| |
| |
| |
Arnold Ruge over de Fransche socialisten.
De verschijnselen van socialisme en communisme treden ons als het ware elken dag nader en dringen zich gebiedend op ook aan de aandacht dergenen, die de onbepaaldste gehechtheid voor het bestaande en den onvoorwaardelijksten afkeer jegens alle min of meer radicale hervormingen koesteren.
Voor weinige jaren nog zag men in de organisatie-plannen van fourier niets anders dan de fantastische droombeelden van een onschadelijken krankzinnige en in den twijfel van proudhon aan de absolute bevoegdheid van den eigendom eene der gevaarlijkste, maar tevens vreemdsoortigste afdwalingen van het menschelijk verstand. Heden ten dage wint het Fourierisme in Frankrijk dagelijks veld onder de verlichtste en beschaafdste klassen der maatschappij; het ziet zich in de journalistiek op eene waardige wijze vertegenwoordigd, en oefent een onmiskenbaren invloed op de rigting der publieke opinie in Frankrijk. En schoon reeds de scherpe, paradoxale en polemische vorm, waarin proudhon de resultaten van zijn onderzoek kleedt, hem belet, eene eigenlijke school te vormen en het aantal zijner aanhangers beperkt: ook zijne tegenstanders gevoelen dat zijne redeneringen grondige tegenspraak verdienen en behoeven, en zich evenmin door luchthartige scherts als door bitteren spot laten ontwapenen.
Die belangstelling, welke allengs de plaats der vroegere on- | |
| |
verschilligheid begint in te nemen, heeft bij de verschillende personen een verschillenden grond.
Sommigen zien in socialisme en communisme niets dan de onwezenlijke, schoon verleidelijke vruchten eener eenzijdige beschouwingswijze van onzen maatschappelijken toestand, welke bij voorkeur de donkere kanten op den voorgrond stelt, en zich uit de overdrevene voorstelling van rampen, bij elke maatschappelijke inrigting onvermijdelijk, de wapenen smeedt, waarmede men zich op de bestaande orde van zaken voor vermeend onregt zoekt te wreken.
Anderen gelooven dat er, niet slechts in de fijngesponnen stelsels der socialisten, maar zelfs in de grovere plannen en uitzigten van het communisme, een kern van waarheid verborgen ligt, of liever, dat er werkelijk in onzen tegenwoordigen maatschappelijken toestand een kiem van verderf verscholen is, tegen welker ontwikkeling de kritiek der socialisten teregt strijdt en waarschuwt, schoon ook zij erkennen dat de stelsels uit die reactie ontwikkeld nog steeds aan eenzijdigheid en overdrijving lijden, en voor toepassing onvatbaar zijn.
Het spreekt van zelve dat deze met belangstelling de ontwikkeling der verschillende socialistische stelsels en scholen aanschouwen; maar ook de eersten gevoelen de noodzakelijkheid om niet slechts de verspreiding en verwerkelijking dier gevaarlijke theoriën door wettelijke middelen tegen te gaan, maar tevens de wapenen der redenering te bezigen, om ze in hunne wetenschappelijke nietigheid en practische onhoudbaarheid ten toon te stellen. Immers, al wie in onze dagen op verstand en beschaving aanspraak maakt, is over de struisvogel-theorie heen, volgens welke het kwaad niet bestaat, voor wie het maar weigert te zien.
Wij willen ons niet aan de waardering der twee aangewezene standpunten wagen. Liever zoeken wij in de belangstelling, die wij aan beide gemeen achten, een grond om voor de volgende bladzijden een gunstige ontvangst te verwachten.
Die bladzijden toch bevatten verschillende en veelsoortige details, zoo omtrent de stellingen en rigtingen, als omtrent de personen en de omgeving der verschillende Fransche socialisten, door een scherpzigtigen ooggetuige op de plaats zelve verzameld.
Het ontbreekt ons zeker sinds de laatste jaren niet aan mededeelingen over en brieven uit Parijs, die ons niet slechts op het veld van openbarc aangelegenheden, instellingen en
| |
| |
vertooningen rondleiden, maar ons ook den toegang tot menige bijzondere woning, tot menig gesloten vertrek openen. Wij zijn met soirées bij guizot, gesprekken met thiers, ontmoetingen met alexandre dumas, bezoeken bij jules janin, en wat dies meer zij, overstelpt.
Dergelijke mededeelingen echter over de socialisten, die toch in het openbaar leven van Parijs geen geringe rol spelen, behooren nog tot de zeldzaamheden. Buiten eene vlugtige beschrijving der persoonlijkheid van louis blanc door rellstab in zijne brieven uit Parijs, herinneren wij ons naauwelijks iets van dien aard. Te belangrijker was ons daarom het verhaal door ruge van zijne ontmoetingen gegeven, en de verwachting dezelfde belangstelling misschien bij sommige lezers van De Gids aan te treffen, noopte ons tot de vertaling van enkele bladzijden.
Wie ruge is, zullen de meesten waarschijnlijk weten. Hun echter, wien de befaamde redacteur der Hallische en Deutsche Jahrbücher zelfs bij naam onbekend mogt zijn, willen wij het niet verzwijgen, dat hij onder de extrême gauche der wijsgeerige en staatkundige oppositie gerangschikt moet worden, en tot de diepgevallenen behoort, wier bent bij Prof. hengstenberg steeds de Jung-Hegelische Rotte heet, en tegen welke Prof. leo bij tijd en wijle de bliksems zijner denunciationen slingert.
Zooveel ter waarschuwing, opdat niemand in een valstrik gelokt worde en ieder wete dat hij de woorden gaat lezen van iemand, die door de Evangelische Kirchen-Zeitung na rijp beraad voor nog gevaarlijker dan het Junge Deutschland verklaard wordt.
Intusschen, schoon wij geenszins de verantwoordelijkheid van alle in de volgende bladzijden uitgedrukte opiniën en oordeelvellingen op ons nemen, heeft zich ruge, hoe subversief hij dan ook zijn moge, tegenover de velerlei stelsels en plannen der Fransche socialisten op een zeer onafhankelijk en onbevooroordeeld standpunt geplaatst, en niemand zal hem eene groote mate van objectiviteit en scherpzinnigheid ontzeggen, welke zijne oordeelvellingen ook voor hen belangrijk maken, die overigens zijne beginselen niet deelen.
Dit volsta ter inleiding. Dat ruge's begeerte om een Duitsch-Fransch Tijdschrift op te rigten, hetwelk gelijktijdig voor de Duitsche en Fransche oppositie een orgaan opleveren, en de toenadering der beide nationaliteiten bevorderen moest, eene der beweegredenen tot zijne reize naar Parijs, en tevens de aanleiding was, waardoor hij met de leden der verschillende socia- | |
| |
listische partijen in aanraking kwam, blijkt voldoende uit de brieven zelve, tot welker mededeeling wij thans overgaan.
| |
‘Sociale’ kennissen.
Ge ziet, hoeveel aantrekkelijks Parijs voor mij heeft, en juist in tegenoverstelling tot de nationalen aan deze en gene zijde van den Rhijn, zoude ik gaarne iets voor de verbroedering der Duitsche en Fransche liberalen doen. Wij behoeven niet moeijelijk in onze keuze te zijn: al de schakeringen der oppositie, ja zelfs de eerlijke conservateurs van het Julij-Frankrijk zijn, uit het Duitsche standpunt gezien, liberalen. Moeijelijker is het ons, zelve iets voor de Franschen te zijn, en hun smaak in onze wijze van zijn te geven; en het kon wel gebeuren dat wij enkel met de uiterste linkerzijde tot eenige verstandhouding kwamen: slechts de communisten zijn voor het Humanisme, dat de menschheid in hare volheid opvat, zonder zich aan bekrompene of eenzijdige onderverdeelingen te bekreunen, vatbaar. Evenwel zijn het de communisten niet, die ik hier zoek; zij kunnen geene schrijvers voor het Tijdschrift, dat wij in den zin hebben, leveren, en ik voor mij heb het nog niet tot het geloof aan de alleen- en alles zaligmakende gemeenschap van goederen gebragt.
En toch stoot ik bij elke schrede op de ‘Socialen’, en heden vind ik zelfs in de Démocratie pacifique de aankondiging, dat ik naar Parijs gekomen ben, om ‘de Sociale Wetenschap’ (natuurlijk fourier's systeem) te bestuderen. Er is iets van aan; slechts stuit het mij, die tot nog toe alle menschen voor Socialisten gehouden heb, dat hier nu plotseling het socialisme heet uitgevonden te zijn, en een geheel nieuw stelsel wezen moet; en ik heb geruimen tijd noodig gehad, eer ik in die aanmatiging eenigermate berusten konde. Intusschen is het somwijlen noodig, zich geheel van het verledene los te rukken, en daarom zij het dan zoo: wij kennen nog geene eigen- | |
| |
lijke zamenleving en moeten den waren vorm der maatschappij nog tot stand brengen. In elk geval kan men er slechts bij winnen, steeds in beter gezelschap te komen. Schaft alle slechte societeit af, en laat niemand van de goede uitgesloten zijn.
Mijn communistische reisgenoot, een goed en beminnelijk man, zorgde aanstonds dat ik met ‘sociale mannen van naam’ in aanraking kwam: mijne eerste kennismaking was die met den ‘Correspondent uit Parijs,’ die onder dezen naam in het Communistenberigt uit Zwitserland voorkomt; daarop vereerde mij Madame flora tristan, de schrijfster der ‘Wandelingen door Londen’ en der ‘Union Ouvrière,’ met haar bezoek, en eindelijk leerde ik victor considérant, den hoofdredacteur van het orgaan der Fourieristen, de Démocratie pacifique, en cabet en dezamy, de twee sommiteiten der communisten, kennen, eer ik er nog aan had kunnen denken, mijne oorspronkelijke bezoeksplannen bij niet of half socialistische schrijvers, die in Duitschland gezag en naam hebben, ten uitvoer te brengen.
