De Gids. Jaargang 9
(1845)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 815]
| |
Boekbeoordeelingen.Geschiedenis van den opstand in de Cevennen, onder Lodewijk XIV. Naar de bronnen medegedeeld door Dr. J.Chr.R. Hoffmann, Repetent van het Godgeleerd Ephoraat en Privaat-docent bij de Faculteit der Wijsbegeerte te Erlangen. Uit het Hoogduitsch. Groningen, bij W. van Boekeren. 1843. 228 bll. 8o.De kerkelijke geschiedenis van Frankrijk, gedurende de laatste drie eeuwen, levert voor ieder, die het wil erkennen, een duidelijk en onloochenbaar bewijs op, dat de republikeinsche beginselen even zoomin vruchten van het protestantisme zijn, als de koningsgezinde eigen zijn aan het katholicisme; en - hoezeer het ook strijden moge met eene dier formulen, waarnaar de Heer capefigue de geschiedenis plooit - het zou, gelooven wij, weinig moeite kosten, om te bewijzen, dat de protestanten in Frankrijk nog meer monarchaal waren dan hunne tegenstanders zelve. In weêrwil der laagste trouweloosheden van de zijde van catharina de medicis en hare zonen, hebben de protestanten toch nimmer opgehouden voor hunnen koning te bidden en hem als hunnen wettigen opperheer te erkennen. Hebben zij ook al soms hunnen koning den oorlog aangedaan, of hem hunne vredesvoorwaarden voorgeschreven, dan was het, omdat de Valois, door het schenden der gewetensvrijheid, de grenzen van een louter aardsch gezag overschreden, of omdat het naar het gevoelen der hervormden ‘beter was aan God, dan aan de menschen te gehoorzamen;’ hebben zij villes de sûreté geeischt als waarborg voor het koninklijk woord, dan was het, omdat achter dat koninklijk woord schier altijd een verschrik- | |
[pagina 816]
| |
kelijke valstrik verborgen was, dewijl het hof van dien tijd iederen eed, van welken aard ook, niet hooger aansloeg dan de serments d'amour zijner hovelingen. Het is ons niet onbekend, dat sommige geschiedschrijvers, om de staatkunde van richelieu te verklaren, gepoogd hebben het - enkel godsdienstige en verdedigende - verbond tusschen la Rochelle, Montauban en eenige andere protestantsche steden te doen voorkomen als eene eerste schrede tot scheuring van het rijk. Men heeft in de soort van onafhankelijkheid, die de burgers dier steden genoten, in hunne vrijheden en privilegiën, eene overeenkomst willen zien met republikeinsche instellingen. Maar was het bestaan dier vrijheden het uitvloeisel van eigene pogingen, of een overblijfsel van vroegere dagen? Ziedaar de groote vraag. Om ze op te lossen, is het genoegzaam zich de privilegiën van Marseille, Lyon, Toulouse en meer andere, geheel katholijke, plaatsen van het zuiden te herinneren, of zelfs die privilegiën zelve te onderzoeken, en men zal zich overtuigen, dat het niets anders waren dan overblijfselen der communes van vroegeren tijd. - En wat den adel betreft, die, na den dood van coligny, op weinige uitzonderingen na, zulk eene onedele rol heeft gespeeld en zoo weinig heeft gehandeld overeenkomstig hetgeen men van zijne meerdere verlichting en groote rijkdommen had mogen verwachten, - die adel heeft nimmer begrepen, wat eene republikeinsche instelling was. Het eenige, wat ons bij de Hugenoten de oude Romeinen herinnert, is de strengheid hunner zeden, hunne geestkracht, hun hardnekkige en overspannen moed. Doch die deugden sproten bij hen niet uit eene bijna afgodische liefde tot het vaderland voort; zij vonden eeniglijk en alleen haren grond in een vurig en opregt geloof, dat door niets aan het wankelen kon gebragt worden. De Fransche protestanten, welverre van republikeinen te zijn, waren meer dan ééns de hechtste steunsels van het koninklijk gezag. De dynastie der Bourbons was hun, zoo als bekend is, hare verheffing tot den troonGa naar voetnoot(1) verschuldigd, en toen hendrik IV dien beklommen had, vielen zij hem toch niet met hunne eischen lastig, en waren edelmoedig genoeg, om, of- | |
[pagina 817]
| |
schoon hij hen verzaakt had, van zijne verlegenheid (1597) geen misbruik te maken. Als belooning voor hunne trouwe diensten vroegen zij slechts godsdienstige vrijheid, openbare uitoefening van hunne eeredienst, en hunne erkenning als burgers van Frankrijk, - hetwelk alles hun reeds overlang door de Valois was toegestaan. Zij verlangden, dat die regten niet langer alleen van de luimen des souvereins zouden afhankelijk zijn, maar dat zij als wetten des rijks aangenomen en bevestigd zouden worden. Zoolang de blinde dweepzucht der Ligue niet had uitgewoed, verlengde de koning hun van acht jaren tot acht jaren het bezit hunner veiligheidssteden, en stond hun regtbanken toe (chambres de l'édit, chambres mi-parties), die beslissen moesten tusschen hen en hunne tegenstanders, en waken over de handhaving van het charter, waarop hunne regten gegrond waren. Deze concessiën, wij erkennen het, onderscheidden hen van de overige Franschen, en hadden aan staatkundige intriganten het middel in handen kunnen geven tot eene scheuring en verdeeling des rijks; doch de herinneringen aan den Bartholomeusnacht en de Ligue waren nog te levendig, dan dat de protestanten het zonder wapens en vrijplaatsen, te midden eener zoo vijandige bevolking, zouden hebben kunnen uithouden. Wij mogen niet nalaten er bij te voegen, dat zij er en corps nooit misbruik van gemaakt hebben; nooit is in de reglementen hunner kerken, in de handelingen van hunne gewoonlijk driejaarlijksche synoden, iets ingeslopen, dat hun de kleuren leende van eene staatkundige partij. Hunne reglementen van tucht waren daarenboven door den koning gezien en goedgekeurd, en er waren altijd een of twee koninklijke afgevaardigden in elke hunner synodale vergaderingen tegenwoordig. De adellijke protestanten waren het, die den eersten slag aan hunne geloofsgenooten toebragten. Zij wilden, gedurende het regentschap van maria de medicis, de godsdienst dienstbaar maken aan ontwerpen van persoonlijke eerzucht, en de veiligheidssteden tot arsenalen van hunne medestanders en later, onder den kardinaal de richelieu, tot schuilplaatsen gebruiken voor hetgeen zij de onregtvaardige dwingelandij van dien minister noemden. Duplessis-mornay had te vergeefs getracht deze nieuwe en heillooze rigting tegen te gaan. De hertog de bouillon en zijne navolgers waagden het zelfs den oorlog vol te houden, doch werden, zoo als billijk was, overwonnen. Hunne zaak was niet wettig; zij konden niet meer als weleer op den bijstand van God, of, zoo als de politieken zeiden, op de hard- | |
[pagina 818]
| |
