De Gids. Jaargang 3
(1839)– [tijdschrift] Gids, De– AuteursrechtvrijHaarlem, Erven F. Bohn, 1839, 8o., 300 bladz.‘Wij wenschten, dat alle Schrijfsters zich bepaalden tot hetgeen in haren kring behoort, het huisselijke, - het gezellige, - liefde en vriendschap, - stille deugden, - huwelijksliefde en moedertrouw, - en dat alles voorstelden met die juistheid van opmerking, die fijnheid van gevoel, die aandoenlijkheid van ziel, die reinheid des harten, die godvruchtige stemming des gemoeds, welke het erfdeel der vrouw zijn.’ Gids, Jaarg. 1837, I Deel, bl. 414. ‘Wij weten wat het ons kost in het heiligdom van het vrouwewelijk gemoed binnen te dringen: bij het schetsen van hare gewaarwordingen is onze mannelijke taal en uitdrukking of hard en oppervlakkig, of afgetrokken en wijsgeerig, of overdreven en sentimenteel: en daarom hebben wij zoozeer behoefte aan vrouwelijke bekentenissen, vrouwelijke opmerkingen, vrouwelijke voordbeelden.’ Gids, Jaarg. 1839, I Deel, bl. 48. ‘Wat wij in Romans, door vrouwen geschreven, het meest bewonderen en eischen, is vooral de naauwkeurige opmerkingsgave. Het is niet die wijsgeerige geest, die een karakter vooraf in zijne innigste diepten opspoort en ontleedt om het - gelijk men van amatia's vioolen verhaalt - naderhand zooveel schooner weder zaam te stellen. Het is meer die gelukkige tact, die de verschijnselen in hun verband opvat, zonder over de werking en oorzaak na te denken, noch er toe door te dringen. Het is die eigenaardige harmonie van bewegingen, gelaatstrekken en tooi, die eene bevallige en beschaafde vrouw als door instinct magtig wordt, en die zich bij de geletterde uit het leven in hare schriften overplaatst.’ Gids, t.a.p., bl. 54. Op onderscheidene tijden, in naam van onderscheidene personen, sprak de Gids deze drie tamelijk eensluidende orakelspreuken uit. Gedurende dien tijd verscheen Te Laat in het licht, en verrijkte de Schrijfster onze letterkunde met het boek dat voor ons ligt, elize - dat voor ons ligt, maar dat zich als het ware bezielt om tegen ons te getuigen, dat ondanks zijn vriendelijken schijn scherp van ons vordert aan de door ons gestelde regels te worden getoetst, dat regt heeft om bij voorraad onze tevredenheid te eischen, ja, wat meer zegt, onze lofspraak. En echter - - | |
[pagina 489]
| |
Bidt voor ons, arme recensenten! Want uw onderdanige dienaar is boetvaardig genoeg eene dier uitspraken, voor de zijne te erkennen. Het schijnt, dat wij alle drie op onze beurt eene galanterie hebben willen zeggen, en daarom iets zeer onzekers, iets zeer zwevends, kortom woorden gezegd hebben. Wij hadden er eigenlijk mede gemeend, dat....... - Het helpt niet! uitvlugten mogen niet meer gelden. Wij hebben ons pand verbeurd, en wij hopen, dat de Schrijfster genadig zal zijn met de boete, die zij ons oplegt. Maar wij vreezen bijna, dat hare nederigheid geen strenger straf zal weten uit te denken, dan ons bevelen omtrent haar boek de waarheid te zeggen, zoo als wij die meenen. Wij onderwerpen ons, want wij zijn daardoor in de gelegenheid haar vele aangename waarheden te doen hooren. Aan onze lezers echter zijn wij verpligt de verontschuldiging te maken, die bij de Schrijfster niet helpt, en over ons schijnbaar terugnemen van het vroeger gestelde een woord te zeggen. Herinneren zij zich de uitspraak van een onzer beroemdste Vaderlandsche Schrijvers, die verklaard heeft, dat zijne eigene gedachten behoefte hadden, zich aan iets vast te hechten, waarin gang was? Welaan - zoo ergens deze behoefte gevoeld en gewaardeerd wordt, het is bij de kritiek dat de overtuiging berust, dat terwijl zij al het goede aan het beter mogelijke toetst, zij eene onvoorzigtigheid zou begaan, met als zuiver ideaal iets te stellen, dat bereikbaar was, en bereikt zijnde, het onvolkomene van den voorgeschreven regel, het mogelijke van iets voortreffelijkers zou doen zien. Het is geene ondankbaarheid, maar een noodzakelijk gevolg van haar karakter en strekking, dat zelfs de beste Auteur voor haar het voetstuk wordt, waarop zij zich verheft. Als zij in een vlugtigen omtrek te kennen geeft, wat zij nog wenscht, weet zij zeer goed dat de verkregen wensch haar niet meer voldoen zal. Het gaat haar als de herders in den zang van dorilea: Niet langer dan het weig'ren duurt,
Niet langer duurt het minnen.
