| |
| |
| |
Een cisterciënzermissaal van Ter Doest, ca. 1480. Foto H. Maertens.
| |
| |
| |
Ter Duinen, Ter Doest en Clairmarais
Bloei en verval van Vlaamse cisterciënzerabdijen
(einde 11de - einde 18de eeuw)
Michiel Nuyttens
De evolutie van drie belangrijke Vlaamse cisterciënzerabdijen schetsen in hun onderling verband gedurende een periode van ca. 700 jaar is een boeiende uitdaging. Mijn verhaal, uiteraard een subjectieve synthese van een overvloed aan feitenmateriaal, zal geen rechtlijnige structuur vertonen, omdat in elk van de drie abdijen meerdere periodes van bloei en verval kunnen worden onderscheiden, waarbij we soms opvallende parallellen, maar ook tegenstellingen zullen proberen aan te duiden. Veel nieuwe feiten zal ik allicht niet aandragen, maar hier en daar zullen toch enkele nieuwe verbanden worden gelegd. De nadruk zal daarom niet liggen op de geschiedenis van elke abdij afzonderlijk, maar wel op hun onderlinge samenhang.
Om deze bijdrage in het juiste tijdskader te plaatsen staan we eerst even stil bij het jaar 1098. In dat jaar vertrok de benedictijnerabt Robertus van Molesme naar een onherbergzame streek ten zuiden van Dijon, Cistercium genaamd. Op deze afgelegen plaats wilde hij met zijn metgezellen op een trouwer en volmaakter manier de regel van de H. Benedictus volgen. Deze drang naar herbezinning kwam op een ogenblik dat ook elders in de kerk vitale en inspirerende krachten aan het werk waren. In 1095 had paus Urbanus II opgeroepen tot herovering van de heilige plaatsen en als gevolg van de eerste kruistocht werd Jeruzalem in 1099 inderdaad door de christenen ingenomen. Dit strijdbare christendom vond een krachtige protagonist in de figuur van Bernard van Clairvaux, die soms als de tweede stichter van Cîteaux wordt beschouwd, en die we verder in ons verhaal nog zullen ontmoeten.
Het graafschap Vlaanderen, leen van het koninkrijk Frankrijk, werd in 1098 bestuurd door Robrecht II van Jeruzalem, die niet alleen aanhanger was van de eveneens naar hervorming strevende beweging van Cluny, maar tevens deelnam aan de eerste kruistocht. In de investituurstrijd die werd uitgevochten tussen de Roomse keizer en de paus stelde hij zich op aan de zijde van laatstgenoemde en tege- | |
| |
lijk gedroeg hij zich als een trouwe vazal van de Franse koning. Het gebied waarover Robrecht II van Jeruzalem heerste, omvatte grosso modo de huidige provincies Oost- en West-Vlaanderen en verder Frans-Vlaanderen en Zeeuws-Vlaanderen. Het was een welvarende streek waar, precies in die periode, aanzienlijke infrastructuurwerken werden uitgevoerd en waar in de steden een aanzet werd gegeven om de economische macht ook politiek te gaan vertalen. In dit gebied, dat al vanaf de zevende eeuw was gekerstend en waar benedictijnermonniken zeer vroeg reeds een bijdrage leverden aan de culturele en economische ontwikkeling, zou de cisterciënzerbeweging een rijke voedingsbodem vinden.
| |
Lotsverbonden
Indrukwekkende gebouwen zoals het huidige bisschoppelijk seminarie te Brugge (de vroegere Duinenabdij) en de schuur van Ter Doest in Lissewege, zijn stille getuigen van de glans van Cîteaux in de Nederlanden. Wie vandaag de dag evenwel als toerist het prachtige moerassengebied, ‘les marais’, in de buurt van Sint-Omaars bezoekt, kan nauwelijks vermoeden dat zich hier eeuwen geleden de abdij van Clairmarais bevond. Van het oude abdijcomplex is inderdaad vrijwel niets bewaard gebleven. Merkwaardig en interessant is evenwel de aansluitende en nog bewaarde abdijhoeve, die zeker gerekend kan worden tot de belangrijke monumenten van landelijke bouwkunst in Frans-Vlaanderen. Over de geschiedenis van deze hoeve zijn we vooral voor de 17de en 18de eeuw vrij goed ingelicht. Na herhaalde plunderingen en rooftochten waarvan de abdij het slachtoffer was geworden, werd de hoeve in de periode 1676-1680 volledig herbouwd. Tijdens de Franse Revolutie werden hoeve en abdij in beslag genomen en openbaar te koop aangeboden. De hoeve vond vrij vlug een koper, maar de abdij zelf werd jarenlang als steengroeve gebruikt. Dit betekende meteen de ondergang van deze cistercïenzerabdij, die was gewijd aan Onze-Lieve-Vrouw en waarvan de stichting dateert van 1140.
