Gezelliana. Jaargang 4
(1973)– [tijdschrift] Gezelliana (1970-1986)– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
J. Boets
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kortrijkse Sint-Gillisgilde. De vierde vraag luidt: ‘Waar staet de herberg de Pluime? Is zy oud en diende zy tot vergaderplaets der Vinkeniers? Komen deze laetste daer heden nog byeen?’ Het antwoord blijft niet uit. We lezen het in het tweede deel van Saint Gilles, blz. 190, voetnoot 1: ‘Il existe à Courtrai une auberge, qui porte pour enseigne: In de Pluime (à la Plume) et paraît se rattacher à l'ancienne gilde des Oiseleurs. Voici ce que nous écrivait M. Gezelle, dans sa lettre du 15 Juin 1874: De Pluime staat no 180 in de Ommegangstrate, alias den Wandelweug [sic], naby den travers staatsyzerweg, S. Jans wyk, prochie O.L.V. buiten. / De baas uit de Pluime zegt dat zyne herberge over circa 40 jaar uit den grond nieuwe gebouwd is. No 179, 't huis daarnevens, hiet eertyds de Vliegere, (I'Oiseleur) en daar woonde eertyds een vinkenier; voor zyn duere [sic], langs de Ommegangstrate, hadden eertyds de combaan (combats) van vinken plaatse, en ik peize dat de Pluime eene oppositieherberge geworden is, gelyk, op andere plaatsen, de Zorge en daarnaby het Zorge verdriet, de Wikkelare, de nieuwe Wikkelare, enz., zoo nogtans dat de Vliegere en de Pluime alle twee hunnen naam zouden gekregen hebben van de Vogelaars, die in die (eertyds!) stille buitenstrate kwamen vergaderen en kampen... De vinkeniers en komen hedendaags in de Pluime niet meer byeen; 'k en peize zelfs niet dat er nog eene gulde bestaat.’Ga naar voetnoot(2). Voor deze, zoals Rembry schrijft, ‘belangryken en wydloopigen brief’ bedankt de auteur op 18 juni ‘uit ganscher herte’.
Begin 1881 is Rembry zo goed als klaar met zijn werk. Graag zou hij echter nog enkele taalkundige beschouwingen over de naam Gillis aan het eerste deel toevoegen en daarvoor moet hij reeds eerder Gezelle hebben aangesproken. Het werd hem beloofd, want op 5 februari deelt Rembry hem de verschillende vormen van de naam Gillis mee die in zijn werk voorkomen. Met het oog op een taalkundig opstel had Gezelle hem daarnaar gevraagdGa naar voetnoot(3). Enkele dagen later is Gezelle klaar met het beloofde, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
want op 10 februari stuurt Rembry hem de volgende veelzeggende dankbetuigingGa naar voetnoot(4): Bruges, le 10 Février 1881 Mon digne et excellent Ami, Merci un million de fois, en mon nom d'abord, ensuite et surtout au nom de saint Gilles, à la gloire duquel vous avez fait une pièce de maître. J'ai lu et relu, avec un indicible plaisir, votre magnifique étude, dont je ne sais assez admirer la richesse de détails et l'érudition sans pareille. Quel précieux joyau pour mon livre! Je vais l'y enchâsser, en guise d'appendice, à la fin de mon premier volume, qui est terminé. Votre travail, auquel je ne changerai pas un iota, ressortira ainsi on ne peut mieux; il sera, pas n'est besoin de le dire, accompagné d'une note, destinée à en faire connaître le savant auteur. Je mettrai pour titre: Etude sur le nom d'Aiγiδiοs Si ce titre ne vous plaît pas, vous le corrigerez sur l'épreuve, qui vous sera transmise. Je le répète, ce travail est le vôtre, et vous ressemblez à un riche joaillier, qui consent à prêter une brillante parure, pour relever les grâces par trop modestes d'une de ses clientes. Ou, si vous l'aimez mieux, vous êtes le paon, et je suis le geai; mais, au moins je ne m'enorgueillirai pas de ce qui appartient à autrui, je rendrai honneur à qui honneur est dû. Encore une fois, merci! Pareille collaboration console de bien de déboires et de bien de fatigues. Que Saint Gilles vous le rende au centuple! Si vous pouviez me procurer un exemplaire de votre petite brochure sur Mr Van Dale, j'en serais fort aise. Tibi devotissimus Ernest Rembry