Misschien zweefde ons bij het nederschrijven der boven aangehaalde regels het denkbeeld voor den geest, dat de intrigue, de Roman van ieder verhaal het cadre der gedachten was, zonder hetwelk het geheel goed kon afgeschilderd worden, en waarvoor iedere lijst hetzij ebben- of mahonyhout, hetzij verguldsel naar verkiezing kon worden pas gemaakt. Misschien was onze eisch wat egoïstisch, en wilden wij, dat de Dames uit de school zouden klappen, opdat wij ons met hare secrets de tout le monde zouden verrijken. Onze vrouwen, zoo als wij ze ontwierpen, verveelden onszelve, omdat onze idealen van den dag er zich al te veel in af- | |
[pagina 490]
| |
spiegelden. Wij gevoelden, dat wij staag met een uiterlijken schijn haspelden, die ons dikwijls bedroog, en echter waren wij overtuigd, hoe veelbeteekenend die schijn was voor het vrouwelijk gevoel: wij waren edelmoedig genoeg om overtuigd te zijn, dat wij op dat punt kortzigtiger en stomper waren dan zij, en wij wilden daarom van haar zelve den innerlijken grond, de innerlijke waarheid, de geheime beteekenis weten van iedere situatie, die door haar in het leven geroepen werd. Wij wilden leerzaam ter schoole gaan, en beloofden zoo zij slechts even den bevalligen mond openden, met eene halve les ons te vreden te stellen. Wij waren onbeleefd toegefelijk: want het scheen alsof wij het schoonere geslacht het regt miskenden, eene wijsgeerte op hare eigene hand te hebben, waardoor zij ieder karakter in zijne innigste diepten konden opsporen; wij schenen aan tact en instinkt toe te schrijven, wat bij haar als redelijke en fijner dan wij gevoelende wezens, zoo al niet het zamenstel van redeneering, echter des te meer de opvatting was van een unsophisticated mind. De lezer neme het Engelsch voor lief, waar het Hollandsch ons ontschiet, en zie tevens in welk een onverwachten hoek de redeneering onzes ondanks bijna verzeilt. Want juist door hetgeen wij van de Schrijfster van Te Laat nog meenen te mogen verwachten, heeft zij ons geleerd, dat wij onbeleefd geweest zijn door onzen geringen dunk van vrouwelijk talent. Immers mogen wij gereedelijk en volkomen toegeven, dat de door ons aan alle Schrijfsters gedane eischen zich in Elize vervuld vinden. Het onderwerp behoort binnen den vrouwelijken kring: liefde, vriendschap, stille deugden, huwelijksliefde en moedertrouw zijn er hoofdzaak. Bij de uitwerking vervult ons de Schrijfster met eerbied evenzeer voor haren geest als voor haar gevoel. Taal en stijl zijn in harmonische eendragt met den zachten fijnen toon, die het geheel beheerscht. Maar ondanks alle die deugden gevoelen wij te meer van hoeveel belang het was, de karakters in hunne innigste diepten na te sporen: de verschijnselen, niet alleen in hun verband, niet alleen in hunne werking, maar ook in hunne oorzaken na te gaan. Thans is slechts ten deele de sluijer opgeheven, en de enkele vistas ons daardoor vergund, doen ons vragen en zoeken naar haren onderlingen zamenhang. Thans gevoelen wij, dat intrigue en plan meer zijn dan eene enkele lijst: dat daarvan de groepering, de ordonnantie afhangt, en dat zonder beide het fraai gekleurde tafereel het oog verwarren, maar waartoe het harde woord? - het oog behagen kan, ofschoon het voorgestelde feit in geen helder overzigt wordt begrepen. Zonderling, dat de Roman eigenlijk met het einde begint. Het verhaal is aan eene huishoudster in den mond gelegd, die, na zich aan de oppassing van een ouden schatrijken neteligen kranke te heb- | |
