Geldersche volks-almanak voor het schrikkeljaar 1884
(1884)– [tijdschrift] Geldersche volks-almanak– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| ||||||||||
Geldersche geslacht- en oudheidkunde. | ||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||
De Roode Toren.
| ||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||
En moge hij nu bij klaar lichten dag al niet meer te zien zijn, des nachts althans staat hij er zeker nog, en als het middernachtuur slaat, staat hij zelfs in vollen gloed, dan hoort men nog de wapenrusting kletteren der geharnaste ruiters, die hem eeuwen geleden met krachtigen arm verdedigden. Huzaren, levende duivels, heksen, witte wijven, enz., iederen nacht kan men ze nog zien en hooren ter plaatse, waar alsdan nog altijd de Roode Toren staat. Ge kent ongetwijfeld, waarde lezer, de lieve novelle: Grietje op 't Hönings-arf, van onzen vriend, den helaas! gestorven, doch voor Gelderland onsterflijken Cremer. Op geestige wijze schetst onze groote novellist in dat stukje het naïve bijgeloof van den eenvoudigen Betuwschen landman, en de legende, aan de plek verbonden, waar voorheen de Roode Toren stond, die legende, die hij in zijne jeugd zoo dikwijls had gehoordGa naar voetnoot1), zij is hem eene welkome gelegenheid om ons den Betuwnaar te schilderen, zooals hij hem heeft gekend en zooals hij hem leerde waardeeren. Deze legende nu, hoe bespottelijk ook, is toch, | ||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||
evenals alle volkslegenden en sagen, voor den geschiedvorscher geenszins van gewigt ontbloot, vooral daar zij niet de eenigste is, die omtrent den Rooden Toren bestaat. In den mond des volks toch klimt de geschiedenis van dit Slot al zeer hoog op. Aan den zwaren, van rooden baksteen opgetrokken toren, waaraan het waarschijnlijk zijn naam te danken heeft, bevonden zich eertijds ter hoogte van den waterspiegel zware, in den muur gemetselde, ijzeren ringen, die vermoedelijk dienden, om daaraan schuiten in de slotgracht vast te leggen. De sage nu verhaalt, dat daaraan reeds ná den Zondvloed de Ark van Noach geankerd werd. Voorts zegt de legende, dat in overoude tijden een Ridder en eigenaar van den Rooden Toren van zijn toren zijn medeminnaar, een Ridder van den Dorenweerd, met een pijl op de transen van diens Slot doorschoot. En toen later de Roode Toren niet meer bewoond was en daardoor reeds van zelf bij het landvolk een verblijf van spoken en heksen werd, zag men nog iederen nacht dezen Ridder in volle wapenrusting boven op den toren verschijnen, om later na de slooping van dien toren op den heuvel, waar hij eertijds stond, plaats te maken voor blaauwe vlammen. Daar nn zonder twijfel alle sagen en legenden | ||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||
niet van den tegenwoordigen tijd zijn, maar meestal van eeuwen her dateeren en steeds van geslacht tot geslacht bij monde zijn overgebragt, zoo hebben zij ongetwijfeld ook in den loop der tijden veel wijziging ondergaan en kan men zeer moeijelijk het oorspronkelijke in het nu nog aanwezige terugvinden; toch kan men daaromtrent twee zaken gerust als waarheid aannemen: 1o dat iedere legende in zich een grond van waarheid bevat, die tot het oorspronkelijke verhaal aanleiding gaf, en 2o dat sagen en legenden altijd een bewijs van oudheid zijn voor de plaatsen, waaraan zij verbonden zijn. Men heeft helaas! in vroegere dagen de volkslegenden te veel verwaarloosd en te gering geschat, waardoor veel verloren is gegaan; men zag daarin niets anders dan dom, onzinnig bijgeloof, en men heeft eerst later leeren inzien, dat, vóór dat de geschreven geschiedenis een aanvang neemt, er eene niet te boek gestelde geschiedenis bestaat, waarvoor nog vele bouwstoffen zoowel onder als boven den grond aanwezig zijn. En moge er al uit dat vóórhistorische tijdperk, dat hier vroeger, dáár later een einde neemt, gewoonlijk niets met wiskunstige zekerheid zijn op te maken, toch leidt het meestal tot gewigtige, volstrekt niet verwerpelijke gevolgtrekkingen, die, al ligten zij den | ||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||
sluijer, die het verborgen verleden aan het begeerig oog onttrekt, al niet op, hem toch meer doorzigtig maken. Vermag men voorts al niet uit die sagen en legenden eene geschiedenis van den grijzen voortijd op te trekken, zij leveren toch de schoonste stof voor den echt historischen roman, voor de, op geschiedkundige basis staande aantrekkelijke novelle. Zij geven ons de gelegenheid het voorgeslacht in de duistere Middeleeuwen in zijn leven en werken te schilderen, wel niet naar waarheid, maar met eene aan de waarheid grenzende waarschijnlijkheid, die reeds daardoor een ieder boeit, die een open oog en een warm hart heeft voor het schoon verleden van zijn dierbaar Vaderland. Wat van de legenden van den Rooden Toren in dat opzigt te maken is, daarvan heeft ons Ds. Jonckers te Heteren in dit jaarboekje reeds tot tweemaal toe een duidelijk bewijs geleverd. Herlees zijne boeijende, aangrijpende novelle: Udo en ClaraGa naar voetnoot1), verlustig U nog eenmaal in zijne vloeijende, echt poëtische verzen over den Ridder van RoodentoornGa naar voetnoot2), en ge zult mij toegeven, | ||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||
waarde lezer, dat ik hieromtrent niets te veel gezegd heb. Doch laat ons tot de geschiedenis van den Rooden Toren, ook wel Roodentoorn genaamd, overgaan. Bondam giste, dat de Roode Toren voorheen Rothem heette, of liever dat onder Rothem, genoemd circa 673 in pago Batua, het latere Slot Roode Toren moet verstaan worden. De Frankische koning Theodoricus namelijk schonk omstreeks genoemd jaar verschillende goederen aan het klooster St. Vedastus of St. Vaast binnen Arras en daaronder: in Batua: Rexnam (Ressen), Wulfaram (Wolferen) cum capella Rothem, et aliam RothemGa naar voetnoot1). In 876 bevestigde Paus Johannes VIII in een brief de bezittingen van genoemd klooster, en daarin worden bovengenoemde plaatsen iets nader omschreven, namelijk als volgt: Rehxnam, Wulfrum una cum capella ibidem posita, Rotheim super fluvium Versiam sitam. Item in altera Rothem mansos sex, etc.Ga naar voetnoot2) Men ziet hieruit, dat de Kapel bij Wolferen behoorde, en dat | ||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||
