De Gids. Jaargang 6
(1842)– [tijdschrift] Gids, De– AuteursrechtvrijNatuurkundige verhandelingen van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem. Tweede Verzameling. I. Deel. Te Haarlem, bij de Wed. A. Loosjes, Pz. 1841. 4o. Met gekleurde Platen.Met dit Deel begint eene nieuwe reeks der in de geleerde wereld met roem bekende Verh. d. Holl. Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem. Al dadelijk onderscheidt zich deze tweede Verzameling door een ander formaat en meer sierlijke uitvoering. De eere echter, welke men aan den Drukker verschuldigd is, verdient de Corrector niet, want een schromelijk aantal drukfeilen ontsiert de twee in het Hoogduitsch geschrevene Verhandelingen, welke dit Deel bevat. Het schijnt, dat de Maatschappij, welke zich nu over het bezit van eenen regt ijverigen en als Natuurkundige met roem bekenden Secretaris verheugen mag, hare werkzaamheden niet alleen met ijver zal voortzetten, maar ook verder uitbreiden. ‘Directeuren (bl. iv) vertrouwen met grond, dat zooweel de | |
[pagina 254]
| |
binnen- als buitenlandsche Leden der Maatschappij, en alle Natuurkundigen, die belang stellen in den bloei der Wetenschappen, welke zij beoefenen, door bijdragen hen in staat zullen stellen, om te zorgen, dat deze tweede Verzameling voor de eerste in geen opzigt zal behoeven te wijken.’ Het Stuk bevat: I. Naamlijst van Directeuren en Leden der Maatschappij.
II. Eene Prijsverhandeling van den gunstig bekenden Duitschen Algologe f.t. kützing, tot beantwoording van de vraag: ‘Volgens sommige Plantkundigen zouden eenige Algen van een zeer eenvoudig zamenstel zich, onder gegevene omstandigheden, tot eene veel meer zamengestelde plantensoort ontwikkelen; hoezeer zij, zonder deze omstandigheden, in hare gewone gedaante ook vruchtbaar zijn en gelijksoortige planten voortbrengen.’ - Daar deze waarnemingen, indien zij buiten allen twijfel konden gesteld worden, voor de geheele organische ontwikkelingsleer van het grootste gewigt zouden zijn, terwijl men hier de eene soort van organismus in de andere zoude zien overgaan, zoo verlangt de Maatschappij: Dat men dezelve met de grootste zorg herhale, en dat men de gewigtige zaak van den overgang van het eene in het andere organische ligchaam, ook bij andere eenvoudige planten, waarbij zulks nog niet gedaan werd, onderzoeke, en dat men, door eene duidelijke beschrijving en afbeelding, het gegronde of onware van dezen overgang buiten allen twijfel stelleGa naar voetnoot(1). III. C. f.ph. de (waarom niet von?) martius, Hoogleeraar te Munchen, Bijdragen tot de kennis der wijze van bevruchting in de phanerogamische planten.