Ook later nog laat Gezelle aan Rembry gegevens over de volksheilige toekomen; op 5 januari 1882 dankt de auteur voor een aantal inlichtingen, maar op dat ogenblik is het eerste deel reeds gedrukt en is hij bezig met de registers van het tweede. Gezelle zal trouwens - zo belooft hij - weldra de twee boekdelen ‘uit erkentenis’ ontvangen. Ook 12 overdrukjes van zijn studie over de naam Egidius worden hem later toegestuurd; dit vernemen we in een brief van 23 oktober 1883. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Intussen heeft Gezelle aan het werk van Rembry een haast dithyrambische en uiterst persoonlijke bespreking gewijd in de GvK. van 27 januari 1883. Hier volgen de studie over de naam Egidius en de boekbespreking zoals ze, resp. in het boek van Rembry en in de Gazette van Kortrijk verschenen. Verdere toelichting of woordverklaring leek overbodig. Het eerstgenoemde werd om technische redenen gefacsimileerd en komt daarom aan het einde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
BoekenieuwsSaint Gilles, sa vie, ses reliques, son culte. en Belgique et dans le nord de la France, Essai d'hagiographie, par l'abbé ERNEST REMBRY, chanoine honoraire de la cathédrale de Bruges, Bruges, Edw. Gailliard, imprimeur - éditeur, 1881-1882. Dat is: Het leven, de reliquien, de eerdienst van sint Gillis, in Belgenland en in 't noorden van Vrankrijk, door den zeer eerweerden heer Ernest Rembry, eer-kanonik ter bisschoppelijke hoofdkerke van Brugge. Twee groote octavo boekdeelen, van LXX. 533-737 bladzijden, met 6 platen steendruk, en een meêgedrukte houtsnêe. Brugge, enz. ‘Les reines ne se noient pas!’ zei Bossuet, de vermaarde predicant, te zijnen tijde, spelende op het woord reine, dat in 't fransch niet anders en luidt als het dito fransch woord raine, en dat gevolgentlijk tweeszins kan verstaan worden: de koninginnen ofwel de puiden en versmooren niet. Met hoeveel meer zin, ofschoon zonder fransche verstandkramerije, zou men zeggen kunnen, den boek van kanonik Rembry in de hand: De heiligen en sterven niet! Niet alleen immers en sterven de heiligen niet, gelijk de andere onsterfelijke zielen; niet alleen leven ze onsterflijk in 't genieten van de glorie des eeuwigen loons; maar, bovendien nog, zoo blijken zij onsterflijk in al het sterflijke dat ze ons hebben achtergelaten, als ze van hier gescheiden zijn, te weten: in hunne namen, in hunne vermaardheid, in hunne werken, in hunne woorden, in hunne reliquien, in hunnen eerdienst, in hunne kinderen, in hunne vereerders en in hunne navolgers. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voegt daarbij hetgene Gods heiligen kenmerkt, te weten dat ze veel eer zochten van de wereld veracht en vergeten te worden als bekend te zijn. Voegt daarbij dat de vijanden van God, de booze vijand, de vader der leugentale, en zijne booze leugenachtige navolgers, alles plegen in 't werk te leggen, om de wereldlijken roem en de tijdelijke onsterflijkheid van Gods heiligen te dempen en te niete te doen, en gij en zult niet alleenlijk die onsterflijkheid der heiligen op deze wereld erkennen, maar gij zult ze bewonderen als eene zeer duidelijke tusschenkomste van Gods almachtigheid. Daar hebt gij, lezer, in 't korte bevat, de grondstoffe van den boek, die, weinige reken hooger, vermeld en aangekondigd staat. Als ge gaat peizen dat sint Gillis, Aigidios in 't grieksch, te Athenen geboren, omtrent het jaar 640 na Christus tijd, afstammeling van deze viri Athenienses, die sint Pauwels apostel zelve eerst bepreekte, al heel vroeg zijne stad en zijn land verliet en over zee stak, om, niet gekend van de menschen, God alleen bekend te blijven; als gij leest dat hij, gansch alleene, in eenen bosch woonde, en in zulk eenen bosch dat men er in America zelve geene vereendere en zou vinden; als gij verder verneemt dat sint Gillis, ontdekt op jacht, door koning Wamba, een verborgen meuniksleven aanging, en eindelijk, te midden de beroerten van den oorloge, deze wereld verliet, tusschen de vier muren van een klooster, in de jaren 720-726 na Christus tijd, zoo zijt gij, niet zonder reden, verwonderd dat er, te Brugge, in de jaren 1881-1882 onder die