nekkige geestdrijverij rekenen, die de godsdienstige meeningen inboezemen. Richelieu deed de zaken niet ten halve. Het was hem niet genoeg de protestanten te beteugelen, hij ontnam hun de middelen, om den oorlog te kunnen hervatten: hij ontnam hun de veiligheidssteden. Bij den helderen blik nogtans diens alvermogenden ministers, maakte deze intrekking geene verandering in den toestand der protestanten, en Frankrijk won aan eenheid, het bestuur aan kracht en invloed, naar mate de tegenstand in de provinciën afnam. De protestanten waren niets meer, in weêrwil van den adel, dan eene godsdienstige partij, een deel Franschen, die God anders dienden dan de overigen. Toen lodewijk XIV den troon besteeg, scheen het bestuur hun bestaan vergeten te hebben, of dacht althans aan hen slechts met erkentenis voor de diensten, gedurende de Fronde bewezen. Mazarin volgde te hunnen opzigte dezelfde staatkunde als richelieu. De hervormden werden dus niet alleen geduld; - zij waren erkend, en, ofschoon zij niet dezelfde voorregten als de katholijken genoten, schenen zij toch in het algemeen tevreden te zijn. De klagten, die hunne afgevaardigden nu en dan aan het hof inbragten, betroffen slechts enkele kleine inbreuken op het edict van Nantes. Ongelukkiglijk beantwoordde de inwendige toestand van het protestantisme niet aan den uitwendigen voorspoed. In weêrwil van alle concessie, had het bestuur toch nimmer het plan opgegeven, om alle Franschen weder tot godsdienstige eenheid te brengen. Richelieu oordeelde een vergelijk mogelijk ten koste van eenige wederzijdsche inwilligingen. Het schijnt zelfs, dat velen in Frankrijk in het gevoelen des ministers deelden. Als bewijs halen wij slechts aan, van den eenen kant het hevige uitvaren der ultramontanen tegen de politieken, van den anderen de herhaalde waarschuwingen der synoden tegen de verbroedering van twee onvereenigbare gezindtenGa naar voetnoot(1). Deze denk- | |
[pagina 819]
| |
wijs had zekere verslapping in de orthodoxie doen ontstaan, - zekere toegevendheid, die de zonderlingste transactiën scheen toe te laten. Dezelfde kerk diende voor de beide eerediensten. Ik heb ergens gelezen, dat, in eene plaats in een' afgelegen' hoek van Poitou, één zelfde geestelijke de dienst voor de beide gemeenten verrigtte. Te Nîmes was de stedelijke school zoodanig verdeeld, dat er evenveel bestuurder protestantsch als katholijk waren, hetwelk duurde, totdat de Jezuïten zich van die inrigting meester maakten en er langzamerhand al hunne mededingers uit verdrongenGa naar voetnoot(1). Eindelijk moest die toegevendheid wel noodlottig worden voor de hervormden; zij hadden niet, zoo als de katholijken, eene jezuïtische partij in hun midden, eene partij, die onophoudelijk waakte, die slechts leefde van den roof der overwonnenen, die nooit opregtelijk toegaf en nooit eene gelegenheid liet voorbijgaan. Onder richelieu afstand doende van den invloed op de regering, dien zij onder hendrik IV en maria de medicis verkregen had, had de ultramontaansche partij zich bijna uitsluitend tot de lagere klassen gewend, en den haat tegen den naam van protestant weten levendig te houden, als een verdienstelijk werk, als eene voorwaarde ter behoudenis. Hare hernieuwde verschijning aan het hof openbaarde zich door de vervolging der Jansenisten en door een' vooral sedert den dood van mazarin steeds toenemenden invloed. Nog andere omstandigheden spanden zamen tegen de Hugenoten. Wat ook de Fransche geestelijkheid tegen het hof van Rome mogt in het schild voeren, zij geloofde in den arbeid aan het verderf der ketters een middel tot verzoening te bezitten. Zij had, op aansporen van Pater cotonGa naar voetnoot(2), reeds sedert het begin dier eeuw, eene jaarlijksche som van 30,000 francs besteed aan het onderhoud van professoren, predikanten en personen van eenig aanzien, die hun geloof afzwoeren, en de synodale akten spreken meermalen van broeders, die hun geloof hadden verloochend, door schitterende beloften verlokt. - Daarenboven maakte de geestelijkheid in Frankrijk inderdaad een staatkundig en in vele opzigten onafhankelijk ligchaam uit, waaraan de telkens uitgeputte schatkist dikwijls genoodzaakt was hulp te vragen. Zoo dikwijls zij vergaderde, kon de koning, bij een weinig overleg, | |
[pagina 820]
| |
op een niet onaanzienlijk don gratuit van haar rekenen; terwijl de synoden daarentegen, zoo dikwijls zij bijeenkwamen, altijd om geldelijken onderstand vroegenGa naar voetnoot(1). - Ook moet men erkennen, dat de beleedigingen, waarmede beide partijen elkander overlaadden, wel tegen elkander opwogen; als de protestanten voor dienaars van satan en leveranciers van zijn rijk golden, heette de paus daarentegen de Antichrist en Rome de groote hoer; maar het trof zoo, dat, wanneer de protestanten de afgoderij der katholijken beschimpten, zij ook des konings geloof beschimpten, en hiervan wisten de Jezuïten onder lodewijk XIV meesterlijk partij te trekken. Daarenboven betoonde de zoo gevierde lodewijk XIV reeds uit eigene beweging een' onoverwinnelijken afkeer van de ketterij. ‘Wij betwisten hem,’ zegt sismondi, ‘noch een' kieschen smaak, noch een bewonderenswaardig geheugen, noch zelfs een vlug verstand en eene groote vastheid van wil; doch nooit heeft hij een eenigzins juist begrip gehad van zijne zedelijke pligten, hetzij jegens zijne onderdanen, hetzij jegens vreemde staten.’ Zijn staatkundig leven was eene reeks van onregtvaardigheden, van schendingen van verdragen, van onbarmhartige en toch te dikwijls niet noodzakelijke wreedheden. De herhaalde brandstichtingen in de Paltz, de bombardementen van Algiers, Oudenaerden, Genua, Brussel en andere steden, leveren er ons de bloedige voorbeelden van. De voorspoed had hem eene buitensporige meening van zijn alvermogen doen opvatten, een' teugelloozen hoogmoed, voor welken alles buigen of barsten moest. Hij was zoo ver gekomen, dat hij zich voor den gunsteling der Voorzienigheid hield. Elke zijner onmenschelijkheden kwam hem noodzakelijk voor; hij gebood ze zonder aarzelen en zonder wroeging; zijne koninklijke prerogatieven gaven hem tot dat alles regt. Het hof kon hem dienaangaande niet tot betere gedachten brengen; het bestond slechts uit hovelingen, aan wie een glimlach het leven gaf, die een fronsen des voorhoofds vernietigen kon. Zijne predikers, zijne biechtvaders berispten hem nooit over zijne schandelijke afwijkingen van de zedewet. Zelfs in zijn huisselijk leven was het eenige, wat zij hem verweten, de aanstoot, dien zijne overspelige minnarijen aan de openbare zedelijkheid gaven; en sedert madame de maintenon den magtigen invloed had | |
[pagina 821]
| |
opgemerkt, dien dat eenige verwijt op hem uitoefende, zag de partij der ultramontanen daarin de schoonste gelegenheid, om hare plannen te doen zegevieren. Die zonden vorderden eene boetedoening, en de gehechtheid aan het katholicisme, die eene in vele opzigten, maar ook daarin vooral, Spaansche moeder hem had ingeboezemd, gaf den Jezuïten aanleiding, om hem de uitroeijing der ketterij voor te stellen als de eenige boetedoening, die Gode van hem kon welgevallig zijn. De natuur worstelde bij hem langen tijd tegen den vromen ijver, en de herinneringen aan de staatkunde zijner voorgangers, die zich bij de verdraagzaamheid zoo wel hadden bevonden, hielden hem terug. Hij had gaarne gewild, dat de bekeering der ketters zonder eenigen schok of inwendige beroering geschied ware. Ook verzette hij zich aanvankelijk tegen alle voorstellen der geestelijkheid, wanneer die strekten tot de aanbeveling van dwangmiddelen. In 1663 liet hij zich het edict tegen de weder-afvalligen (relaps) afpersen, waarbij als zoodanig werd gestraft elke nieuw bekeerde, die tot zijne oude dwalingen terugkeerde. Gelukkiglijk boezemde colbert hem andere gevoelens inGa naar voetnoot(1). Hoe meer intusschen lodewijk XIV in jaren toenam, hoe menigvuldiger zich de aanvallen van godsdienstijver herhaalden, en telkens wisten de Jezuïten of de geestelijkheid daarvan partij te trekken, om hem tot eenige beperking van de regten der protestanten te bewegen. Reeds in 1671 hoorde men naauwelijks meer naar de klagten, die onophoudelijk uit de provinciën inkwamen; het was toen, dat men voor het eerst begon te spreken van de mogelijkheid eener intrekking van het edict van Nantes. In 1676 overtuigde men den koning, dat de bekeering der ketters het werk was, dat de Voorzienigheid van hem verwachtte, en van dat oogenblik af aan was dan ook het medewerken tot die bekeering het zekerste middel om in gunst te geraken. Pélisson, die in behendigheid al de andere hovelingen nog overtrof, bragt lodewijk XIV op het denkbeeld, om uit de caisse des économats jaarlijks eene som te nemen. om daarmede bekeeringen te koopen. Pélisson verdeelde dit geld onder de bisschoppen en intendanten der provinciën, die, omgekeerd, de lijsten der bekeerden, met den prijs hunner bekeering (omtrent 6 francs | |