dus in het charter bij Bondam de komma achter Rothem vervallen en achter capella moet komen te staan. Met Rothem of Rotheim kan natuurlijk niet Rossem in Bommelerwaard bedoeld zijn, want dat lag in de gouw Teisterbant. De Versia kan wel den naam van een Rijnsprank geweest zijn, zooals er nog bij Heteren gevonden worden, die naam schijnt echter in onbruik of vergetelheid te zijn geraakt, men vindt die rivier althans nergens meer vermeld. Roode Toren zoude dan volgens Bondam eene verbastering zijn van Rothemstoren, en het kasteel te Róthem zoude aldus genoemd zijn naar den zwaren, vierkanten toren, die er het hoofdbestanddeel van uitmaakte en de roode kleur van den baksteen er alzoo niets mede te maken hebben. Deze naamsafleiding is ook gevolgd door Ds. Jonckers in de reeds genoemde novelle Udo en ClaraGa naar voetnoot1) en deze schrijver noemt daar ook het kasteel nog Rothem, ofschoon het toen (1371) ongetwijfeld reeds Roode Toren heette. | ||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||
Eerst tien jaren later in 1381, met de eerste beleening opgenomen in het Geldersch Leenregister begint de eigenlijke geschiedenis van het kasteel, en de Roode Toren, zooals hij op Plaat I in zijn welstand of tijdperk van grootheid en magt staat afgebeeld, zal wel ongeveer uit dien tijd dateerenGa naar voetnoot1). Doch zeer waarschijnlijk was terzelfder plaatse reeds veel, mogelijk eeuwen vroeger een Slot of Sterkte aanwezig, dat zijn oorsprong te danken had, òf reeds aan de Romeinen, die hier welligt eene hunner talrijke militaire versterkingen langs den Rijn stichtten, òf aan de noodzakelijkheid, die zich later voordeed, om zich door het bouwen van kasteelen en versterkingen langs de groote rivieren tegen de invallen der Noormannen te verdedigen. De heer Eyck v. Zuylichem zegt toch - en dit zal ook wel op den Rooden Toren toepasselijk zijn -: ‘zeer moeijelijk zoude het zijn den eersten oorsprong der zoo talrijk voorkomende kasteelen aan te wijzen. Zij staan meestal op het einde der 13e eeuw plotseling op het tooneel der geschiedenis, | ||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||
ofschoon men van vele, aan de zeekusten of aan de rivieren gelegen, mag vermoeden, dat zij oorspronkelijk door de landvorsten tegen de Noormannen zullen gesticht zijn.’Ga naar voetnoot1) Ook de stevige vierkante toren van dit kasteel, die wel het oudste en voornaamste gedeelte er van uitmaakte, waar het overige langzamerhand bij- en omheengebouwd werd, wijst zonder twijfel aan, dat de Roode Toren tot de oudste kasteelen van ons land mag gerekend worden, en zeker wel reeds in de 11e of 12e eeuw zal gebouwd zijn.Ga naar voetnoot2) Aan de hand van het Leenregister kunnen wij nu geregeld van het laatst der 14e tot het begin dezer eeuw zien hoe de Roode Toren met bijbehoorende gronden van den eenen bezitter op den andere en van het eene geslacht in het andere is overgegaan. Wij geven hierbij een extract uit dat LeenregisterGa naar voetnoot3), en zullen dit nu - doch alleen voor zooveel noodigGa naar voetnoot4) - wat nader toelichten. | ||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||
Als eerste eigenaars vinden wij vermeld Johan v. Heteren en zijn zoon Willem, 1381-1444. Het geslacht v. Heteren, voerende tot wapen: in goud een blaauwen dwarsbalk, behoorde tot de oudste riddermatige Geldersche geslachten.Ga naar voetnoot1) Het heeft zijn naam ontleend aan de Heerlijkheid Heteren in Over-Betuwe, ter plaatse waar nu nog het dorp van dien naam gelegen is. De Roode Toren, ook bij Heteren gelegen, was echter niet het stamslot van dit geslacht; dit lag een half uur daarvan verwijderd aan den Rijndijk en heette later den Oldenhof; daaraan waren de heerlijke rechten, en aan de hofstede, die er sedert lang voor in de plaats is gekomen, is nu nog het collatieregt der predikantsberoepen te Heteren verbonden. Daar echter in vroegere eeuwen zoowel de Roode Toren als de Heerlijkheid Heteren in bezit was van het geslacht v. Heteren, zoo zal de eerste denkelijk wel oorspronkelijk tot de Heerlijkheid behoord hebben en later daarvan, bijv. door broederdeeling, afgescheiden zijn. Johan v. Héteren, in 1381 met den Rooden Toren beleend, was waarschijnlijk dezelfde als: Johan v. Heteren, die: 1o een dienaar van den | ||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||
Graaf v. Cleve gevangen neemt, 1373Ga naar voetnoot1); 2o. als Knape, met zijn vader Heer Philips, Ridder en zijne drie broeders Jacob, DirckGa naar voetnoot2) en Otto; zich verzoent met Jan v. Blois en Mechteld v. Gelder, 1376Ga naar voetnoot3); 3o. Heer Philipszone genaamd, met zijne drie zooeven genoemde broeders, in het volgende jaar den Landvrede of het verdrag, tusschen dezen Jan v. Blois en zijne vrouw Mechteld en de Ridders, Knapen en Steden van Gelderland, mede bezegeldeGa naar voetnoot4); en 4o in 1388 een pandgoed te Elden in Over-Betuwe bezitGa naar voetnoot5). Denkelijk was hij Richter in Over-Betuwe en was hij het, die in het laatst van 1404 door den Hertog v. Gelder herhaaldelijk werd opontboden om bij de vijandelijkheden tusschen Gelre en Cleve des Hertogs krijgsmagt met een bepaald aantal manschappen te versterken om de Duffel te helpen bestokenGa naar voetnoot6). Ook vinden wij nog dat Johan of Jan van Heeren | ||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||
of Heteren (mogelijk ook dezelfde) met zijn bastaardzoon Otto, als bondgenooten van Willem v. Arkel bij de inneming van Gorinchem door Jacoba v. Beijeren, gevangen genomen werden, 1417Ga naar voetnoot1). Heer Philips v. Heteren, Knape (later Ridder) zoende, in vereeniging met zijne broeders Heer Jacob v.H., Ridder, en Gijsbrecht v.H., Knape, met de stad Utrecht over den dood van hun oom Ernst v. Weerdenstein, 1350 (hunne moeder was alzoo denkelijk uit het geslacht v. Weerdenstein). Philips zegelde bij die gelegenheid met een lambel boven den balk en zijn jongeren broeder Gijsbrecht met een ring in het midden van den balk, zeker ter onderscheiding huns ouderen broeders Jacob, wiens zegel enkel den balk vertoont. Philips v.H. middelerwijl Ridder geworden, bezegelde mede den 1en Nov. 1368 de huw.voorwaarden van Hertog Eduard v. Gelder; zijn zegel heeft dan geen lambelGa naar voetnoot2). Willem v. Heteren, Johans zoon, tuchtigde zijne vrouw Aelbert v. Heteren in 1429 aan Rooden Toren; zij heette waarschijnlijk Alberta de Ruyter. Wij vinden althans, dat Willem v. Heteren met zijne vrouw Aelbertje de Ruiter goed verkoopt te | ||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||