De ‘Correspondent uit Parijs’ is een man van geringe bekwaamheden, maar van grooten ijver, en die zich daardoor slechts te gelukkiger voelt in zijne eenige gedachte: ‘Zoo wij maar eerst gemeenschap van goederen hebben.’ Hij ziet in zijne verbeelding ieder gelukkig en elke bekwaamheid tot den hoogsten trap van ontwikkeling gebragt, zoodra het communisme verwezenlijkt zal zijn. Toen wij zamen in den cirque bij franconi de dames met evenveel onverschrokkenheid als bevalligheid op de paarden dansen zagen, riep hij uit: ‘Heerlijk! en in het communisme zullen alle vrouwen zoo kunnen dansen.’ Hij behoort dan ook geenszins tot de brooden waterpredikers; hij zet geen donker gezigt, en noodigt de proselyten, die hij maken wil, geenszins tot den puriteinschen drinkbeker der onthouding. Fourier heeft hem jegens alle genietingen verdraagzaam gemaakt, en hij deelt chinaasappelen, ananassen, champagne, oesters en Indische vogelnestjes aan alle communisten uit, even als hij ze alle bij franconi in de leerschool zenden wilde. Zoo hij echter zonder veel verstand en zonder zich aan de vatbaarheid, de duizelingen of de maag der toekomstige communisten te bekreunen, over talent en smaak beschikt, zoo doet hij het met des te meer humor, en het laat zich allerliefst aanhooren, wanneer hij met dezelfde naïve opgewondenheid over de gelukkige toekomst
| |
| |
spreekt, waarmede kinderen ons vaak vertellen, wat zij al hebben en doen zullen als zij groot zijn. Ondertusschen versmaadt hij ook voorloopig de chinaasappelen der ‘slechte maatschappij’ niet, en onderwerpt zich voor zijn persoon aan de Parijsche zeden, tot ‘in de vrije liefde’ toe. Hij houdt het duizendjarige rijk van het communisme, waarin de liefde geheel vrij, de goederen eerlijk beheerd en regtvaardig verdeeld en de talenten volkomen ontwikkeld zijn zullen, wel voor zeer na op handen, maar hij gelooft tevens dat ‘die geweld hebben het met geweld nemen.’ Over het geheel zijn de communisten, even als de vromen, deels blijmoedigen, wien de hemel van het communisme en al de ellende dezer slechte wereld, ‘der oude maatschappij’, niet hindert zich te goed te doen, en hunnen humor te behouden; deels dweepers, die nu reeds hunne banvloeken gedrukt en ongedrukt uitvaardigen, en hunne bullen met de guillottinne bezegelen. In Parijs hebben de vrolijke, humane, philosophische karakters de overhand. Cabet en dezamy gaven mij die opmerking toe. ‘De Correspondent uit Parijs,’ die overigens zijn naam te regt voert, want hij correspondeert met onverwoestbaren ijver naar alle hemel- en wereldstreken, is bij dat alles niet zonder priesterlijk talent, en oefent zelfs eene soort van herderlijke tucht, die zich echter tot de beurzen en de financiële regtgeloovigheid der communisten en communistengenooten beperkt. Hij was zoo vriendelijk mij voor een geloofsgenoot aan te zien, onderhield mij over mijne geldverspillingen, en meende, ik konde maandelijks wel twintig franken uitzuinigen en die tot de uitgave van communistische geschriften - er was van
weitling's Evangelie der arme zondaars sprake - bijdragen.
Ik zag hem verbaasd aan; hij daarentegen vertrok geen plooi van zijn gelaat.
‘Ik moet bekennen’, voer ik uit, ‘dat ik niet daarom de Duitsche policie en censuur uit den weg ben gereisd, om hier tot zelfs mijn uitgaafboek onder toezigt te stellen. Ik verzoek van dergelijke belangstelling in mijne persoonlijke aangelegenheden verschoond te blijven.’
‘Er bestaan geene bijzondere aangelegenheden meer, en men moet van wederzijde onder elkanders toezigt staan.’
‘Ik onder het uwe en gij onder het mijne? Maar ik stel geenerlei belang in u, althans niet genoeg om uwe femme en uwe huishouding in orde te houden.’
| |
| |
‘Mannen van gelijke beginselen moeten in elkander belang stellen.’
‘Welke beginselen bedoelt gij?’
‘De gemeenschap van goederen.’
‘Ik wil geene gemeenschap van goederen, en allerminst met u. Noch uwe beginselen, noch de wijze waarop gij ze wilt toepassen, bevallen mij. En zelfs indien onze beginselen overeenstemden, zoo ware mij dat nog bij lange na geen reden, om met u in persoonlijke betrekking te treden.’
Ik liep driftig heen.
En toch had de naïve man slechts daarin ongelijk, dat hij zoo naïf was. Niemand zal het een ander ten kwade duiden, dat deze hem tot het voorwerp zijner opmerkingen en beoordeelingen maakt; maar men zal ieder de deur wijzen, die openlijk voor die bedoeling uitkomt. En voor het communisme is dit zeker niet de geringste hinderpaal, dat er nu eenmaal onverdragelijke menschen en onverdragelijke karakters zijn.
| |
Cabet en het humanisme.
Mijn reisgenoot bragt mij den ex-député en advokaat cabet, den schrijver van den Voyage en Icarie, een communistischen roman, waarin eene gewijzigde gemeenschap van leven en huishouding, onder beheer van alle goederen en zaken van staatswege en met behoud der familie en der republikeinsche staatsvormen, beschreven wordt. Cabet was in 1830 niet zonder invloed. De koning raadpleegde hem en zocht hem voor zich te winnen. Cabet verklaarde zich reeds destijds tegen de bourgeoisie, en verlangde, dat de koning zijn steun in de massa, het peuple, zoeken, en de radicale democratie voorbereiden zoude. Louis philippe hield dat voor onmogelijk, en achtte de massa tot zulk eenen toestand voorbereid noch berekend. Cabet bezwoer hem de proef te nemen, en stelde zich voor den gunstigen uitslag borg. Hij verkreeg zijnen wensch niet, maar bleef toch in goede verstandhouding met den koning, en nam korten tijd later de moeijelijke zending naar Corsica, om daar als
| |
| |
Procureur-Generaal de Jury in te voeren, op zich. Later kwanr het tot eene openlijke scheuring, en thans behoort cabet tot de uiterste oppositie, welke hij echter, als bedreven advokaat, op legaal terrein zoekt te vestigen en binnen de palen der wettigheid poogt te houden. Geen nommer van zijn maandschrift, de Populaire, verschijnt, waarin hij niet de sainteté de la famille handhaaft, en zich tegen alle geweld en zamenspanning verklaart. Tijdens het jongstverledene communisten-proces te Toulouse was cabet voornemens, als verdediger van verscheidene der beschuldigden daarheen te gaan, en hield zich stellig overtuigd, dat hunne onschuld voldingend blijken zoude. De vrijspraak volgde ook; doch cabet werd op allerlei wijze verhinderd te pleiten, ja men vreesde hem zoo zeer, dat men hem zelfs, toen hij zich vrijwillig op de bank der beschuldigden plaatste, het woord ontzegde. Men wilde hem met geweld buiten de zaak houden. Desniettemin bereikte hij zijn doel. De geheele communistische partij, die door den afloop van het proces in eene veel gunstiger stelling kwam, vestigde nu de oogen op hem, en zoo het communisme in staat ware, de arbeidende klasse, al ware het slechts in de steden, voor zich te winnen (de 130,000 naamteekeningen onder ledru rollin's arbeiders-petitie, zijn eene veel te geringe deelname), zoo zoude cabet zich aan de spits eener onwederstaanbare legermagt geplaatst zien. Voor het oogenblik intusschen is de partij der communisten zeer zwak, en geheel buiten staat om op eigen voeten te staan, hoe veel te meer om eene omwenteling te beginnen. Alle Fransche socialisten, voor zooverre zij eene omwenteling wenschen en te gemoet zien, vestigen hunne blikken
op de bewegingen der politieke partijen. In zich zelve zien zij wel de erfgenamen, maar geenzins de vaders der aanstaande revolutie. Het spreekt overigens van zelve, dat cabet's legaliteit slechts op zijne feitelijke houding, geenszins op zijne eigenlijke zienswijze betrekking heeft. Er is geen Franschman, voor wien de wet eene andere geldigheid heeft dan eene voorloopige; de Franschen hebben allen dit boven ons vooruit, dat zij hunne wetten door hun volksleven, niet hun volksleven door hunne wetten beheerschen laten. Zoo de charte nooit eene waarheid geworden is, de Septemberwetten zijn het evenmin: tusschen beide ligt de Fransche vrijheid, de beschaving, de houding, de zeden van het humaanste volk ter wereld. Cabet is Fransch van het hoofd tot de voeten, een bejaard man, maar nog vurig als een jongeling, met vriendelijke, veelbeteekenende, ja sluwe en sceptische gelaatstrek- | |
| |
ken. Hij maakt zich geene illusiën over de zwarigheden die zijn ontwerp, om alle kapitalen door den staat te laten monopoliseren en administreren, die de vruchten geregeld verdeelen, en daarenboven vooraf ieder tot het voortbrengen dier vruchten in staat moet stellen, in de uitvoering ontmoeten zal. Want hoe uitvoerig zijne ‘reize naar Icarië’ ook zij, zoo twijfelachtig blijft altijd het waar en hoe; en hoe zeer de aanhangers van het communisme mogen toenemen, zoo verre blijft deze secte nog steeds van de meerderheid en vooral van de zegepralende meerderheid verwijderd. Maar cabet is nu eenmaal overtuigd, dat slechts langs den weg der communauté de menschen tot menschen kunnen gemaakt worden, en daarom wil hij dien weg inslaan. Hij voelt ook, dat met het bloote dogma der gemeenschap
van goederen niets aan te vangen is; daarom heeft hij het ondernomen, de nieuwe inrigting uitvoerig en naauwkeurig te beschrijven. Het wekte bij hem geene geringe belangstelling, dat wij Duitschers eindelijk met grooten toestel van geleerdheid daar gekomen zijn, waar eigenlijk de achttiende eeuw reeds stond, en hij hoorde mij opmerkzaam aan, toen ik hem over de ontwikkeling van den Duitschen geest en over de noodzakelijkheid onzer theoretische grondigheid onderhield. Met groote vaardigheid van geest vatte hij aanstonds elk beslissend keerpunt der theorie op, en vooral boezemde hem mijne bewering belang in, dat het gevaarlijk is, de metaphysica, zoo als Engelschen en Franschen gedaan hebben, ter zijde te laten: men moet veeleer de metaphysica door zich zelve oplossen, en alle hare mysteriën op den eenvoudigen, waren grond terugbrengen, door de menschenwereld uit de natuur des menschen en de natuur uit haar zelve te verklaren.
‘Men ontneemt alzoo der wetenschap den geheimzinnigen achtergrond: maar wat men nu niet verklaren en begrijpen kan, wat vangt men daarmede aan?’ vroeg hij.
‘Dat blijft een wetenschappelijk vraagstuk, dat slechts wetenschappelijk opgelost kan worden; en geen mysterie, dat eerst zoude moeten geopenbaard worden en dat men dan nog altijd, geopenbaard als het is, als geheimenis zou moeten vereeren.’