[pagina 822]
| |
per hoofd), benevens de kwitantie der betaalde sommen, aan den minister overmaakten. Er was genoeg gebeurd, om de protestanten te overtuigen, dat de koning slechts ééne godsdienst wilde, en wijl men - wanneer zij slechts eenmaal hunne kwitantie hadden geteekend - er weinig naar vroeg, of zij ook tot hun voormalig geloof terugkeerden, waren de lijsten aanzienlijk. Hieruit ontstond in de provinciën eene bevolking, de nieuw-bekeerden genoemd, op wier katholicisme de intendanten wel wisten, dat men niet vertrouwen kon, en aan het hof rees het vooroordeel, dat de protestanten weinig aan hunne godsdienst waren gehecht. Chàteauneuf, belast met de zaken der protestanten, onderzocht, in 1679, bij de provinciale besturen naar de middelen, om het lievelingswerk des konings te bespoedigen. De Jansenisten hadden liever gewild, dat men eerst de katholijke geestelijkheid hervormde, en daarna met zachtheid en geduld de hand aan de bekeering der ketters sloeg; doch zij waren de minderheid, en de meeste intendanten vorderden Jezuïten en krachtdadige maatregelen. Van dien oogenblik af aan begon de vervolging. De bestuurders der provinciën, nu eenmaal zeker zijnde nopens de begeerte van het hof, sloten of vernielden de kerken onder erbarmelijke voorwendsels, verjoegen de predikanten, en, de wet nopens de relaps misbruikende, ontroofden zij de kinderen aan hunne ouders, en bezigden bij deze laatsten alle soort van zedelijke en ligchamelijke kwellingenGa naar voetnoot(1). Dit alles geschiedde, zonder dat de koning bekend was met den lijdelijken tegenstand, dien men begon te ontmoeten. Pater la chaise, ex officio (als Jezuïet en als biechtvader des konings), - louvoisGa naar voetnoot(2), omdat hij vreesde | |
[pagina 823]
| |
zijn aanzien te verliezen, indien hij zich niet noodzakelijk maakte, - en mevr. de maintenon, omdat ruvigny, de afgevaardigde der protestanten, eenigen twijfel aangaande de opregtheid harer godsdienstige gevoelens had durven uiten, - spanden zamen, om den koning den waren staat van zaken te verbergen, en om hem, als om strijd, toch die kostbare lijsten der bekeerden te verschaffen, waarop hij zich zoo zeer gesteld toonde. In 1681 maakte men lodewijk diets, dat de tegenwoordigheid van eenige krijgsbenden, en de tijdelijke last, dien deze zou veroorzaken, de verwezenlijking van zijn ontwerp zouden bevorderen, en de zendelingen met laarzen en sporen, de dragonders, trokken op marsch, en begonnen die lange en vreesselijke marteling, welke alle provinciën met zulk eene ongeloofelijke volharding gedrukt heeft. Telkens strengere edicten sloten langzamerhand de protestanten uit van alle ambten en bedieningen, en verboden te zelfder tijd zoowel de emigratie als de uitoefening der hervormde eeredienst; in één woord, zij wettigden eene reeks van allerschandelijkste wreedheden, die geene pen immer in staat zal zijn te beschrijvenGa naar voetnoot(1). Intusschen namen de lijsten in talrijkheid toe. De hertog de noailles vroeg nog slechts veertien dagen, om tot zelfs den naam van ketter toe in Languedoc uit te roeijen. De koning, die van de in zijnen naam verrigte gewelddadigheden niet wist, en bij gevolg geene tegenkanting verwachtte, - en het gansche hofGa naar voetnoot(2), de ministers alleen uitgezonderd, deelde in deze dwaling, - twijfelde niet aan de juistheid der ingediende rapporten, en verbeeldde zich dus, natuurlijk, dat het edict van Nantes overtollig geworden was. Hij herriep het.... | |
[pagina 824]
| |
Doch het edict van Nantes was in zijn' oorsprong een bilateraal contract, eene overeenkomst tusschen twee gewapende meeningen, en de herroeping daarvan was een even onregtvaardige als geweldige coup d'état, eene schending van de allereerste beginselen van het regt, een onvoorzigtige en wreede maatregel, die den opstand wel is waar niet wettigde, maar dien althans onvermijdelijk moest veroorzaken, wijl zij de willekeurige en onbeperkte magt van bijzondere gezaghebbers in plaats van het vaste en beperkte gezag der wet stelde. Voor het overige was het edict, hetwelk dat van Nantes herriep, althans zoo als het gesteld was, in tegenspraak met het tot dusverre gevolgde stelsel. De koning, zoo las men daar, wilde, dat men hen, die weigerden zich te bekeeren, niet langer vervolgen zou. Tot dusverre hadden die ongelukkigen geloofd, dat de koning hunne godsdienst volstrekt niet meer wilde dulden; nu bleek het, dat zij zich evenzeer in de ware gezindheden des konings, als hij zelf zich in de hunne had vergist, zoodat zij nu in grooten getale tot hun voormalig geloof terugkeerden. Maar alle andere beperkingen bleven bij voortduring bestaan, en men gaf daaraan zelfs nog grootere uitgebreidheid, zoodat de hervormden nog nimmer onder zwaardere mishandeling gezucht hadden. Wij zijn hier op het punt gekomen, waar het verhaal van den Heer hoffmann een' aanvang neemt, en het is meer dan tijd, dat wij ons daarmede gaan bezig houden. Het was echter noodzakelijk, dat wij ons het gedrag der Fransche regering ten opzigte der hervormden en ook dat der protestanten zelve voor den geest riepen, - iets, dat de schrijver in het begin van zijn werk veel te oppervlakkig heeft gedaan, - om ons eenigzins de verbittering te kunnen verklaren, die eenige benden landlieden deed besluiten den magtigsten monarch van Europa te trotseren, en hem eenen openbaren oorlog aan te doen. De Heer hoffmann heeft - zoo als wij beneden zien zullen niet zonder eenige willekeur - de gebeurtenissen, die hij verhalen wilde, in drie tijdvakken verdeeld: opstand, oorlog, uitkomst. I. Opstand. De eerste bladzijden zijn bestemd, om de oorzaken te ontwikkelen, die een deel der hervormden deden besluiten, om in den oorlog de middelen te zoeken tot redding van hun geloof. Zij bevatten niets meer dan een schraal uittreksel van het eerste boek der Histoire des Camisards, door | |
[pagina 825]
| |
