman en generaal in spe. Ook zegt men dat Coxey niet alleen zijn grootsch denkbeeld heeft uitgebroed. In het kamp der Coxeyiten ging naast het onaanzienlijk burgermannetje de reuzengestalte van den ‘veldmaarschalk’ Charles Browne. De sombrero, het leêren wambuis, de hooge rijlaarzen met sporen toonden den man aan die in de ranchos van Californië of Nieuw-Mexico thuis behoorde. Zijn uitbundige taal, zijn levendige gebaren, zijn onweerstaanbare oogen bewezen dat men te doen had met een genialen leider van menschen of ten minste met een bluffer die goed verstond zijn rol te spelen. En onder de so'jers (soldiers) der armee werd er 's avonds in het kamp gefluisterd dat Charles Browne toch eigenlijk de ziel van de expeditie was, en Coxey niet meer dan de | |
[pagina 546]
| |
arm die zijn wil uitvoerde. De ‘veldmaarschalk’ heeft zulk een zacht gezicht, zeide men, hij moet een man van energie wezen die Coxey heeft betooverd. Of was het misschien, van het burgerlijk mannetje, een list, dat toegeven aan de autoriteit van miles gloriosus Browne? - uit berekening dat men gewoonlijk van menschen meer gedaan krijgt langs een indirecten weg dan langs den directen. Een paardenkoopman is zoo licht niet te doorgronden; en een man met groote brilleglazen voor zijn oogen is de wereld te slim af.
Daar moet in menschelijke zaken altoos iets aan de verbeelding worden overgelaten. De intieme gedachte van ‘generaal’ Coxey over zijn eigen persoon en zijn bedoeling zal wel voor goed een mysterie blijven. Het is waarlijk niet het eenige mysterieuse aan den tocht. Wanneer in den ouden tijd een deel van den volksstam naar nieuwe woonplaatsen opbrak, werd de wichelaar over de voorteekens van den tocht geraadpleegd, en soms gebeurde het dat een god onder de gedaante van een heilig dier of van een vreemdeling wiens afkomst niemand raden kon zich bij den optrekkenden stoet aansloot. Een wonder! Of is de verklaring dat iedere beweging eener massa ook personen uit andere sferen aantrekt? Beweging brengt beweging voort en roept de onrustigen uit hun schuilhoeken op. De armee van Coxey bezat in Dr. Kirkland haar wichelaar en haar profeet. Vroeger dokter in Pittsburg, had hij zijn praktijk moeten opgeven omdat hij aan hallucinaties leed. Zijn hallucinaties kwamen hem thans te pas. Hij voorzag uit de sterren het lot van het leger. Eens riep hij het kamp midden in den nacht op, en bracht de ‘soldaten’ in een open ruimte waar hij hun aan den hemel een vurig wiel toonde, welks naaf, op aarde, door de armee werd voorgesteld. Het teeken bewees, naar zijn uitlegging, dat de armee van Coxey de spil was, waarom de hemelsche en aardsche dingen zouden draaien. Het was het gouden wiel der toekomst, het symbool der beweging. De ‘soldaten’ staarden in de lucht; zij konden door al de sterren het gunstige teeken niet gewaar worden, maar misschien moest men astroloog wezen om de verschijningen aan den hemel | |
[pagina 547]
| |
in haar ware gedaante te aanschouwen. Zij keken geloovig en zagen niets. Zooveel wonderbaarlijke dingen gebeurden in den laatsten tijd! Een paar dagen voordat het leger Ohio verliet, voegde zich onverwacht bij de troepen een kranige ruiter, vergezeld door een koppel bloedhonden. Hij hield een redevoering en kondigde een tijd van verschrikking aan; het oordeel was over de wereld uitgesproken, de armee zou het volvoeren, dan zou de Redder opdagen en de nieuwe gulden tijd zou aanbreken. Wie was de Redder? Was het ‘de onbekende’, die dadelijk met Coxey en Browne