‘Dat is zeer juist; maar wanneer men bij u de wetenschap aldus tot wezenlijkheid brengt en de wereld der denkbeelden rationaliseert: wat doet men om de idee der menscheid tot wezenlijkheid te brengen en der maatschappij eene rationele organisatie te geven?’
| |
| |
‘Niets, of zoo goed als niets. Integendeel, men zoekt de wetenschap weder irrationeel, en de maatschappelijke organisatie zoo Russisch mogelijk te maken.’
‘Ge spreekt van de Regeringen. De onze is niet beten, en zoo zij zich al, in stede van Rusland, ons oude koningschap ten voorbeeld stelt, zie ik nog niet in wat wij vooruit hebben. Wij hebben vrijheid van drukpers en men neemt de boeken die der heerschende klasse niet aanstaan in beslag; wij mogen dagbladen schrijven, maar de partij, welke niet minstens een halve millioen francs uitschieten kan, is van de journalistische openlijkheid uitgesloten: dus komt de partij der armen, de massa des volks, niet eens aan het woord. Ik bedoel derhalve met mijne vraag niet de regeringen, ik meen onze partij.’
‘Zij bestaat niet in Duitschland,’ antwoordde ik.
Ontsteld viel mij mijn reisgenoot in de rede, en verklaarde, er waren toch in elk geval vele communisten in Duitschland.
‘Maar zeker geene communistische partij,’ zeide ik.
‘En gij zelve, zijt gij geen communist?’ vroeg cabet, oogenschijnlijk een weinig verwonderd.
Ik begreep, dat mijn echt-Duitsch gebrek aan allen partijgeest, mij in eene vrij scheeve stelling gebragt had. Cabet en mijn reisgenoot wilden en moesten Duitsche communisten, en eene uitbreiding van het communisme in Duitschland hebben, en zoo ik zelve niet een bewijs der Duitsche propaganda zijn wilde, waarmede konde ik mijn bezoek, om niet te zeggen mijn geheele bestaan, regtvaardigen? Ik bezon mij intusschen snel, en, daar ik nu toch eenmaal de waarheid gezegd had, wilde ik daarbij blijven, en antwoordde: ‘Deze practische vragen liggen ons zoo verre, dat wij ze ons nog niet eens voorgesteld hebben; als ik wij zeg, bedoel ik onze wijsgeerige en staatkundige oppositie. In de hoofdzaak echter zijn wij het met u eens; wij enkennen met u den mensch als het beginsel en het doel der maatschappij; maar de wijze, waarop de maatschappij tot dat doel moet georganiseerd worden, is ons nog niet helder. Wij kunnen voor het oogenblik niets doen als zelve het zuiver-menschelijke in ons ontwikkelen; aan eene theorie om met éénen slag allen te humaniseren, ontbreekt het ons echter nog geheel. Ik beken derhalve mijne onwetenheid, maar ook mijne begeerte om mij daarvan te ontdoen, en zal trachten mij uwe werken en die, waarin de overige socialistische stelsels van eenige beteekenis ontwikkeld worden, te verschaffen.’
Hiermede was de vriendelijke man volkomen tevreden, ja
| |
| |
ons gesprek was hem zoo gewigtig, dat ik bij het heengaan nog eens alles met hem recapituleren moest. Hij hield een for meel eindverhoor met mij en het had allen schijn, als wilde hij, wat ik hem had medegedeeld, punt voor punt opteekenen.
| |
Dezamy en de vrijheid der drukpers.
Cabet is hoogst naijverig op zijne suprematie, en vergat in zijnen strijd met dezamy, die op alle punten met veel meer openheid en eerlijkheid radicaal is, de broederlijkheid; in zijne kritiek van flora tristan de galanterie. Men zoude haast gelooven, dat geene maatschappij van gelijken hem behagen zoude, waarin hij niet de eerste was. Intusschen zijn misschien de bittere uitvallen der communistische schrijvers tegen diegenen hunner broeders, die of verder gaan dan zij zelve, of bij hen achterblijven, slechts eene zonde der ‘oude slechte maatschappij,’ welke van zelve verdwijnen zal, zoodra ‘de goede maatschappij’ in het leven getreden is.
Dezamy bezocht mij meer dan eens, hij at somwijlen met mij, en wij hebben tot het laatst een hoogst aangenamen omgang gehad. Hij is materialist en zoekt de wereld uit haar zelve te verklaren; hij wendt noch een Christendom naar zijne eigene uitlegging, noch eene legaliteit van cabet's maaksel voor; hij ontkent niet, dat met den bijzonderen eigendom ook de bijzondere huishouding der familie ophouden, en de ‘liefdeverbindtenissen’ in de plaats van het huwelijk treden zouden. In het kort, hij komt voor al de gevolgtrekkingen van zijn beginsel met open vizier uit. Cabet is oud en wacht zijn tijd af, als iemand, die zich reeds met voorbarige pronunciamiento's de vingers gebrand heeft; dezamy daarentegen is jong, zijne zaak sleept hem mede, en hij heeft genoeg vertrouwen in de waarheid, om haar luide te verkondigen. Hij zegt even min als cabet: wij willen door een opstand tot ons doel komen; maar zijne geheele wijze van spreken is een opstand
| |
| |
tegen de denkwijze der Fransche natie, die het veel schrikkelijker vindt, wanneer iemand zich atheïst en onchristelijk, dan wanneer hij zich, als thiers en lamartine, een zoon der omwenteling noemt; de Franschen vreezen de philosophie meer dan de straatsteenen, en hoe meer zij zich in de liefde de teugels vieren, des te meer hechten zij in hunne maatschappelijke geloofsbelijdenis aan de sainteté de la famille. En zij hebben geen ongelijk: een feit, dat uit geen bepaald beginsel ontspruit, is niets; een beginsel, dat tot een feit wordt, is alles. De vereeniging der Cabetisten te Toulouse werd vrijgesproken, dezamy's Almanach de l'organisation sociale van 1844 werd veroordeeld, en weswegens? wegens goddelooze leerstellingen. De straf was: vernietiging van het boekje, 300 francs boete en acht weken gevangenisstraf. Toen dit vonnis bekend werd, trok zich geen enkel staatkundig dagblad de zaak van den communist aan. Ik had den in zeer beschaafden en voegzamen toon geschrevenen almanak gelezen, en sprak verschillende redacteurs van oppositie-bladen over het gevaar, dat er in lag, om procés de tendance te laten opkomen, maar het antwoord was overal hetzelfde: ‘hij is niet van onze partij,’ en het oogpunt der regtvaardigheid scheen voor dit geval volstrekt niet te bestaan. Ja, de Charivari, die toch waarlijk niet tot de heiligen behoort, ging zoo verre, dat hij felix pyat's veroordeeling op de bekende aanklagte van jules janin met die van dezamy vergeleek. De een had een slecht schrijver vernietigd, de ander vernietigde alle grondslagen der maatschappij - de godsdienst, het eigendom en de familie - en de eerste werd tot
eene straf van 2000 francs boete en zes maanden gevangenis, de andere tot eene kleinigheid veroordeeld Misschien kon men den geheelen almanak in Duitschland met het imprimatur van den een of anderen verstandigen censor gedrukt krijgen, zoo bezadigd, zoo ten deele dogmatisch is hij gesteld; maar de Franschen hebben robespierre's anathema tegen de goddelooze philosophie en de veroordeeling van den communist baboeuf nog in het hoofd, en de partijen zijn even onbillijk tegen wie beneden als wie boven hen staan. Eenige voorbeelden uit den Almanak en uit den Charivari mogen het begrip van wat in Frankrijk geoorloofd en wat ongeoorloofd is, aanschouwelijk maken.
‘Rationalisme en éenheid’ zeggen de uitgevers van den Almanak: ‘is ons beginsel. Éénheid zoowel in het maatschappelijke als in het metaphysische. De oorzaak, het steunpunt en
| |
| |
de aanvang van alles wat is, was en zijn zal,’ vaart dezamy voort, ‘de eenige, standvastige en algemeene grondslag van alles wat geschiedt, in het kwade zoowel als in het goede, is de natuur, een eeuwig, onbeperkt, eenig wezen, onbegrijpelijk in zijn laatsten grond, maar tastbaar in zijn bestaan, en in zijne verschijnselen en openbaringen in het algemeen en in wezenlijkheid harmonisch, geregeld, regtvaardig en welwillend.’
Deze geheimzinnige en welwillende Natuur is niet eens geheel zonder mysticisme, zij is onbegrijpelijk en niet zonder de gewone eigenschappen van het Allerhoogste wezen: regtvaardigheid en goedheid; zij is in geen geval erger dan de beginselen onzer meest officiële wijsgeeren. En hoe laten nu de diepgezonken schrijvers, welke zelfs de Charivari goddeloos vindt, Natuur en Rede gelden? ‘Dit kleine boekje’ zeggen zij: ‘geven wij uit om de wetenschap der maatschappij onder het volk te verspreiden. Het bevat in korte trekken het plan, hoe de algemeene gemeenschap zou moeten ingerigt worden. Het stelsel dat wij aan den toets der openlijke bespreking onderwerpen, is geene theorie, met wegdenking van de bestanddeelen der tegenwoordige maatschappij ontworpen en slechts na een voorbereidend overgangstijdperk te verwezenlijken, geen stelsel, welks zegepraal eerst na eene groote omwenteling of eene bloedige catastrophe mogelijk zijn zoude. Integendeel, wij hebben de elementen der huidige maatschappij naauwkeurig onderzocht en gewogen, wij hebben hare gebreken, die het ongeluk van het menschdom na zich slepen, gepeild, en uit deze studie, uit deze strenge toetsing is voor ons de vaste overtuiging ontstaan, dat het stelsel der gemeenschap volkomen uitvoerbaar zijn zal, zoodra slechts de openbare meening er de billijkheid en voortreffelijkheid van erkend zal hebben.’
Het eerste opstel wendt zich daarop onmiddelijk tot de arbeidende klasse. ‘Arbeiders,’ zoo begint het, ‘alles om u heen verbetert zich, slechts uw toestand niet. Moet dat zoo blijven? Neen. Hoe wilt gij het veranderen? Verandert u zelve, ontdoet u van uwe onverschilligheid, leert willen, nadenken, onderzoeken, en laat uwe regten gelden. Broeders, hoort de bevriende stemmen, die uit uw midden uitgaan. Maakt de oplossing der maatschappelijke vraagstukken, welke wij u hier aanbieden, tot een voorwerp van ernstig nadenken, en, wij twijfelen er geen oogenblik aan, weldra zult
| |
| |
gij de zekerheid erlangen, dat de rampen, die u nederdrukken, hoe groot en vreesselijk zij ook zijn mogen, geheel opgeheven kunnen worden.’