M. court de gébelin. Ik zonder hiervan echter uit hetgeen betrekking heeft op de profeten van de Cevennes, die de schrijver als de voornaamste oorzaak van den opstand doet voorkomen. - Een oogenblik vertraagd gedurende den Engelschen successie-oorlog, was de vervolging, na den vrede van Rijswijk, bloediger dan ooit te voren weder aangevangen. Intusschen betoonden de protestanten, getrouw aan de vermaningen hunner leeraars, nog gedurende langen tijd geene gezindheid tot muiterijGa naar voetnoot(1). Maar ongelukkig waren de predikers genoodzaakt geworden te vlugten; enkele lafhartigen hadden hun geloof afgezworen. De reine leer van het Evangelie was dus overgelaten aan lieden, die oorspronkelijk tot de predikdienst niet geroepen waren. Intusschen waren ook deze niet geheel van onderwijs verstoken geweest, en men kan dan ook niet beweren, dat hunne prediking nadeelige gevolgen had. In de korte, doch belangwekkende levensbeschrijving van claude brousson, maakt de Heer hoffmann ons bekend met het leven vol lijden en de onophoudelijke gevaren dier heldhaftige apostelen, van welke vele hunne schuilplaats in den vreemde verlieten, om geestelijke hulp en troost te komen brengen aan hunne ongelukkige broeders in de CevennesGa naar voetnoot(2). Doch ook zulke predikers begonnen in Languedoc weldra te ontbreken, zoodat in 1702 de afgelegene gemeenten dier provincie het woord van God reeds lang niet meer hadden hooren verkondigen. De onderdrukking, vooral van de zijde der geestelijkheid, had de gemoederen verbitterd. Men las van den Bijbel alleenlijk die plaatsen uit het oude testament, en vooral uit de profeten, waar men het Joodsche volk in denzelfden toestand als nu de Fransche hervormden aantrof. Weldra begon men zich aan die beeldsprakige, geheimzinnige, somtijds dreigende taal te gewen- | |
[pagina 826]
| |
nen, en hij, die daarin het meest geoefend was, onderwees de anderen. De Heer hoffmann verklaart zeer goed, hoe deze soort van predikers profeten werden, met verrukkingen, smartelijke toevallen en trekkingen, enz. Eerst verhaalt hij, bl. 26-39, de feiten, en mogt men al op het eerste gezigt meenen, dat hier meerdere beknoptheid wenschelijk geweest ware, de rol, welke die menschen speelden, is zoo belangrijk, dat men ongaarne eenige bijzonderheid missen zou. Daarop schrijft hij, bl. 37, het volgendeGa naar voetnoot*1): ‘Men beseft ligtelijk, hoe de opwinding en spanning der gemoederen, ontstaan door de onbevredigde behoefte aan godsdienstig onderrigt en stichting, door den inwendigen tegenstand tegen het verbod der gemeenschappelijke godsdienstoefening, en door het verlangen naar verlossing van deze onregtvaardige en Gode mishagende verdrukking, zulke in het oog loopende uitwerkselen bij den mensch aan ligchaam en ziel natuurlijk kon te weeg brengen. Dezelfde behoefte, dezelfde inwendige tegenstand, dezelfde begeerte stemden dan ook de harten ter gunste van die verschijnselen, welke, ten gevolge van het noodzakelijk plaats grijpend gebrek aan juiste en bedaarde kennis van goddelijke dingen, onder begunstiging der ligtzinnigheid, des geestelijken hoogmoeds en des vleeschelijken haats tegen de Roomsche kerk, voor werkingen eener buitengewone uitstorting des H. Geestes gehouden werden en gehouden wilden worden.’ Deze manier van den buitengewonen toestand der profeten in de Cevennes te verklaren, komt ons veel verstandiger en aannemelijker voor dan die der katholijke tijdgenooten, die daarin niets dan bedriegerij en goochelspel zien wildenGa naar voetnoot(2); of die van den Heer eugène sue, welke er slechts het uitwerksel van eenen magnetischen schrik op de jeugdige verbeeldingskracht in wil erkennenGa naar voetnoot(3). Wij hadden intusschen wel gewenscht, dat de Heer hoffmann de vraag wat grondiger had behandeld aangaande de profetenschool van du serre, en de wijze, waarop zij was ingerigt. Dit is een der gewigtigste punten, waarop zijn onderzoek had moeten gerigt zijnGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 827]
| |
De wreedheden, welke jegens die ongelukkigen werden uitgeoefend, die de bevolking der Cevennes zich gewend had als van God aangeblazenen en door zijnen geest bezielden te beschouwen, bragten de reeds wanhopige gemoederen tot het uiterste, en dit nog te meer, wijl die onmenschelijkheden óf onmiddellijk door de priesters gepleegd werden, óf ten minste op hun aanstoken door de soldaten, door welke die dienaars des vredes zich op hunne apostolische togten deden vergezellen. Eene nieuwe geweldenarij van langlade de chaïla, aartspriester der Cevennes, en de wreedste hunner vervolgers (gébelin, T.l, p. 33-38), bewoog de bloedverwanten zijner slagtoffers tot wraak. Esprit séguier, salomon couderc en abraham mazel verzamelden eenige geloofsgenooten en vermoordden den wreeden abt (25 Jan., 1702). Aldus ontstond de eerste bende der opstandelingen. De Graaf de broglie, toenmaals gouverneur van Languedoc, liet hun geen' tijd, om zich uit te breiden, en de woeste partijganger poul, de medepligtige der wreedheden van chaïla, verraste de bende van séguier en nam haar gevangen. Gelijk allen, die men met de wapenen in de hand meester werd, of die in eenige verwantschapsbetrekking tot de opstandelingen bleken te staan, werd séguier onder de vreesselijkste folteringen ter dood gebragt (bl. 47 en 48). La porte, een gewezen soldaat, werd séguier's opvolger. De moord van den Heer van St. Come, een' nieuw-bekeerde, en de afgrijsselijke teregtstellingen, waardoor die gevolgd werd, gaven aanleiding tot het ontstaan eener tweede bende in VaunageGa naar voetnoot(1), eene streek in de nabijheid van Nîmes, aan welker hoofd zich weldra abdias morel (catinat) en roland onderscheidden. André castanet organiseerde eene derde in de Opper-Cevennes. La porte sneuvelde in een gevecht tegen poul, doch reeds toen had de jeugdige cavalier, de held van dezen oorlog, eene vierde bende bijeengebragt, welke, dikwijls met die van roland vereenigd, zich | |
[pagina 828]
| |
onderscheidde door de stoutmoedigste ondernemingen en door talrijke overwinningen op de koninklijke troepen (bl. 50-57). Tot dusverre was de oorlog niet anders geweest dan eene reeks van bloedige wraakoefeningen, nu eens jegens de priesters en de katholijken, die zich door hunne wreedheden hadden bekend gemaakt, dan weder jegens de nieuw-bekeerden, die door de vrees voor vervolging gedreven werden tot het verraden hunner broeders. De verschijning van cavalier gaf aan de bewegingen der opstandelingen eene zamenwerking en regelmatigheid, die den nog jeugdigen krijgsman eenen grooten naam deden verwervenGa naar voetnoot(1). Alvorens verder te gaan, maakt de Heer H., op het voorbeeld van gébelin, eene pause, om ons eene beschrijving te geven der plaatsen, die het schouwtooneel van zoo vele gevechten en verwoestingen zouden worden. De beschrijving (bl. 57 -69) doet ons denken aan sommige der beste brokken van sallustius Bellum Jugurthinum; zij overtreft in duidelijkheid en levendigheid die van gébelin. Doch wij bejammeren het, dat hij hier niet, even als zijn voorganger, eene statistiek der Camisards, van hunne militaire en kerkelijke organisatie, van hunne krijgstoerustingen, hunne schuilplaatsen, magazijnen en hospitalen heeft bijgevoegd, welk een en ander zulk een belangrijk gedeelte uitmaakt van de Histoire des Camisards (T. II, in fine)Ga naar voetnoot(2). Nu is hij later genoodzaakt (bl. 117-136) zijn verhaal andermaal af te breken. Even als gébelin, begroot hij hun aantal op 3000 manGa naar voetnoot(3), verdeeld in verschillende afdeelingen, waarvan die van cavalier (omstreeks 1000 man) de best gedisciplineerde en de talrijkste was. In de korte schets, die hij ons geeft van het karakter van bâville, den koning van Languedoc, zoo als hij toen bijgenaamd werd, noemt hij hem, | |
[pagina 829]
| |
