De Geldersche nachtegaal
(1870)–Anoniem Geldersche nachtegaal, De– Auteursrechtvrij
[pagina 26]
| |
2[regelnummer]
't Is mij zoo angstig en zoo bang,
Hij mag niet wederkomen,
Drie jaren o wat is dat lang,
Mijn hart is vol met schroomen,
Kleed ik mij uit, kleed ik mij aan,
Dan denk ik aan mijn Christiaan. bis.
3[regelnummer]
Bij 't afscheid was 't ons beiden naar,
De droefheid deed ons beven,
Mijn moeder zei: wat zijt gij raar,
Zij wou mijn klappen geven;
Denk aan Sint Jan! riep zij mij aan,
En aan uw' lieven Christiaan. bis.
4[regelnummer]
Zijn leeren broek hangt aan den wand,
In ons betreurde kamer.
Geen nood dat ik die broek verpand,
't Waar zonde en ook jammer,
Zie ik die broek vol liefde aan,
Dan denk ik aan mijn Christiaan. bis.
5[regelnummer]
Zijn vlegel hangt hier aan den wand,
Die hout won voor mijn eten.
Een aalsvel is het vlegelband,
Ik kan het niet vergeten,
En zie ik nu dien vlegel aan,
Dan denk ik aan mijn Christiaan. bis.
6[regelnummer]
En als hij naar den molen rijdt,
Met onze ezels knollen,
Dan zei hij: kom mijn lieve meid!
Wij zullen zamen sollen;
Ach zie ik nu den ezel aan,
Dan denk ik aan mijn Christiaan, bis.
7[regelnummer]
Als 't Amsterdamsche Kermis was,
| |
[pagina 27]
| |
En er waren danzerskringen,
Dan zei hij: meisje! houd u kras,
Wij willen hupsa springen;
Komt de Amsterdamsche kermis aan,
Dan denk ik aan mijn Christiaan. bis.
8[regelnummer]
Van Christiaan is 't lied hiervan,
Dat heb ik opgezongen,
Ach, had ik hem maar tot mijn man,
Dien allerliefsten jongen;
Het hoofd begint mij gek te staan,
Hoe meer ik denk aan Christiaan. bis
|
|