Elst, 1424Ga naar voetnoot1) en zijne vrouw zegelde bij die gelegenheid voor zich zelve en voor haar broeder Hendrik de Ruiter. Willem v.H. behoorde nog onder degenen, die het verbond der Landschap van 1442 mede onderteekendenGa naar voetnoot2); ook was hij leenman van het Sticht, 1441. Het geslacht de Ruyter, dat toen reeds in de nabijheid van Heteren scheen gevestigd te zijn en dat wij straks weder op den Oldenhof zullen terugvinden, had tot wapen: in zwart twee zilveren dwarsbalken, en was mogelijk met Heteren van één stam. In 1444 transporteerde Willem v. Heteren den Rooden Toren aan Roelof MomGa naar voetnoot3), zoon v. Roelof Raadsheer te Arnhem en N.v. Diem of Didam. Deze Roelof Mom was zelf ook van 1441-71 voortdurend afwisselend Schepen, Raad en Burgemeester van Arnhem, in welke stad hij woonde in een huis in de Bakkerstraat, dat vele jaren het eigendom van hem en zijne nazaten bleef. Tien jaren nadat hij eigenaar van den Rooden Toren was geworden, in 1454, werd dit kasteel ten behoeve en op last van Hertog Arnold v. Gelder door Otto van den Stade, Ambtman van Over- | ||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||
Betuwe (v. Jan. 1449-20 Julij 1457) belegerd en veroverd. Genoemde Ambtman bezorgde daarbij tevens voor de belegeraars de krijgsbehoeften en levensmiddelen, die van Nijmegen moesten aangevoerd worden, en daaronder: ‘vijftichste halff quart bernwijns in enen vaetkijn’ (een vaatje inhoudende 49½ kwart brandewijn)Ga naar voetnoot1). Wat de reden dezer belegering was en hoe lang de Roode Toren het tegen den vijand uithield, heb ik niet kunnen ontdekken. Roelof Mom was wegens den Rooden Toren verschreven in de Ridderschap van Nijmegen. Na zijn dood vererfde deze Heerlijkheid regelmatig op zijne nazaten in de regte lijn, zooals uit het extract van het Leenregister duidelijk blijkt. Zij zaten allen in de regeering te Arnhem, waren Schepen en Burgemeester aldaar, Richter van Arnhem en Veluwezoom, verschreven in de Ridderschappen van Nijmegen en Veluwe, enz., en woonden niet op den Rooden Toren, doch meestal te Arnhem. Roelofs kleinzoon, eveneens Roelof genaamd, was na dode zijns vaders Walraven in 1510 verpligt den Rooden Toren tot open huis van Hertog Karel v. Gelder te maken, terwijl de Hertog hem | ||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||
zijn kant vergaf ‘alle versuymenisse wederwillicheit ind verfreuelinge die bij tijden sijns seligen vaders ind zeder tot desen dage toegeschiet muchten wesen’, en hem met den Rooden Toren beleende, 1 Julij 1510Ga naar voetnoot1). Dat deze concessie ten behoeve van Hertog Karel den Heer van den Rooden Toren duur te staan kwam, bleek al spoedig. De Hertog was in oorlog met Floris v. Egmond Heer v. Ysselstein, die de Oostenrijksch-Bourgondische partij was toegedaan, en had dezen overwonnen. Egmond nu om zijne gekrenkte eer te herstellen en zich te wreken, viel in de Betuwe, en vermeesterde deels met geweld, deels bij verdrag de Sloten Roden-toorn, Persingen en HoemenGa naar voetnoot2). GoudhoevenGa naar voetnoot3) zegt hiervan: ‘Heer Floris reysde in 't lant van Ghelre met een hoop knechten en weynigh ruyteren, en wonnen geweldelick den Roo den-toorn, en destrueerden die, en sloegen 't al doet datter op was.’ Dit geschiedde in 1512Ga naar voetnoot4). | ||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||
Na dien tijd heeft de Roode Toren geene belegeringen meer te doorstaan gehad; zoowel in 1454 als in 1510 werd het kasteel verwoest en hoewel telkens herbouwd, geraakte het meer en meer uit den toestand van sterke verdedigbare burgt in dien van adelijk woonhuis, alleen de zware, vierkante toren bleef nagenoeg in zijne oude gedaante; die was er op berekend om zoowel den tand des tijds als het vuur des vijands weêrstand te bieden, en hij zoude ongetwijfeld nog bestaan, indien hij niet steen voor steen voor den moker des sloopers had moeten zwichten. De Roode Toren, herbouwd en ingerigt tot adelijk verblijf, ontving dan ook adelijke bewoners. Jacob van der Capellen tot Randwijk, zoon v. Arnt, Jacobszn. tot Fuerde ux. Margaretha v. Blitterswijck, en van Johanna de Ruyter, Hendriksdr., een der verbonden Edelen in 1566, Drost van Bredevoort 1575, Lid der Ridderschap v. Nijmegen 1578, mede onderteekenaar der nadere Unie en van de Afzwering van Koning Filips II, enz,Ga naar voetnoot1), wordt ook wel tot den Rooden Toren genoemd. Noch deze Heerlijkheid, noch een gedeelte | ||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||
daarvan, heeft hij echter ooit in bezit gehad, zoowel het Geldersch Leenregister als de genealogie van het geslacht Mom wijst dit duidelijk aan. Hij bezat daarentegen den Hof te Randwijk, die zijn vader als huwelijksgift van diens schoonvader Hendrik de Ruyter gekregen had. Welligt heeft deze Jacob v.d. Capellen een tijdlang op den Rooden Toren gewoond, anders is het geheel onverklaarbaar hoe hij tot den Rooden Toren genoemd werd. Hij stierf denkelijk ongehuwd; nazaten van hem zijn althans niet bekend. Fahne zegtGa naar voetnoot1), dat tijdens den opstand tegen Spanje op den Rooden Toren bijeenkomsten gehouden werden, en dat Capellen dáár het verbond der Edelen onderteekende, en hij haalt daarbij Te Water aan. Doch indien Fahne deze berigten uit geene andere, geloofwaardige bron geput heeft, dan zal én van het een én van het ander wel niets waar zijn, althans bij Te Water vindt men geen woord daarvan. Is het alzoo twijfelachtig of Jacob v.d. Capellen den Rooden Toren bewoond heeft, zeker weten wij dat van Jacob Christoffel (niet: Christiaan)Ga naar voetnoot2) van | ||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||
Balveren, zoon van Christoffel, Johanszn., ux. Margriet v. Wees, en van Elisabeth Ingennulant, Gerritsdr. ux. Berta v. BrakelGa naar voetnoot1). Hij was Heer v. Rosande, verschreven in de Ridderschap v. Nijmegen van 1650-75, Dijkgraaf van Over-Betuwe sedert 1654, enz. Als Dijkgraaf moest hij in Aug. 1658 eene insinuatie van beschrijving, die door hem gedaan was, onderteekenen, en deed dit, bij zijne afwezigheid, voor hem Anna Catharina de Ridder v. Groenestein op het kasteel de Roode Toren. Deze handeling is tamelijk duister. De schrijver in de Heraldieke Bibliotheek laat daarop volgen, dat Balveren Heer en bestendig bewoner van den Rooden Toren was. Hij bezat toenmaals echter die Heerlijkheid nog niet; eerst den 23en Mei 1665 werd hem, blijkens het Leenregister door de toenmalige eigenares Catharina Mom, de Roode Toren opgedragen, of liever een gedeelte, een derde deel daarvan, blijkens de beleening van 1670, en dat denkelijk als onderpand voor voorgeschoten gelden of hypothecaire schuldvestiging daarin. Balveren trachtte echter de geheele Heerlijkheid te verkrijgen, want toen Otto Spierinck den 25en Mrt. 1670 | ||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||