De abdij van Clairmarais is dus jonger dan de Duinenabdij, waarvan de oorsprong eigenlijk teruggaat op de uit Frankrijk afkomstige eremiet Ligerius, die in 1128, het jaar waarin de Vlaamse graaf Karel de Goede te Brugge werd
| |
| |
vermoord, te Koksijde een kluis bouwde en zich met zijn gezellen aansloot bij de benedictijnen van Savigny. Fulco, de eerste benedictijnerabt, trok in 1138 naar Clairvaux en liet de Duinenabdij erkennen als dochterhuis van deze abdij. Robrecht van Brugge, een trouwe vriend van Bernard van Clairvaux, werd in 1139 de eerste cisterciënzerabt van de Duinenabdij. Precies in diezelfde periode zien we ook in onze gewesten de eerste vestigingen van de Tempeliers tot stand komen, die andere vertegenwoordigers van het toen heersende militante christendom. Overigens hadden zij van diezelfde Bernard van Clairvaux in 1128 op het concilie van Troyes een regel ontvangen die heel wat gelijkenis vertoonde met die van Cîteaux. In 1131 bezocht Bernard van Clairvaux Ieper waar we vanaf datzelfde jaar, toeval of niet, de Tempeliers ook daadwerkelijk zien optreden.
We kunnen gerust stellen dat Vlaanderen voor Bernard van Clairvaux geen terra incognita was en dat hij de inplanting van de cisterciënzerbeweging in dit gebied uiteraard erg toegenegen was. Mede door aanzienlijke materiële en financiële injecties van de Vlaamse graaf Diederik van de Elzas kon de jonge Duinenabdij vrij vlug tot grote bloei komen. Toen diezelfde graaf de wens uitte dat ook in zijn bos, Ruholt genaamd, in de buurt van Sint-Omaars, een abdij zou worden opgericht, werd Robrecht van Brugge hiermee belast. Het gaat om de abdij van Clairmarais, die dus min of meer als een stichting van de Duinenabdij kan worden beschouwd. Heel merkwaardig is de vaststelling dat het domein waarop later Clairmarais ontstond, aanvankelijk toebehoorde aan de Duinenabdij door schenkingen van Diederik van de Elzas in 1136 en 1137. Later, vermoedelijk kort voor 1140, werden deze gronden overgemaakt aan de nieuwe abdij, die geleid werd door Gunfridus, de prior van Clairvaux. De lotgevallen van de Duinenabdij en Clairmarais waren dus van het begin af aan sterk met elkaar verbonden. Beide abdijen kenden aanvankelijk een flinke materiële groei, maar mochten elkaar daarbij uiteraard niet hinderen. Interessant is de vaststelling dat de Duinenabdij, die haar bezittingen eerst naar het zuiden toe uitbreidde, na de stichting van Clairmarais eerder in noordelijke richting land aanwon.
Meer nog dan Clairmarais kan Ter Doest als een stichting
| |
| |
van Ter Duinen worden beschouwd, maar daarvoor moeten we meteen een sprong maken naar 1175. In 1106 reeds was te Lissewege sprake van een kapel Thosan (of Doest) genaamd, die in het bezit was van ridder Lambert van Lissewege. Evrard, bisschop van Doornik, schonk in 1174 deze kapel aan de cisterciënzers, om er een abdij op te richten. In 1175 werden twaalf monniken en drie lekenbroeders door abt Walter I van de Duinenabdij naar Lissewege gestuurd om er een cistercïenzerabdij te bouwen. De Bruggeling Haket kan worden beschouwd als de abt-stichter van Ter Doest. Heel interessant is de vaststelling dat de
De schuur van Ter Doest in Lissewege, 13de eeuw. Foto H. Maertens.