priesters, die nu zoo zeer veracht en misprezen worden, nog zulke te vinden zijn die ook tusschen vier muren gedoken, al met eenen keer, over dien eigensten sint Gillis, eenen boek kunnen te banke brengen van meer als 13 honderd bladzijden in octavo! En moet men dan niet uitroepen en dankbaar bekennen: Ja, en in der daad, Gods lieve heiligen zijn onsterflijk. Hoe zorgvuldig ook sint Gillis, zoo veel jaren van hier, hem zelven heeft weggesteken; hoe nijdig de booze vijand en zijne handlangers, wetens of onwetens, sint Gillis hebben helpen verduisteren; spijts al 't geweld van de waanwijze wereld, die van geen heiligen meer en houdt, heeft kanonik Rembry dien machtigen heiligen ‘Mijnheer sint Gillis,’ wederom weten aan 't klare daglicht te brengen van onze weetzieke negentienste eeuwe. Dat is boek n.o 1. Boek n.o 2. De Reliquien. Al dat de Heilige Kerke leert van Reliquien en overblijfsels der heiligen, en dat hare neerstige dienaren geboekt hebben daarvan, wordt netjes bijeen verzameld en voor oogen geleid in dien tweeden boek van de Reliquien, gelijk op een eerbiedweerdig en kostelijk toogbedde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dan gaat de geleerde en zorgvuldige kanonik op zoek, de droeve wereld rond, dat eenderlijk slagveld, waar zoo veel beenderen liggen, achter de heilige gebeenten of Reliquien van zijnen geliefden hertevriend sint Gillis. 't Is wonderlijk! Alsof hij den tooverstaf, wat zeg ik, op Gods bevel, de zendinge en de macht ontvangen hadde van den ouden propheet Ezechiel, zoo doet hij, een voor een, al die heilige gebeenderen van sint Gillis weêr te voorschijn komen; zij vergaderen, ossa ad ossa, unumquodque ad juncturam suamGa naar voetnoot(1): 't een aan 't andere, elk volgens zijne bevoegde en betamende gelegentheid, tot een geheel heilig lichaam, dat de schrijver dan, met alle achtinge en voorzichtigheid, te rusten en te bewonderen legt, in kostelijke eerbiedweerdigheid. Hier komt de geschiedenisse te passe van de verschillige verheffingen en ontdelvingen van sint Gillis lichaam, en van de wonderlijkste en laatste van al, te weten degene die gebeurde in de stad Sint-Gillis, in Vrankrijk, op den 29 oest 1865. Het verhaal daarvan moet in zijn geheele gelezen worden en ne kan niet ontleed, verdeeld of gescheiden zijn. Daarmeê sluit boek- en boekdeel n.o 2. Op nieuw gaat de geleerde en onvermoeibare zoeker en boeker aan 't werk, en hij zendt vraagbrieven de wereld rond, biddende overal om te weten wat er ter eere van sint Gillis en zijne Reliquien, wat er onder zijnen name en bescherminge is gedaan geworden. De Reliquie is uitgesteld, lampen en keersen moeten ontsteken, en 't groot officie moet nu gezongen zijn. Hier verdwijnt dan waarlijk het prachtig boekwerk van kanonik Rembry, en het verandert gelijk in het verschijnsel van eene overgroote kerk- en beêvaartplechtigheid. Daar komen beêvaarders van alle kanten, van Vrankrijk, van Belgenland, van Engeland, daar komen zelfs protestanten, en eilaas, tot ongeloovigen toe! Veel groote Sint-Gilliskeersen en keerskes zijn met ter tijd uitgewaaid, hier en daar, of moedwilliglijk doodgeblazen: een voor een herontsteekt ze de zorgvuldige schrijver, en, wie zijn werk kome te lezen, hij zal ondervinden dat er van op of omtrent zijne woonplaatse een of meer keerskes in 's schrijvers handen gekomen zijn, en dat zij, elk op hunne bekwame en behoorlijke plaatse, naast het heilig lichaam van sint Gillis staan te luchten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gemeenelijk als ik boeken tegenkome waarin, gelijk in kanonik Rembry zijnen Saint-Gilles, van eertijds gebeurde, elders bestaande of bestaan hebbende zaken geschreven wordt, om te weten of ik er mag trouwe in hebben, kijke ik, vooreerst en vooral, naar die zaken of beweringen, waarvan ik zelve, bij den tast of bij der ooge, de waarheid kan ondervinden en gade slaan. Vinde ik den schrijver in die zaken valsch, ik oordeele dat ik in zaken die buiten mijn bereik liggen op hem geen staat en mag maken.