voor zich en zijne broeders, als erfgenamen hunner moeder Catharina Mom, met Rooden Toren beleend wordt en een derde daarvan weder opdraagt aan genoemden v. Balveren, bedingt deze dat hem ook de twee andere derde deelen zullen opgedragen worden, en den 11en Febr. 1671 draagt Otto Spierinck hem dan ook den geheelen Rooden Toren op. Daar men evenwel in 1658 op den Rooden Toren kwam om zijne handteekening te verkrijgen, valt daaruit gevoegelijk op te maken, dat hij dit kasteel toen reeds bewoonde. Van den anderen kant echter zoude men juist uit de omstandigheid, dat Anna Catharina de Ridder v. Groenestein voor hem teekende, besluiten, dat de Roode Toren toen nog bewoond werd, zoo al niet voortdurend, dan toch welligt tijdelijk gedurende de zomermaanden, door Catharina Mom, toen reeds weduwe van Arnt Spierinck, want A.C. de Ridder v. Groenestein was hare aangetrouwde nicht, namelijk sedert 1650 de vrouw van Antonie de Ruyter, Heer en bewoner van den Oldenhof te HeterenGa naar voetnoot1); zoon v. Carel en Maria Mom, Catharina's zusterGa naar voetnoot2). | ||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||
Zij was dochter van Cornelis de Ridder v. Groenestein en Catharina v. Scadijck en stierf kinderloos den 24en Junij 1672, haar man overleed in het volgende jaar, beide op den Oldenhof, en zij werden begraven in de kerk te Heteren onder eene grafzerk, waarop hun beider wapens gebeiteld waren. Jacob Christoffel v. Balveren was echter gehuwd met Odilia v. Assendelft, dr. v. Gerrit tot Kralingen, enz. en van Johanna v. Gent, en het kan dus ook zeer goed mogelijk geweest zijn, dat de vrouwe van den Oldenhof hare buurvrouw van den Rooden Toren dikwerf bezocht, en daardoor juist aanwezig was op laatstgenoemd kasteel, toen men daar om v. Balverens handteekening kwam vragen, en dien ten gevolge p.o. voor hem teekende. Odilia v. Assendelft, bovengenoemd, stierf op den Rooden Toren als laatste afstammelinge van haar geslacht den 21en Aug. 1668 en werd te Driel begraven. Den 11en Sept. 1674 hertrouwt J.C.v. Balveren te Heteren met Hillegonda van de Velde, die volgens overlevering op den Oldenhof te Driel (vroeger den Hof te Driel genaamd) woonde, welke bezitting voorheen aan de geslachten Dorenweerd, Wisch en Homoet behoorde, en van 1431-1644 in bezit was van het geslacht | ||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||
Mom en wel van leden der SchwarzensteinerlinieGa naar voetnoot1). Van Balveren verliet spoedig daarop den Rooden Toren en ging denkelijk te Driel wonen. Waarschijnlijk zal zijn achterneef Jan Walraven van B., Heer v. den Oldenhof te Driel, deze Heerlijkheid van hem geërfd hebbenGa naar voetnoot2). Op twee torenklokken te Heteren staan nog met het jaartal 1660 de namen van Jacob Christoffel v. Balveren en Cornelis v. Bronckhorst van de Poll, die gelijktijdig Ambtman en Richter van Over-Betuwe was, zijnde het Dijkgraafschap daarvan toen afgescheiden, hetgeen aanleiding gaf tot twisten tusschen Balveren en Bronckhorst over de grenzen van hun wederzijdsch gezagGa naar voetnoot3). Het kasteel de Roode Toren is daarna door geen edelman meer bewoond geworden en geraakte langzamerhand in verval. Van Balveren had op den Rooden Toren verschillende geldsommen opgenomen en schijnt in 1678 de geheele bezitting weder te hebben moeten afstaan, althans blijkens het Leenregister laat | ||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||
Juffr. Antonetta v. Doeyenborch, huisvrouw van Christoffel SpierinckGa naar voetnoot1) zich den 21en Dec. 1685 daarmede beleenen ‘uyt cracht van Hoves sententie approbatie en consent van de Lantschap van 16 Mei 1678 en daarop gevolgde pandinge en beschut en tot noch toe erholden possessie.’ Doch weinige jaren later ging de Roode Toren weder in andere handen over; Christoffel Spierinck verkocht hem namelijk den 29en Julij 1698 aan Maria Egberts, weduwe van Antony Alberts. Na haar dood wordt de bezitting in verschillende deelen gesplitst, die in 1733 allen weder vereenigd worden in handen van Otto Roeleman Frederik van Bylandt. De beleening van 16 Mei 1722 is niet geheel duidelijk. Waarschijnlijk is na dode van Maria Egberts de Roode Toren geregterlijk verkocht geworden, en werd toen kooper zekere N. Hamers of Hamer (mogelijk verwant aan de vorige eigenares), die twee dochters naliet, die ieder de helft erfden. De vererving is dan verder als volgt: N. Hamers koopt den Rooden Toren, ux. NN., waarbij: I Judith Hamers, tr. 1o N.v. Medefort of Mede- | ||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||
voort, en 2o Joost Vygh, zoon v. Derck Jacob tot Yzendoorn en Maria v. Meverden, Capitein ter zee en te land, dient eerst de Republiek Venetië, later de Republiek der Vereenigde Nederlanden, 1722, sterft te Lissabon, 1734, na hertrouwd te zijn geweest met eene vrouw uit VenetiëGa naar voetnoot1). Judith erft den halven Rooden Toren en laat na:
| ||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||
2 Deliana Hamers, erft de andere helft van den Rooden Toren. Zij tr. Jan Jacob Hekler, die later Bina de Leben hertrouwde. Hij, als vader en voogd der minderjarige kinderen uit zijn 1e huw., draagt met zijne 2e vrouw den halven Rooden Toren over aan Meijer Benedictus Levi Gompers, minderjarige zoon van Benedictus Levi bovengenoemd, 18 Jul. 1731. B.L. Gompers, als vader en voogd van dezen zijnen minderjarigen zoon, draagt deze helft van den R.T. over aan meergenoemden O.R.F.v. Bylandt, 21 Oct. 1733Ga naar voetnoot2). Op dienzelfden dag nu wordt genoemden van Bylandt met zijne vrouw Anna Constantia v. Sevenaer met de geheele Heerlijkheid beleendGa naar voetnoot3). Toen Jacob Christoffel v. Balveren den Rooden | ||||||||||
[pagina t.o. 27]
| ||||||||||
DE ROODE-TOREN, 1732.
| ||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||
Toren verliet, zal deze er nog ongeveer uitgezien hebben, zooals hij op Plaat I is afgebeeld, sedert kwam het kasteel met bijbehoorende gronden van de eene hand in de andere en doorgaans in zwakke handen, en geraakte het meer en meer in verval, zooals wij reeds zeiden. Wat er van den eenmaal zoo trotschen Burgt nu nog over is, nu hij aan het oude geslacht v. Bylandt is gekomen, geeft Plaat II, vervaardigd naar eene schets in 1732 door C. Pronck naar de natuur geteekend, te aanschouwen. De zware, vierkante toren staat er nog, doch van zijne spits en hangtorentjes beroofd, een ander nog overgebleven gedeelte van het oude kasteel is tot eene boerenwoning verbouwd. Ter opheldering van de verdere vererving van den Rooden Toren in de geslachten v. Bylandt en Quadt v. Wickeradt diene het volgende: Albrecht Otto Roeleman Frederik Graaf van den Bylandt - geb. 1689, Heer v. Oije, Persingen, Spaldorp, Lede, Lienden, Oudewaert, Vuren, Dalen, Mariënweerd, Sevenaer, Maasbommel, Rooden Toren, enz., Ambtman, Richter en Dijkgraaf v. Maas en Waal, gest. te Nijmegen 23 Eebr. 1768Ga naar voetnoot1), ge- | ||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||