volksoverlevering verhalen heeft bewaard die de Tempeliers in verband brengen met de abdij van Ter Doest, ook al kan de historische juistheid hiervan helemaal niet worden nagetrokken. Een osmose tussen Tempel en Cîteaux kan hoe dan ook niet worden ontkend en leefde heel zeker ook in de volksgeest. We moeten ons echter aan de feiten houden! Zoals ook bij de stichting van Clairmarais was gebeurd, stond de Duinenabdij gronden af om een stevige materiële basis te verschaffen aan de nieuwe stichting. Het ging deze keer om gronden te Bommenede, aan de noordkust van Schouwen in Zeeland. De belangrijke bezittingen
| |
| |
die Ter Doest later in Zeeland zou uitbouwen, vonden hier dus hun oorsprong.
Haket, die allicht een zoon was van Disdir Haket, burggraaf van Brugge en tegenstander van Karel de Goede, was van 1149 tot 1172 deken van het St.-Donaaskapittel te Brugge geweest. In 1172 trok hij zich terug in de Duinenabdij en drie jaar later werd hij de eerste abt van Ter Doest. Vier jaar later keerde hij terug naar Koksijde en stierf in 1185 als abt van Ter Duinen. Deze Haket was een erudiet man. Volgens de kroniekschrijver Adriaan de But zou hij in Parijs hebben gestudeerd en ook tijdelijk verbleven hebben aan het bisschoppelijk hof te Senlis. Dit wijst er meteen op dat de cisterciënzerabdijen in onze gewesten niet werden bevolkt door wereldvreemde monniken, maar dat ook intellectuelen zich aangetrokken voelden tot het monastieke ideaal. Zo was ook Robrecht van Brugge, de eerste abt van de Duinenabdij, eerst leraar geweest te Laon en had ook de derde abt, Idesbald, een stevige intellectuele vorming ontvangen. Everardus, de vierde abt van Clairmarais, schreef in de tweede helft van de 12de eeuw meerdere werken en werd later als een van de belangrijke auteurs van de orde onderkend. Van het begin af aan waren dus de kiemen aanwezig voor de grote culturele uitstraling die de Vlaamse cisterciënzerabdijenen zouden kennen. De bloei en de kracht van de Vlaamse abdijen was overigens dermate groot dat na de dood van Bernard van Clairvaux Robrecht van Brugge als diens opvolger werd aangesteld.
| |
Belangen
De lotsverbondenheid tussen de abdijen van Ter Duinen, Ter Doest en Clairmarais was niet alleen bij de stichting en tijdens de beginjaren uitgesproken, maar heeft zich ook later verder bestendigd. Zo zien we, zeker in de 12de eeuw, de abten van Ter Duinen bij herhaling optreden als getuige in akten die waren bestemd voor de abdij van Clairmarais en vice versa. Er zijn ook voorbeelden van bemiddelingen door abten van de Duinenabdij wanneer Clairmarais in een conflictsituatie betrokken was geraakt. Onder de meest vooraanstaande begunstigers van laatstgenoemde abdij bevonden zich niet enkel de graaf van Vlaanderen, maar ook vertegenwoordigers van het burggrafelijk huis van Sint-Omaars. Hier duikt opnieuw een zeer merkwaardige paral- | |
| |
lel met de Tempeliers op, want Godfried van Sint-Omaars behoorde tot de stichters van de Orde en andere leden van deze burggrafelijke familie speelden een heel vooraanstaande rol binnen de Tempelorde. De abdij van Clairmarais heeft hoe dan ook in de 12de eeuw reeds een merkwaardige materiële bloei gekend en genoot ook buiten de grenzen al een gunstige reputatie; in 1164, zo vermelden bepaalde bronnen, zochten Thomas Becket, de aartsbisschop van Canterbury en zijn familie er een tijdelijk onderkomen om te ontsnappen aan de toorn van de Engelse koning Hendrik II. De goede verstandhouding tussen de Vlaamse cisterciënzerabdijen betekende uiteraard niet dat er nooit spanningen waren. Zo moest in juni 1206 een conflict worden bijgelegd tussen Nicolas de Cambron, abt van Clairmarais en Pieter, de abt van de Duinenabdij. Op het einde van de 12de eeuw was het spirituele elan van de beginjaren voorbij en stonden alsmaar meer materiële belangen op het spel die een wig konden drijven tussen de monastieke broederlijkheid. Het domaniale bezit van de Duinenabdij kende de grootste uitbreiding tussen 1260 en 1275 en strekte zich op dat ogenblik uit over meer dan 10.000 hectaren. Er werden vooral schapen