De schrijver, de Heer navel, zelf een arbeider, toont daarop nader aan, dat geene omwentelingen de lagere klassen baten kunnen, zoo lang zij de noodige bekwaamheden missen, om aan de openbare aangelegenheden deel te nemen. ‘De inrigting der maatschappij,’ vaart hij voort, ‘is de eenige oorzaak van het kwaad: die moet gij leeren kennen, die hervormen. En welke is de beste inrigting der maatschappij? Na lange en ernstige overweging dezer vraag twijfelen wij niet langer: het is de gelijkheid van toestand voor, en de gemeenschap van goederen onder allen. Allen moeten in dezelfde uitwendige stelling, in denzelfden maatschappelijken toestand verkeeren, dat is: aan allen moeten dezelfde middelen om zich te ontwikkelen en zich te onderhouden, dezelfde gelegenheid tot krachtsontwikkeling en talentsaanwending verschaft worden. En opdat dit mogelijk worde, mogen niet enkelen de vruchten en bronnen der natuurlijke en maatschappelijke productie in beslag nemen. Vandaar de noodzakelijkheid der gemeenschap van goederen.’
Een ander arbeider, gay, laat zich verder over het huwelijk uit. ‘De geheele menschheid’ zegt hij ‘is een gezin: dat gezin echter verkeert in geen geordenden toestand, en heeft het nooit gedaan. Ons doel moet het zijn dien geordenden toestand in het leven te roepen, en wel door een maatschappelijk verdrag, dat de plaats van het huwelijk vervange, en waardoor het voorregt der gemeenschap aan elk en een iegelijk verzekerd worde. In dit groote gezin houdt het kleine op. De personen van beide sexe zullen die vrijheid der wederzijdsche neigingen genieten, waartoe zij van nature bestemd zijn, en hierin door geenerlei maatschappelijken afstand of kunstmatige ongelijkheid belemmerd worden. En de vrijwillig verbondenen zijn zelfs door de opvoeding der kinderen niet aan elkander geketend, wanneer overigens hunne karakters en neigingen op de duur uiteenloopen. De kinderen zijn evenmin een eigendom als de vrouw, zij worden door de maatschappij opgevoed. De man zal de broeder, de vriend, de minnaar, niet langer de heer zijner vrouw zijn.’ Dit is de veel besprokene Emancipatie der vrouwen. ‘En de liefdeverbindtenissen zullen duurzamer en aangenamer zijn dan thans; want daar de vrouw feitelijk en regtelijk onafhankelijk is, zoo zal men,
| |
| |
om het voorwerp zijner liefde niet te verliezen, op den duur alle beminnelijkheid voor haar ten toon spreiden en haar alle gehechtheid bewijzen moeten; terwijl thans onafscheidelijk verbondenen zich vaak niet ontzien, alle vormen jegens elkander uit het oog te verliezen.’
‘En waartoe zoude het huwelijk in de aanstaande maatschappij nog dienen? Thans zeker, nu alles in verdeeldheid verkeert, nu de menschen onophoudelijk in strijd, in concurrentie, in naijver met elkander leven, is eene kleine gemeenschap, het huisgezin, de eenige plaats, waar ware vrienden en trouwe lotgenooten gevonden worden. Heeft echter de onbeperkte gemeenschap en broederschap, welke wij voorslaan, niet eene veel hoogere geschiktheid dan elke onvolkomene gemeenschap om alle menschen in trouwe en ijverige vrienden te veranderen? De enkele mensch wordt allengs met iedereen bevriend; die vriendschappen zullen reiner zijn, als eenige in de tegenwoordige wereld, en hoe grooter hun aantal wordt, des te gelukkiger zal men zijn; gewaarborgd tegen het lijden der wereld, zal de menschelijke maatschappij te vaster onderling verbonden zijn.’
Deze zijn in de hoofdzaak ‘de schrikkelijke leerstellingen’ van den jongen dezamy en zijne vrienden navel en gay. Zij verdienen noch gevangenis, noch zelfs verbod. Men kan het niet beter met de wereld meenen dan zij het doen, men kan zijne denkwijze en zijn doel niet duidelijker uitspreken; men konde ook den domsten schreeuwer met zoo veel beminnelijkheid en humaniteit tot zwijgen brengen, en er ware tegen het uitgekreten communisme niets ter wereld te zeggen, zoo het slechts mogelijk ware. Ongelukkiglijk is eene wereld van broederen en de vereeniging der menschheid tot één gezin niets - dan een droom. Het separatisme is de onafscheidelijke tegenpool van het communisme. De positieve pool der vriendschap bestaat niet zonder de negatieve der vijandschap, de liefde niet zonder den haat, de eenheid niet zonder de tweedragt. Maar wanneer de gemeenschap des levens en der goederen onmogelijk is, wanneer de eigenaardigheid en het eigendom der enkelen zich noodzakelijk overal tegen de eenheid van allen overstelt: waarom wordt dan het communisme zoo zeer gevreesd?
Het is waar: in gedachte is dat communisme mogelijk; het kan alzoo overal, waar de werkelijkheid onverdragelijk wordt - en men moet bekennen dat zij dit voor de arme en arbei- | |
| |
dende klassen haast overal geworden is - talrijke aanhangers vinden; het kan zich in strijd en zege tot fanatisme ontwikkelen en trots alle broederliefde met vuur en zwaard op de tegenstanders inhouwen. Die illusie en dat fanatisme zijn niet anders te voorkomen dan door vrijwillige opname der onderdrukten in den kring der vrijen. Dit is het echter juist, wat de bevoorregte klasse niet wil, en daarom bestrafte zij de philanthrophische droomerijen van den Almanach de l'organisation Sociale als eene misdaad tegen de openbare orde.
Leggen wij nu eens even eenige staaltjes der ongestrafte naast deze proeve der veroordeelde drukpers. Wij willen slechts den Charivari, die in roekelooze scherpheid door zijn voorganger, den Figaro, en door zijn opvolger, den Corsaire-Satan, vaak nog overtroffen wordt, aanhalen, wijl het de Charivari was, die het noodig achtte den veroordeelden schrijver, in stede van zijnen broederlijken bijstand, nog een stoot op den koop toe te geven.
Den 4den Julij, na het mislukken der poging, in den Moniteur aangewend, om eene dotatie voor een der prinsen te verkrijgen, bevat de Charivari een artikel, dat de ooren der Duitschers, die ten hunnent door de censuur voor dergelijke wanklanken vaderlijk bewaard werden, letterlijk verscheuren moet, al stond ook het vignet - een duivel, die door de initiaalletter gluurt en spottend de handbeweging van het geldtellen nabootst - er niet vóór. Het opschrift luidt: ‘Geene auréole meer!’
‘In de gedenkwaardige zitting, toen de kamer in den bedelzak der liste civile gespogen heeft, zeide de Heer cherbette: “heden ten dage hebben de aureolen afgedaan.” Naauwelijks was het woord over zijne lippen, of de Heer guizot begon op zijne bank heen en weder te schuiven en te gesticuleren om zoo duidelijk mogelijk zijne meening uit te drukken: “Er zijn nog aureolen genoeg, ik ken ze, ik heb ze gezien.”
De opmerking van cherbette is daarom niet minder treffend en juist, zij is eene van de weinige waarheden die ooit in de kamer gezegd zijn. Ja, het behoort tot het karakter van onzen tijd, dat men alle fetischen van het voorledene ter zijde heeft geworpen en niets gelooft, eer men het onderzocht heeft. Tegen die waarheid zijn alle vleugelslagen van guizot vruchteloos. Maar guizot is de man niet, om zich zwaar om feiten te bekreunen; hij buigt ze liever naar den eisch zijner theoriën en vindt ze uit waar ze ontbreken. Er zijn nog aureolen, hij
| |
| |
heeft ze noodig, hij heeft ze gezien! Wij wilden wel eens weten: waar en wanneer?
Daar het woord van cherbette op het koningsehap sloeg, zoo zullen wij het koningschap nemen. Voorheen was een koning van Frankrijk geen mensch, maar een wezen, dat tusschen God en mensch zweefde: onfeilbaar als de Paus en eeuwig als de Eeuwige. De koning is dood, leve de koning! Die kreet zeide alles. De koning had allen rijkdom, alle verstand, alle schoonheid. Men waagde het niet hem aan te zien, en lodewijk XIV had tijd om te leven en te sterven: niemand van zijn hof merkte dat de koning eenoogig was. Één enkel mensch, de Engelsche Lord argyle, merkte het gebrek op en hield er aanteekening van in zijne mémoires. Zoo men thans weet dat lodewijk XIV éénoogig was, dan heeft men dit Lord argyle te danken.
Wijs mij heden ten dage zulke illusiën; zij zijn verdwenen, en bijna ter zelfder tijd als het geslacht der mopshonden.
En als nu de grootste stralenkrans, die alle andere overschitterde, is uitgedoofd, welke zou er dan nog bestaan?’
‘De ministeriële? Denkt de Heer guizot dat men hem voor den Dalaï-Lama houdt. Vraagt het den Heer guizot zelven, hem, die zoo grovelijk verguisd werd in de befaamde zitting: “Ik ben te Gend geweest.” Vraagt het den ministers der Restauratie, die in 1830 tusschen twee gensd'armes hun vonnis ontvingen.
Of zouden het de pairs zijn, welker glans ons verblindt? Nog gisteren ontmoette ik een man uit de provincie, die stellig geloofde dat het Luxembourg sinds 1830 gesloten en het Théatre de Bobino in de voormalige vergaderzaal der pairskamer zijne voorstellingen gaf.
Neen, men gelooft aan geen heiligenglans meer; men maakt zich geene illusiën meer, noch over den koning, dien men voor een mensch houdt als een ander, noch over de ministers, noch over den heer pasquier. Frankrijk is voor altijd van de politieke afgoderij genezen, de verderfelijkste ziekte, waaraan eene natie lijden kan.’
En nu, nadat alle staatkundige altaren omvergeworpen zijn, komen de kwinkslagen nog achteraan, waarmede de mislukte dotatie wordt uitgeluid.
‘Als de Intendant der liste civile arm is, behoort hij ten minste niet tot de beschaamde armen.’
| |
| |
‘De Heer montalivet beweert dat de liste civile 30 millioen schuldig is voor een kanaal dat zij gebouwd heeft. Zij heeft toch anders de gewoonte niet haar geld in het water te werpen.’
‘Volgens den Moniteur redt zich het Hof door leeningen, Misschien in zijne politiek, die althans verre van oorspronkelijk is.’