trouwd in 1716 met Anna Constantia v. Sevenaer, dochter v. Jacob en Johanna Henriette Maria Munter, geb. 1702, gest. 7 Jun. 1747 - was zoon van Roeleman Frederik Neomagus, Ritmeester in Staten dienst, gesneuveld bij Fleurus 1 Jul. 1690, Floris Otto Hendrikszn. ux. Louise Gravin v. Dohna, en van Albertine Charlotte Vrijvr. Quadt tot Wickraed, Wilhelm Roelemansdr. ux. Johanna Charlotte Vrijvr. van den Bylandt. Hij heeft o.a. de volgende twee kinderen: 1 Sigismund Coenraad Roeleman Gr. v. Bylandt, geb. 16 Apr. 1729, Heer v. Lienden, Lede en Oudewaert, en Roode Toren bij opdragt zijns vaders 1751, en draagt dit weder op aan den stadhouder der Leenen ten behoeve van de kinderen zijner overledene zuster, 3 Oct. 1769. Hij werd Lid der Ridderschap v. Nijmegen, 16 Oct. 1757, was Ambtman en Stadhouder der Leenen van de stad Grave en het land van Cuyck en stierf 18 Mrt. 1770 ten gevolge van het hollen met een chais. In 1749 huwde hij Christina v. Wyhe, vrouwe v. Geldermalsen, wede. v. Willem Hendrik v. Borsselen v. der Hooghe, dr. v. Christiaen Reynold, Heer v. Echteld, enz., en van Henriette Philippine v. Braeckell. Zij sterft aan de kinderziekte den 23en Mrt. 1754, oud 30 jaar. | ||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||
2 Anna Constance, geb. 18 (of 27) Apr. 1726, gest. 23 Febr. 1763, tr. 4 Aug. 1744: Willem Otto Frederik des H.R. Rijks Graaf v. Quadt tot WickeradtGa naar voetnoot1), geb. 7 Jul. 1717, regeerend Heer der immediate Rijks Baronie Wickeradt en Swanenburg, Vrijheer v. Loenen en Wolferen, 1742, Erfdrossard en Erfhofmeester v. het Vorstendom Gelder en Graafschap Zutphen, geadmitteerd in de Ridderschap v. Nijmegen, 22 Mei 1650, verheven tot Rijksgraaf, 17 Apr. 1752, sterft te Nijmegen 1 Jul. 1785, zoon v. Friederich Wilhelm Vrijhr. v. Quadt en Wickeradt enz., Willem Bertramszn. ux. Maria v. Gent, en van Ottonette Wilhelmine Vrijvr. von Heiden, Johann Sigismund Wilhelmsdr. ux. Louise Charlotte von Schwerin. Hij bouwde het prachtige slot Wickeradt en hertrouwde den 15en Aug. 1765: Wilhelmine Frederica v. Wyhe, geb. 20 Sept. 1723, gest. te 's Gravenhage 23 Mrt. 1797, zuster van bovengenoemde Christina en wede. v. Ludolf Hendrik Borchard Silvius v. Heeckeren tot Campferbeek. Hij had uit zijn 1e huw. 6 kinderen, waarvan 2 jong stierven en waarvan de oudste was: Willem Carel Hendrik Graaf v. Quadt tot Wicke- | ||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||
radt, Heer v. Loenen, geb. 14 Aug. 1745, geadmitteerd in de Ridderschap v. Nijmegen, 20 Mei 1768, en gest. te Nijmegen, zonder kinderen na te laten, 8 Sept. 1771. Den 3en Oct. 1769 wordt de Roode Toren door zijn oom v. Bylandt bovengenoemd op hem en zijne (beide) zusters en broeder getransporteerd, en hij wordt daarmede ook namens zijne minderjarige zusters en broeder beleend, 6 Nov. 1770. Hij trouwde op huw. voorwaarden v. 14 Dec. 1769: Isabella Constance de Geer, dr. v. Carel tot Rijnhuizen en Constantia Clara Tamminga. Zij hertrouwde met Daniel Mackay en stierf 3 Mrt. 1777. Na dode van haar 1en man hield zij het vruchtgebruik van den Rooden Toren, en zoo het schijnt, van de geheele bezitting; denkelijk werden hare schoonzusters en haar schoonbroeder, wat hun gedeelte betreft, afgekocht. Doch na haar dood komt de Roode Toren in handen haars schoonvaders W.O.F. Graaf v. Quadt tot Wickeradt, en toen ook deze den 1en Jul. 1785 overleden was, had er den 22en Sept. daaraanvolgende tusschen zijne beide nog in leven zijnde kinderen: Maria Louise en Otto een erfmagescheid plaats, waarbij de Roode Toren werd toebedeeld aan eerstgenoemde, die tevens vrouwe van Loenen en Wolferen werd, | ||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||
geboren was: 25 Dec. 1755 en ongehuwd overleed den 5en Febr. 1793. Zij werd dan ook den 7en Julij 1786 met den Rooden Toren beleend, doch transporteerde dit goed ten zelfden dage op Geurt Speyards (lees: Speyers) en zijne vrouw Jacoba Geurtsen. Hunne achterkleinkinderen de heer M. Mijnlieff te Renkum, de heer H. de Haas te Gorinchem en de dames C.J. en I.W. de Haas te Arnhem bezitten nog heden ten dage de landerijen, waarop vroeger de Roode Toren stond en die de onmiddelijke omgeving van het kasteel uitmaakten. Nadat de boerenwoning, grenzende aan den ouden vierkanten toren en gebouwd van een gedeelte van het vroegere kasteel, in een van de laatste jaren der vorige eeuw door brand vernield was geworden, werd ook de toren zelf, dat laatste overblijfsel van vroegere grootheid en magt, tot den grond toe gesloopt. De Roode Toren was verdwenen en alleen een breede heuvel met sporen van wallen en grachten er om heen, wees nog duidelijk tot op onze dagen de plaats aan, waarop het oude kasteel voorheen had gestaan en waarop zijn vermaarde toren zooveel eeuwen had getrotseerd. Een en ander is ook eenige jaren geleden met het omliggend terrein gelijk gemaakt, en daar- | ||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||
mede verdween het laatste spoor van een van Gelders oudste Burgten, waarvan de stichting zich in den nacht der eeuwen verliest. - Sic transit gloria mundi! | ||||||||||
Bijlagen.A.De Roode Toren met een stuck landts geheyten vijfthien mergen ende een stuck geheyten die Eep tot eenen Zutphenschen leen ontvangen bij: Johan van Heteren, 1381. Willem van Heteren, erfgenaam van zijn vader Johan, 1429. Ende tugtigt voort syn wyff Aelbert van Heteren. Roelof Mom bij transport van Willem voorn., 1444. Idem 1465. Walraven Momme, Erve sijns vaders, Roloffs, 27 Martii 1474. Item eedt vernyt, 7 Aug. 1481, 1492. Roloff Momme, Erve sijns vaders Walravens, 1510. Item geeft revers van openinge des huyses, Item eedt vernyt 17 Sept. 1538. Johan Mom krijgt uytstel, 1 Sept. 1540. Walraven Mom, Erve sijns vaders Roloffs, 1544. It. tugtich sijne vrou Catrina de Wilde van Kessenich, 29 Mrt. 1547. | ||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||
Roloff Mom minderjarig, Erve sijns vaders Walraven, 18 May 1555. It. vernyt eedt 20 Junij 1556. Catrin de Wilde doet afstand van haar lijftocht ten behoeve van haar soon Otto Mom en Anna Grammaye, Ehl. 2 Apr. 1580. Eadem Erve haars soons Roloff, 19 Oct. 1582. Otto Mom, Erve sijner moeder Catrina voorn. 9 Jan. 1591. Idem togt sijne vrou Anna Grammaye; so sy herhylict sal dieselve tucht nyet vorder strecken als die hilix vorwarden vermogen, 3 Nov. 1600. Item draagt dit leen op aen sijne jungsten dochter Catrin Moms tocomende huysfrou van Arnt Spirincke, met goedvinden van haer oudste suster Maria, huisvrou van Carl de Ruter, 20 Nov. 1607. Eadem tugtigt hare olderen voorn. 21 Nov. 1607. Verbint 't voorn. Leen vor de voldoninge van 2500 gl. an haer suster Maria beloeft na dode harer olderen uit te richten in vier termijnen. Anna Moms vertyt op haer recht an den derden voet, 8 Mrt. 1621. Catrina Moms tuchtigt haeren man Arnt Spierinck, 12 Oct. 1636. Eadem laet eed ver- | ||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||