Elk, die slechts eenigzins met het uitgebreide en hoogstmoeijelijke onderwerp van de Verh. van kützing bekend is, zal niet betwisten, dat de Maatschappij wat veel vraagt, en zal zich daarom ook wel niet verwonderen, dat de Heer K. de vraag niet in haren geheelen omvang heeft opgelost. Het ware daarom belangrijk, bij de Verh. ook de beoordeelingen der H.H. Adviseurs te kunnen raadplegen. - Naar ons inzien ware ook eene historische inleiding een noodzakelijk complement voor de Verh. geweest, en de Lezer, die er welligt minder mede | |
[pagina 255]
| |
bekend mogt zijn, zou dan zien, hoe het in de vraag uitgedrukte denkbeeld, door meer dan één' Plantenkundige, in verschillende tijdvakken, opgeworpen, van vele zijden is bestreden, en men zou verder opmerken, dat de Heer K. aan eene herhaling der vroegere waarnemingen niet gedacht, en niet eens de beruchte geschiedenis van Sphaerococcus en Conferva mirabilis aangestipt heeft. - Dan ter zake. In het eerste Hoofdstuk handelt de Schr.: ‘Von den Urformen der vegetabilischen Bildungen.’ De Schr. spreekt hier over Protococcus, en vereenigt, naar ons inzien, ten onregte alle beginselen van plantaardige ligchamen, welke kogelvormig zijn, onder dezen naam. Daar men nu echter uit de Protococci verschillendsoortige gewassen zich ziet ontwikkelen, zoo vraagt hij: 1o. Of deze Protococcus het beginsel zij van alle uit zijn substraat zich ontwikkelende lagere vegetabiliën? en zoo dit zoo is: Zouden dan: 2o. die Protococcusbolletjes, waaruit Conferven ontstaan, niet verschillen van die, waaruit mossen of waaruit korstmossen ontstaan? - of 3o.: Zijn de Protococci, welke verschillende standplaatsen hebben, verschillend van elkander? Wanneer men deze vragen overweegt, ziet men dadelijk, dat Protococcus hier in eene ruime, om niet te zeggen zeer vague, bepaling genomen wordt, en dat de Schr. over het omne vivum ex ovo gemakkelijk henenstapt. - Slechts ter loops onderzoekt hij het verschil tusschen de sporae der mossen en de Protococcusbolletjes: de sporae zijn van gelijke grootte en gedaante en gelijke inwendige zamenstelling, terwijl dit bij Protococcus niet plaats heeft; deze zijn nu kleiner, dan grooter, en hebben nooit eene gedaante, om ze met de sporae der mossen te kunnen verwarren. De Schr. bestrijdt dadelijk de meening, dat de celplanten meestal of altijd uit hare sporen zouden ontstaan; de eenvoudige waarneming der Natuur, zegt de Schr., kan het ongerijmde dier meening wegnemen! Moet het niet te regt verbazen, wanneer men zoo een der cardinaalste punten van de organische ontwikkelingsleer met eene pennestreek beslist ziet? - De vraag, of des Schrijvers Protococci ook welligt zich ontwikkelende sporae van lagere Cryptogamen zijn zouden, wordt met neen beantwoord, en de vraag: Hoe de Protococcus ontstaat? durch Urbildung! Zoo doorredenerende, moet de Schr. tot stellingen geraken, welke van de algemeen aangenomene denkbeelden nog al afwij- | |
[pagina 256]
| |
ken. Al deze vraagstukken in een Tijdschrift te discuteren, is natuurlijk onmogelijk, en zoude ook zonder nieuwe mikroskopische waarnemingen, met taai geduld gedane onderzoekingen, voor de Wetenschap zonder nut zijn. De Heer K., hoezeer voor het overige een goed waarnemer der mikroskopische Natuur, generaliseert te spoedig uit enkele waarnemingen; in §. 8, b.v., wordt de ontwikkeling der Protococcus-bolletjes zoo voorgedragen, dat, indien men de stelling aanneemt, het geheele geheim der plantenontwikkeling als opgelost kan beschouwd worden. De ‘Urkraft’ schept kleine kleurlooze bolletjes; - deze worden grooter en groen gekleurd; - zij vereenigen zich tot een viergetal; - ten laatste ziet men de bolletjes zich draadswijze verbinden, de eerste Confervenvorming beproeven, enz. - Wie niet geheel vreemd in de Algologie is, en eens met een goed mikroskoop eene Frustulia, een Diatoma, eene Fragilaria, heeft waargenomen, de meer eenvoudige Nostochinae heeft bestudeerd, en van de kieming van mossporen en de daarbij plaats hebbende schijnbare Confervenvorming niet onkundig bleef, zal deze den Heer K. dank weten, dat hij al deze verschillend gevormde, verschillend zich ontwikkelende en standvastig in de Natuur zich herhalende schepselen in den chaos van Protococcus K. op nieuw deed ondergaan? - Geeft men dit toe, dan zal men ook geene zwarigheid maken toe te stemmen (§. 