Welke galg was hoog genoeg voor een Duitschen schrijver, die zulke ‘oneerbiedige’, ‘boosaardige’ en ‘majesteitschennende’ dingen van Duitsche Dalaï-Lama's gezegd zou hebben; maar den Franschen is de eigendom en het theïsme veel heiliger dan de koning en alle waardigheden des Rijks. Bij ons is het juist omgekeerd. Ieder weet wat hij te verliezen heeft. Wij, Duitschers, hebben zelve geen geld en geen geloof, en waren glad geruïneerd als wij nu ook onze koningen verloren, die beiden in overvloed hebben; terwijl er in Frankrijk daarentegen eene menigte menschen zijn, die het zeer voordeelig zouden vinden, de geheele liste civile uit te zuinigen.
Terstond na zijne veroordeeling zocht dezamy mij op, en noodigde mij uit met hem zijne vrienden in Engeland te gaan bezoeken.
‘En zijt ge niet verpligt in de gevangenis te gaan?’ vroeg ik hem.
‘Ik zal het na mijne terugkomst doen,’ antwoordde hij rustig, alsof zulk eene vriendelijkheid der justitie van zelve sprak. Gaarne hadde ik hem op zijn togt verzeld en welligt veel daarbij geleerd, maar eene ligte ongesteldheid, die mij aan mijne kamer bond, belette mij mijn wensch in te volgen.
| |
Flora Tristan en de ‘union ouvriere.’
Flora tristan is in den bloei harer jaren gestorven. Waarschijnlijk had zij haar vroegen dood te wijten aan een pistoolschot, dat haar man voor 15 jaren op de galeijen bragt, en aan welks gevolgen zij in den winter van 43 op 44 voortdu- | |
| |
rend leed. In den zomer van 43, toen ik haar leerde kennen, was zij gezond, en moediger dan menig man. Vooral aan de vreedzame Fourieristen ergerde zij zich. Eens vond ik een' der redacteurs van de Démocratie pacifique bij haar, die zijne meening, dat de maatschappelijke hervorming der wereld onder elken regeringsvorm mogelijk was, met de gewone goedgeloovigheid zijner partij verdedigde. Zij hoorde hem glimlagchend aan, en hij nam zijn afscheid, terwijl hij zijne hoop te kennen gaf, dat zij nog overtuigd zoude worden. Naauw had hij het vertrek verlaten of zij keerde zich ongeduldig tot ons, die nog in den salon waren en riep uit: ‘Die menschen hebben geen bloed in de aderen, geen vuur in het hart! Zij gelooven aan niets, niet eens dat het smadelijke stelsel, waaronder wij thans zuchten, nog eens voor den onwil van het edele Frankrijk ineen zal storten. Geene twee jaren meer geef ik het tijd. Zijne dagen zijn geteld, en zoo het sinds 1830 in elke onbeschaamdheid is toegenomen, zoo is ook in die 14 jaren een geslacht daarnaast opgewassen, dat vast besloten is, het nest der revolutie - ons schoone vaderland van dit koekoeksbroedsel te bevrijden.’ Zij stond op. Hare groote gestalte, hare edele gelaatstrekken, door vonkelende zwarte oogen bestraald, verhoogden de werking harer rede. German, een Duitsch Dichter, die naast mij zat, riep mij toe: ‘Welk eene vrouw! zij zal zelve het vaandel nemen en vooruittrekken: nu begrijp ik de Franschen!’
‘Fourier,’ ging zij voort, ‘is een groot man, hij had althans de bevoegdheid zijn oordeel over de omwenteling en haar voortbrengsel, onze tegenwoordige maatschappij, uit te spreiden; maar hij heeft ons deze zwakhoofden nagelaten, die zijn misslag, zijne ongeregtigheid tegen de omwenteling en tegen de invoering eener vrije Constitutie, vereeuwigen willen.’
De Dichter maakte haar de opmerking, dat zij in hare schriften niet zoo beslissend sprak, en zelfs, geheel in den geest van fourier, onder de tegenwoordige omstandigheden onmiddellijk iets voor de arbeidende klassen poogde te doen.
‘Men moet altijd iets doen,’ zeide zij, ‘maar men moet nooit vergeten, wat men verhinderd wordt te doen. En een der drukkendste beletselen is juist dit, dat wij niet zoo schrijven kunnen, als wij denken. Elk woord uit de volle borst ware een brandende toorts in het stelsel, die aanstondsverstikt zoude moeten worden.’
| |
| |
‘Maar zulke toortsen moet men er juist inslingeren,’ meende de Dichter.
‘Niet eer:’ zeide zij, ‘tot men zeker is dat zij onuitbluschbaar zullen branden. Gij zijt geen schrijver, anders zoudt gij niet vorderen dat men zoude ophouden te bestaan, eer men nog begonnen is.’
De Salon vulde zich allengs. Er kwamen enkele jonge letterkundigen, en zooveel Duitsche en Fransche handwerkslieden, dat er eene verzameling van 15 of 16 personen bijeen en alle stoelen bezet waren. De ‘eerste zitting’, waartoe wij ook genoodigd waren, werd geopend.
De handwerkslieden waren geschikte en verstandige menschen. Flora tristan kende hen sinds geruimen tijd. Bij hare bezoeken in de kroegen en andere verzamelplaatsen, waar zij vereenigd met hen tegen het oude drink- en gildewezen met zijne vele misbruiken gestreden had, waren deze kennissen aangeknoopt, en er was nu sprake van, vereenigingen tot verstandelijke en maatschappelijke beschaving der arbeiders op te rigten, waarin deze jonge lieden onderwijzers en opzigters zijn zouden. De Union ouvrière, welke flora tristan bedoelde, was op alle arbeiders in geheel Frankrijk berekend. Zij oordeelde dat er een ontzagchelijke som bijeenkomen, en beschavings- en verzorgingsinrigtingen door geheel Frankrijk zouden kunnen opgerigt worden, zoo slechts elk van de 14,000,000 arbeiders jaarlijks twee franken bijdroeg. Daarbij wilde zij met de organisatie eener groote beschavingsvereeniging, in sectiën gesplitst, beginnen: de bijdragen en de overige inrigtingen zouden eerst later volgen. Zij zelve en twee jonge lieden, die zich reeds vroeger met haar verstaan hadden (het waren geen handwerkslieden maar letterkundigen), droegen dit plan voor, en vroegen nu de aanwezigen, hoe het wel zou moeten uitgevoerd worden en of zij de oprigting van beschavingsvereenigingen voor een geschikt begin tot eene algemeene Union ouvrière hielden. De Duitschers namen slechts een zwijgend deel aan de beraadslagingen, ofschoon zij die volkomen verstonden, en zich ook zelve wel in het Fransch wisten uit te drukken: de wettelijke bepalingen, welke hen geheel aan de vrije beschikking der politie blootgeven, veroorloofden hen niet, om, gelijk het hier noodig werd, met geschriften en bijeenkomsten, zich tot op de grenzen van het
geoorloofde te wagen. De Franschen daarentegen bespraken den voorslag in alle rigtingen. Allen waren van oordeel dat de voorname
| |
| |
zwarigheid deze was, dat de werklieden niet onmiddelijk de takken van bedrijf, waarin zij werkzaam waren, voor eigen rekening overnemen en inrigten konden, ja dat niet eens eene vereeniging van bureaux, waar de werkman verzorging en inlichtingen omtrent de gelegenheid tot arbeiden zou kunnen erlangen, toegelaten zoude worden. Zoo bleven slechts de letterkunde en de individuële pogingen ter inlichting omtrent het gemeene belang over, wanneer men ten minste niet openlijk de Septemberwetten tegen zamenspanning en verbodene bijeenkomsten het hoofd wilde bieden. Een der aanwezigen maakte de opmerking dat de vijandelijke houding der eigenaars en werkgevers omgekeerd eene vijandschap tegen den eigendom en de ondernemers te voorschijn riep, en dat hij, zoo als de vraag thans daar lag, geen anderen uitweg zag, dan, gelijk ook proudhon het reeds gedaan had, den eigendom en zijn absoluut regt onbewimpeld aan te tasten. Slechts onder die voorwaarde, dat namelijk alle arbeiders als verbondene gildebroeders op eigen naam hunne zaken drijven zouden, was de Union ouvrière tot eene invloedrijke onderneming te maken.
Flora tristan maakte de bedenking dat de beschaving, welke tot dergelijke inzigten en eene daarmede overeenkomstige regeling van den arbeid behoorde, eerst in het leven geroepen moest worden, en dat men daartoe de beschavingsvereenigingen behoefde.
Naast mij op de sopha zat een man van eene forsche gestalte met zwarte lokken en sterksprekende gelaatstrekken. Het was een hoedenmaker. Met zijne zwarte vingers haalde hij een lijvig handschrift uit zijn rokzak voor den dag, en zeide:
‘Er zijn twee wegen, die hier worden voorgeslagen, de eene gaat van de algemeene behoefte uit, de andere van den nood van elk in 't bijzonder; de eene lijdt tot de beschaving van allen, de andere ter verbetering van ieders toestand. Wij zijn tot de eerste beperkt, omdat ons de tweede versperd is. Ik heb verwacht, dat de beraadslagingen dezen loop nemen zouden; wij kunnen ons niet bewegen zonder ons het hoofd tegen de tralies van onzen kooi te stooten, en toch moeten wij ons met alle krachten weren en inspannen om niet in den onverbiddelijken draaikolk der hedendaagsche industrie te gronde te gaan. Waren de practische vereenigingen tot ondersteuning en werkverschaffing niet onderdrukt geworden, zoo als b.v. die der hoeden- en kleedermakers, zoo zouden
| |
| |
zich de beschavingsvereenigingen ligtelijk daaruit ontwikkeld hebben, en de zamensmelting der verschillende vereenigingen zoude door het voordeel dat zij medebrengt spoedig bewerkt zijn geworden. Thans echter zijn wij uit het natuurlijke spoor uitgedreven, en daar er weinig meesters zijn, die, zoo als ik, het belang hunner gezellen voor het hunne verklaren, zoo is er een toestand van krijg ontstaan, waarin zeker goede raad duur is.
Des te hooger waardering verdient Madame tristan voor hare poging om eene Union Ouvriére op vredelievenden weg tot stand tot brengen, en voor de voorslagen daartoe, die in hare boekjens vervat zijn. Ik heb die met groote opmerkzaamheid gelezen en bij herhaling overdacht. Maar ik moet tot mijn leedwezen bekennen, dat ik volkomen met mijne jonge vrienden, die reeds gesproken hebben, overeenstem: voor een bloot theoretisch belang zijn de arbeiders niet te vereenigen, tot een algemeen gezigtspunt kan diegene zich niet verheffen, wien zijn eigen persoonlijk gebrek geen rust laat. Ik houde daarom het plan van Madame tristan, dat van een algemeen standpunt uitgaat, en de enkele arbeiders onmiddelijk voor de gemeene zaak winnen wil, voor onuitvoerbaar. Ik heb mijne gedachten en de voorslagen, die ik voor uitvoerlijk houde, op het papier gebragt: mag ik ze voorlezen?’