nieuwen door Johan Carselis van Ulft 15 Aug. 1637. Eadem met haeren oudsten soon doen in pandschap van dit Leen uyt twe Campen weylandt genant die Eepe aen Johann Peterssen den tyt van twaelff jaeren voor die Somme van 2450 gl., 29 Dec. 1652. Deselve vernieuwt den eed door haar zoon Jacob Spierinck 24 Febr. 1654. Deselve en hare kinderen laten hun maechgescheit goedkeuren 1 Junij 1661. Deselve draagt dit leen op aan den Heer Stadhouder ten behoeve van Christoph van Balveren, Dijkgraaf van Over-Betuwe, 23 May 1665. Otto Spierinck voor zich zelven en zijne broeders, erfgenamen van Catharina Mom hun moeder beleend, 25 Mrt. 1670, draagt een derde deel van dit leen op aan Christophel van Balveren, Dijkgraaf van Over-Betuwe, op voorwaarde dat de andere twee derde deelen ook aan hem zonder splitsing zullen opgedragen worden, 25 Mrt. 1670. Otto Spierinck draagt dit leen op aan: Jacob Christophel van Balveren, Dijkgraaf van Over-Betuwe 11 Febr. 1671. Deze bezwaart het leen met verscheidene geldsommen. Juffr. Antonetta van Doeyenborch, huisvrouw | ||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||
van Christophel Spierinck laat haar ‘uyt cracht van Hoves sententie approbatie en consent van de Lantschap van den 16 Mei 1678 en daarop gevolgde pandinge en beschut en tot noch toe erholden possessie’ beleenen, 21 Dec. 1685. Christophel Spierink geeft over ‘sodane recht van kooppantpenningen, van 's Hoves sententie en daarop gevolgde verwin van huwelijksvoorwaerden, maeggescheit als anders zou kunnen pretenderen, sonders enige reserve van recht, enz. daarop te behouden’, aan Maria Egberts, wede. Antony Alberts, 29 Jul. 1698. Joost Vyg, Derk Jacob Vyg, minderjarig, Hendrik en Jurgen Medefort kinderen van Judith Hamer, Jan Jacob Hekler, vader en voogd van zijne minderjarige kinderen bij Deliane Hamers, erfgenamen van Maria Egberts, wede. Alberts, uit kracht van geregtelijke verkooping en opdragt beleend, 16 Mei 1722. Jan Jacob Hekler voor zich zelven en als vader en voogd van zijne minderjarige kinderen bij Deliana Hamers in huwelijk verwekt en Bina de Leben, Echtelieden, dragen de helft van dit leen op aan: | ||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||
Meijer Benedictus Levi Gompers, minderjarig, die daar weder mede beleend is 18 Jul. 1731. Benedictus Levi Gompers, als vader en voogd van zijn minderjarigen zoon Meijer Benedictus Levi Gompers, draagt de helft van dit leen op aan: Otto Roeleman Frederik van den Byland en Anna Constantia van Byland, geboren van Zevenaar, echtel., die daarmede beleend zijn 21 Oct. 1733. Dezelfde draagt het leen ‘uit een pure gifte’ op aan Sigismund Coenraed van Byland zijn zoon, die daarmede beleend is 14 Oct. 1751. Deze draagt het leen op aan den Stadhouder der leenen ten behoeve van de meer- en minderjarige kinderen van W.O.F. Grave van Quadt tot Wijkraeth bij wijlen frouwe Anna Gravin van Bylandt in echt verwekt, 3 Oct. 1769. Willem Carel Hendrik Grave van Quadt voor zich zelven en namens zijne minderjarige zusters en broeder beleend, 6 Nov. 1770. Isabella Constantia de Geer, douare. van Quadt Wijkradt laat haar huwelijksvoorwaarden van 14 Dec. 1769, mede betreffende haar lijftogt, registreeren, 6 Nov. 1771. Dezelfde | ||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||
douariere 'en togtenaarse van wijlen W.C.H. Grave van Quadt als vruchtgebruikster beleend, 9 Oct. 1772. Maria Louise Gravin van Quadt tot Wijkradt laat registreeren het erfmagescheydt van 22 Sept. 1785 van den boedel van haar vader Willem Otto Frederik des H.R.R. Grave van Quadt tot Wijckradt, waarbij haar dit leen is toebedeeld, 7 Julij 1786. Zij wordt beleend op denzelfden dag. Deselfde draagt dit leen op aan: Geurt Speijards en Jacoba Geurtsen echtel., die beleend zijn 3 Aug. 1787. Zij maken denzelfden dag het leen deelbaar onder hunne na te laten kinderen. Zij belasten het met eene som van f 14.999, ten behoeve van Jan van Embden en Sibilla Mos, 13 Mei 1802. Aflossing 6 Mei 1806. | ||||||||||
B.De eerste van het geslacht van Heteren, mij bekend, is: Fredericus miles de Hetere, die twist had met het Kapittel te Zutphen over eene insulae (uiterweerd) de Heteren, 20 Nov. 1232Ga naar voetnoot1). Voorts wordt Wouters vader van | ||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||
Heteren genoemd onder de helpers en maegen van Barend v. Dooreweerd tegen den Heer v. Vianen, die het slot Dooreweerd verbrand had, 1280Ga naar voetnoot1). Leden van dit geslacht komen daarna voortdurend voor, doch eene geregelde doorloopende genealogie is eigenlijk niet zamen te stellen. Verschillende daarvan zaten in de Ridderschap v. Nijmegen, als: Gerrit v. Heteren, die in 1442 uit genoemde Ridderschap het verbond der Landschap mede bezegeldeGa naar voetnoot2), en nog vermeld staat op eene oude Riddercedule v. Gelderland onder Valburg, 1460. Gerrit v. Heteren in Maas en Waal op de Riddercedulen v. Nijmegen, 1565, 1570. Coenraad en Johan v. Heteren te Lienden idem, 1579. Barthold v. Heteren staat te Rijswijck op de 1e Ridderlijst v. Nijmegen, 154. en op die van 1555. Gerrit v. Heteren denkelijk zoon v. Willem, | ||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||
eveneens te Rijswijck op de Riddercedule v.N.v. 1579, enz. Johan v. Heteren was in 1504 gehuwd met Catharina v. Wyhe. Hij zegelde met den dwarsbalk, zij met den leeuw met de blokjes. Catharina v. Zwieten, dr. v. Arend en Otta v. Nyenrode, was in 1517 de vrouw van een anderen Johan v.H., of mogelijk de 2e vr. van bovenstaande. In latere jaren ontmoeten wij verschillende leden uit het gesl. v. Heteren, denkelijk nazaten van de hierboven genoemde Heterens, o.a. in de Regeering der stad Nijmegen. Otto v. Heteren verkocht land te Valburg aan het Gasthuis te Arnhem 1523, en kocht goed van Hertog Karel v. Gelder bij Nijmegen, 1537Ga naar voetnoot1). Mogelijk is hij de stamvader van den Nijmeegschen tak. Dirk v.H., Raadslid te Nijmegen, is begunstiger der Hervorming en wordt uit den Raad gezet, 25 Sept. 1566. Hij weigert den nieuwen burgereed te doen, 1566, en wordt door den Hertog v. Alva gebannen en zijne goederen verbeurd verklaard, 1568. Hij was | ||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||
