De Gids. Jaargang 2
(1838)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 225]
| |
Boekbeoordeelingen.Eenige Bijbelophelderingen, uit berigten van Reizigers in het Oosten; bijeenverzameld door M. Hacke.Uit het Engelsch. Amst. J.F. Schleijer, 1837. (104 bl. 8o).Geen land ter wereld is door zoo vele wetenschappelijke Reizigers bezocht en beschreven, als Palestina en de naast aan hetzelve grenzende streken. Vooral ook in den laatsten tijd heeft het aan Reisverhalen omtrent dat gedeelte van het Oosten niet ontbroken; en onder deze zijn er, die het van al de vroegere oneindig in belangrijkheid en naauwkeurigheid winnen, en welker inhoud eene rijke bron van kennis, zoowel voor de gesteldheid dier landen zelve, als voor de zeden en gebruiken der bewoners, aanbiedtGa naar voetnoot(1). Zoo het dan ook vroeger reeds niet moeijelijk was, om uit de menigte van Werken, waarin Palestina, Syrie, Mesopotamie, Arabie en Egypte beschreven, en eene teekening van de aldaar heerschende gewoonten ontworpen was, zoodanige berigten op te zamelen en in geregelde orde bij elkander te plaatsen, als tot verklaring van den Bijbel dienen konden: nu althans is die taak al vrij gemakkelijk gemaakt, en is er meer dan genoegzame bouwstof voorhanden, die met oordeel gebruikt, gelukkig tot dat einde kan aangewend worden. Van tijd tot tijd ziet men dan ook tot de oudere Werken van dien aard nieuwe bijdragen toevoegen, die van elkander evenzeer in uitgebreidheid als in waarde verschillen, en welker meerdere of mindere verdienste geheel evenredig is aan de maat van naauwkeurigheid, fijnheid en onbekrompenheid, die aan de Schrijvers eigen zijGa naar voetnoot(2). Nu bijna | |
[pagina 226]
| |
tien jaren geleden, zag eene nieuwe Proeve van die soort te Londen het licht, onder het opschrift: Oriental Fragments, by Maria Hack, 1828 (140 bl. 12o); en het is dit Werkje, dat in den loop des vorigen jaars aan onze Landgenooten, met den boven uitgeschreven titel, vertaald werd aangeboden. Vraagt men, wat den | |
[pagina 227]
| |
Vertaler bewogen hebbe - niet, om het minder duidelijke Oriental Fragments door een opschrift, dat den inhoud helder uitdrukt, te vervangen; dit toch zal wel ieder gereedelijk goedkeuren - maar, om den geslachtsnaam Hack in Hacke te veranderen, en daarbij den voornaam Maria zoodanig af te korten, dat niemand er den vrouwennaam meer in herkennen zal: wij betuigen, de reden dezer willekeurige handelwijs niet geheel te doorzien, en willen, wat het laatste punt betreft, ook geene gissing mededeelen, die, mogt zij al waar zijn, toch uit beleefdheid voor een aanzienlijk deel van het Publiek, hier liever moet verzwegen worden. Hoe dit zij, het Engelsche Werkje is door eene VrouwGa naar voetnoot(1) geschreven, en mag als zoodanig op een minder streng oordeel en zachtere toetsing aanspraak maken. Het is er dan ook ver van af, dat het geene gunstige zijde zou hebben, en niet in meer dan één opzigt zich ter lezing zou aanbevelen: wij hebben er ons zelfs hier en daar met groot genoegen mede bekend gemaakt, en onder de 24 afdeelingen, waaruit het bestaat, er niet weinige aange- | |
[pagina 228]
| |
troffen, die zeer juiste opmerkingen bevatten tot verklaring der aan het hoofd gestelde Bijbelplaatsen, en nuttige wenken inhouden tot beter begrip omtrent het verschil der Oostersche en Westersche zeden. Doch door nieuwheid onderscheidt zich dit Werkje hoogst zelden: wat er goeds in is, is op zeer weinige uitzonderingen na, in andere Schriften van dien aard reeds vroeger opgemerkt, en meestal ook in Rosenmüller's Oosterlingen te vinden. Daarbij is de stijl, die doorgaans als eenvoudig en duidelijk mag geprezen worden, op vele plaatsen van matheid niet vrij te pleiten, en hier en daar zelfs stoot men op zulke flaauwe en vervelende uitweidingen, dat men zonder iets te verliezen, gerustelijk eene geheele bladzijde kan overslaan. Dit laatste is vooral het gevolg van de bekrompen Godsdienstige begrippen, die over het algemeen nog aan de Engelsche Natie, en gelijk het blijkt, ook aan deze Schrijfster eigen zijn: de Godgeleerdheid toch is dáár te lande zeer ver beneden het peil gebleven, waartoe zij in ons Vaderland en in het naburige Duitschland zich verheven heeft; en wie dus, niet hooger dan gewoonlijk een Engelschman