Hij las ons een uitvoerig, door en door verstandig en waarlijk praktisch vertoog voor, dat nergens van het terrein zijner vraag afweek, hoe eene union ouvrière gevestigd, en ook den onbeschaafde belangstelling in de beschaving zou kunnen ingeboezemd worden. ‘Laat de werkman, die niet meer verdient als hij noodig heeft,’ zeide hij onder anderen, ‘voor zijn dadelijk belang maandelijks, ja wekelijks, twee franken bijdragen. Hij kan ze geven en hij geeft ze. Vraagt slechts twee franken jaarlijks voor eene instelling, waaraan hij geene onmiddelijke behoefte heeft: hij heeft ze er niet voor over. Aan welke instellingen heeft de werkman behoefte? Aan vereenigingen die hem tot medeëigenaar van de vruchten van zijnen arbeid maken! Zal hij geld hebben om zulke vereenigingen op te rigten? Zonder den minsten twijfel, en deze associatiën zullen wederom rijk genoeg zijn om alle plannen tot beschavings-, verzorgings, verzekerings-inrigtingen in zich op te nemen en tot uitvoering te brengen.’
Dat Madame flora tristan de proef nam, konde nimmer schadelijk zijn; hij geloofde echter niet aan den uitslag, en
| |
| |
sloeg daarentegen voor, de practische vereenigingen ter vervulling van werkelijk bestaande behoeften, zoo ver de onregtvaardige en tyrannieke wetten tegen de werklieden en ten gunste der ondernemers zulks toelieten, tot point de dèpart te nemen. De zaak was zeker véruitziende, maar zelfs om eenmaal van eene omwenteling ter bevrijding der onderdrukte klassen partij te kunnen trekken, moest men dezen weg inslaan.
De vergadering was overtuigd, en de uitkomst der eerste zitting was eigenlijk reeds tegen het plan der edelmoedige dame uitgevallen Evenwel beloofden al de jonge lieden en zelfs de hoedenmaker hunne medewerking tot de proefneming, en zij zelve begaf zich den volgenden morgen op reis, om in alle voorname steden van Frankrijk bestuurders voor hare beschavings- en ondersteunings-vereenigingen op te sporen en aan te stellen.
Toen ik haar later, eenige maanden vóór haren dood, sprak, erkende zij, dat haar plan voor het oogenblik mislukt, en zij zelve overtuigd was dat men het niet onmiddelijk ten uitvoer leggen konde. Evenwel bleef zij ijverig werkzaam, en gaf mij een tweede exemplaar van hare brochure, om die in het Duitsch te vertalen, In Duitschland echter, waar niemand er aanspraak op maakt om niet verdrukt te worden, zou het boekje weinig weerklank vinden. Men behoeft bij ons niet eerst Septemberwetten uit te vaardigen om eene algemeene vereeniging van werklieden te onderdrukken: het Duitsch regtsgebruik en de policie zijn daartoe volkomen voldoende.
Flora tristan stierf op eene tweede reis in de provincie.
| |
De salon der democratie pacifique.
De vader van al de denkbeelden en stelsels, die thans onder den naam van het socialisme de Fransche maatschappij tot in hare onderste lagen doordringen, en in de letterkunde, vaak zonder bewustzijn van hunnen oorsprong, te voorschijn komen, is fourier. Hij speelt in de Fransche wereld eene soortgelijke rol als hegel in de onze: aan alle partijen leent hij zijne wa- | |
| |
penen. Zijne polemiek tegen de philosophie en de omwenteling behaagt den mannen der reactie, zijne kritiek der beschaving, des handels, der familie, der zede en der staatkunde den revolutionnairen. Even als men van hegel niet zeggen kan of hij vóór dan tegen is, zoodra het op een beslissend geschilpunt tusschen de partijen aankomt, en elke, zoowel de absolutistische als de republikeinsche, hem in haar voordeel kan aanhalen, zoo is het ook met fourier. Onder fourier's volgelingen vindt men dezelfde analogiën terug. De regtzinnigen en geleerden onder hen verwijzen naar zijne science sociale als naar de oplossing van alle raadsels, en wie niet bepaaldelijk in de terminologie en in de rigting, waarin hier alle problemen behandeld worden, arbeidt, die zal het nimmer zoo ver brengen, dat zij hem toegeven, dat hij de science sociale begrepen heeft. Hetzelfde is bij onze vergrijsde schoolmannen het geval, en even als bij ons hebben zich ook in Frankrijk de jongere en stoutmoediger discipelen tegen den meester gekeerd, en gevolgtrekkingen uit hem afgeleid, welke tevens zijne kritiek zijn.
Het communisme is niets anders, dan de associatie op eene eenzijdige wijze in al hare gevolgtrekkingen doorgevoerd; en, is ‘de nieuwe regeling der maatschappij’ bij fourier de Gordiaansche knoop, zoo hakt het communisme dien met den enkelen zwaardslag der gemeenschap van goederen door.
Toen ik eenigermate die verhoudingen begon in te zien, en de schriften van fourier nog niet alle en nog niet genoegzaam kende, om aanstonds voor een ingewijde te kunnen doorgaan, zag ik eenigzins tegen den omgang met de Fourieristen op, hoeveel belang zij mij ook inboezemden, vooral de edele en eenvoudige victor considerant, dien ik door mijnen vriend en reisgenoot reeds had leeren kennen. Later, toen ik de onmogelijkheid erkende, om ooit aan de eischen hunner school te voldoen zonder hun aanhanger te zijn, viel die vrees weg, en ik konde, altijd onder de stilzwijgende vooronderstelling dat de wetenschap nog voor mij lag, mij uitnemend met hen verstaan. De Fourieristen, die alles van de uitbreiding hunner school en van de beoefening der leer van fourier, welke even als eene openbaring vereerd wordt, verwachten, zijn veel minder aan het fanatisme blootgesteld als de communisten, die ongeduldig naar het oogenblik haken, waarop zij de wereld met éénen slag gelukkig zullen kunnen maken, en zich deswege over elk, die aan hunne panacee twijfelt, verbitteren. Ik heb echter bemerkt, dat onder de Franschen zelfs de revolutionnaire communisten oneindig verdraag- | |
| |
zamer en humaner zijn, dan de opgewonden Duitsche schreeuwers, die plotseling uit de ketenen onzer doode wereld ontslagen en in dit bewegelijk element worden overgebragt. Deze hebben de theoretische ontwikkeling, waarin de Franschen tehuis zijn, niet medegemaakt; zij krijgen nu de leerstellingen aanstonds als gereede en bruikbare resultaten in handen, en zelfs de critische hoofden, die overigens niet talrijk zijn, moeten er de werking van gevoelen, zich plotseling op een standpunt geworpen te zien, waar het ongeduld om de leer in toepassing te brengen
uitbreekt, en het fanatisme der propaganda, de haat tegen ‘traagheid,’ ‘onwetendheid’ en ‘ongeloof’ slechts ééne schrede verder ligt. ‘Het kruis is al lang genoeg gepredikt. Neemt het op u en trekt op, om het land der volmaakte gelukzaligheid te veroveren!’ Zoo roepen deze; terwijl de Franschen van de eene zijde de welwillendheid hebben, hunne ontdekkingen telkens van nieuws af voor te dragen, en van den anderen kant het gezonde verstand om in te zien, dat de staatkundige ontwikkeling en de oplossing der naastvoordehandliggende vraagstukken - republikeinsche staatsregeling en deelneming van allen aan de regeling van het geheel - onvermijdelijk zijn, wil men de problemen des geluks of het maatschappelijke heil werkelijk aan de orde van den dag brengen.
In den Salon der Démocratie pacifique waren het vooral de Fransche gezellige manieren en hunne oneindig boven de onze verhevene vormen, waardoor de pedanterie van het Fourierisme zoo goed als geneutraliseerd werd. Men verkeert in volle vrijheid, men leest als men wil, men schaakt, men ziet het aan, men redetwist, men luistert, men politiseert, men maakt afspraken, en men beweegt zich in dat geheele verkeer op een terrein en te midden van toestanden, die door ons Duitschers tot de ongehoorde dingen gerekend worden. De oppositie is openlijk, zij verbergt evenmin hare plannen als hare maatregelen, en hare vrije dagbladen hebben, wanneer zij beslissend en grondig in eene zaak optreden, al het gewigt van een' gemotiveerden volkswil. Hier dus komen vrije mannen bijeen, en elk woord, waarmede eene wezenlijke zwarigheid wordt opgelost, vindt een vruchtbaren akker.
Victor considérant heeft eene voorliefde voor de Duitschers. Het Fourierisme, dat eene gelijke betrekking op alle natiën heeft, begunstigt natuurlijk de toenadering der beide naburige volken bij al zijne aanhangers. Ik trof daarom voor mijn plan eener alliance intellectuelle der Duitschers en Franschen in een
| |
| |
orgaan, door letterkundigen uit beide natiën geschreven, den gunstigsten bodem. Ik had echter het vooroordeel tegen mij. De legitime Fourieristen meenden dat ik in de Duitsche Jaarboeken tot opstand had aangezet, en derhalve met regt tot zwijgen gebragt was. Zij verstaan bijna geen van allen Duitsch genoeg, om onze in het Fransch onverklaarbare verhoudingen aan de bron te leeren kennen. Zij schudden daarom ongeloovig het hoofd, toen ik hen zeide, dat alles onder de antoriteit en met bijzondere vergunning der regering werd uitgegeven, en dat aan hun blad reeds wegens den titel de invoer in de Pruisische staten verboden zou worden ja dat ons zelfs een nommer van ons Tijdschrift, dat de regering eerst met haren vergunningsstempel ter druk bevorderd had, ons later ontnomen en zonder eenige schadeloosstelling onthouden was.
‘Dan zeker hebt ge het regt eene omwenteling te maken,’ riepen verscheidene stemmen tegelijk.
‘Het regt? waartoe hadden wij al geen regt?’ antwoordde ik tevens lagchende en verbitterd. ‘Ongelukkig is het in politische zaken nog niet zooverre gekomen, of het onregt heeft nog steeds de magt, en het regt de lafhartigheid op zijne zijde. Op dit gebied heerscht niets dan de willekeur, getemperd door haar eigen belang, dat het medebrengt, dat men de onnoozele menigte niet te veel achter de schermen laat zien en alzoo zijn spel een weinig bedekt houde.’