[pagina 491]
| |
ben toegewijd, door diens dood van alle bestaan zou beroofd geworden zijn, had zich 's mans erfgename niet over haar ontfermd, en zelve sedert jaren aan ziekte en hartzeer lijdende, haar ter harer verzorging tot zich genomen. De ziekte, het geduldig lijden, het sterfbed van Miss. elize davenant, is, volgens de orde van het boek, het eerste, volgens den aard der zake, het laatste bedrijf van het drama, dat de Schrijfster ons voorstelt. Wij vermoeden aanstonds, om den titel die haar naam draagt, om de uitvoerigheid waarmede de Schrijfster ons dit karakter teekent, dat zij de hoofdpersoon van den Roman is. Zacht en onderworpen onder het lijden haars ligchaams, helder van geest tot in de laatste oogenblikken: bezorgd voor het heil en de rust dergenen die haar omringen, maar met het verlangen eener heimweekranke uitziende naar den Hemel die haar wacht, lezeres van van salis en kamphuizen, slechts door ééne gedachte, ééne neiging aan het aardsche geboeid, maar door eene vrouwelijke neiging, door eene dweepende neiging, - want in johannes, dien zij bemint, vereert zij de Christelijke liefde en zachtmoedigheid, het beeld des Apostels van wien hij den naam draagt,- maar ook die neiging verbergende, kluisterende, overwinnende tot op het einde - eerst na haar overlijden bewijst de haarlok op haar hart gevonden, hoe teeder dit altoos voor hem heeft geklopt,- zie daar de hoofdtrekken, waarmede ons de Schrijfster hare heldin Miss davenant schetst. Die trekken zijn die van een verheven, Christelijk, dweepend hooggespannen gemoed. - Tweede Bedrijf: Miss davenant vele jaren vroeger. Zij heeft zich pas in een dorp nedergezet. Wij ontmoeten haar eerst gesluijerd in de kerk, vrome, stille, Engelsch vrome toehoorster: vervolgens in den kring der dorpsnotabelen, waar zij door hare wereldkennis de nieuwsgierige bezoeksters beschaamt, en door hare lieftaligheid de tegen haar bevooroordeelden voor zich wint. Door de tusschenkomst van een vreemd geheimzinnig persoon, wordt hare kalme rust gestoord. Zijne komst brengt schrik en ontzetting in het huisgezin van Miss davenant: de schok, de aandoening kost haar eene ziekte. Doch ras vinden wij haar in den huisselijken kring terug, als teedere opvoedster van een bevallig meisje dat, zoo het al niet hare dochter is met innige genegenheid aan de pleegmoeder verkleefd, met des te minder bevooroordeelde liefde door haar den levensweg wordt opgeleid. Ik ben der billijkheid verschuldigd een woord van den Dorpspredikant te zeggen, die, in algemeene omtrekken ons als een waardig Evangeliedienaar voorgesteld, gezegd wordt de puriteinsche wel eens tot harde begrippen leidende strengheid, waarin elize opgevoed was, te hebben getemperd. Wij hadden gaarne van dien omgang eene meer uitvoerige proeve gehad - waarom, zal ons later blijken. Wij laten die aanmerking voorshands rusten, om lie- | |
[pagina 492]
| |