staande, bij het opstellen van zoodanig een Werkje, als hetwelk Maria Hack geleverd heeft, nog wel voornamelijk aan hetzelve eene practicale strekking wenscht te geven (straks zullen wij zien, dat dit het hoofddoel der Schrijfster was), hij zal noodzakelijk in de gebreken, die ook zij niet ontgaan is, vervallen moeten, en groot gevaar loopen, van even als zij, met menige uitweiding den Hollander of Duitscher te vervelen. Had men ons dus gevraagd, of dit Engelsche Werkje verdiende in onze taal te worden overgebragt, wij hadden stellig neen gezegd: vooral niet, negen jaren na deszelfs verschijning: want in dien tusschentijd zijn er alweder zoo belangrijke Schriften over Palestina en den geheelen Zuidwesthoek van Azië in het licht verschenen, dat men uit deze alleen een veel grooter aantal nuttige wenken, dan hier is medegedeeld, tot opheldering van den Bijbel verzamelen kon. Wilde men derhalve een Engelsch Werk op onzen Vaderlandschen bodem overplanten, waarom niet veel liever Burckhardt's Travels in Syria and the holy Land, die reeds in 1822 verschenen zijn, of de onschatbare Notes on the Bedouins and Wahábys van denzelfden naauwkeurigen Reiziger, die in 1830 zijn uitgegeven, vertaald? Doch aan het Boekje van Maria Hack is eens die eer te beurt gevallen - zien wij dus, in hoe ver de Vertaler zich van de taak, die hij op zich nam, naar eisch gekweten heeft. Tot het overzetten uit de eene taal in de andere (een werk, dat door zeer weinige menschen op deszelfs regte waarde geschat wordt, omdat zij er evenmin de moeijelijkheid, als het veelzijdige nut, van doorzien) behoort eene volkomene bekendheid met beider | |
[pagina 229]
| |
woorden- en formenschat, en een door langdurige oefening verfijnd gehoor op beider gebruik: daarmede toegerust kan het alleen iemand mogelijk zijn, een Schrijver juist zóó in eene andere taal te laten spreken, als deze zelf zijn denkbeeld in die taal zou hebben uitgedrukt. De Onbekende, van wiens hand wij deze overzetting van het Engelsche Werkje ontvangen hebben, zal wel niet verlangen, dat wij zijnen arbeid aan het ideaal van eene volmaakte vertaling toetsen: dezelve is niet meer dan dagelijksch - dat is, zóó als men gewoonlijk meent met eene vertaling volstaan te kunnen. Hoe schadelijk en verderfelijk voor onze heerlijke Moederspraak die doorgaande meening zij, zullen wij hier niet ontvouwen: mogt het groote heir onzer Vertalers slechts iets daarvan gevoelen, en mogten onze Mannen van smaak en grondige taalkennis meer zich verdienstelijk maken, door hun in snipperuren goede modellen te leveren! In het Werkje dat voor ons ligt, hebben wij eenige in het oog vallende fouten opgemerkt, die wij hier zullen mededeelen: zij zijn gedeeltelijk aan overhaasting, gedeeltelijk aan andere oorzaken toe te schrijven. Op bl. 37 leest men: waar de bron was, uit welke wij op nieuw onze waterzakken vullen, en daardoor de vrees verbannen zouden van van honger (lees van dorst) in de woestijn te sterven. In den Engelschen tekst staat goed, op bl. 49, bij thirst. - Op bl. 78: deszelfs (Palestina's) rivieren, meren en onafzienbare vlakte (lees vlakten), deszelfs heuvels en vlakten (lees en valleijen). In het Engelsch staat, op bl. 104: its rivers, lakes, and matchless plains, its hills and vales. - Op bl. 84: Vele toebereidselen zijn er noodig alvorens de moeijelijkheden van zulk eene reis met omzigtigheid kunnen afgewacht worden (lees eer men zonder onvoorzigtigheid de moeijelijkheden van zulk eene reis te gemoet kan treden). In het Engelsch staat, op bl. 113: before the difficulties of such a journey can be encountered with prudence. - Op bl. 2: ten ware men wilde aannemen, dat de uitdrukking drank offeren (vs. 37) dit bedoelde (lees aanduidde); en zoo ook op bl. 20: Het woord - wordt door Harmer ondersteld dien tijd te bedoelen (lees aan te duiden). - Op bl. 64: Al hetwelk daaraan toe te schrijven schijnt, dat zij bestierd worden door het ware beginsel der wijsheid (lees dat zij geleid worden door de ware beginsels van handelen). In het Engelsch leest men, op bl. 85: All which appears to be owing to their being guided by the true principles of action. - Op bl. 83: Sommige makers van aanteekeningen (lees Sommige Schriftverklaarders, of Bijbeluitleggers). In het oorspronkelijk staat: some commentators. - Op bl. 58: De vrouwen zijn zedig en kiesch; hare kleederen, hoezeer van ruwe stoffen, worden welvoegelijk door eene sierlijke zorgeloosheid van de plooijen (lees krijgen iets bevalligs door eene sierlijke los- | |