gekweekt en de abdij bezat zelfs een stapelplaats voor wol in het Engelse Eastchurch. De Duinenabdij had bovendien een eigen vloot, maar mocht geen handel drijven voor derden. Vergeten we niet dat ook de Tempeliers in Engeland schapen kweekten en, gebruik makend van hun vloot, hun wol verhandelden in Vlaanderen, o.a. op de jaarmarkt te Ieper. Andermaal een bewijs dat de overeenkomsten zeer opvallend zijn en zeker verdere aandacht verdienen. De Duinenabdij, waar in het midden van de 13de eeuw naar schatting 120 monniken en 248 lekenbroeders verbleven, werd omstreeks die periode door overstromingen getroffen, zodat de monniken zelfs tijdelijk elders een onderkomen moesten proberen te vinden. Dit stond de expansie echter helemaal niet in de weg, want naar het einde van de 13de eeuw toe groeide het aantal monniken en lekenbroeders nog aan tot naar schatting respectievelijk 180 en 350.
Parallel met de economische bloeiperiode van de Duinenabdij verliep ook de verdere ontwikkeling van Ter Doest, dat in de 13de eeuw zijn hoogste welvaartspiek heeft gekend. Zijn economische bloei had Ter Doest te danken aan
| |
| |
handelsrelaties met de Scandinavische landen, Engeland en Duitsland. Het is omtrent diezelfde periode dat de monumentale tiendschuur werd gebouwd. Interessant is de vaststelling dat tegelijk met de economische bloei ook het culturele leven in de abdij tot volle ontwikkeling kwam, getuige de activiteiten die werden ontwikkeld binnen het eigen scriptorium van Ter Doest. Met name de lekenbroeder Henricus was een scriptor van uitzonderlijk formaat; zes handschriften zijn van hem bewaard. Lang zou de welvaart evenwel niet duren. Na een visitatie van de abt van Ter Duinen zag de abt van Ter Doest, Arnold Neyhensys zich in 1300 verplicht ontslag te nemen omwille van financiële moeilijkheden. Wat was er gebeurd? De abdij was betrokken geraakt bij de oorlog tussen de Franse koning Filips de Schone en Gwijde van Dampierre, graaf van Vlaanderen. Ter Doest moest de Vlaamse legers bevoorraden en daarom zagen de monniken zich verplicht de opbrengst van hun landerijen te verkopen. We staan aan de vooravond van de Guldensporenslag van 1302, waarin Willem van Saaftinge, lekenbroeder van Ter Doest, een legendarische rol heeft gespeeld.
Meer nog dan Ter Duinen en Ter Doest was de abdij van Clairmarais, door haar geografische ligging, onderhevig aan de politieke peripetieën. Het is genoegzaam bekend dat Artesië in de Middeleeuwen voortdurend een twistappel was tussen de graaf van Vlaanderen en de koning van Frankrijk en meer dan eens de inzet was voor een waanzinnige oorlogsvoering. De abdij van Clairmarais, die, zoals vermeld, reeds vanaf de beginjaren een aanzienlijk patrimonium had opgebouwd, had met name erg te leiden van de strijd die op het einde van de 12de en het begin van de 13de eeuw werd gevoerd tussen enerzijds de Vlaamse graaf Boudewijn IX, die een bondgenootschap had gesloten met de koning van Engeland en anderzijds de Franse koning Filips August. Toch zou Clairmarais erin slagen om in de loop van de 13de eeuw haar patrimonium nog verder uit te breiden, onder meer door het aankopen van gronden zowel van de abdij van Ter Duinen als die van Ter Doest. Was de spirituele beïnvloeding tussen de drie abdijen minder aanwijsbaar, op materieel en economisch gebied was er alvast een stevige belangenvermenging. Toch bleef de religieuze interactie wel degelijk bestaan. Zo werd Nicolaas van Belle, sub-prior van
| |
| |
Clairmarais, in 1232 of 1233 abt van de Duinenabdij, terwijl in 1279 de abt van Ter Doest aan het hoofd van Ter Duinen kwam. De regelmatig terugkerende visitaties waren een ander bindmiddel tussen beide abdijen.