ver te wijzen, op de fraaije klimming in de voorstelling onzer Heldin: de kerk; de maatschappij; het huisselijken leven; wij zien de Christin, de vrouw van de wereld; de moederlijke opvoedster. Ook hier overal de kwijnende melancholie, die zich tot Christelijk lijden op het sterfbed verheerlijkt. - Maar de geschiedenis gaat voort; eddy, Miss davenants pleegdochter, keert als ontwikkeld meisje van de kostschool terug met de wereld in het hart, die aan elize langzamerhand vreemder geworden is. Hoe innig nog verbonden aan hare opvoedster heeft eddy de afhankelijke, toegevende, kinderlijke vertrouwelijkheid jegens haar verloren. Zij weet dat zij schoon is, en zij beproeft de kracht van dien talisman op haren vorigen speelmakker johannes van arkel, den zoon van den Predikant. In schijn vergeefs: want beide verstaan elkander niet zoo als vroeger, eene nieuwe scheiding moet de genegenheid uit hare schors breken: en eddy en van arkel scheiden werkelijk met teedere liefde, met de hoop op bestendiger vereeniging in de toekomst. Ook over johannes van arkel nader. Want wij willen door geene voorbarige aanmerking het genot bederven voor het tooneel, dat ons wacht. Eddy is in het huisgezin van oedenrode gast geworden. Wij leeren hare vriendin cecilia uit onderscheiden fijne, maar even sprekende trekken kennen. Schoon, dartel, rijk, het bedorven kind eens toegefelijken vaders, vol van zucht om te schitteren en in de groote wereld gevierd, grillig, beurtelings lieftalig en tyranniek, buigt alles in het huisgezin voor den onvasten maar hartstogtelijken wil der schoone erfgename. Slechts één man buigt niet; de Brit francis ellington, sedert eenigen tijd huisgenoot in het gezin van oedenrode. Hoe zou hij ook, met zijn openlijk gepredikte verachting voor vrouwen, die niet aan zijn ideaal beantwoorden, met zijn trotschen onbuigzamen geest zich schikken naar de luimen van het bedorven kind! En echter wanneer hij naast den fat charles van almhoven geplaatst is, gevoelt gij, dat hij bij de schoone cecilia van een dieperen indruk kan verzekerd zijn en echter merkt gij, dat hij er verre van af is, voor de goede hoedanigheden van cecilia ongevoelig te zijn: dat hij op haar hart de zege wil bevechten, maar zoo volkomen, dat zij zelve de wapens afleggen moet en zich op genade overgeven. Hij bemint haar, maar hij bedwingt die liefde, door de kracht van zijnen geest. Alles heeft de schrijfster aangewend om dit krachtige karakter levendig te schilderen, en waarlijk meermalen slaagde zij gelukkig, waar het op het voorstellen van enkele situatien aankomt. Hadden wij vroeger geen regt, wanneer wij meenden dat het schoone geslacht in de levendige opvatting dier uitwendige verhoudingen scherper ziet, dan wij? - Maar juist in het voorbeeld van ellington blijkt hoe onmisbaar het is, die verschijnselen in hunne oorzaak na te spo- | |
[pagina 493]
| |
ren. Het karakter dat zoo krachtig, zoo standvastig zoo gelijkmatig is, kan geen gewrocht zijn van de omstandigheden die het omringen: zoo het deze wil beheerschen, rigten, wijzigen, dan ligt achter die handelingen een wil tot grondslag, die op moreele beginselen rust. En waar zijn die bij ellington? waar zijn vooral zijne godsdienstige grondbeginselen? - wij meenen het meest in den geest der schrijfster te blijven, wanneer wij van moreele beginselen sprekende daaronder godsdienstige verstaan, - grondbeginselen, die eene nieuwe kleur aan zijn karakter hadden kunnen geven, tegenover de ligtzinnige cecilia, ter zijde van der vromen johannes van arkel, en de weleens overspannen elize. Wij eischten daarom van de schoone schrijfster vrouwelijke bekentenissen, opdat wij achter den schijn zouden kunnen zien, dien zij voor ons