11): ‘Dass alle zelligen Cryptogamen aus einem und demselben organischen Stoffe durch Urbildung (generatio originaria), Fortbildung (morphosis) und Umbildung (methamorphosis) sich erzeugen können.’ - Is dit niet nog minder dan turpin's Globuline-manie en raspail's Phantasiën? De Heer K. heeft der Wetenschap geene dienst gedaan, om, in plaats van waarnemingen, eene menigte Grieksche benamingen voor de verschillende graden zijner Protococcus-vorming te geven, die ook niet altijd de proef der Grieksche Grammatica zouden kunnen doorstaan: ‘Leptodermatinischsynaptische.’ Verbazend is inderdaad, hetgeen omtrent de kleursverandering van Protococcus nivalis in §. 22 gezegd wordt, enkel ‘auf die mündliche Versicherung eines Freundes,’ in strijd met de klassieke waarnemingen van bauer, wrangel, greville, en laatstelijk van shuttleworth, in de Bibl. Univ. van Genève. Nuttig voor de Wetenschap zijn de waarnemingen b.v. over de ontwikkeling van Ulva granulata, in §. 49. Doch ook | |
[pagina 257]
| |
hier heeft hij de Uranfänge of Protococcus opgespoord; en, merkwaardig genoeg, zag hij hier uit de Protococcus-massa's zich niet enkel dit plantje, maar ook andere Algae ontwikkelen, onder dezelfde omstandigheden. Het zevende Hoofdstuk handelt over de ontwikkeling der Lichenen. Overal, zegt de Schr., kan men zich aan boomen en op andere plaatsen, waar Lichenes groeijen, overtuigen, dat het eerste begin derzelve afhankelijk is van groene Protococcus-bolletjes, enz. - Ook hier is dat gedeelte van des Schr. Verhandeling, hetwelk waarnemingen bevat, belangrijk, doch de conclusiën daaruit zouden wij niet gaaf toestemmen. - Wat de Schr. zegt over het ontstaan van Collema corniculatum uit Nostoc commune, willen wij niet betwijfelen; maar wij zouden dan besluiten, dat het Nostoc in dit geval niet als zelfstandig gewas, maar als een jong Collema moet beschouwd worden. Het achtste Hoofdstuk bevat de ontwikkeling der loofmossen. De Schrijver heldert deze dadelijk door eenige waarnemingen en zorgvuldige afbeeldingen op, welke de vroegere waarnemingen, hieromtrent gedaan, bevestigen en uitbreiden. De plaat F., fig. 1, 2, moet, volgens den Schr., de ontwikkeling van Bryum caespiticium uit den Protococcus voorstellen; maar ik zie daarin niet anders dan kiemende sporen dezer mossoort, welke hare kiemdraden en jonge blaadjes ontwikkelen. - In de nieuwere bryologische Werken zou de Heer K. nog wel het een en ander vinden, dat tot andere overtuiging over de beteekenis dier draden kon leiden. Het negende Hoofdstuk houdt de ‘Schlussfolgerung’ in, waarvan dan ook de laatste, dat het begrip van soort, geslacht, familie en klasse bij de kryptogamische celplanten wankelend zijn moet, niet bevreemden zal. De afbeeldingen, welke bij de Verh. gegeven zijn, zullen een blijvend nut voor de mikroskopische Botanie hebben. Zij zijn met zorg geteekend, en door de bekwame hand van den Heer a.s. mulder voortreffelijk gelithographeerd. Maar of de ontwikkelingsleer van K. in de Wetenschap ingang zal vinden, zoude ik zeer betwijfelen.
De IIde Verhandeling, van Prof. martius te München, bevat: Bemerkungen über den dermaligen Stand der Untersuchung von dem Befruchtungs-Werke der phanerogamische (n) Pflanzen. Dit met kritiek geschreven Stuk bevat, behalve een overzigt over den tegenwoordigen stand dier belangrijke zaak, vele | |
[pagina 258]
| |
nuttige aanwijzingen voor diegenen, welke verdere navorschingen op dit veld der Plantenphysiologie in het werk willen stellen. Ook de Heer martius schijnt de nieuwere theorie van schleiden niet genegen, en Ref. had onlangs gelegenheid, vele waarnemingen tegen schleiden's theorie mondeling van b. brown te vernemen, die dezelve zeker spoedig publiek maken en alweder een nieuw veld van onderzoek openen zal. Rott., Maart, 1842. f.a.w. miquel. |
|