[pagina 230]
| |
heid der plooijen). Het Engelsch luidt aldus: The women are modest and delicate: their garments, however coarse the material, are rendered becoming by an elegant carelessness of the folds. - In het Voorberigt, bl. v: maar naar gelang onze kennis en onze lust in het onderzoek van dit onderwerp toenemen, - zullen wij verlangen eene andere soort van getuigenis te onderzoeken (lees op te sporen), die ontspruit uit eene eindelooze verscheidenheid van overeenstemmende (lees bijkomende) omstandigheden. In het Engelsch staat, bl. III: but, in proportion as the understanding and affections are engaged in the examination of the subject, - we shall probably feel desirous of investigating another kind of testimony, resulting from an infinite variety of concomitant circumstances. Stootend zijn ook de volgende plaatsen, hetzij om de stijfheid der uitdrukking, hetzij om berispelijke fouten tegen het Nederlandsch taaleigen. Bladz. v van het Voorberigt: Men moet echter in het oog houden, dat het niet de beuzelachtige aard dezer offeranden, maar het nalaten van gewigtiger pligten was, hetwelk (lees aan hetwelk, of waaraan) de afkeuring van onzen Heer te beurt viel. - Bl. VI: Terwijl wij dezelve ten vollen (lees ten volle) beamen. - Bl. 18: terwijl de kruisvaarders beraadslaagden of zij te dier tijd (liever op dat oogenblik) eene poging jegens (lees tegen) Jeruzalem zouden doen -. - Bl. 44: Aan den anderen kant moeten wij daartegen waken, dat het hooge denkbeeld - geenszins ons besef vermindert (lees vermindere). - Bl. 60: hij werd door de voornaamste sekten aldaar als den grooten (lees de groote) hervormer van hunne Godsdienst beschouwd. - Bl. 80: Iedereen haastte zich vooruit, in de hoop van de eerste te zijn, die zijne gezellen de blijde tijding bragt (lees die zijnen gezellen de blijde tijding brengen kon), dat zij de Heilige stad in het gezigt kregen. - Verder verdient het nog opmerking, dat de Vertaler, niet denkende aan het verschil van uitspraak, dat bij sommige letters tusschen den Engelschman en Nederlander bestaat, hier en daar de eigennamen van plaatse en gewesten verkeerdelijk zóó in zijne overzetting behouden heeft, als hij ze in het oorspronkelijk Engelsch gevonden had. Op bl. 58 leest men den naam van het Indische Koningrijk Guzuratte, Gujerat geschreven; op bl. 69, 75, 77 en 79, staat voor Napluse, Napolose; op bl. 72, 74, 75 en 77, voor Sichem, Shechem; en op bl. 98 voor Bedja (de landstreek van Afrika, tusschen Abyssinie en Nubie gelegen), BejaGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 231]
| |
Ten slotte nog een enkel woord over de veranderingen, de uitlatingen en bijvoegsels, die wij bij het vergelijken van den Engelschen tekst in de Vertaling hebben opgemerkt. De Overzetter heeft, behalve een paar getallen in aangehaalde Bijbelverzen, ook nog twee plaatsen verbeterd, waar in het oorspronkelijk de zin ongetwijfeld bedorven is, en juist het tegenover-gestelde van hetgeen de zamenhang vordert, staat uitgedrukt. De eerste treft men aan op bl. 53, waar voor het woord besnedenen, in het Engelsch geheel verkeerd uncircumcised gelezen wordt. De andere op bl. 89, waar voor het Engelsche even during the day, te regt zelfs gedurende den nacht is in de plaats gesteld. Het verwondert ons evenwel, dat de Vertaler met geen enkel woord van deze door hem gemaakte veranderingen den Lezer verwittigd heeft. Van de uitlatingen, die wij (almede nergens aangegeven) opmerkten, moeten wij verreweg de meeste, als niet zonder oordeel geschied, billijken: enkele echter kunnen onze goedkeuring niet wegdragen. Tot de eerste soort behooren zulke plaatsen, die óf gerekend konden worden, uitsluitend voor den Engelschen Lezer geschikt te zijn, óf die, als poëzij bevattende, niet dan met moeite in onze taal hadden kunnen overgebragt worden. Zoo mist men hier, niet zonder reden, bl. 20 en 21 van het oorspronkelijk, waar een verschijnsel, aan de Engelsche kust waargenomen, tot opheldering van iets dergelijks aan het Syrische zeestrand wordt