geweest bij den gewapenden oploop der Geuzen op het Valkenhof, enz.Ga naar voetnoot1). Otto v.H., Secretaris te Nijmegen, met anderen naar Antwerpen gezonden, om met den Hertog v. Anjou te onderhandelen, 1582Ga naar voetnoot2). Adam en François v.H., onder de voorstanders der revolutie, waardoor Nijmegen in handen van Parma gespeeld wordt, 1585Ga naar voetnoot3). Johan en Willem v.H., worden, ten gevolge van genoemde revolutie, in den nieuwen Raad te Nijmegen gekozen, 1585Ga naar voetnoot4); enz. De Heerlijkheid Heteren schijnt een Utrechtsch leen geweest, en uit het gesl. v. Heteren in dat van Groesbeek overgegaan te zijn. Dirck v. Heteren, Heer v. Heteren stierf in 1420, en na zijn dood wordt zijne zuster Beertgen, gehuwd met Zeger v. Groesbeek, met Heteren beleend, 1420Ga naar voetnoot5). | ||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||
C.Het geslacht Mom, Momm, Momme, Mumm, Mumme, enz., een der oudste en aanzienlijkste Geldersche adelijke geslachten, voert tot wapen: in rood een op drie rijen geschaakten dwarsbalk van zilver en blaauw met een uitkomenden moor tot helmteeken. De Roode Torenlinie voerde echter, ter onderscheiding van gelijknamige en gelijktijdig levende leden uit andere takken, speciaal uit de Didammerlinie, den dwarsbalk in den regel slechts op twee rijen geschaakt. De oudst bekende van dit gesl. is: Gerardus Mumme, Borg en Getuige van Graaf Gerhard v. Gelre bij het verleenen van eenige voorregten, enz. aan de stad Utrecht, 1177Ga naar voetnoot1). Tot het laatst der 17e eeuw, alzoo gedurende 5 eeuwen, heeft dit geslacht in Gelderland voortgebloeid. Hoe het zich voortgeplant en vertakt heeft, welke goederen en heerlijkheden het bezat, welke ambten en betrekkingen verschillende leden bekleed hebben, enz., ook de uitvoerige genealogie der opvolgende Heeren van den Rooden Toren met hetgeen daarbij te pas komt - dit alles vindt men uitvoerig | ||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||
beschreven in mijne Bijdrage tot de Genealogie van het Geslacht Mom, met wapen, stamtafels, bijlagen - bevattende o.a. genealogische opstellingen van aanverwante geslachten, nog onuitgegeven oorkonden, enz. - en registerGa naar voetnoot1), en in de verschillende bronnen en werken, daarin aangehaald, vooral in de 3 Urkundenbücher des Geschlechts Momm oder Mumm van wijlen den beroemden geschiedvorscher A. Fahne, zoodat ik kortheidshalve daaromtrent hier in geene herhaling treden zal. Dit geslacht bloeit thans nog in Duitschland in twee liniën te Keulen en Frankfort aan de Main voort. | ||||||||||
D.De Heerlijkheid Heteren (de latere Oldenhof te Heteren), die van het geslacht Heteren in dat van Groesbeek is overgegaanGa naar voetnoot2), was in het laatst der 16e en in het begin der 17e eeuw in bezit van het geslacht VoorstGa naar voetnoot3), van daar dat het adelijk Huis te Heteren ook wel | ||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||
Voorst of Vorst werd genoemd. Hoe de Heerlijkheid in dat gesl. gekomen is, weet ik niet, evenmin kan ik nagaan, hoe Anthonie de Ruyter daarvan eigenaar werd. Eene oude sage zegt dat twee gebroeders de Ruyter, wonende op den Oldenhof te Heteren, elkander uit minnenijd op den Kleverwaard, liggende vóór en behoorende tot den Oldenhof, zouden doodgestoken hebben. Na den dood van A. de Ruyter schijnt de Oldenhof of de Heerlijkheid Heteren in perceelen verkocht te zijn en kwam in verschillende handen; veel daarvan werd door den toenmaligen Predikant Regnerus Bongart aangekocht en kwam later door het huwelijk zijner dochter in de familie WilbrenninckGa naar voetnoot1). Het kasteel verdween en daarvoor kwam in de plaats eene deftige heerenhuizing, die in het laatst der vorige eeuw ook al werd afgebroken, terwijl toen op de oude kelders en fondamenten, die eerst een paar jaren geleden werden opgeruimd, eene boerenwoning met schuur verrees, waaraan nog de oude naam verbonden is. | ||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||
Het collatieregt bij predikantsberoepen te Heteren bleef steeds aan de oude Heerlijkheid, of wat er later voor in de plaats trad, verbonden. Als collatoren vindt men vermeld: Johan van Engelen (sic., lees: Willem Engelen), secretaris binnen NijmegenGa naar voetnoot1) en Johan Bannet, 1706. Er werd toen groote twist en proces gevoerd over de predikantscollatie en in 1712 eveneens over de kosterscollatie; de collatoren behielden de eerste en verloren de laatste of konden die niet in handen krijgen. Voorts in 1729: de WelEd. Heer J. Smetius (mogelijk de Nijmeegsche Predikant en bekende oudheidkundige, of wel een zoon van dezen, daar hij niet WelEerw., maar WelEd. genoemd wordt) en Mefrouwe C. Versteegen, wede. Engelen. In 1734: Johan Engelen, ook namens zijne zusters en broeder, en Johannes de Leeuw v. Coolwijk. | ||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||
Verder: Johan Engelen (denkelijk dezelfde) secretaris v. Nijmegen, 1745, later Burgemeester aldaar, 1759. Mr. W. EngelenGa naar voetnoot1) 1798. Deze verkoopt de Hofstede met het collatieregt aan Frans Godard Baron v. Lijnden v. Hemmen, die in 1845 stierf, waarop een en ander overging op zijn zoon: Willem Jan Elias Baron v.L.v.H., die Hofstede en collatie weder verkocht aan Evert Moll te Heteren. De wede. van dezen laatste verkocht beide weder aan Aart v. Genderen, thans nog eigenaar van de Hofstede, terwijl de Hervormde Gemeente eenige jaren geleden het collatieregt van hem heeft afgekocht. | ||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||
E.Antonetta v. Doeyenborch was waarschijnlijk eene dochter van N.v. Doeyenborch - wiens kwartieren waren: Doeyenborch, Ruytenburg, de Jongh, Rumelaar, en die een broeder was van Diederick v.D., Heer v. Walenburg ux. Johanna Holl en eveneens broeder van Elisabeth v.D., vr. v. Walburg (Walenburg), ongehuwd gest. 1 of 8 Jan. 1631, oud 72 jaar en begraven in de Weeskerk te Utrecht met de zooeven genoemde 4 kwartieren - en van N. de Ruyter, dr. v. Carel en Maria Mom en zuster v. Antonie tot Oldenhof te Heteren ux. Anna Cath. de Ridder v. GroenesteinGa naar voetnoot1). Zij was welligt het petekind van haar oom Antonie de Ruyter. Zooals boven gezegd is stierven Antonie de Ruyter en zijne vrouw kinderloos, en zij schijnen hunne neven en nichten v. Doeyenborch tot erfgenamen benoemd te hebben. Zij hadden althans in 1670 (volgens de oudste lijst der diaconiegoederen te HeterenGa naar voetnoot2) aan de armen | ||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||
te Heteren eene obligatie van f 200. - geschonken. In 1731 nu verbond zich Otto v. Doeyenborch, als erfgenaam van vrouwe A.C. de Ridder v. Groenestein, om de rente van bovengenoemde diaconieobligatie uit te betalen, waarvan echter later niets meer kwam, daar Otto v.D. insolvent schijnt gestorven te zijn. Deze Otto was denkelijk weêr een zoon van Steven v.D. tot Uilenburg, die den 13en Nov. 1680 of 81 te Kevelaer in 't land v. Cleve - bij die gelegenheid Steven v.D. tot Heteren genaamd - trouwde met (Hermina) Petronella Clara v. Schridok v. Hees (sic., zal moeten wezen: v. Schrieck)Ga naar voetnoot1), en welke Steven mogelijk een broeder was van Antonetta bovengenoemd. | ||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||