| |
Crisis
Aan de relatieve welvaart die zich hier had ontwikkeld kwam evenwel abrupt een einde, want begin 14de eeuw lagen de abdijen van Clairmarais, Ter Doest en Ter Duinen in de schutkring van het oorlogsgeweld dat Vlamingen en Fransen tegenover elkaar stelde. In het verloop en de nasleep van de barre oorlogsomstandigheden heerste begin 14de eeuw een ware crisissfeer in de Vlaamse cisterciënzerabdijen. Thomas de Sittere, abt van de Duinenabdij had de kant van de Leliaards gekozen en moest, om aan de volkswoede te ontsnappen, de vlucht nemen naar Parijs. In Ter Doest ontstond een opstand van lekenbroeders, waarvan Willem van Saaftinge een van de leiders was. Ze verzetten zich tegen het feit dat het generaal kapittel van de Orde had besloten om meer landerijen te verpachten aan leken, waardoor het aantal lekenbroeders drastisch zou verminderen. Ook in andere abdijen, zoals Clairmarais, gaf dit aanleiding tot gemor, maar in Ter Doest escaleerde de situatie. Tevergeefs probeerde de abt van de Duinenabdij in het conflict een bemiddelende rol te spelen. Willem van Saaftinge verwondde in 1308 de abt en vermoordde de keldermeester. De nasleep van dit conflict zou zich nog jarenlang doen voelen en zorgde ervoor dat de schulden van Ter Doest zich torenhoog opstapelden. Mede met toelating verleend door de abt van de Duinenabdij werd overgegaan tot de verkoop van bepaalde goederen en er werd besloten het aantal toelaatbare monniken te verminderen. In de andere abdijen was de materiële toestand zeker niet rooskleuriger. De Duinenabdij, die jarenlang met Ter Doest een conflict uitvocht over het beheer van sluizen en kanalen, zag zich eveneens verplicht gronden te verkopen; o.a. haar Engelse bezittingen gingen toen verloren. Onder Lambert Uppenbroek, die abt werd in 1318, kon de Duinenabdij echter snel aan haar herstel werken. Dat de toestand in de Duinenabdij vrij vlug ten gunste keerde, had te maken met de goede verstandhouding tussen abt Lambert Uppenbroek en de
Vlaamse graaf Lodewijk van Nevers. De abdij van
| |
| |
Clairmarais had daarentegen te lijden onder de troepenbewegingen die in 1328 werden uitgelokt door de Vlaamse opstandelingen onder Zannekin en beleefde nog lange tijd een crisisperiode.
In de loop van de 14de eeuw werd het leven in de Vlaamse cisterciënzerabdijen, zeker wat betreft Clairmarais en Ter Doest, niet enkel bemoeilijkt door materiële schaarste;
De 17de-eeuwse pandgang van de Duinenabdij nu het bisschoppelijk seminarie van Brugge. Foto H. Maertens.
daar bovenop kwam halverwege de eeuw de zwarte pest, die ook binnen de gewijde kloostermuren haar vernietigend werk verrichtte. De hartverscheurende tweestrijd tussen de pausen van Rome en Avignon, het beruchte westers schisma, belette dat ook een religieuze vernieuwing op gang kon worden gebracht. Jan van Hulst, die abt van Ter Doest werd op het einde van de 14de eeuw, speelde een be- | |
| |
langijke rol op politiek gebied. Hij was een gunsteling van de Bourgondische hertog Filips de Stoute en sloot zich onder zijn invloed aan bij de partij van de paus van Avignon. Door toedoen van Filips de Stoute werd de invloed van de Clementijnse partij in Vlaanderen erg versterkt. Uiteindelijk zouden ook de abten van Clairmarais en Ter Duinen de kant van de paus van Avignon kiezen. Erg bevorderlijk voor de spirituele en materiële ontwikkeling van de abdijen was dit alles natuurlijk niet, maar gelukkig waren betere tijden op komst...