vertoonen: als mannen, verzoeken wij haar, van de beste van ons geslacht te gelooven, dat hun uitwendig optreden op grondbeginselen berust. Maar dit alles ontneemt niets aan de delicate voorstelling van de onderlinge ontmoetingen, het onderlinge verkeer en de onderlinge aantrekking en terugstooting van ellington en cecilia. Zie vooral het eerste tooneel, waar ellington weigert het meisje op haren rid te vergezellen. Zie, hoe uitmuntend ieder afzonderlijk geteekend zijn; zij, de eigenzinnige, die van het nieuwe paard de proef gaat nemen, terwijl zij hare vriendin alle oogenblikken verwacht; hij, de geheimzinnige, die eddy in de bibliotheek van oedenrode verrast, en den schijn van moedwillige onbeleefdheid op zich laadt. Waarom wij die tooneelen niet uitschrijven? Omdat wij het boek, dat zoovele verdiensten bezit, talrijke lezers toewenschen. Dat ellington overwint, hebt gij reeds geraden; maar hoeveel de overwinning kost, hoe dikwerf hij zelf alle hoop op cecilia opgeeft, omdat een gril der moedwillige zijne plannen kruist, daarvoor eischt het boek eenige aandachtige lezing. Rijk is het aan even fijn geteekende als diep gevoelde toestanden, en draait ook alles, vooral van zijne zijde op het uitwendige daarvan, toch is het een schitterend bewijs voor het uitstekend talent en de vernuftige opmerkingsgave van de schrijfster. Althans verdient de wijze allen lof, waarop zij de uitbarsting der hartstogt, - of hindert haar dit woord, - de openbaring der wederzijdsche genegenheid heeft voorbereid. Maar bijna verloor ik, uit ingenomenheid voor cecilia en ellington den draad van het geheel. Eddy is onder dit gezin opgetreden, en daar als in eene andere wereld verplaatst, opgemerkt door ellington, en, even als hare vriendin, in het onzekere, wie op dit overwonnen hart de meeste heerschappij uitoefent, treedt het beeld van den vriend harer jeugd in de schaduw, maar deze vergeet haar niet. Hij openbaart aan elize zijne genegenheid; gemakkelijk laat zich gissen hoeveel die nieuwe schok | |
[pagina 494]
| |
der gefolterde lijderes kost; maar zij buigt zich onder deze nieuwe beproeving, schoon zij gevoelt hoe deze haar einde bespoedigt. Johannes verschijnt in het huisgezin van oedenrode; hij doet bij eddy aanzoek om hare hand; maar verblind door de schitterende, belangwekkende verschijning van ellington beantwoordt zij de liefde van haren ouden vriend met stugge koelheid. Eerst te laat ontdekt zij haar zelfbedrog, toen ellington aan hare vriendin zijne liefde verklaard en johannes haar eens voor altijd heeft verzaakt. De omstandigheden, waardoor eddy tot hare onbedachte weigering wordt gedreven, zijn met zooveel tact geschikt en geschakeerd, dat, ondanks het harde vonnis, dat ons verstand geneigd is over haar uit te spreken, ons gevoel het natuurlijke van hare daad ondervindt en tot zachte verschooning gestemd blijft. Gedurende dit tijdsverloop hebben wij eenen anderen persoon in de verte leeren keenen, die later blijkt een der hoofdspelers in het gansche drama te zijn. Het is Mevrouw mournly, eene insgelijks door het wigt der tegenspoeden gebogene gestalte, de opvoedster en vriendin van cecilia van oedenrode, thans de verpleegster van den lastigen ouden Heer, met wiens onverwacht overlijden de Roman aanving. Door cecilia wordt eddy aan haar voorgesteld; eene herinnering schijnt haar op het aanschouwen van deze