't Geestelijck kruydt-hofken
(1631)–Anoniem Geestelijck Kruydt-hofken– AuteursrechtvrijOp de voorgaende wijse:Heft op u hert, opent u ooren,
Die hier armoedich sucht en schreyt,
Wilt uwe salicheyt aenhooren,Ga naar margenoot+
Die u van Godt is toegeseyt.
Ist dat ghy vroom zijt van gemoede
En arm van geeste innerlijck,Ga naar margenoot+
Soo dient u armoed u ten goede,
En u behoort dat Hemelrijck.
Verblyt u dan, dat u gegeven
Alsulcken staet hier is van Godt,
Waer in ghy meucht volcomen leven,Ga naar margenoot+
Na syn exempel en ghebodt.
Ghedenckt zijn woort, ‘t welck hy soo klaerlick
Sprack van den rijcken jongelinck,Ga naar margenoot+
Hoe dat een rijcken also swaerlick,
Door ‘t naelden oogh in Godts rijck gingh.
Begeert dan niet alsulcken hinder,
Sijt met u armoed’ wel te vreen,
| |
[pagina 110]
| |
Ga naar margenoot+’t Is beter hier te hebben minder,
Ga naar margenoot+Dan door den Rijckdom af te treen.
Aensiet ‘t verschil van dese beyde,
Lazarus en den Rijcken man,
Ga naar margenoot+Hoe dat hy in der Hellen schreyde,
Als Lazarus veel troost ghewan.
Troost u hier meed’ in u ellenden,
En denckt, als God vergeldingh doet,
Ga naar margenoot+Hy sal u saken soo omwenden,
Ga naar margenoot+Voor tijd’lijck quaet een eeuwigh goet.
Weest niet onlijdtsaem noch lichtveerdigh,
Ga naar margenoot+En wenscht niet om te worden rijck,
Ga naar margenoot+Maer danckt Godt dat hy u maeckt weerdigh,
Te worden sijnen Soon ghelijck.
Ga naar margenoot+Want sijnen Soon had hier beneden
Niet daer sijn hooft op rusten mocht,
Het sijn dan van de naeste leden,
Die met sijn cruys werden besocht.
Ga naar margenoot+Een stichtig hantwerck wilt beginnen,
Geneert u redelijck en stil,
Ga naar margenoot+Cont ghy daer med’ u broot niet winnen,
Soo voeght u na des Heeren wil.
Ga naar margenoot+Volght niet door ongeloof de paden,
Van d’eyghensinnighe rebel,
Die hare voeten tot den quaden,
Om schandigh ghewin loopen snel.
Wacht op Gods hant, wilt niet bedroeven,
Wanneer sijn hulpe noch toeft aen,
Ga naar margenoot+’t Is om ‘t gheloove te beproeven,
Hy heeft oock eertijts soo ghedaen.
| |
[pagina 111]
| |
Hy sal nochtans tot geender uren,Ga naar margenoot+
V hier versuymen, hem betrout,
Want hy op alle creaturen,Ga naar margenoot+
Ghestadelijck sijn ooghen hout.
Maer twee gebreken u licht schaden,
Dats murmureren sonder noot,Ga naar margenoot+
Of sulcken middel te versmaden,Ga naar margenoot+
Daer door hy geven wil u broot.
Ist sijnen wil dat ghy moet leven,Ga naar margenoot+
Door menschen hulpe meer oft min,
Wilt u daer in ootmoedigh geven,Ga naar margenoot+
Verkiest geen middel naer u sin.
Verscheyden vromen, selfs de Heere,Ga naar margenoot+
Hebben hant-reyckinghe ontfaen,Ga naar margenoot+
Neemt sijn exempel tot een leere,Ga naar margenoot+
Ist dattet u alsoo moet gaen.
Weest licht vernoeght al sonder claghen,
Draeght u ootmoedigh in dien staet,
Denckt: Lazarus liet hem behaghen,Ga naar margenoot+
De brocken van den rijcken vraet.
Soo hem de rijcke niet bewijset,
Milt-hertigh na der liefden aert,Ga naar margenoot+
Siet dat gheen hooghmoet in u rijset,Ga naar margenoot+
Dat ghy met laster hem beswaert.
Maer des te meer zijt ghy genegen,Ga naar margenoot+
Voor hem te bidden met ootmoet,
Godt die de herten can beweghen,Ga naar margenoot+
Sal hem vervullen met sijn goet.
Hout reyn u tongh, u hert, u handen,
Verciert u armoed’ aldermeest,
Met Ootmoed’, en laet liefde branden,
Op dat ghy arm sijt na den Geest.
|
|