En wel, voor 't gene Kortrijk betreft, vinde ik dat al dat Kortrijk bezit van sint Gillis wegen bij kanonik Rembry nauwkeurig bekend en geboekt staat.
Ik sla de uitgebreide ABC-tafel van menschen- en plaatsnamen open, en, op bladzijde 707, verzendt ze mij, bij 't woord Courtrai, naar achttien verschillige plaatsen van de twee boekdeelen, alwaar ik vermeld vinde: 1o Dat in 't jaar 1286, Willem Crampe, van Kortrijk, land en geld gaf om eene nieuwe prochiekerke te bouwen in Overleye, ter eere van sint Gillis, kerke, die nu eindelijk gebouwd wordt, in 1883, ter eere van sint Eloy. 2o Dat er vrede geteekend wierd tusschen den koning van Vrankrijk en de Vlamingen, op de voorwaarde, onder andere, van eene beêvaart van honderd Cortraisanen naar het graf van sint Gillis, in 't jaar 1326. 3o Dat een Cortraisaan, voor boete, naar het graf van sint Gillis gezonden wierd in 't jaar 1319, en nog een in 't jaar 1443. 4o Dat er te Brugge een oud boeksken ligt, op de Bibliotheke, met het officie daarin van sint Gillis, en een handschrift daarop, zeggende dat Jan Latins, van Kortrijk, dat boekske drukte, t' Antwerpen, in den Mol, 't jaar MCCCCXLVI. 5o Dat er, van voor 't jaar 1527, op schepenkamer te Kortrijk, in de schouwe, een beeld stond van sint Gillis, met het wapen van Deynze, en dat het er nog staat in 1883. 6o Dat de geuzen in 1578 onder andere eene reliquie van sint Gillis van kante hielpen in O.L. Vrouwkerke, te Kortrijk. 7o Dat de Kortrijksche Veugelaars of gildebroeders van der Pluime sint Gillis eerden als patroon, in 't jaar 1614. 8o Dat er eertijds te Brugge een priester te zegenen zat met de reliquie van sint Gillis in Sint-Gilliskerke, gelijk er nu nog te Brugge, met het Heilig Bloed een zit, en te Kortrijk een met het Heilig Haar.
Gezangen, gedichten, gebeden, officiën, gewijd water, gewijd brood, enz., dat en ontbreekt hier natuurlijk niet: een dingen ontbreekt er misschien tot nu toe, en ik wensche't den onvermoeibaren vereerder en verkondiger van sint Gillis wereldlijke... liever kerkelijke onsterflijkheid, dat is te weten: dat die kostelijke rijve en die wonderschoone sint Gillis fiertere die hij met de penne geteekend en getimmerd heeft, moge processiewijs en triomphantelijk overal rondgedregen worden! Dat veel geloovigen met brandend licht sint Gillis in 't gemoet komen, zingende zijnen lof en dan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
kende den gever van alle heiligheid, en van alle godvruchtige en zorgzame welschrijvendheid.
Ware het in mijne macht, ik deed wel vijf-en-twintig van die schoone Sint-Gillisboeken kostelijk verbinden, en ik gave ze voor prijs aan de vijf-en-twintig uitmuntendsten onder onze vlaamsche studenten.
Wie weet immers waar die jonge en schrandere geesten eens over boeken zullen tjaffelen van zekere overkiesche, duitsche of walsche valsche waarheidzifters, die beweren dat men schrijven moet alsof de grootste waarheid van al valsch ware, te weten het bestaan en de voorzienigheid van den wonderwerkenden God.