bl. 64, ‘een voortreffelijk ambtenaar, maar niets dan een ambtenaar,’ hetwelk moeijelijk is overeen te brengen met de buitengewone talenten, die hij hem wat later toekent. Zij waren zoodanig, dat des konings ministers hem, uit vrees van in de schaduw te worden gesteld, van het hof verwijderd hielden. De Heer sue heeft dit krachtvol karakter, zoo rijk aan hulpmiddelen, dat uit geene persoonlijke eerzucht, maar uit pligtgevoel alleen handelde, - veel beter begrepen en afgeschetst (Les Fanat. des Cév., part. II, c. VI). Zijn gedrag was gestreng, maar open en eerlijk; dit doet de Heer H. niet genoeg uitkomen. Wat de getallen aangaat, die hij ons (bl. 66) opgeeft - hoezeer ook naar eene aanhaling van gébelin afgeschreven - zij verdienen niet meer geloof dan men aan de statistische opgaven van dien tijd in het algemeen mag schenken. Het zijn slechts berekeningen bij benadering, ter loops opgemaakt, en met het doel, om den koning te behagen. II. Oorlog. Aan de bende van cavalier sloten zich de andere kleinere uit de omstreken van Nîmes aan, en alle gezamenlijk toonden zij, welk een ondernemende geest hen bezielde, door de overrompeling van Servas en Sauve (Dec., 1702). Van toen af kregen de opstandelingen den naam van Camisards. - De Heer H. ziet geene zwarigheid, om dit woord af te leiden van Camisade (nachtelijke aanval) (bl. 73). Maar vanwaar dan de letter r? Was het niet beter zich te houden aan Camise, met den minachting uitdrukkenden uitgang ardGa naar voetnoot(1)? Het beteekent dan zoo veel als kieldragers (porteurs de Camise ou de blouse), blaauwkielen, of zoo iets. De Camise of kiel was en is nog het gewone kleedingstuk van de landlieden der Cevennes. Na zijne eerste overwinning van Val de Bane, waar poul sneuvelde, maakte cavalier zich de rust ten nutte, die de maarschalk de broglie hem gunde, om met allen spoed op te rukken naar Vivarais, waar hij zijne kleine legermagt hoopte te versterken. Maar de passen van de Ardèche waren te goed bewaakt, zoodat hij terugkeeren en den veldmaarschalk st. julien, een voormalig Hugenoot, dien het hof met nieuwe strijd- | |
[pagina 830]
| |
krachten had gezonden, moest bevechten. Nu werd cavalier op zijne beurt geslagen, en het kostte hem zelfs moeite zich te redden. Hier behooren twee tamelijk belangrijke feiten te worden vermeld, die in het verhaal des Heeren H. zijn overgeslagen; de aanval op St. Germain de Colberte (gébelin, T. I, p. 200), en wat later na de aankomst van montrével, de ontdekking eener voorgewende medaille, die op de voorzijde eene koningskroon met de letters C.R.S.Ga naar voetnoot(1), en op de keerzijde twee gekruiste pieken met eene hertogelijke kroon, en de letters I.O.R.S.M. vertoonde. Gébelin beweert, dat dit niets anders dan eene Zweedsche munt is (T. 1, p. 241); wij gelooven dit niet; maar mogt het waar zijn, dan zou deze ontdekking kunnen leiden tot het bewijs van gemeenschap, reeds van den beginne af, tusschen de Camisards en vreemde magten In allen gevalle moest er melding van zijn gemaakt. De verschrikkelijke verwoestingen der Camisards (bl. 78) deden het hof besluiten, om den graaf de broglie te doen vervangen door den maarschalk de montrével, van wiens militaire bekwaamheden men grootere verwachtingen koesterdeGa naar voetnoot(2). De eerste maatregel van den nieuwen gouverneur, overeenkomstig de raadgevingen van bâville, bestond daarin, dat hij de nederlagen der koninklijke troepen op de nieuw bekeerden wreekte, door hen verantwoordelijk te stellen voor de baldadigheden der Camisards, en door met de gestrengste straffen diegenen te bedreigen, die, onder welk voorwendsel ook, gemeenschap met hen oefenden. Op deze wijze dacht men de Camisards van allen toevoer af te snijden en hen door gebrek meester te worden. De eerste maanden van het bestuur van montrével waren gekenmerkt door eenige overwinningen, zoo als die van Colet de Deze, van Bernis, van Pompignan, maar vooral door maatregelen van onbarmhartige gestrengheid. Geheele dorpen werden verwoest en de inwoners vermoord, naar andere provinciën gebannen, of in de gevangenissen geworpen. Montrével was volstrekt niet naauwgezet op dat punt. Somtijds was zijne eenige regtvaardiging, dat die dorpen de opstandelingen zouden kunnen | |
[pagina 831]
| |
begunstigen. Te Nîmes, te Montpellier en elders bleven de brandstapels en schavotten bestendig opgerigt. De geregtelijke moord aan den baron de salgas (bl. 93) en het verbranden van den molen bij Nîmes (bl. 85 en 86) beslaan onder deze gruwelen eene eerste plaatsGa naar voetnoot(1). En alsof de woede der katholijken nog niet hoog genoeg was gestegen, beval paus clemens XI den bisschoppen der 6 diocesen van Languedoc eene kruisvaart tegen de ketters te prediken, even als innocentius III tegen de Albigenzen. De gouverneur gaf verlof tot de organisatie der benden, bekend onder den naam van Cadets de la croix (Camisards blancs), aan welker hoofd broeder gabriël, een ex-hermiet, in woeste wreedheid de Camisards en de koninklijke troepen nog overtrof; en om de gezindheid der geestelijkheid te doen kennen, is het genoeg te zeggen, dat fléchier, de bisschop van Nîmes, al die geweldenarijen regtvaardigde. Deze hardnekkige vervolging had geen ander gevolg, dan dat zij de benden der Camisards versterkte, en hen door een' onleschbaren dorst naar wraak verbitterde. De beneden-Cevennes leverden toenmaals een ijzingwekkend schouwspel van moorden, brandstichtingen, nachtelijke overvallen en bloedbaden op. De Camisards, in geregelde gevechten overwonnen, voerden den oorlog nog slechts als partijgangers. Men zag ze op honderd plaatsen tegelijk, en wee dan de afgedwaalde detachementen, die in hunne hinderlagen vielen; wee dan de priesters en hunne kerken en de Roomschgezinde bevolkingen, over wie zij meenden zich te beklagen te hebben; men had geleerd geene ontferming meer te hebbenGa naar voetnoot(2). - Eindelijk, meenende op deze wijze de opstandelingen geheel te overwinnen, begonnen montrével en bâville hun schrikkelijk | |
[pagina 832]
| |
plan van verwoesting in werking te brengen, waardoor er eene woestenij tusschen hen en de schuilhoeken der Camisards zou ontstaan, die deze laatsten van allen toevoer van hulpmiddelen moest berooven. Alzoo werden gedurende den herfst van 1703 stelselmatig 466 dorpen verwoest, en in weêrwil van zulke gruwelen durft de Heer capefigue nog van des maarschalks al te groote gematigdheid spreken (louis XIV et son gouvern., etc., T. V, p. 155)Ga naar voetnoot(1). - De Heer H. heeft het noodig geoordeeld - en het is ons niet voorgekomen, dat dit de duidelijkheid bevordert - om in het verhaal der gebeurtenissen van Julij tot December, 1703, de chronologische orde niet in acht te nemen. Hij heeft zich daarentegen beijverd, om de gelijksoortige feiten bijeen te voegen. Intusschen gelooven wij, dat, in het verhaal van eenen partij-oorlog, het beter geweest ware, zich naauwkeurig aan de tijdsorde te houden; - zoo toch wordt ieder voorval eene nieuwe penseelstreek aan de onder onze oogen wordende schilderij. De mogendheden, wegens de troonsopvolging in Spanje tegen Frankrijk zaâmverbonden, zochten reeds sedert eenigen tijd in verstandhouding te geraken met de opstandelingen in de Cevennes. In Holland maakte men lijsten op der emigranten en organiseerde hen, om hen naar hun vaderland terug te zenden. Koningin anna zond van hare zijde onderhandelaars, om zich met roland te verstaan. Twee gedetacheerde schepen van de Engelsche vloot in de Middellandsche Zee verschenen voor de haven van Cette, maar zonder in gemeenschap met de Camisards te kunnen geraken, wijl de koninklijke troepen dezen van het strand verwijderd hielden. Na vele, voor een' Franschman en Katholijk onvergeeflijke, kuiperijen, had antoine guiscard - hij was abt van Bonne-Combe - gepoogd de belangen der met belastingen overladene Roomschgezinden te vereenigen met die der Protestanten. Hij stookte, van uit Holland, werwaarts hij zich ter schuilplaats begeven had, eenen opstand in Rouergue aan, die geheel mislukte. Hetzelfde lot trof eene derde poging, die bestuurd werd door twee Fransche officieren in Engelsche dienst (bl. 107-108). De hertog van Savoye, die tot de verbondene mogendheden was overgegaan, toonde meer beleid; hij formeerde een regiment van Protestantsche emigranten, hetwelk de Staten-Generaal en Engeland onderhielden. | |