| |
Culturele bloei
De 15de eeuw, de grote bloeiperiode van het mecenaat, laat een totaal ander scenario zien en toont meteen aan dat het geestelijk klimaat het best kan gedijen in materieel gunstiger omstandigheden. Er dient wel op gewezen te worden dat het aantal monniken intussen flink was teruggelopen en dat, nu ze hun landerijen in mindere mate zelf bewerkten, uiteraard meer ruimte vrijkwam voor intellectuele bezigheden. Het is de tijd waarin de befaamde bibliofiel Henricus Keddekin aan het hoofd stond van de abdij van Ter Doest. Hij staat bekend als de opdrachtgever van vier, thans in de Brugse stadsbibliotheek bewaarde handschriften, die werden verlucht door Willem de Predio. Ook voor een handschrift dat in 1484 werd geschreven door de kopiist Antoon de Deckere, gaf hij de opdracht. Het intellectuele leven bloeide hier, wat zich o.a. vertaalde in de aanwezigheid van monniken van Ter Doest aan het St.-Bernarduscollege te Parijs. Identieke gegevens zijn terug te vinden voor de Duinenabdij, getuige de 15de-eeuwse kloosterkroniek geschreven door de monniken Jan Brando, Bartholomeus Beke, Egidius van Roya en Adriaan de But.
De bekendste vertegenwoordiger van deze culturele bloeiperiode in de Duinenabdij is uiteraard abt Jan Crabbe (1457-1488), die leefde in de Bourgondische tijd van pracht en praal. Een twintigtal rijk verluchte handschriften die in zijn opdracht werden vervaardigd, worden thans nog bewaard. Jan Crabbe liet zich door de vermaarde Hans Memling op een schilderij vereeuwigen. Naast Jan Crabbe moet voor diezelfde periode zeker ook de monnik Adriaan de But worden vermeld. Deze in Zeeland geboren monnik studeerde aan het St.-Bernarduscollege te Parijs en publi- | |
| |
ceerde omstreeks 1480 een kroniek van de abten van de Duinenabdij. Later schreef hij ook nog een geschiedenis van de graven van Vlaanderen.
Over Clairmarais zijn spijtig genoeg minder en zeker minder markante gegevens bewaard gebleven. Toch kan uit de bewaarde bibliotheeklijsten worden afgeleid dat ook hier
Hans Memling, ‘Triptiek van Jan Crabbe’, middenpaneel ‘Kruisiging met abt Jan Crabbe als stichter’, ca. 1467-1470, Vicenza, Museo Civico.
in de 15de eeuw manuscripten werden vervaardigd en een frisse intellectuele en culturele wind waaide. Een aanzet hiertoe werd reeds op het einde van de 14de eeuw gegeven door Jean Godberons, voormalig prior van de Duinenabdij die abt werd van Clairmarais en intellectuele zuurstof had opgedaan aan het St.-Bernarduscollege te Parijs. Clairma- | |
| |
rais kende in de 15de eeuw overigens een minder rustig bestaan dan de abdijen van Ter Duinen en Ter Doest. In 1477 ging de abdij van Clairmarais grotendeels in de vlammen op door toedoen van de Franse troepen. De monniken waren verplicht zich te verspreiden en tijdelijk elders een onderkomen te zoeken. Pas na de slag bij Guinegate in 1479, waar Maximiliaan van Oostenrijk de Fransen overwon, keerde de rust in de abdij terug.