Wie weet hoe zij misschien, onvoorzichtig in zulke boeken sneukelende, door de stoute slagwoorden, door de prachtige machtspreuken en door de toovertale onzer dagen zouden kunnen verleed en verlokt worden, zoo 't maar al te dikwijls en gebeurt.
Hebben zij in hunne bloeiende studentenjaren kanonik Rembry wel gelezen, dan zullen zij alsan drie dingen voor goed en voor altijd geleerd hebben:
Ten eersten, dat men al dat gedrukt staat niet seffens aanveerden en moet, al stonde er ook de name en al de eertitels bij van 't zij welke, zoo gezeid, groote geleerden.
Ten tweeden, dat zeggen hedendaags niet meer genoeg en is opdat eene zake blijken zou, maar dat het zeggen moet met den stukke, bij dag en date, bij boek en bladzijde, bewezen en bewaarheid worden, wil het geloof- en aanveerdbaar zijn.
Ten derden, dat ware wetenschap door taaien arbeid en zorgvuldig zoeken alleen te verkrijgen is.
Ten slotte ontvange de schrijver van Saint Gilles mijnen hertelijksten dank; en moge hij eens het ‘bene scripsisti de me’ van sint Gillis zelve vernemen, is de wensch van
guido gezelle.
Kortrijk, den 22 Januarij 1883.
GvK. VIII, nr. 4, 27 januari 1883, blz. 3. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Étude sur le nom d'ΑΙΓΙΔΙΟΣ et sur les transformations qu'il a subies dans les diverses languesGa naar voetnoot(1)Il ne peut paraître surprenant que saint Gilles, né à Athènes, et issu, dit-on, de race royale, ait porté un nom grec, dont l'étymologie rappelle la divinité fabuleuse, qui donna son nom à la capitale de la Grèce. Il est plus étrange que l'appellation Αἰγίδιος n'ait été portée par aucun personnage connu dans l'antiquité. Le Docteur W. Pape, dans son Wörterbûch der Griechischen EigennamenGa naar voetnoot(2), cite le nom d'une jeune fille Αἰγίδιον, qu'il a rencontré dans les poésies d'Eubule, parmi les oeuvres d'AthénéeGa naar voetnoot(3). Le Martyrologe romainGa naar voetnoot(4) ne signale qu'un seul Saint du nom d'AEgidius. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
C'est donc à saint Gilles qu'appartient l'honneur d'avoir illustré d'abord et sanctifié le vocable, qui le distingua pendant sa vie, et qui se trouve, depuis sa mort, inscrit au livre des élus. Ne doit-on pas vénérer les noms que portèrent les Saints, au même titre que les lieux qu'ils ont habités, que les vêtements qu'ils ont portés, au même titre enfin que les objets divers qui ont été à leur usage? A ce point de vue, il sera sans doute intéressant de chercher à savoir ce que peut signifier le nom de saint Gilles et quelles sont les différentes transformations qu'il a subies.
Que signifie Αἰγίδιος? Le terme Αἴξ signifie chèvre, sans détermination de sexe. La lettre terminale ξ du mot Αἴξ est une lettre composée, résoluble, selon le radical auquel elle appartient, en ϰσ, γσ, ou χσ. Le mot Αἴξ, dans ses formes déclinées ou dérivées, ne conserve pas la lettre double ξ, et laisse apparaître à sa place, par exemple au génitif ἀιγ-ὸς, le γ du radical. De ce radical αιγ se forme un dérivé ἀιγ-ὶς, dont la forme entière n'apparaît de nouveau que dans ses déclinaisons et dérivations ἀιγ-ίδ-ος, ἀιγ-ίδ-ι, ἀιγ-ίδ-ι-ος, ἀιγ-ίδ-ι-ον, etc. Le mot ἀιγ-ὶς, au génitif ἀιγ-ίδ-ος, désigne, d'abord et en général, une peau de chèvre. Il signifie ensuite la peau de chèvre servant d'objet d'habillement, d'armure. Il signifie enfin, et tout spécialement, la peau de la chèvre Amalthée, que Ζύς ou Jupiter tua, selonla fable, et dont il donna la dépouille à la déesse Pallas Athênê; celle-ci s'en fit un bouclier ou une cuirasse. Ces dires fabuleux représentent cependant des réalités de la vie nomade des peuples. Dieu lui-même revêtit nos premiers parents de tuniques de peau; Abel immola des brebis, et, bien longtemps après, les peuples continuèrent à faire | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