te overmeesteren; maar de drang der omstandigheden, drokke bezigheden breken alle andere verklaring af. Helaas! want daardoor was tevens cecilia buiten staat de geheimen van haar hart voor hare vriendin te ontvouwen. Gelukkig! want daardoor wordt de ontknooping vertraagd, waarvan thans elize alleen al de draden in handen heeft. Aan deze heeft eddy, thans uit de familie van oedenrode teruggekeerd, haar berouw over haar gedrag jegens van arkel beleden, aan deze medegedeeld, hoe innig zij hem nog beminde; maar de gemakkelijkheid van het onderlinge verkeer is tusschen beide vrouwen verbroken. Een brief echter verbreekt de spanning; een dreigende brief van denzelfden onverwachten bezoeker, die reeds eenmaal elize's afzondering had gestoord. Edward ellington bedreigt de arme vrouw met eene tweede overkomst. En wij ontvangen dien ten gevolge elize's geschiedenis. Zij is de kleindochter van windels, den knorrigen ouden rijkaard, dien wij reeds meermalen ontmoetten. De dochter van dezen is met een Engelschman van aanzienlijke afkomst gevlugt en gehuwd. Van der jeugd af was elize een kind der smarte, want hare eerste blikken rustten op het tooneel van behoefte en kommer, dat haar in het ouderlijke huis omgaf. Door zijnen vader verstoten om het huwelijk met eene koopmansdochter, had de uit zijn geslacht verstooten carteret met moeite voor zijne vrouw en kroost den schamelen kost verdiend. En toen hij na het overlijden | |
[pagina 495]
| |
zijner vrouw, om elize's toestand te verbeteren, zijne laatste regten op het voorouderlijk erfgoed, en tevens zijne dochter aan een inhaligen broeder had afgestaan, was elize's lot weinig verbeterd. In hare tante vindt zij, ja eene vrome, weldenkende pleegmoeder, in haar nichtje alice eene lieve speelgenoot; maar stille afgetrokkenheid, dweepend haken naar iets hoogers, kwijnend heimwee naar hare dierbare afgestorvene moeder maakt haar onvatbaarder voor de genietingen, die haar omringen. Zij verliest hare verzorgster door den dood, hare pleegzuster elize wordt van haar verwijderd en de eenige betrekking, die haar overblijft, is hare trotsche, laatdunkende, belangzieke oom. Elize is vroom, vol van streng godsdienstige begrippen en wij aarzelen om te beslissen of het deze zijn of veeleer wezenlijke liefde, die haar die inspanning geven om het hart van den jengdigen ellington te kluisteren, te beheerschen, en van den boozen weg, waarop hij wandelt, terug te brengen. Er mengt zich zeker veel vrome hoogmoed in die poging, want des te harder stoot zij den eenmaal beminde van zich af, toen een valsche vriend met valsche beschuldigingen het reeds buitendien verdachte karakter van ellington had bezwalkt. Sinds spitst zich deze op wraak. Hij huwt elize's nicht en vriendin, maar het huwelijk is ongelukkig. Alice door haren echtgenoot niet bemind, geeft der verleiding gehoor, en ontvlugt met hare dochter. Haar vader sterft van hartzeer, en elize wordt zijne erfgename. Maar de ongelukkige alice, thans tot inkeer van hare onberadenheid gekomen smeekt hare oude vriendin de verzorgster van hare dochter te willen zijn. Die dochter is eddy; om zich aan hare opvoeding geheel toe te wijden en tevens de bedreigingen van ellington te ontgaan, wijkt zij naar Holland. Vergeefs, ook dáár komt hij haar op het spoor; reeds eenmaal zagen wij hem optreden; toen heeft hij op geene andere voorwaarde