bijgebragt: zoo zijn ook de aanhalingen van onvertaalde Engelsche Werken hier meestalGa naar voetnoot(1) weggelaten, en eindelijk ook de poëtische regels, die op bl. 58 en 105 van den Engelschen tekst, zijn ingevlochten, benevens het vers van Cowper, waarmede de Schrijfster op bl. 139 en 140 besluit. Wat wij niet kunnen goedkeuren, is, dat de Vertaler nog al eenige Bijbelplaatsen, die in de Engelsche Uitgaaf aan den voet der bladzijde staan aangeteekend, heeft overgeslagen, en dat hij ook hier en daar verzuimd heeft, zoodanige aanhalingen van Schrijvers over te nemen, die de Nederlandsche Lezer niet minder gemakkelijk dan de Engelsche zou kunnen naslaan, om zich vat de waarheid of juistheid van eenig gezegde te overtuigen: wij doelen b.v. op Josephus, Harmer en Bruce, van welke | |
[pagina 232]
| |
wij het niet begrijpen, waarom de vermelding hier ooit is achterwege gelaten. Maar inzonderheid moeten wij het afkeuren, dat van de Voorrede der Schrijfster slechts een zoo klein gedeelte, als hetwelk men hier op bl. v terugvindt, is vertaald geworden, terwijl men althans zeker ook het slot derzelve had moeten mededeelen, opdat de Lezer met het ware doel van dit Boekje en deszelfs voorname strekking niet onbekend mogt zijn. While examining, zoo leest men dáár, the store of facts accumulated by writers of diligence and ability, I have attempted to select a few which seemed likely to be interesting; not only as confirming the accuracy of the sacred historians, or placing certain passages in a clearer light, but as susceptible of important practical application; and, for this use of the labours of Harmer and others, I am responsible. Though conscious of many defects in the execution of my design, I could not regard this as a sufficient reason for suppressing observations which spontaneously arose from the subject, and might, possibly, lead to useful reflection. Wie eens deze woorden gelezen heeft - hij moge met het doel der Schrijfster niet zeer zijn ingenomen, en weinig lust gevoelen om verder te gaan; maar - beklagen kan hij het zich naderhand niet, wanneer hij weinig of geen nieuws, maar menige vervelende bladzijde, heeft aangetroffen. Wat eindelijk de bijvoegsels van den Vertaler aanbelangt, deze bestaan vooreerst daarin, dat op twee plaatsen, waar de Schrijfster (hare bronnen volgende) een Hebreeuwsch woord genoemd, maar met gewone letters geschreven had, door hem in de overzetting dat woord met deszelfs eigendommelijke karakters is uitgedrukt. Jammer echter, dat op beide die plaatsen eene fout, en in de eerste zelfs eene dubbele fout, is ingeslopen: er staat (op bl. 20) , terwijl het moet zijn, en (op bl. 41) voor . Ten andere hebben wij hem twee aanteekeningen te danken, waarvan de eerste aan den voet van bl. 42 en 43, de andere van bl. 78 en 79, te vinden is. Over de waarde derzelve ons oordeel niet uitende, geven wij hem alleen in bedenking, of het, zoo men eens aanmerkingen, al is het dan ook nog zoo weinig, bij dit Boekje gemaakt ziet, niet vreemd moet voorkomen, dezelve dáár te missen, waar zij, om dwaze denkbeelden voor te komen, ten gevalle van den min kundigen Lezer volstrekt noodzakelijk waren. Of zou de Vertaler gelooven kunnen, hetgeen b.v. op bl. 60, omtrent den oorsprong van het Indische woord Brahmien gelezen wordt? De naam van Abraham, zoo staat er, werd in het Oosten, gelijk wij weten, in groote en algemeene achting gehouden, en hij werd door de voornaamste sekten | |
[pagina 233]
| |
aldaar als de groote hervormer van hunne Godsdienst beschouwd. Men meent, dat van hem de Bramins hunnen naam en afkomst ontleenen: Abrahamans of zonen van Abraham. Weet hij, gelijk wij gaarne veronderstellen willen, dat deze afleiding geheel onwaar en bespottelijk is, dan had hij wijs gedaan met in eene korte aanteekening den Lezer tegen het aannemen derzelve te waarschuwen. Wij eindigen dit verslag met den wensch, dat onze onbekende Landgenoot, zoo hij van plan is meer voortbrengselen van vreemde Letterkunde op den Nederlandschen bodem over te brengen, eensdeels zich in de keuze derzelve door bevoegde Raadgevers zal laten voorlichten, en anderdeels met meer conscientie nog, dan wij thans bij hem bespeurden, dien nuttigen en hoogstbelangrijken arbeid verrigten zal.
H.E. Weijers. |
|