de leiding van den tocht op zich nam, ofschoon niemand wist van waar hij gekomen was en wat zijn doel mocht wezen? Een ‘gesluierde dame’ volgde den weg der armee per spoor, en door de algemeene opinie in verband gebracht met ‘den onbekende’, maakte zij de geheimzinnigheid nog geheimzinniger. Kermistroep of toekomstarmee? - Ze marcheerden zoo vroolijk, de soldaten van Coxey, den niet al te langen marsch, waardoor men van Massillon naar het bondsdistrict Columbia en naar de bondshoofdstad Washington komt. ‘De onbekende’ zorgde voor geldmiddelen en hartverheffende, van bloed druipende anarchistenpreeken, de astroloog zorgde voor teekenen en wonderen, ‘veldmaarschalk’ Charles Browne voor moed en ‘generaal’ Coxey voor het ‘politieke idée’, terwijl de romaneske gemoederen met een vaag gevoel van ridderlijkheid vervuld werden bij het denken aan ‘de gesluierde dame’ die, als een genius, uit de verte hun tocht omzweefde. Vooraan ging Jasper Johnson, een neger, de vaandeldrager; dan volgden bont door elkander de soldaten; alleen Coxey's zoon, Jesse, droeg een uniform, half grijs, half blauw, om symbolisch de vereeniging van het Noorden en het Zuiden te kennen te geven. Laat mij den armeehond niet vergeten, een dog, die zich als volontair in de eerste dagen van de samenkomst der troepen aanmeldde. Onder de vagabonden mocht de trouwe begeleider van den mensch niet ontbreken.
150.000 man had Coxey tegen den eersten Mei in Washington geannonceerd; er was op dien datum nog niet eenmaal het honderdvijftigste deel bij elkander. Een Moltke is Coxey niet; zelfs met ‘generaal-veldmaarschalk’ Browne als raadsman, kon hij het | |
[pagina 548]
| |
beginsel van den grooten strateeg: in gescheiden afdeelingen oprukken en geconcentreerd op het slagterrein aankomen, niet in praktijk brengen. De slag was verloren eer hij geslagen werd, en het politieke idée ging te gronde. De hoofdinspecteur van policie te Washington paste op zijn tellen en arresteerde eenigen der belhamels toen zij de geheiligde ruimte voor het Capitool in optocht binnen wilden gaan. De beweging die de Vereenigde Staten zou revolutioneeren, evenals vóor honderd jaren de tocht der vrijheidshelden uit het zuiden den val der monarchie in Frankrijk ten gevolge had, eindigde in een gevecht met de policie, waarbij de policie de baas bleef. Het lakonieke telegram dat op 21 Mei uit Washington werd geseind is de epiloog der revolutionaire tragedie. ‘Coxey en zijn luitenants Browne en Jones werden van daag tot twintig dagen gevangenisstraf veroordeeld omdat zij met een vaandel op het terrein van het Capitool een demonstratie hadden gehouden. Daarenboven werden Coxey en Browne, ieder, in een boete geslagen van 5 dollars, of subsidiair met 10 dagen gevangenis gestraft, omdat zij het grasperk beschadigd hebben.’ In die veroordeeling om het vertrappen van het gras komt de Yankeehumor voor den dag. O would-be Moltke's, o tot luitenant gedegradeerde generaal veldmaarschalk Browne, what a fall was there! een buiteling in het gras! Van den astroloog en den ‘onbekende’ en de ‘gesluierde dame’ wordt niets verder vermeld. Zij blijven mysterieus als de mysterieuse teekens op de mangoboomen in Indië. Maar geduld, zij zullen nog wel eens verschijnen in een toekomstige April- of Meimaand, de geheimzinnige teekens en de ‘onbekenden’. Dit wonderlustige menschengeslacht verlangt naar teekenen en zeeslangen en geheimzinnigheden. Maar waar is de ‘armeehond’ gebleven? Hij is trouw meegedraafd met de ‘soldaten’. Van zelf, uit plichtbesef. Omdat, waar menschen gaan, een hond moet meegaan. Hij is zeker doodgeslagen door de policie. Van de heele armee van Coxey is hij, waarschijnlijk, tot zoenoffer gekozen. De anderen zijn op het gras gestruikeld, hij is onder beulshanden gevallen. Arm slachtoffer! Arme hond! | |