‘En toch geloof ik,’ zeide een jong mensch van fijne gelaatsvorming, ‘dat fourier gelijk heeft, wanneer hij de maatschappelijke hervorming en het geluk van allen onder elken staatsvorm mogelijk acht.’
‘Zij zouden daardoor allen overbodig worden,’ merkte ik aan.
‘Zij zouden dit eerst inzien,’ viel hij mij snel in de rede, ‘wanneer zij zich zelve voor overbodig zouden moeten verklaren, daar de stof voor al hunne vroegere werkzaamheid verloren zou zijn.’
‘Zoude ik in Berlijn,’ vroeg considérant, ‘toehoorders vinden, wanneer ik voorlezingen over fourier hield? Ik heb eene reize daarheen in den zin.’
‘Ongetwijfeld,’ antwoordde ik met volle overtuiging, ‘zoudt gij een zeer groot auditorium hebben, te grooter omdat gij Fransch spreekt.’
‘De taal zou dus geen hinderpaal zijn.’
‘Integendeel, men zou juist daarom u de vergunning tot het houden dier voorlezingen zeker niet ontzeggen: het is waarlijk
| |
| |
een zoo uitnemend plan, dat gij van de verdere uitvoering niet moogt afzien, antwoordde ik.
Jammer, dat het er niet toe gekomen is. Victor considérant is een zoo schoon, innemend en humaan man, dat zijne verschijning een hoogst gunstigen indruk voortbrengen en vele vooroordeelen tegen de Fransche leerstellingen en karakters uitroeijen zoude. O, hoeveel hebben de Franschen boven de Duitschers voor! Zij zijn zeker, overal, waar zij komen, door de beschaafden verstaan te worden: een Duitscher daarentegen zou in geheel Parijs geene tien Franschen vinden, die eene Duitsche voordragt zouden kunnen volgen.’
Dit gesprek had een grooten kring om ons heen verzameld. Men vernam, dat ik een Duitsch schrijver en eerst kortelings aangekomen was. Van verscheidene kanten vroeg men mij aanstonds naar den stand der Fourieristische wetenschap in Duitschland, en ik zag mij genoodzaakt te bekennen, dat de ‘maatschappelijke vragen’ in dezen uitvoerigen stelselmatigen vorm bij ons in het geheel niet ter sprake kwamen. ‘Te wenschelijker,’ voegde ik er bij, ‘zou de reis van M. considérant naar Berlijn zijn. Daarentegen heeft zich de communistische oplossing dier vraagpunten door schriftelijke en persoonlijke overlevering naar Duitschland verspreid; het ware echter moeijelijk te bepalen, hoeveel grond die denkbeelden gewonnen hebben; de gedrukte toestand der Duitsche pers maakt de sterkte van elke partij tot een geheim.’
Betere tijding bragt een geneesheer, die uit Nieuw-Orleans terugkwam, en na veeljarige afwezigheid dezen avond voor het eerst zijne vrienden wederzag. Nadat hij van de groote belangstelling der Amerikanen uit die streken in het Fourierisme verhaald had, kwam hij op de lotgevallen der leer in Frankrijk, en verheugde zich over den opgang der school en van haar dagblad; alras echter vernam hij, dat men weinig hoop op nieuwe veroveringen koesterde, en veeleer duchtte, door het communisme overvleugeld te zullen worden.
‘Ongetwijfeld,’ zeide een man, die mij van dien oogenblik af een groot belang inboezemde, ‘zal men eerst practisch de onuitvoerlijkheid der communistische abstractie moeten ondervinden, om dan later weder tot het ingewikkelder stelsel van fourier, dat zich juist op het individuële verschil der menschen en hunner neigingen steunt, terug te keeren.’
Ik geraakte met hem in gesprek over mijne opmerking, dat men tot nog toe geen Phalanstère had kunnen tot stand brengen.
| |
| |
Toen hij mij antwoordde, begon hij eensklaps Duitsch te spreken. Hij sprak het Paltzer dialect met veel gemak en was een Belg van geboorte. Als schoenmaker had hij in Duitschland gewerkt, thans was hij meester en stond aan het hoofd van eene der grootste werkplaatsen in Parijs. Hij wees mij zijne handen, wie men het handwerk nog genoeg konde aanzien. ‘Gij ziet dat ook onder ons handwerkslieden de leerstellingen van fourier vrienden vinden, zoo zamengesteld zij zijn mogen en ofschoon, bij gebreke van proefnemingen op eene groote schaal ingerigt, de praktijk nog niet in hun voordeel beslist hebbe. Ik voor mij ben aan deze leer mijne beschaving, mijne rust, mijne uitspanning en den aangenamen kring mijner vrienden, waarin gij mij ontmoet, verschuldigd, en schoon wij zelve toegeven dat ons stelsel nog niet voltooid is, zoo mogen wij toch aan zijne vruchtbaarheid voor de menschheid niet twijfelen. Gij ontmoet fourier's denkbeelden overal waarheen gij de oogen wendt; slechts de Globe (het bijzondere orgaan van guizot, door granier de cassagnac, den verdediger der negerslavernij, geredigeerd), konde onlangs met de hem eigene grofheid, fourier's geniale schilderingen eener nieuwe wereld naast de plompe dogmen zijner eigene zedeleer plaatsen om ze te verketteren. Daarentegen is de verkiezing van considérant in den gemeenteraad van Parijs het zekerste bewijs, hoe zeer het onbevooroordeelde publiek de opregtheid en den goeden kern van het stelsel weet op prijs te stellen. Ik zal er niet verder van spreken, hoe de letterkunde overal, schoon vaak zich zelve daarvan onbewust, van fourier's denkbeelden doortrokken is. Dat weet ge zelve.’
Hadde ik ooit aan de vruchtbaarheid der science sociale voor de menschheid getwijfeld, zoo ware deze schoenmaker alleen voldoende geweest om ze mij te bewijzen. Wij bleven nog langer in gesprek en ten laatste mengde zich ook een mijner vrienden daarin, die zich ijverig met feuerbach had bezig gehouden, en fourier's gebrekkige theologie, of liever zijn gebrek aan theologie kritiseerde. Deze geheele kring van denkbeelden was den schoenmaker vreemd, en men zag duidelijk hoe hinderlijk het hem viel de taal en voorstellingwijze, waarin hij zich steeds plagt te bewegen, in twijfel getrokken te zien. Desniettemin liet hij het gesprek rustig zijnen gang gaan en luisterde met groote belangstelling toe, toen de Amerikaansche geneesheer en eenige jongere lieden eene veel verstandiger verklaring van fourier's denkbeelden gaven, dan die gewoonlijk geleverd wordt.
| |
| |
Bij de groote theoretische belangstelling der Fourieristen was dit gesprek eene gebeurtenis, en vele hunner verklaarden, dat men de kritiek van feuerbach tot een onderwerp van studie moest maken.
Wij begeleidden den schoenmaker tot zijne woning, en beloofden hem bij het afscheid, elkander meermalen in den Salon der Fourieristen te ontmoeten.
| |
Audientiën bij Lamennais en Louis Blanc.
Ik wil de lijst mijner ontmoetingen niet sluiten, zonder nog met een woord stil te staan bij een paar audientiën, welke ik verzocht had met het oogmerk om Fransche schrijvers voor de ‘Jaarboeken’ aan te werven.
Wij achtten het mogelijk, lamennais tot een brief over ons plan te bewegen, en die in ons eerste nommer mede te deelen. Wij verzochten hem om een gehoor, en hij schreef ons een vriendelijk antwoord, dat tevens als toegangsbillet bij den portier vertoond moest worden. Hij woont achter de Madelaine in de schoone rue Tronchet, maar op de zesde verdieping. Toen wij naar hem vroegen, heette het dat hij niet te huis was, en wij herinnerden ons nog bij tijds aan ons billet, zonder hetwelk wij onze reis, gelijk men dergelijke courses in Parijs wel noemen mag, vruchteloos gemaakt zouden hebben.
Lamennais is een klein, mager, oud man, die, trots al zijne ketterijen, levendig aan een' geestelijke doet denken; de beslissende onderwijzende toon, die in de plaats van het vurige geloof van den verkondiger getreden is, verzacht dien indruk slechts, zonder hem geheel weg te nemen.
Toen hij ons oplettend had aangehoord, zeide hij: ‘Gij zult bij ons uw doel niet bereiken. Gij moet u aan eene bepaalde partij aansluiten, en ik zoude er u geene weten aan te raden, gelijk er dan ook geene is, waarmede ik zelve geheel overeenstem.’
Wij maakten hem opmerkzaam dat hij slechts Frankrijk, wij daarentegen beide natiën in het oog hadden, en, zoo ook hij ons afwees, waar hadden wij dan eene ruimere en onbe- | |
| |
krompener belangstelling in de algemeene vrijheidszaak te wachten?
Voor deze bedenking bezweek zijn weêrstand; hij verzocht om ons programma, en beloofde zich daarover in eenen brief aan de Redactie uit te laten.
Het is waar, eene bepaalde medewerking konden wij niet van hem verwachten, en, schoon wij niet verder gingen dan het beginsel, dat de wetenschap van het geloof onafhankelijk zijn moest en de mensch in de zedelijke wereld tot einddoel moest verheven worden, zoo maakte hem reeds dit huiverig. Hij gaf wel is waar toe, dat ook hij tot die uitkomst geraakt was, maar waarschijnlijk langs eenen geheel anderen weg, en, om ons op zijn standpunt te plaatsen, voegde hij er bij: ‘Veroorloof mij een weinig metaphysica.’
Hij droeg ons nu in eene zeer vloeijende rede, die bijna twee uren duurde, zijne metaphysica voor - eene soort van godsdienst-philosophie, die met de oud-Hegeliaansche wijze van philosopheren de meeste overeenkomst heeft. Aan het einde hield hij zich met de constructie en den inhoud der Drieëenheid op, en even als deze bij hegel tot momenten der dialektische ontwikkeling, en God tot een verstandbegrip wordt, zoo wordt zij bij lamennais tot eene drieëenheid van égalité, fraternité en liberté. Zoowel in de dialektiek, als in dit denkbeeld ligt het beginsel der vrijheid opgesloten; wel is waar hier eene Franschpolitische, daar eene Duitsch-theoretische. Reeds nu intusschen mag men zich verwonderen, dat beide mannen zoo lang de theologische mom voor 't aangezigt houden en daarin strijd voeren, schoon zij zich toch hun menschelijk gelaat volkomen bewust zijn, en op het einde niet vermijden kunnen, zich den volke te vertoonen, gelijk zij wezenlijk zijn.