comme eux: ils offrirent des chèvres, des brebis à leurs divinités, et ils se revêtirent de la peau de ces victimes. La chèvre, et spécialement la chèvre mâle, le bouc, se sacrifiait de préférence au dieu du tonnerre, à Ζεὺς, et la peau d'une chèvre, immolée à ce dieu, acquérait, par là-même, la vertu, soit de préserver du tonnerre et des armes des hommes, soit de terrifier l'ennemi en lui lançant, comme le tonnerre, des feux et des flammes. Les Grecs attribuaient ces deux vertus à l'égide, c'est-à-dire, au bouclier ou à la cuirasse de Pallas Athênê, la protectrice d'Athènes et des Athéniens, et les enfants que ceux-ci voulaient placer sous la protection de leur déesse tutélaire, ils les appelaient du nom d'Αἰγίδιος, vocable qui me paraît signifier: le protégé, le client, le serviteur de l'invulnérable, de la terrifiante déesse; l'homme invincible, l'homme terrible, etc. On recherchait encore la protection de la déesse à d'autres points de vue, d'après lesquels on la nommait Athênê, ce qui signifie l'aurore, dit Max MüllerGa naar voetnoot(1); Minerva, Menerva, l'intelligente, d'après le mêmeGa naar voetnoot(2); et Pallas, la vierge, d'après LittréGa naar voetnoot(3); de là les noms Αθήναιος, Παλλὴδιος, Athenoeus, Palladius, qui se rapportent à la même divinité, parallèlement au nom de saint Gilles.
Il serait facile de trouver des noms d'une origine analogue, tant chez le peuple de Dieu, que chez les autres anciens peuples idolâtres. Nos ancêtres flamands, par exemple, adoraient une divinité qu'ils appelaient Dunnar, Donnr, ou Donder; c'est le Thor des Scandinaves. Donder roulait un char attelé de boucs et lançait le terrible hamar ou hamer, autrement dit le donder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
kegel ou dondersteen; les enfants, placés sous sa tutelle, portaient à cette intention le nom de Hamerling, descendant de Thor; Hamerkin, enfant de Thor; ou simplement Hamers, de Thor. Tous ces anciens noms païens se retrouvent jusqu'aujourd'hui dans nos vieux noms de famille Haemers, Aemerlinck, Haemerken, - Thomas a Kempis, - Stouthaemer, etc.
Comment le vocable Αἰγίδιος s'est-il modifié et transformé? D'abord, de la forme grecque du mot à la forme latine, il n'y a qu'une transcription, ou plutôt une translittération, comme on est convenu de dire actuellement; la forme latine Egidius ou AEgidius prévaut encore de nos jours en allemand, et se retrouve quelquefois en flamand et en français. Les langues néo-latines, ne se déclinant plus, ont adopté une terminaison uniforme, soit pleine et sonore, comme dans l'italien Egidio; soit muette ou nulle, comme dans le français, qui change AEgidius en Égide, Ovidius en Ovide, Virgilius en Virgile, AEmilius en Émile, Propicius en Propice, Constantius en Constance, Lactantius en Lactance, etc. Une modification plus importante s'est introduite par l'usage constant, je dirais par le roulement du mot dans la langue du peuple; le vocable AEgidius s'est comme arrondi aux deux extrémités, et cela d'autant plus facilement que sa syllabe initiale ne se trouve pas défendue par une consonne; il est évident qu'une oreille non instruite, entendant, par exemple, cette phrase: ‘Jean a frappé Égide’, serait très-embarrassée de savoir si l'individu qu'on a frappé s'appelle Égide ou Gide; ce phénomène de mutilation, qu'on appelle aphérèse, est d'ailleurs très-fréquent, même pour les mots qui ont des syllabes initiales plus résistantes: c'est ainsi que Nicolas est devenu Colas, Johannes, Hans, etc.