[pagina 833]
| |
Hoewel zonder eenige vrucht op zich zelve, deden al deze pogingen toch den moed der Camisards weder opleven. Cavalier zegepraalde achtervolgens in de gevechten van Tau, Vergèse, Aubais en Tornac, terwijl de overige legerhoofden andere, ofschoon minder gewigtige, voordeelen behaalden. Men vraagt onwillekeurig, als men van zoo vele zegepralen leest, wat dan toch de Roomschgezinde bevolking van Languedoc gedurende al dien tijd heeft verrigt, want het regiment Cadets de la croix telde slechts een paar honderd man. In de brieven van fléchier vinden wij haar altoos als hevig op de Protestanten verbitterd voorgesteld. De Heer H. heeft zich over de oplossing dezer vraag volstrekt niet bekommerd. Doch eene dépêche van bâville, en eenige fragmenten uit zijne mémoire, leeren, dat hij vreesde aan de burgers hunne voormalige magt terug te geven, vooral op een oogenblik, dat de regering hare geheele vereenigde kracht noodig had, om zich tegen de geälliëerden staande te houden. III. Uitkomst. De schrijver had het begin dezer derde afdeeling nog eenige bladzijden moeten verschuiven, namelijk tot aan de komst van den maarschalk de villars, bl. 147. Dewijl toch de oorlog bij hem aanvangt met de geregelde organisatie van de benden der Camisards, ware het natuurlijk geweest het tijdstip der eerste onderhandelingen van cavalier met villars, die hunne langzame ontbinding te weeg bragten, als het einde daarvan aan te nemen. De eerste maanden van 1704 waren voorspoedig voor de Camisards; zij versloegen de koninklijke troepen bij verschillende gelegenheden. Zoo vernielde cavalier eenmaal eene legerafdeeling van 600 man. Deze triomf, die veel geruchts maakte, voltooide de aanvankelijke ongenade van montrével. De geestelijkheid en bâville beklaagden zich hevig bij de ministers over zijne achteloosheid in het opperbevel over het leger. Lodewijk XIV benoemde eindelijk voor hem een' opvolger. Vóór zijn vertrek nam montrével echter, als om zich door een laatst schitterend feit in de openbare meening te herstellen, nog eene geduchte weêrwraak op cavalier, dien hij ten eenemale versloeg. Zijn opvolger was de beroemde maarschalk de villars, die in dat tijdsgewricht tweemaal de redder van Frankrijk werd, en zich door zijne bekwaamheden als onderhandelaar, evenzeer als door zijne krijgstalenten, onderscheidde. De Heer H. heeft het karakter des maarschalks goed geteekend (bl. 148); jammer, dat hij er niet twee trekken heeft bijge- | |
[pagina 834]
| |
voegd, die hem zoo bijzonder karakteriseren, namelijk: eene zekere gasconsche winderigheidGa naar voetnoot(1), en die soort van ronde openhartigheid, veelal aan krijgslieden eigen, welke aller harten verovert, wijl zij alle mistrouwen verwijdert, en echter noch sluw overleg, noch eene zekere mate van veinzerij buitensluit. Deze trek komt vooral uit in de onderhandelingen tusschen villars en de opstandelingen. Na zich met den toestand van het gewest te hebben bekend gemaakt, hield villars zich niet aan de middelen zijner voorgangers, maar begon met de afkondiging eener algemeene amnestie voor al degenen, die zich zouden onderwerpen. Hij sprak nog niet over godsdienst en hield zich, alsof hij de Camisards als gewone opstandelingen of staatkundige vijanden beschouwde. Ten blijke zijner welwillende gezindheden, werden de strafoefeningen onmiddellijk gestaakt. Zijn eigenlijk doel was, de Camisards onder elkander verdeeld te maken, met hunne hoofden afzonderlijk te onderhandelen, en hen zoo achtervolgens tot gehoorzaamheid te brengen. Maar tevens bedreigde hij de wederspannigen gestreng, en maakte veel ophef en vertooning van een uitgebreid plan van aanval, welks uitkomst moest strekken, om de Camisards steeds naauwer in hunne wilde schuilhoeken in te sluiten en aldus den opstand te smoren. Hetzij door afmatting, hetzij om eenige andere minder bekende oorzaak, deden de Camisards geene strooptogten meer in de vlakte. Het scheen, dat men van beide zijden een voorgevoel had van eene nabijzijnde schikking. Het was nu nog slechts noodig, dat villars en cavalier, de bekwaamste en invloedrijkste der aanvoerders, zich met elkander verstonden. Zekere Heer la combe, in wiens dienst cavalier vroeger was geweest, en de baron d'aygaliersGa naar voetnoot(2), een Protestant, die zich alle mogelijke moeite gaf, om den vrede in Languedoc te herstellen, - bewogen eindelijk den jeugdigen held der Cevennes tot het doen van een voorstel tot schikking. Wat er | |
[pagina 835]
| |
eigenlijk in de beide mondgesprekken, die tusschen lalandes en cavalier en, wat later, tusschen dezen laatste en villars hebben plaats gehad, is verhandeld geworden, heeft men nooit regt kunnen te weten komen. De Heer H. is hier slechts de gissingen van gébelin gevolgd. En wijl het alles niets dan gissingen zijn, zal men ons wel willen veroorloven over den loop dier onderhandelingen ook onze meening te zeggen, die echter niet geheel met die van onzen schrijver overeenkomt. Wij meenen echter, dat zij meer met het zwakke, doch eerzuchtige karakter van cavalier strookt. Volgens onze meening dan, zal cavalier, in den aanvang, de herstelling van het edict van Nantes als grondslag van de geheele onderhandeling hebben geëischt. Lalandes zal hem daarop onder het oog hebben gebragt, dat die voorwaarde volstrekt niet kon worden toegestaan, daar alsdan de koning ingewikkeld zou te kennen geven, dat hij door eene handvol oproerlingen overwonnen was. Cavalier zal daarop ten minste de vrijheid des gewetens met het regt van openbare eeredienst op eenige bepaalde plaatsen hebben bedongen. Maar ook dit schreef den koning nog te zeer de wet voor. Het is waarschijnlijk, dat lalandes alstoen, naar de hem gegevene voorschriften, getracht heeft de onderhandeling op eene cavalier persoonlijk betreffende overeenkomst te brengen, en dat deze gemeend heeft zijne eigene belangen met die zijner broeders te vereenigen, als hij verzocht den koning tegen de vijanden van Frankrijk te mogen dienen, aan het hoofd van een Protestantsch regiment, en daarbij de loslating der gevangenen en de terugroeping der geëmigreerden bedong. Men teekende in allen gevalle eene schorsing der vijandelijkheden voor den tijd, welke vereischt werd, om de voorstellen van cavalier aan den koning voor te leggen, en gedurende dezen wapenstilstand wist d'avgaliers den aanvoerder der Camisards tot een onderhoud met villars zelven over te halen. In het verhaal van onzen schrijver kan men het doel van dit tweede mondgesprek niet regt nagaan. Wij zien er niets anders in dan eene list van villars, die dus den ijdelen cavalier wilde trachten te winnen, door met hem voor een oogenblik als met zijns gelijken te onderhandelen. Hij slaagde maar al te goed, want hij had daar juist zijne tegenpartij in zijne zwakke zijde getastGa naar voetnoot(1). De andere Protestantsche benden hadden mede ge- | |
