| |
| |
| |
Een Geestelyke boet-zang.
Voorgesteld voor alle Inwoonders der Aarde, beschryvende over het beloop der Wereld; toepasselyk voor alle Menschen, die naa de Vreede wenschen.
Stem: Men moet het al van God verwagten.
1.
Helaas wat is de Boosheid groot
Men haat elkander tot 'er dood,
't Scheynt wel de laatste daagen,
De Werelt is vals en ontrouw:
Ja zelfs tusschen Man en Vrouw,
Komt by u naaste Vrinden:
Daar is geen troost te vinden.
2.
Wy smeeken u, ô Groote God!
In deez' bedroefde tyden,
Dat Gy weg neemt dat droevig lot,
Wilt ons nu tog bevryden,
Gy zyt de Opperheer van al,
Die 't goed en kwaad vergelden zal,
Hier, of hier namaals booven,
Dat mag men wel gelooven.
| |
| |
3.
Wat hoord men door de Wereld wyt
Men wil gaan trekken in den stryd,
Wat kan den Tweedragt baaten,
Wie weet wat ons genaken zal,
In dit Elendig Traanen dal,
Voor Oorlog duuren tyden.
4.
Het slimste is de Ambachtsman,
Die zuur zyn brood moet winnen
Daar komt 't aldermeest op an,
Hy weet niets te beginnen,
De tyden loopen nu zo slegt,
Zo wel voor Baazen als voor Knegt,
Klaagen niet zonder reeden,
Zo wel in Dorp, als in Steeden.
5.
De huis armoet is de grootste noot
Men raakt in veel gebreeken:
Veel menschen zyn daar door ontbloot
En niet te durven spreeken,
Zo zit 'er meenig in 't getreur,
Houwen haar armoet binnen de deur
Haar schaamen om te vraagen,
Mogen met regt wel klagen.
6.
Men denkt dat het u vrienden zyn
Zullen u voor 't oog beklaagen,
Maar zyn dog vals in haar aanschyn
Hebben dikmaals behaagen;
| |
| |
Zy spotten nog met u verdriet,
Het is wel meer als eens geschiet,
Zo gaat de loop der Wereld,
Kwaat wert voor deugt gepereld.
7.
De laster Tong dat als een zwaart,
Steekt menig in zyn herte,
Dat is de grootste pyn op aard,
Baart menig een veel smerte,
Als men malkander de Eer af snyd,
Daar uit spruit veel haat en nyd,
Het komt door kwaade Tongen:
Vol boosheid ingedrongen.
8.
De leugentaal en agterklap,
Met Vloeken en met zweeren,
Dat komt nu op de hoogste trap,
Het Rat zal eens verkeeren,
De Vroome luyden gaan voor zot,
Zo word Gods Heilig Woord bespot:
Die zulks doet mag vreezen.
Werd hier namaals verweezen.
9.
Beschoud dog eens de Jonge Jeugt,
Die Kajans zaat gaan zaijen,
Veel Ouders zyn daar in verheugt,
En niet ten goeden raijen,
Denkt men eens reek'ning geeven zal,
Of men hier op het Aardsche Dal,
Gedaan heeft na behooren,
Anders gaat meen verlooren.
| |
| |
10.
Smeekt om gena, eer 't is te laat,
Wandeld geen slegte wegen,
Den Armoed dog niet versmaat,
't Is ons van God gegeven,
Denk maar als men de Armoet voet,
Dat men het aan God zelver doet,
Zo als 'er staat te leezen,
Verlaat geen Weeuw en Weezen.
11.
Beschouwt eens aan den ryken Vrek,
Doe Lazerus hem kwam vraagen,
Maar hy moest neemen zyn vertrek,
Zy hem dog niet en gaaven,
Den ryken Vrek, met groot getier,
Moest branden in het Eeuwig Vier,
Die heeft het Eeuwig leeven.
12.
Door geldzugt raakt men in 't verdriet,
Men vind het klaar beschreeven,
Hoe Judas zyne Heer verriet,
Heeft hem een kus gegeeven:
Men ziet alhier op 's Werelds dal,
Het Geld brengt meenig tot den val,
In de Schriftuur gevonden.
13.
Als men van Jaar tot Jaar beziet,
Ja, door ons Nederlanden,
Men hoord niet anders als verdriet,
Gods toorn is aan 't branden,
| |
| |
Denk maar het is ons zonden schuld!
ô Mensch wy tergen zyn geduld!
Daarom laat ons bekeeren,
Tragten na het Woord des Heeren.
14.
Zo word het Bybel Woord veragt,
Het kwaade word veel om gelagt,
Daarin heeft men behaagen;
Bekeer, bekeer eens zondig mensch,
Leeft niet naar uwen lust en wensch,
God heeft een tyd van leeven,
15.
Denk maar het is een korten tyd,
Hier Namaals zal het weezen,
Een eindelooze Eeuwigheid,
Vol Helsche angst en vreezen,
Buigt u voor Vader zynen Troon,
Gelyk als den verlooren Zoon,
Eer dat men komt te sterven,
Kan men nog troost verwerven.
16.
Moogen wy eenpaarig allegaar,
In wensch God zal in 't Nieuwe Jaar,
Ach, dat ons lieve Vaderland!
Mag komen in een goede stand,
Mog Zee- en Landman bloeijen,
Als van te vooren groeijen.
| |
| |
17.
ô Gy Inwoonders groot en klein,
Wilt God u nood maar klaagen,
Dat hy de middelaar wil zyn,
Bevryden ons van Plaagen,
Laaten wy ons Opper-Majesteid,
Dog Looven met Eenpaarigheid,
Laat wy als Broeders leeven,
God zal ons zegen geeven.
18.
Gy Neerlands Volk met 'er spoed,
Breek dog tot door de Wolken
Valt voor den Schepper tog te voet,
Dien God van alle Volken,
Gy zyt de God van Israël,
Die alles doet na zyn bevel,
Looven zyn Heilige naamen.
|
|