[pagina 549]
| |
Daar is een moraal bij de historie van Coxey's armee, zelfs wanneer men het lot van den armeehond buiten rekening laat. Dat er bij de heele beweging zooveel onzinnings en zooveel réclame was, veroordeelt haar nog niet. Het onzinnige is dikwijls een element van succes evengoed als réclame het is. Joe Smith, de stichter van den Mormonengodsdienst, was denkelijk niet veel respectabeler persoon dan Coxey, en zijn verhaal van het vinden der ‘heilige boeken’ is een fabuleuse vinding waarbij het ‘politieke idee der industrieele armee’ met al wat er aan annex is, afdaalt (of opklimt, zoo men wil) tot den rang van een huisbakken waarheid; maar al was het greintje waarheid in Joe Smith's idee ook uiterst gering, er was daarentegen gang in de mannen die er zich door lieten bezielen. Zij trokken aan, en zij trokken op, maar niet naar Washington, neen, naar de wildernis van het verre Westen. Den onvruchtbaarsten grond herschiepen zij tot een land van melk en honig, en zij bouwden de stad der Mormonen met haar trotschen tabernakel als een teeken van overwinning. Echte vertegenwoordigers van den alouden kolonistengeest. Maar de lanterfanterarmee van Coxey ging naar den zetel der regeering om van haar een zilveren regen over het land aftesmeeken. Het was wel beweging, doch precies den verkeerden kant op.
Helaas, deze goede Meimaand brengt ons veel dergelijke beweging. Het is Coxey niet alleen die schuld heeft, - Coxey is maar een symptoom, - de heele wereld heeft schuld. Waar vindt men die lanterfanters tegenwoordig niet die iedere beweging dood doen loopen in de parlementaire machinerie of in regeeringsintrigues? Hoelang is de Senaat der Vereenigde Staten nu al met de tariefhervorming bezig waar de handel..... Maar stil, ik was heusch op 't punt om te gaan politiseeren, want ook ik lees de krant en gevoel soms aanvechting. Ik zou Milan van Servië, die zich zoo brutaal weer in 't bestuur van zijn land heeft ingedrongen, met mijn sarcasmes aan boord willen komen. Ik zou lust hebben om mijn hoofd te schudden over het cabinet Périer, dat nu eens aan Frankrijk zou gaan toonen wat regeeren was en voor een parlementaire overrompeling de wijk nam. Ik zou, als ik durfde, Crispi op zijn schouder tikken en hem waarschuwen dat hij wel zorgen mocht eerst ten minste een begin te maken met zijn hervormingswerk voordat hij die arme Sici- | |
[pagina 550]
| |
liaansche Socialistenhoofden zoo hard door de justitie liet aanpakken. Doch waarvoor me warm te maken op een schoonen Meidag, waartoe mijzelf en anderen te bedroeven door de overdenking, hoeveel beweging op niets is uitgekomen. Eén Coxey is genoeg voor heden. Het zijn toch allen maar Coxeys, die politici, welke namen ze ook dragen mogen, en in wat voor vorm ze ook hun grootsche ‘politieke ideeën’ mogen presenteeren. En deze Amerikaansche Coxey heeft ten minste iets op de anderen voor. Hij staat, met al zijn onbeteekenendheid, dichter bij het oude fonds der menschheid. Hij is natuurlijk; hij loopt, als de Meimaand nadert, achter een vaandel aan. Men kan zich vroolijk met hem maken, en achter zijn mysteries ziet men klaar den humbug en een tipjen van dat overoude mysterie: het leven.
B*. |
|