[pagina 836]
| |
not van deze schorsing, en gedurende eenige dagen nog werd zelfs de Hervormde godsdienst openlijk gevierd te Calvisson, welke plaats villars aan cavalier en de zijnen daartoe had aangewezen. Roland en vooral ravanel, luitenant van cavalier, waren hoogst verontwaardigd, toen hij hun den uitslag der onderhandelingen mededeelde. ‘Vrijheid van godsdienst, zoo als vóór de herroeping van het edict!’ riepen de aanvoerders. ‘Geen vrede!’ herhaalden al de Camisards, ‘geene overeenkomst zonder onze kerken!’ Cavalier deed al het mogelijke, zelfs met gevaar van zijn leven (bl. 164 en 165), om hen tot bedaren te brengen. Slechts een veertigtal volgde hem; de overigen keerden met ravanel naar het gebergte terug, hun voormalig opperhoofd als verrader verwenschende. Hoewel nu de beloften, door cavalier aan den maarschalk gedaan, van een regiment op te rigten, door dezen slag werden verijdeld, hield echter de laatste de artikelen van het verdrag, en de kleine hoop der geämnestiëerden werd voorloopig naar Valabrègues (niet Valabréaurs, bl. 165) gezonden, om aldaar des konings bevelen af te wachten. Villars zette zijn plan van verzoening voort. Hij bood aan roland, behalve de door cavalier aangenomene voorwaarden, aan, om een' predikant bij zijn regiment te hebben, en de gewetensvrijheid voor de overigen, in dier voege, dat niemand om des geloofs wille overlast zou lijden, mits er echter geene uitwendige godsdienstuitoefening plaats had. Ravanel deed deze nieuwe poging mislukken, en daarop hervatte de maarschalk met nadruk de vijandelijkheden. Intusschen begon men reeds eene soort van verflaauwing bij de Camisards te bespeuren. Hoezeer hun getal even aanzienlijk was als voorheen (ongeveer 3000 man), bepaalden zij zich nu tot een' verdedigenden oorlog. Daarenboven hadden zij geen' aanvoerder, die cavalier kon vervangen. Hunne afdeelingen werden afgesneden, ieder afzonderlijk overvallen en meerendeels verslagen. Eene poging der geälliëerden, om hen te ondersteunen, bragt slechts een hervatten der vervolgingen tegen de nieuw-bekeerden te weeg. Ook zagen de Camisards zich weldra door hunne eigene broeders verraden, op wie alleen geheel de last des oorlogs drukte. Roland werd overvallen en met vijf zijner voornaamste officieren gedood. Weinig tijds daarna werd ook ravanel geslagen en zijne bende verstrooid. De andere opperhoofden onderwierpen zich bijna allen | |
[pagina 837]
| |
omstreeks de maand October, 1704, en werden naar de Zwitsersche grenzen uitgeleid. Hiermede eindigt de eigenlijke oorlog in de Cevennes. De latere onlusten behooren eerder tot den Spaanschen successieoorlog. Het belang, dat men in die moedige, ofschoon dwalende martelaars voor hun geloof stelde, gaat verloren, naar mate de reinheid hunner zaak besmet wordt, en zij zich tot de werktuigen van Frankrijks vijanden vernederen. De fortuinzoekers volgen nu de helden op, en voegen bij den oorlog in de Cevennes een treurig aanhangsel. De geälliëerden bezigden, om met de Camisards in verstandhouding te blijven, eene menigte agenten, die beide én den moed dezer laatsten, én de belangzuchtige edelmoedigheid der verbondene magten tot hun voordeel wisten te gebruiken. Deze menschen onderhielden door hunne leugenachtige beloften eene heillooze gisting in de gemoederen. De Heer H. loopt vlugtig (bl. 180-195) - wij hadden het haast nog vlugtiger gewenscht - over de laatste stuiptrekkingen van dezen godsdienstoorlog heen, want de pogingen toch, hetzij van den markies de miremont en van belcastel, hetzij van guiscard, hadden geen ander gevolg, dan dat zij de Camisards aan eene minachting blootstelden, die zij niet verdiend hadden. Eens slechts waren zij op het punt, om Frankrijk een onberekenbaar nadeel toe te brengen, zoo niet de kloeke waakzaamheid van bâville en van den hertog van berwick, den opvolger van villars, dit had verhinderd. Cavalier, de beloften van het hof mistrouwende, was naar Zwitserland en vervolgens naar Savoije geweken, waar men hem aan het hoofd van een regiment geëmigreerden had geplaatst. De overige opperhoofden der Camisards werden aangespoord, om in het geheim naar hun vaderland terug te keeren, en er eenen opstand te beramen, die tegelijk in Vivarais, Beneden-Languedoc, de Opper-Cevennes en Rouergue zou uitbarsten, terwijl cavalier inmiddels door Dauphiné in Frankrijk zou binnenrukken. Alles ging naar wensch. Zelfs was de dag der uitbarsting bepaald, toen onverwachts bâville alles, wat er omging, door eenen verrader ontdekteGa naar voetnoot(1). De opperhoofden der zamenzwering werden overal gevat, ravanel, catinat, jonquet te Nîmes, | |
[pagina 838]
| |
en boëton te Montpellier. Zij en het meerendeel hunner aanhangers stierven moedig, en zonder hun geloof te verzaken, onder de verschrikkelijkste folteringenGa naar voetnoot(1). De Heer hoffmann heeft zich veel moeite gegeven, om ons den afloop der lotgevallen van al de aanvoerders mede te deelen; guiscard stierf een' treurigen dood in Engeland (bl. 221-224), wij gelooven als slagtoffer der staatkunde van het ministerie ormond. Cavalier geraakte naar Holland, en van daar naar Engeland, diende daarna eenigen tijd in Spanje onder het Engelsche leger, en stierf in 1740 te Chelsea, met den titel van gouverneur van Jersey. - Wat ons nopens de profeten (bl. 200-211 en 225 tot aan het einde) en hunne reizen naar Konstantinopel en Rome, van hun verblijf in Engeland en hunne twisten met de Anglicaansche geestelijkheid, verhaald wordt, is zeer merkwaardig, doch wat langwijlig, te meer, wijl het hier gegaan is als met de laatste bewegingen der Cevennes. De Heer H. heeft namelijk weinig meer gedaanGa naar voetnoot(2) dan een uittreksel geleverd uit gébelin, zonder dat hij, natuurlijk, diens volledigheid evenaart (zie het derde deel van l'Histoire des Camisards). Zonder twijfel heeft dus lodewijk XIV de overwinning behaald, doch alleen over diegenen zijner protestantsche onderdanen, welke opgestaan waren, en dan nog door hen te laten ombrengen of te verbannen, tot den laatste toe. De protestanten, die niet naar de wapenen gegrepen hadden, hebben zich altoos staande gehouden. Zij vergaderden bij voortduring in de wildernissen, maar met zulke voorzorgen, dat de regering er de lucht niet van kreeg, of misschien vrijwillig de oogen sloot voor deze inbreuken op hare maatregelen. Reeds in 1742 waren deze vergaderingen geen geheim meer, en de protestanten gingen er openlijk heen. In 1744 ontstond er geregelde ge- | |
[pagina 839]
| |
meenschap tusschen de verschillende gemeenten, en men kon in de maand Augustus zelfs eene synode houden te Lédignan (een dorp in de diocese van Nîmes), waar de afgevaardigden van Poitou, Guyenne, Dauphiné en Normandië bijeenkwamen. Men nam er het besluit te volharden in de onthouding van allen gewapenden tegenstand tegen de regering; maar zich nederig tot den koning te wenden, om van hem dragelijker voorwaarden van bestaan te erlangenGa naar voetnoot(1). De vergadering der geestelijkheid deed deze poging mislukken.