Het gesl. v. Doeyenborch (Doyenburgh), voerende in goud 3 roode zuilen (of mogelijk: rocs d'échiquier (schaaktorens), die heraldisch afgebeeld, ligt met zuilen te verwarren zijnGa naar voetnoot1), het schild denkelijk omzoomd met een uitgetanden blaauwen rand, stamde dientengevolge waarschijnlijk uit Cuylenburg of Zuylen, en ontleende zijn naam aan het slot Doeyenborch te Lakemond, waar de boerenhofstede, die op de plaats van het vroegere kasteel staat, nog aldus heet. De Uilenburg lag een half uur zuidelijk van den Rooden Toren; een wal en weg tusschen twee slooten verbond beide kasteelen en is nog aanwezig. Volgens een oud verhaal zoude eene vrouwe van den Uilenburg, een bezoek willende brengen aan hare buurvrouw van den Rooden Toren, op dien weg met haar rijtuig omgeslagen zijn en bij die gelegenheid een been gebroken hebben. Waarschijnlijk zal dat plaats gevonden hebben tijdens van Balveren op den Rooden Toren woonde. Antonetta v. Doeyenborch trouwde den 3en Sept. | ||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||
1674 te Heteren: Jonch. Christoffel SpierinckGa naar voetnoot1). Dit huwelijk had dus denkelijk op den Uilenburg plaats. Hij was zoon v. Arndt en Catharina Mom en broeder van Jacob en Otto S.Ga naar voetnoot2). Het geslacht Spierinck stamt uit de Heeren v. Heusden en voerde tot wapen: doorsneden van zwart met een zesspakig gouden rad op zilver met 3 roode bijenhuisjes (ruchers, Bienenhäuser), 2, 1; helmteeken: tusschen eene van zwart op goud gevierendeelde vlugt het rad van het schild. Of ook wel enkel: in zwart een zesspakig gouden rad en in het helmt. de vlugt geheel zwart.Ga naar voetnoot3). Johan Heer v. Heusden, † 1192, ux. Margriet v. Horne, en had 2 zoons: 1 Robbrecht, Heer v. Heusden, ux. Philippa v. Diest, waaruit de Heeren v. Heusden, en 2 Wolter v. Heusden, Heer v. Spiering, † 1216, ux. Anna van der Leck, Hendriksdr. Hij is de stamvader van het geslacht Spierinck. Arndt Spierinck, die Cath. Mom ten huwe- | ||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||
lijk had, stamt in regte lijn in de 13e generatie van genoemden Wolter afGa naar voetnoot1). Hij was zoon v. Nicolaes, Antoonszn. ux. 2o. Margriet v. Erp, en van Mechteld v. Monnix, Arndtsdr. ux. N. RemmertzGa naar voetnoot2). Van zijn oom Adriaen, Schepen te Zuylichem 1510, ux. Maria v. Malsen, Johansdr. ux. Maria v. Brecht, stammen de Heeren v. Sevenaer af. | ||||||||||
F.Het geslacht Bylandt stamt uit het gesl. Doys of Dois, een oud gesl. uit Kleefschland oorspronkelijk. Doys is in den ouden tijd een algemeen voorkomende naam; men vindt: Doys v. Loël, v. Lon, v. Ravenswade, v. Hees, v. Voere, v. Grotenhuis, v. Beesde, v. Halt, enz., en zoo ook: Doys v. Byland. Theodoricus Doys, ministerialis v. Otto, Graaf v. Gelre, bezegelt met hem de privilegiën van Arnhem, 13 Jul. 1233Ga naar voetnoot3). Hij had een zoon: Wilhelmus dictus Dous of Doys, Borge v. | ||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||
Otto Graaf v. Gelder, 13 Mei 1260Ga naar voetnoot1), idem v. Reinoud Graaf v. Gelder bij het geven der privilegiën van Zutphen aan de stad Grol, 1 Dec. 1277Ga naar voetnoot2). Hij was reeds in 1275 beleend met het Huis en Slot Scate, tusschen Millingen en Schenkenschans, later Byland genaamdGa naar voetnoot3), en hij heeft waarschijnlijk reeds den naam daarvan bij den zijne aangenomen. Hij was Ridder en wordt het laatst gemeld in 1286, denkelijk is hij in den slag van Woeringen in 1288 gesneuveld. Zijne vrouw heette Mechteld, en hij of zij had een broeder Steven, kanunnik te Emmerik. Zij lieten twee zoons na: 1 Diederick (of Theodoricus) die volgt, en 2 Otto, aan wien zijn broeder Diederick met zijne vrouw Sophia in 1307 eenige goederen in de Betuwe afstaat tot afgoeding der erfenis hunner ouders en van hun bovengenoemden oom StevenGa naar voetnoot4). Theodoricus Deus de Bylant, Ridder, noemt zich aldus in een brief van 24 Aug. 1294, | ||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||
waarbij hij en zijn vrouw Sophia hunne drie deelen van de gruit te Zutphen opdragen aan Graaf Reinald den Strijdbare. In een brief van 5 Dec. 1294 over de jagt op de Veluwe noemt hij zich echter: Theodoricus dictus de Bilant. Naderhand noemt noch hij, noch een zijner afstammelingen zich meer Deus, zooals uit vele charters blijkt. Hij was Ridder, Heer v. Millingen en Pannerden, werd in 1303 met Byland beleend, stierf vóór 1326, en had tot vrouw Sophia van der Leck, dochter v. Hendrick en Jutte v. Borsselen. Zij hadden o.a. twee zoons: 1 Heer Johan, Heer v. Byland, Ridder, † vóór 1346, in welk jaar Willem van den Berg, die met Johans dochter Sophia gehuwd was en door dat huwelijk de Heerlijkheden Byland, Pannerden en Millingen kreeg, reeds Heer v. Byland genoemd wordt. Zijne vrouw heette Catharina, en met haar verkoopt hij in 1326 de drie hun toekomende deelen in de gruit te Zutphen aan die stad, bij welke gelegenheid Peter v.d. Lecke hun oom genoemd wordt. 2 Heer Otto, Heer v. Byland, Ridder, van wien verder het geheele gesl. Bylandt afstamt en van wien Albrecht Otto Roeleman Frederik | ||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||
(ux. Anna Constance v. Sevenaer) bovengenoemd in regte lijn in de 11e generatie afstamdeGa naar voetnoot1). | ||||||||||
G.Het geslacht Quadt is een oud, riddermatig gesl., afkomstig uit Westphalen, Gulik en Berg oorspronkelijk uit Keulen. De geregelde stamlijst vangt aan met: Heer Willem Quadt, Ridder, 1280, ux. N.v. Hoixhoven. Heer Willem Quadt, Ridder, 1456, 1463, afstammeling in de 6e generatie in regte lijn van bovenstaanden Willem, trouwde Sophia v. Burscheidt. Zij hertrouwt Heer Hendrik v. Hompesch, Ridder en kocht met hem Wyckraedt of Wickeradt ten behoeve harer voorkinderen. Willems descendenten werden dien ten gevolge Heeren, later Vrijheeren tot Wickeradt, en het geheele geslacht noemde zich vervolgens Quadt van Wickeradt, behalve een tak, die Quadt tot Lanscron heette. Het gesl. Q. was zeer uitgebreid en bloeide | ||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||
in verschillende takken aan den Neder-Rijn. Leden daarvan waren sedert 1752 Rijksgraven en hadden zitting in het Westphaalsche Gravencollegie en stem wegens de onmiddelbare vrije Rijksheerschap Wickeradt en Swanenberg. Het geslacht leeft nog in Duitschland voort (zie o.a.: Navorscher XX, blz. 45 en 377 en de Almanach de Gotha).
Amersfoort, Mei 1883. |
|