| |
Troebele tijden
De 16de eeuw, de periode van Renaissance en reformatie, heeft uiteraard ook haar sporen nagelaten in de abdijen van Clairmarais, Ter Doest en Ter Duinen. Het is tegelijk de periode die een einde heeft gemaakt aan het bestaan van de abdij van Ter Doest. In 1561 werd Ter Doest eigendom van het pas opgerichte bisdom Brugge. De geschiedenis van de abdij van Ter Doest was reeds vanaf het begin van de 16de eeuw niet onder een gunstig gesternte verlopen. De aanstelling tot abt van Gillis van der Elst in 1525 gebeurde aanvankelijk, tot groot ongenoegen van de abt van Ter Duinen en de monniken van Ter Doest zelf, op een illegale manier. Pas later kon hieromtrent een regeling worden getroffen. De laatste abt, Vincent Doens, klaarblijkelijk een wat sjofele figuur die wat mankte en geen woord Frans sprak, kon nauwelijks de geneugten van het abbatiaat smaken. De bisschop van Brugge zou aan zijn nieuwe aanwinst weinig vreugde beleven. Door overstromingen in 1570 werd hij tot forse uitgaven gedwongen en sterker nog: bisschop Remi Drieux, afkomstig uit het Frans-Vlaamse Merkegem, ging onderhandelingen aan met de abt van de Duinenabdij, Robert Holtman, om de abdij van Ter Doest en haar volledige bezittingen over te nemen, tegen betaling uiteraard van een forse jaarlijkse vergoeding. Mede door de religieuze troebelen en een brand in 1571 aangestoken door opstandige boeren uit het omliggend gebied, kwam aan deze onderhandelingen een einde. Op 20 november 1624, toen bleek dat de abdij meer kostte dan ze opbracht, gaf de Brugse bisschop Ter Doest uiteindelijk toch aan de Duinenabdij, tegen een toekenning van een jaarlijks pensioen van 6400 gulden. In de overblijvende gebouwen van Ter Doest zou voortaan een monnik van de Duinenabdij verblijven, met één of twee gezellen. Hier kunnen we reeds vermelden
| |
| |
dat de laatste monnik van de Duinenabdij, Nikolaas de Roover, de abdij en de hoeve terugschonk aan het bisdom. De Duinenabdij werd aan het begin van de 16de eeuw geleid door Christiaan de Hont, die het culturele elan dat tijdens de voorgaande eeuw was ingeluid, wenste voort te zetten. Van hem is bekend dat hij veel aandacht besteedde aan de bibliotheek, die heel wat manuscripten en gedrukte boeken verwierf. Ook de traditie van het kunstmecenaat ging niet verloren; zo gaf abt Pieter van Onderbergen, aangesteld in 1515, aan de befaamde Renaissance-schilder Simon Bening de opdracht een triptiek te vervaardigen. Abt Robert de Clercq, aangesteld in 1519, deed enorme uitgaven
Resten van de abdij van Clairmarais
voor de verfraaiing van de kerk. Tekenend voor het toenmalige intellectuele klimaat was ook het feit dat monniken van de Duinenabdij te Leuven studeerden en dat hiervoor een jaarlijkse rente door de abdij werd uitbetaald aan het befaamde Driutiuscollege te Leuven. In 1563 gaf abt Antoon Wydoot aan een andere en nog beter bekende Renaissance-schilder, Pieter Pourbus, de opdracht een figuratief plan op te maken van zijn klooster. De bedoeling was van praktische aard: sinds lange tijd hadden de abten van de Duinenabdij er bij het Hof op aangedrongen hun klooster van Koksijde naar Brugge te mogen overbrengen, maar tot dan toe waren alle pogingen hiertoe mislukt. Ook het
| |
| |
plan van Pourbus, dat moest aantonen dat de gemeenschap te klein was geworden om het enorme complex te bewonen (in de jaren '70 van de 16de eeuw waren er maar een 20-tal monniken over) en dat zij bovendien te kampen had met het zich verplaatsende duinzand, bracht voorlopig geen soelaas.
