Geuzenliedboek
(1924-1925)–Anoniem Geuzenliedboek– Auteursrecht onbekend
[pagina 238]
| |
219.
| |
[pagina 239]
| |
Maer doen die Staten wijs bedacht
Het opschrift vande brieven lasen,
35[regelnummer]
Doen en wilden sy
Ga naar voetnoot35. neemt hier op
acht,
(Want dit en zijn gheen viese vasen)
Het opschrift dat hielt sonder rasen
Aen ons ghebiedende Heeren siet,
Ga naar voetnoot38.
Daerom wilden die Edel-baesen
40[regelnummer]
Die brieven oock aenveerden niet.
Maer seyden tot den Ambassadeur,
Dat hij most op een ander wezen
Want dese brieven met faveur
Ga naar voetnoot43.,
Willen wy niet openen of lesen,
45[regelnummer]
Ghy zyt misschien verdoolt door desen,
Want wy en staen onder niemants gebiet,
Ghy moet misschien in Brabant wesen,
Want aen ons en hooren sy niet.
Als nu den Ambassadeur dit sach,
Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Dat sy die brieven niet wilden ontfangen,
Doen heeft hy terstont met verdragh,
Sijn propositie ghedaen met verlangen,
Biddende die Heeren sonder verstrangen
Op sijn woorden wel te nemen acht,
55[regelnummer]
Dus ginck sijn propositie haer gangen,
Die hy mee van den Keyser bracht.
Sijn Keyserlijcke Majesteydt,
Versoeckt aen u mijn Heeren Staten,
Die Keyserlijcke Steden planteyt,
60[regelnummer]
Dat ghy hem die te wil wilt laten,
Om daer mee te doen tot sijnder baten,
En al het Gheestelijcke goedt,
Ga naar voetnoot62:
Dat sy dat al wilden verlaten,
Om te keeren den Turck verwoet.
65[regelnummer]
En dat den Keyser noch versocht,
Al aen de edele Heeren Staten,
Als
Hertogh Matthias wijs bedocht
Was aenghenomen van 't Lants Ondersaten,
Dat hem was belooft tot zijnder baten,
70[regelnummer]
Een Keyserlijcke keucken mee,
Dus souden oock die Heeren Staten,
Op brenghen die penninghen ree.
| |
[pagina 240]
| |
Voorts soo versocht den Keyser noch
Boven al dese versochte saken,
75[regelnummer]
Dat hy begheerden sonder bedroch,
Een jaerlijckx pensioen
Ga naar voetnoot76. sonder laken.
Tot Turckyen stut
Ga naar voetnoot77. hoort dese spraken
En soo die Staten van Hollandt,
Den Keyser hier in wilden raken
Ga naar voetnoot79.,
80[regelnummer]
Dan soumen maken vast bestant.
Met den Coningh eenen vasten peys
Om soo die Landen te ontlasten,
Zoomen volbrocht des Keysers eys,
Wat dunckt u van dees loose gasten?
85[regelnummer]
Maer die edele Heeren pasten,
Op dit versoeck een goet antwoordt,
Want men can wel voelen en tasten,
Ten comt uyt gheen goed' boesem voort.
Dus hebben de Heere gesloten raedt,
90[regelnummer]
En hebben oock sonder vertsaghen,
Desen Ambassadeur verstaet,
Antwoort ghegheven nae sijn vraeghen,
Dus spraken sy sonder vertsaeghen,
Wy en connen dit gants niet verstaen
Ga naar voetnoot94.,
95[regelnummer]
Wat den Keyser nae sijn behaghen,
Aan ons versoeckt al hier ter baen.
Voor eerst die Steden groot en cleyn,
Die wy met Garnisoen besetten,
Die houden wy in het ghemeyn,
100[regelnummer]
Voor die ons Vryheyt wilden beletten,
Voorts wat den Keyser gaet opsetten,
Te eysschen dese penninghen siet,
Van
Hartogh Matthias wilt letten,
't Is voor sijn regieringhe gheschiet.
105[regelnummer]
Dus wy bedancken den Keyser seer,
Van sijn vrede te presenteeren,
Met Spaengien 't is onnoodigh weer,
Want met Godt willen wy avontseren
Ga naar voetnoot108.
Al die ons Vryheyt willen ontweren
Ga naar voetnoot109.,
110[regelnummer]
En de Ghemeente des Heeren siet,
Dus sullen wyse met Godt wel keeren,
Al die ons willen doen verdriet.
| |
[pagina 241]
| |
Oorlof hier hebt ghy nu gehoort,
't Versoeck van den
Keyser Fardenanden,
115[regelnummer]
En de Heeren Staten haer antwoordt,
Dus bidt den Heer met wijs verstanden,
Dat hy beschermt ons Neder-landen,
Voor alle druck en teghenspoet,
Bidden wy met ghevouwen handen,
120[regelnummer]
O Heere Godt ons doch behoet.
|
|