Mais la forme Gide ou Gides n'a pas laissé de traces connues; on ne rencontre que Gile ou Giles. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Quelle est la cause de cette nouvelle transformation? Comment le d original du mot a-t-il été remplacé par l? Il est à remarquer d'abord que le d et le l sont des consonnes congénères ou synorganiques, si on peut employer ce mot; c'est-à-dire, qu'elles se prononcent exactement par les mêmes organes et au même endroit de la bouche, ce que chacun peut vérifier en prononçant lentement, et avec attention, les deux consonnes réunies ld. Il n'y a qu'une seule différence, à savoir, qu'en prononçant l, on donne lentement issue à l'haleine, et qu'en prononçant d, on la retient enfermée entre la langue et le palais, ce qu'on remarque parfaitement, surtout en essayant de prononcer dl. Il résulte de la nature synorganique de ces deux consonnes d et l, qu'elles se remplacent quelquefois l'une l'autre; ainsi les enfants qui apprennent à parler, certaines personnes ayant des défectuosités de langue, ainsi encore des naturels de l'Océanie et de l'Afrique diront invariablement lan au lieu de dans, lou au lieu de doux, li au lieu de dix, voire même vice-versa. Ce qui est le résultat d'une défectuosité chez les uns, est un élément régulier de transformation dialectique chez les autres; ainsi, dit Max MüllerGa naar voetnoot(1), les mots qu'un Hindou commencerait régulièrement par un d, un Romain les commencerait par un l. Les effets linguistiques de ce synorganisme de ld sont si réels, qu'ils se produisent dans la plupart de nos langues connues, soit au commencement, soit au milieu, soit à la fin des mots. Voici des exemples:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gile ou Giles, avec ou sans s terminal, trace muette et quasi effacée de l'ancienne terminaison us latine, est l'antique forme française du nom de saint Gilles, que les Normands, lors de la conquête, auront transportée en Angleterre, où Giles, et, par abréviation, Gill, sont restés invariablement en usage jusqu'à ce jour. En Espagne on dit Gil. La terminaison latine ius chez les Flamands se transpose ordinairement en is; par exemple: notarius, notaris; Gregorius, Gregoris; Cornelius, Cornelis; Basilius, Baselis ou Maselis; AEgidius, AEgidis, Gidis (d = l), Gilis. Entretemps, c'est l'anglais seul qui a conservé la forme primitive du mot, avec un l; le flamand et le français ont doublé cette consonne, peut-être en conséquence d'un système orthographique, qui prescrit de doubler la consonne pour indiquer que la voyelle précédente est brève; ainsi de al et de een flamand, on fait alleen avec ll; peut-être aussi parce que, ne comprenant rien à ce vieux vocable grec, mutilé et usé, les | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Français et les Flamands l'auront confondu, quant à sa signification, soit avec Gillon, le diminutif de Gilbert; soit avec le français gillée, qui signifie ondée; soit avec gill, qui en scandinave signifie or, en saxon, ravin, en anglais, branchies; soit avec gilde, gille, qui en flamand signifie société, corporation; soit enfin aussi avec le celtique gill, qui signifie serviteur, page. Ce dernier mot est d'un usage journalier en Écosse, chez les habitants des montagnes, qui appellent gill, gilly, un page, un domestique; et il a servi, des siècles peut-être avant la naissance de saint Gilles, à former un nom propre d'origine toute chrétienne, chez les premiers convertis parmi les anciens Brites. Ce nom, qui offre beaucoup de ressemblance avec le nom de saint Gilles, est celui de Gillies. Feu Mgr. Gillies, évêque de Limyra i.p.i., et vicaire apostolique du district oriental de l'Écosse, avant le rétablissement de la hiérarchie dans ce paysGa naar voetnoot(1), a daigné nous expliquer un jour comment le vocable celtique de son nom se décompose en Gill, serviteur, et Ies, abréviation de Jésus, et signifie, par conséquent, serviteur de Jésus, comme Gilchrist et Gilfillan signifient: serviteur du Christ et serviteur de saint Fillan. Il resterait à dire comment gille et gilet, etc., mots issus d'AEgidius, sont devenus en français des substantifs communs; comment Jean-Gille se dit en flamand Waan-Gillis, Wan-Gillis, et enfin Angillis; comment Hans, Johannes, signifie un gille, un niais, et HannekenGa naar voetnoot(2), un habit sans manches, un gilet; comment de Gilles on a fait Gillard, Gilon, Gillon, Legillon, Gillot, Gielen, Gilson, et Gillisen, fils de Gilles; comment du diminutif français Gillot est né le nom de famille Gilliodts, etc., etc. Mais... sat prata biberunt. |
|