aan elize zijne dochter laten behouden, dan onder eenen eed dat zij zelve nimmer eenen anderen zou huwen. Ziedaar de bron van het lijden der vrouw. Zij met hare overdrevene naauwgezetheid verwijt zich, dat hare hardheid ellington van den weg des behouds heeft afgestooten. Zij lijdt onder den eed, die hare lippen uitspraken, toen johannes haar door zijnen beminnelijken Christelijken zin boeide; zij lijdt meer, nu eddy hem verstiet en johannes haar alleen schijnt te willen behooren. Elizes geschiedenis is de sleutel der gansche intrigue. Mevrouw mournly is geen andere dan de eenmaal gevlugte alice. Cecilia, die ten gevolge van een misverstand zich door ellington opgegeven ziet en met al den moed der liefde zich in het gevaar begeeft, waarin deze verkeert, ten einde zijne genegenheid te herwinnen, wordt de oorzaak dat moeder en zoon elkander hervinden. Dat | |
[pagina 496]
| |
cecilia en ellington huwen, wordt u duidelijk, zoodra gij verneemt dat de oude ellington door de Cholera bij zijne aankomst in Holland aangetast, zijn schuldig leven eindigt zonder andermaal de rust van elize te hebben verstoord. Beider huwelijk is gelukkig, en de krachtige wil van ellington weet de luimen zijner bevallige echtgenoot te bedwingen, zonder dat de eigenaardige bewegelijkheid van haren geest onderdrukt wordt. Voor elize blijft de laatste, de zwaarste beproeving over. Eddy is ongelukkig door van arkels koelheid, en elize is het, die den jongeling noode en alleen op gronden van pligt tot het besluit brengt haar te huwen. Maar kwalijk rijmt eddy's aanmatiging met de zachtmoedige vastheid van haren echtgenoot. Zijne innige verkleefdheid aan elize wekt de vonk der jaloezij in eddy's boezem op. Ook die koelheid der vriendin der pleegdochter was eene nieuwe kwelling voor de vrome lijderes. Zal zelfs haar overlijden den band tusschen de echtgenooten herstellen? Wij wenschen het met de Schrijfster, die ons dat bl. 297 kortelijk verzekerd heeft. Maar zoo wel bij haar als bij ons zijn wij overtuigd, dat die verzekering meer een wensch dan een dadelijk geloof is. Zoo johannes maar niet de ongelukkige haarlok op het hart van elize had gevonden, dan hadden wij nog eenige hoop op het herstel der huisselijke rust overgehouden. Het is jammer, dat de opgave van een plan zoo vervelend dor is. Maar wij moesten er ons toe leenen om den Lezer eens vooral te toonen, dat hij hier geen verhaal zal ontmoeten, uit schitterende tegenstrijdigheden zamengesteld, die de kunst van den auteur tot minnelijke schikking, door het leggen der intrigue, zal verbinden. Evenmin vindt hij hier een zoogenaamd zedelijk verhaal, dat niet meer dan eene romantische uitbreiding van een of meer der tien geboden is. Maar een zedelijk verhaal, dat den mensch niet alleen in zijne handelingen en de algemeene regels daarvan tracht op te vatten, maar dat tot de bijzonderheden van karakterschildering, maatschappelijke toestanden, verhoudingen, die alleen tot het gebied des gevoels behooren, afdaalt. Het is jammer, herhalen wij, dat de dorheid van ons verslag geen denkbeeld kan geven van de schoonheden van schildering, taal en stijl, die ons herhaaldelijk boeijen. Maar het verslag was eene gebiedende noodzakelijkheid, door de billijkheid zelve voorgeschreven, eer wij het konden wagen aan de beoordeeling der Lezers onze weinige aanmerkingen te onderwerpen.
|
|