De opstand in de Cevennes had in het zuiden van Frankrijk veel te bloedige herinneringen nagelaten, dan dat men zich niet spoedig zou hebben beijverd er de geschiedenis van op te stellen. Maar, zoo als het daarmede doorgaans gaat, elke partij trachtte hare eigene misslagen te verbloemen en die der andere te vergrooten. Louvreleuil en brueys, die van de gebeurtenissen ooggetuigen geweest waren, waren ook de eersten, die poogden de wreedheden der katholijken te regtvaardigen. En zoo waren van de andere zijde het Théâtre sacré des Cévennes, de Mémoires van cavalier en nog eenige andere kleinere geschriften en gedenkstukken, te Londen en in Holland gedrukt, bestemd om de profeten te verdedigen, en het grijpen naar de wapenen te regtvaardigen. Doch daar deze verschillende bescheiden alle bezijden de waarheid bleven, hadden zij groote behoefte aan onderlinge vergelijking en herziening. Eene menigte feiten waren ook nog hier en daar verstrooid in de brieven van fléchier, in zijne Instructions pastorales, in de verschillende Mémoires van de agenten der geälliëerden, in de dagverhalen en berigten, deels gedrukt, deels in handschrift, van onderscheidene personenGa naar voetnoot(2), in de rapporten en dépêches der intendanten en gouverneurs der provinciën. In het kort, er was nog geen geschiedschrijver van den oorlog in de Cevennes opgestaan. De Heer court de gébelin ondernam deze moeijelijke, doch hoogstbelangrijke taak, en vervaardigde een werk in drie deelen, wel is waar nog wat te protestantsch gekleurd, maar waarin ten minste eene zorgvuldige kritiek der feiten heerscht. Wijl er na hem weinig hoop meer overig bleef op | |
[pagina 840]
| |
nieuwe ontdekkingen, is zijn werk, dat in 1760 te Villafranca in het licht kwam, in dit opzigt klassiek gebleven. Twee beroemde romanschrijvers van nieuweren tijdGa naar voetnoot(1), tieck en eugène sue, hebben getracht het dramatische van die bloedige episode in de Fransche geschiedenis te doen uitkomen, en beide zijn daarin geslaagd, voorzeker eensdeels door hun talent, maar ook vooral omdat het onderwerp, de schouwplaats, het tijdvak, het karakter der beide partijen, en de zaak vooral eene uitnemende stof voor eenen romantischen arbeid opleverden. Om niet geheel overtollig te zijn, moest een nieuw werk over dit onderwerp zich bepalen tot het vereenvoudigen en bekorten van dat van gébelin; het moest zijne langwijlige aanmerkingen over de onverdraagzaamheid en zijne onophoudelijke vitterijen op de Katholijke schrijvers, die hem zijn voorgegaan, afsnijden. Dit is dan ook de verstandige partij, die de Heer hoffmann heeft gekozen. Hij heeft een zorgvuldig uittreksel geleverd van de resultaten zijns voorgangers, en zelfs heeft hij op verscheidene plaatsen de gebeurtenissen beter weten voor te stellen, en door het weglaten van onnoodige discussie meer leven en gloed aan zijn verhaal gegeven. Hij heeft er eene populaire geschiedenis van gemaakt, terwijl die van gébelin voortaan alleen door de geleerden zal geraadpleegd worden. Het volgt hieruit reeds van zelf, dat wij er geene nieuwe feiten in hebben gevonden, behalve eenige bijzonderheden aangaande de profeten - zoodat de woorden op den titel: ‘naar de bronnen medegedeeld’ ons voorkomen eene overbodige bluf te zijnGa naar voetnoot(2). De Heer H. heeft het berusten in de nasporingen van gébelin zelfs wel wat te ver gedreven; wij hebben onderscheidene punten aangewezen, die nog opheldering noodig | |
[pagina 841]
| |
hadden - het onderhoud van cavalier met villars, de onderhandelingen van d'aygaliers, en andere. Voorts is het de gewoonte, om, wanneer men eene episode behandelt, deze aan de algemeene geschiedenis te schakelen, hetzij door eene afzonderlijke inleiding, hetzij in het begin van het verhaal zelf; maar ongelukkig is, wat de schr. ons mededeelt over den toestand der Protestanten, vóór en na de herroeping van het edict, als ook over de oorzaken, die hen de wapens deden opvatten, wat al te oppervlakkig. Het eerste boek van gébelin heeft hij te zeer verminkt. Ook heeft hij vergeten te spreken over die Protestanten - niet de nieuw-bekeerden, - die geen deel aan den opstand namen, welke te doen kennen een schoon en heerlijk gedeelte van zijne taak zou hebben uitgemaakt. Men weet, hoe de Heer eugène sue hiervan partij getrokken heeft (zie zijn tafereel van de familie van cavalier, in de eerste hoofdstukken van zijnen roman). Behoudens deze kleine aanmerkingen, kunnen wij de lezing van dit boek gerustelijk aanbevelen, overtuigd, dat het bij den lezer groote belangstelling zal wekken, dank zij eene levendige schildering der gebeurtenissen en der hoofdpersonen; eene soms romantische wijze van de feiten voor te stellen; een eenvoudige en gemakkelijke stijl, wel is waar wat Hoogduitsch, doch waarin de persoonlijkheid van den schrijver weinig uitkomt, en vooral de duidelijkheid en orde, waarmede ons een helder overzigt gegeven wordt over zulk eene menigte van kleine krijgsbedrijven. De Heer H. heeft zich, zoo als men duidelijk zien kan, geen ander doel gesteld, dan een gedeelte van de geschiedenis der Protestanten op eene populaire wijze te bearbeiden, en dit doel heeft hij volkomen bereikt. Maar wat het waarschuwen tegen de Jezuïten - hetzij in een Roomsch, hetzij in een Protestantsch gewaad (zie het voorberigt), en wat het bewijzen van de nutteloosheid en onregtvaardigheid der tusschenkomst van den staat in het algemeen in de zaken der godsdienst betreft, daaraan heeft de Heer hoffmann volstrekt niet gedacht; dat zijn bijoogmerken, die de vertaler hem heeft toegedacht, en waarover ieder lezer, even goed als hij zelf, het regt heeft te oordeelen. Dit neemt echter niets weg van de edele belangeloosheid der vertaling (zie het voorberigt, op het einde). - Wij zeggen dit nog alleen ten slotte, dat de onverdraagzaamheid en de vervolgingen het leven van het Protestantismus in Frankrijk weder hebben opgewekt en aangewakkerd, hetwelk onder hendrik IV, richelieu en mazarin langzaam | |
[pagina 842]
| |
verkwijnde; en dit is dan ook eene der gedachten, die ons bij de lezing van het boek des Heeren hoffmann het meest hebben getroffen. e. piaget. |
|