De Geldersche nachtegaal(1870)–Anoniem Geldersche nachtegaal, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De Klagende Minnares. Over den dood van haren Minnaar. Kan ik bij u geen troost meer verwerven? O droevig lot moet ik dat ondergaan? Moet ik voor eeuwig u dan zoo derven? Lieve Minnaar! hoort mijn klagten aan. Ik was naauwelijks achtien jaren, En in de minnehandel nog zoo klein, Maar wat kan ons niet ervaren; Hoe menig liefde is toch maar schijn. [pagina 46] [p. 46] 2[regelnummer] Het was eens dat het volk moest marcheeren De inkwartiering werd ons aangezegd, Toen begon ik de liefde te leeren, Aan een Segeant daar werd ik aan gehecht Zijn woorden konden mij bekoren, En zijn liefde was voor mij niet klein, Naar ouders raad en wilde ik niet hooren, ja over hem had ik veel smart en pijn. 3[regelnummer] ja door het woord leerden wij ons kennen Ik schonk hem liefde, bij mijn hart en hand Als man en vrouw leerden wij ons wennen, De eerste stam die was nu reeds geplant. Wat droevig lot moest ik niet hooren, Mijn hart versmolt in volle smart en pijn, Ik dacht nu ben ik gewis verloren, Want Ferdinand kon niet bij mij zijn. 4[regelnummer] Nu moest ik mijn droefheid openbaren, Mijn moeder riep; o welk een kwade schand, En vader sprak: heb ik voor u doen sparen? Ga uit mijn huis, ik wijs u van de hand; ja huis en ouders moest ik gaan verlaten, Ik riep: Minnaar! hoe kan het mogelijk zijn En al mijn smeeken kon niet baten, Zonder u kan 'k niet gelukkig zyn. 5[regelnummer] Toen moest ik in weer en wind toch zwerven En dat gedurig alle dag en nacht, Bij niemand kon ik iets troost verwerven. Neen Minnaar! dat had ik niet gedacht. De tijd kwam nader en ik moest baren, Denk eens myn droefheid was gewis niet klein Ik riep: ach Hemel! wil my toch bewaren, Want zonder hem stierf ik in smart en pyn. [pagina 47] [p. 47] 6[regelnummer] Ik zwierf al dwalend rond in alle oorden, En vraagde telkens naar myn dierbaar pand, Maar ziet een brief die mijn hart doorboorde, Als dat mijn minnaar reeds lang was van kant, Deze brief was bij hem gevonden, Hij stierf braaf uit louter minnepijn, Ik dacht nu ben ik aan niemand meer verbonden Bij hem wil ik in het graf dus zijn. 7[regelnummer] Van vriend en ouders ben ik gansch verlaten. Ja bij mijn minnaar wil ik thans in 't graf, Geen troost of hulp kan mij meer baten, Ach was ik maar van deze wereld af. De hemel schenkt mijne ziel genade, Komt, Meisjes! neem een les aan mijn, Ja met den dood wil 'k my verzaden, Want zonder hem kan 'k niet gelukkig zyn. Vorige Volgende