Lamennais gaf ons bij ons vertrek bij herhaling de belofte, ons uitvoerig over ons plan te schrijven. Toen hij het echter gelezen had, kwam hij tot zijn eerste inzigt terug, en voegde er nog slechts bij, dat wij ons eerst in daden toonen, en daardoor de gelijksoortige elementen der Fransche wereld aantrekken moesten.
Frankrijk is voor de Franschen de wereld, zij is het te zeer; en lamennais zoude moeijelijk in hegel's Religionsphilosophie, zoo hij die al las, een verwant element ontdekken.
Lamennais vereenigt het vuur der jeugd met de bezwaren, die den vergevorderden ouderdom eigen zijn. Hij hield eene nieuwe omwenteling voor onvermijdelijk: de invloed der vrijheid doordrong de geheele natie te zeer, dan dat de dynasti- | |
| |
sche illusiën eener herstelling van het oude koningschap daarop geen schipbreuk zouden moeten lijden; evenwel vreesde hij dat ook de aanstaande omwenteling weder zoude mislukken. Het volk kan de tyrannij wel omverwerpen, maar is nog niet op de duurzame vestiging der vrijheid voorbereid.
Ook met de jeugd in de democratische partij was hij niet tevreden; hij laat zich zeer scherp over de woeling van al die elementen, die hem vreemd zijn en weêrzin inboezemen, uit. En toch zouden zelfs de uitersten hunne kiemen in zijne schriften, vooral in zijne Paroles d'un croyant, kunnen aanwijzen.
Vooral stuit hem louis blanc met zijne despotische meening, dat men in bijzondere omstandigheden eene dictatuur noodig heeft en geene volstrekte vrijheid van drukpers kan toestaan, tegen de borst; en inderdaad heeft lamennais tegen al diegenen gelijk, die de tyrannij als middel tot de invoering der vrijheid willen aanwenden, en 1793 daarin nog overtreffen, dat zij de dictatuur niet als een redmiddel in den uitersten nood, maar als een blijvenden toestand ter doordrijving van een leerstelsel, verlangen.
Louis blanc vindt intusschen voor zijn dictatuur-systeem weinig weêrklank in de democratische partij; des te hooger staat hij als een van hare vaardigste schrijvers en als een uitstekend redenaar bij haar aangeschreven.
Zoo de partij eene toekomst heeft, mag men aan de zijne niet twijfelen. Deze partij is die fractie der republikeinsche, welke zich van de democratische instellingen als van een middel tot de invoering eener maatschappelijke hervorming bedienen wil, en louis blanc behoort tot die schrijvers en staatsmannen, die het ‘sociale’ element uit het theoretische sectenleven in den kring der politisch-bestaande magten - het journalisme, de kamer enz. - en uit de doctrinaire en geleerde magazijnen in de letterkunde van den dag zoeken over te brengen. Naast george sand is onder alle schrijvers louis blanc in deze poging het best geslaagd.
Evenmin als aan iemand in zijne partij is echter aan louis blanc het denkbeeld zijner ‘maatschappelijke hervorming’ helder. Men wil slechts de regten en belangen des volks, dat naast den middenstand - de bourgeoisie - in verlatenheid en verdrukking leeft; maar men wil noch het Fourierisme, noch het communisme, en heeft toch geene bepaalde ontwerpen, welke men tegen deze stelsels zou kunnen overstellen. Slechts daarin heeft men tegen beide gelijk, dat men alle hervormingen der
| |
| |
menschelijke maatschappij als hervormingen van den staat behandelt, en de sociale secte tot eene politieke partij zoekt te verheffen.
De onderste lagen der maatschappij door het algemeen stemregt op te heffen, en het welzijn van het algemeen tot doel van den staat te stellen, dat is het, wat der democratische partij het naast voor den geest zweeft. Zij stelt zich niet vijandig tegen de omwenteling over, als de Fourieristen; zij bouwt al hare verwachtingen niet op eene onmogelijkheid, gelijk de communisten; zij heeft de traditie der revolutie en het instinct der vrijheid, dat in alle Fransche harten leeft, voor zich. Maar haar programma is inhoudsledig en bepaalt zich tot den vorm. Wanneer allen stemmen mogen en de democratie verwezenlijkt is, zoo is de vraag: waarvoor zullen zij stemmen en hoe ver zullen hunne inzigten reiken? Zonder twijfel even ver en misschien nog verder dan de inzigten der Noord-Amerikaansche republikeinen; maar hoe zal men het algemeene welzijn opvatten, en hoe het verwezenlijken?
Men is er nog verre van af de staathuishoudkundige problemen, het vraagstuk der opvoeding, de religieuse zwarigheden, in het kort: alle staatkundige moeijelijkheden, die het openbaar leven in Frankrijk oplevert, in den zin van het zuiver menschelijke beginsel opgelost te hebben. Dat is het theoretische gebrek, waaraan de democratische partij en al hare organen, welke zij zoowel in de journalistiek als in de werken der enkele schrijvers vindt, maar al te zeer lijden. Verkrijgt de partij den noodigen theoretischen inhoud, waardoor zich dat gebrek zoude opheffen, dan behoort haar de toekomst; want haar beginsel is zonder eenigen twijfel het beginsel der geschiedenis. In de Kamer wordt zij stelselmatig slechts door de uiterste linkerzijde, arago, joly en ledrurollin, gelegentlijk ook door lamartine vertegenwoordigd; in de journalistiek door de Réforme en de Revue Indépendante. Hoe uitstekende en indrukwekkende artikelen ook van tijd tot tijd in deze beide organen der staatkundig verstgevorderde rigting verschenen zijn, over het geheel hebben zij moeite zich staande te houden en het is meer de hoop dan de werkelijkheid, waarvan zij leven. De bovengenoemde notabiliteiten zien dien stand van zaken volkomen in, en de volharding, waarmede zij hunne werkzaamheid voortzetten, verdient daarom slechts te meer op prijs gesteld te worden.
Wij keeren tot louis blanc terug. Hij gaat in de kritiek der tegenwoordige toestanden, die door zijne geheele ‘Geschie- | |
| |
denis der tien jaren’ heenloopt, niet verder dan fourier, en vindt hier, even als in zijn werkje over de organisatie van den arbeid, den grond van alle kwaad in de vrije concurrentie; alleenlijk voert hij, even als de geheele partij waartoe hij behoort, den bepaalden politischen strijd slechts tegen den voormaligen derden, thans eenigen, d.i. regerenden stand, de bourgeoisie, terwijl daarentegen fourier de beschaving in het algemeen aanviel. Nu is het echter zeker niet de geheele middenstand, of de bourgeoisie in eigenlijken zin, welke regeert; de oppositie tegen de bourgeoisie is daarom eene phrase, die te veel zegt, en in die overdrijving ligt misschien grootendeels de oorzaak der inpopulariteit, waaronder de partij zucht.
Louis blanc houdt ontwijfelbaar een eenig ongedeeld staatseigendom en een gelijk aandeel van allen daaraan voor het ware; de meerderheid en overheersching daarentegen, die door het crediet en den grooten eigendom der enkelen veroorzaakt wordt, voor de tyrannij, waartegen gestreden moet worden.
Dit is de duidelijkste uitdrukking van het denkbeeld der politisch-oeconomische oppositie; het is tevens hare scherpste kritiek. Hoe toch is de verschaffing van een gelijk aandeel aan het staatsvermogen aan alle burgers bereikbaar? Werd er niets anders verlangd dan de zekerstelling van ieder enkelen burger in het algemeen vermogen, zoo was de onderneming altijd nog moeijelijk genoeg, maar ten minsten niet aanstonds logisch onmogelijk gemaakt.
Door mijne voorrede voor de vertaling van zijn werk door g. fink, kwam ik met louis blanc in nadere aanraking. Een mijner bekenden had de voorrede vertaald, en hij hoorde het geheele korte vertoog, dat veel minder over zijn boek dan over de Duitsche politiek handelt, met groot geduld ten einde. Toen de voorlezing afgeloopen was, en wij hem om zijn oordeel vroegen, zeide hij: ‘Uw opstel is rijk aan schoone zaken, maar zeer geleerd en oneindig lang. In Frankrijk wordt iets dat zooveel inspanning vordert, slechts door den handwerksman en den geleerde gelezen, en waar vindt gij een orgaan, om het deze beide soorten van lezers onder de oogen te brengen? Misschien, maar ook slechts misschien, in de Revue Indépendante. Neem er de proef van.’ De proef mislukte. Tevens beloofde hij een opstel over het intellectuele verbond met Duitschland, waarvan in mijne voorrede sprake was, voor het Duitsch-Fransche tijdschrift, waarvan ik hem het
| |
| |
plan mededeelde. Dit opstel verscheen later in de Revue Indèpendante, en bevat de stelligste verklaringen tegen de nieuw-Duitsche goddelooze philosophie. Louis blanc hakt de vraag naar de autonomie of heteronomie der wereld eenvoudig door met zijne eigene behoefte aan een persoonlijken God. Onze vromen zullen over deze vroomheid weinig gesticht zijn, en zij zullen volkomen gelijk hebben.
Louis blanc zal de geschiedenis der groote omwenteling schrijven. Hij zal ze, naar men zegt, in oppositie met thiers en uit het standpunt van robespierre behandelen; maar hij zal robespierre veel van zijne eigene bedoelingen moeten leenen, wanneer hij met hem tevreden wil zijn De dictatuur, de politisch-noodzakelijke God, het volk als doel, en de besehikking van staatswege over alles ten algemeenen beste, zijn zeker toenaderingspunten. Het was echter den Franschen even nuttig, hun hunnen eerbied voor robespierre, als dien voor napoleon te ontnemen; en thiers heeft in de dialektiek, welke hij in zijne ‘Geschiedenis der revolutie’ ontwikkelt, meer historische wijsheid betoond, dan in zijn stelsel politische. Zijn geschiedwerk is daarom moeijelijker aan te randen, dan zijne politiek.
Overigens is louis blanc nog jong en voor ontwikkeling vatbaar; de bearbeiding zijner stoffe zelve zal hem misschien over robespierre heenbrengen, tot groot voordeel van zijn werk en van zijne partij. Hij heeft het talent, zich voor een groot publiek te handhaven, en ik beken gaarne, ik heb zijn verwijt: ‘trop sèrieux et infiniment long,’ hetgeen wij Duitschers haast altijd zijn, ernstig ter harte genomen. Het publiek moge beslissen of ik het met gunstigen uitslag gedaan heb. |
|