In 1566, het jaar van de abtsaanvaarding van Pieter Hellynck, werd de Duinenabdij overvallen door de beeldenstormers. Kerk, sacristie en bibliotheek hadden hieronder erg te lijden. Deze gelegenheid werd door de nieuwe abt aangegrepen om andermaal de overbrenging van het klooster naar Brugge te bepleiten. De abdij bleef van nieuw onheil niet gespaard: overstromingen; de inname van Den Briel door de geuzen, waardoor een groot deel van de bezittingen in het Noorden verloren gingen; een inval van de watergeuzen in de abdij, waardoor de monniken uiteindelijk verplicht werden zich terug te trekken in enkele bescheiden bijgebouwen van de middeleeuwse abdij. In 1578-'79 werd de inboedel door het protestantsgezinde garnizoen van Veurne in beslag genomen en moesten de monniken een veiliger onderkomen zoeken in hun refuge te Nieuwpoort. Bovendien werd de aanstelling van de nieuwe abt, Laurent van den Berghe, in 1579, openlijk betwist door de monnik Passchier Verhel. Laatstgenoemde vluchtte naar Sint-Omaars, waar hij heel wat intriges in gang zette om de abt uit zijn ambt te kunnen zetten. Hij slaagde erin om ook de abt van Clairmarais voor zijn plannen warm te maken. Uiteindelijk zou de hele opzet mislukken en werd Laurent van den Berghe in zijn ambt bevestigd. Door de betrokkenheid van de abt bij het complot van Passchier Verhel komt de geschiedenis van de abdij van Clairmarais weer in zicht. Ook in de jaren die hieraan vooraf gingen waren de contacten tussen deze abdij en Ter Duinen onverminderd blijven voortbestaan. Zo was de abt van de Duinenabdij in 1518 aanwezig bij het ontslag van abt Gilles Devillers die, conform de tijdgeest, heel wat aandacht had besteed aan de versiering van de abdij van Clairmarais. Bij de aanstelling van zijn opvolger, Gilles Dupont, was de abt van de Duinenabdij eveneens aanwezig. Een van de meest markante abten van Clairmarais in de 16de eeuw was Louis Hertauld, die aan het hoofd kwam van de abdij in 1525. Als telg van een vooraanstaande
familie uit Sint- | |
| |
Omaars was hij op jeugdige leeftijd reeds in het klooster getreden. Hij studeerde aan het St.-Bernarduscollege te Parijs en ontplooide zich als erudiet, niet enkel als auteur van religieuze geschriften, maar ook als poëet. Keerzijde van de medaille was evenwel dat Louis Hertauld niet gespeend was van enige spilzucht en de kloostergemeenschap opzadelde met veel kosten. Louis Hertauld stond op goede voet met het keizerlijk hof en zou zelfs volgens bepaalde bronnen een bemiddelende rol hebben gespeeld in de opstand van de Gentenaars tegen Karel V omstreeks 1540. Onder zijn abbatiaat werd ook heel wat aandacht besteed aan de uitbouw van de bibliotheek. Te Clairmarais werd meer dan gewone aandacht besteed aan de werken van Erasmus, mede omdat die een tijdlang in de naburige St.-Bertijnsabdij te Sint-Omaars had verbleven. De ideeën van Louis Hertauld werden evenwel niet steeds in dank afgenomen en in 1526 werd hij zelfs tot de orde geroepen door het generaal kapittel van de cisterciënzerorde. Niettegenstaande deze vermaning, oorlogsomstandigheden die het gebied teisterden en overstromingen die voor nieuwe ellende zorgden, bleef Louis Hertauld de abdij van Clairmarais met vaste hand besturen. Hij overleed in 1544. Later in de 16de eeuw werd de abdij van Clairmarais nog door nieuw oorlogsgeweld getroffen, terwijl in 1566 de beeldenstormers ook hier hun vernietigend werk verrichtten. Zoals in 1579 gebeurde bij de abtsaanstelling van Laurent van den Berghe in de Duinenabdij, werd twee jaar voordien te Clairmarais de aanstelling tot coadjutor en later tot abt van Antoine de Canteleu door enkele medebroeders betwist. De abten van de Duinenabdij en van Loos werden in dit verband met een visitatieopdracht belast en net als in de Duinenabdij mislukten ook te Clairmarais de intriges. Het blijft dan ook een open vraag waarom Passchier Verhel precies de abdij van Clairmarais in zijn complot tegen Laurent van den Berghe wilde
betrekken.
| |
Katholiek reveil binnen een ander staatsverband
Bij de overgang van de 16de naar de 17de eeuw werd de abdij van Clairmarais geleid door abt Morand Bloeme. In mei 1612 had hier een visitatie plaats door de generale overste van de cisterciënzers en de abten van Clairvaux en van de Duinenabdij. De banden tussen de twee resterende
| |
| |
Vlaamse cisterciënzerabdijen bleven dus onverminderd voortbestaan. Voor een goed begrip moeten we er rekening mee houden dat er dat ogenblik de periode van de contrareformatie was begonnen, waarin ernstige pogingen werden ondernomen om de kerk tot nieuw leven te brengen. Het Concilie van Trente en de katholieke hervorming begonnen vrucht te dragen en tijdens de regering van de aartshertogen Albrecht en Isabella en met name gedurende het Twaalfjarig bestand heersten veiligheid en voorspoed, waarbinnen het katholieke reveil wortel kon schieten. Abt Morand Bloeme zorgde er alvast voor dat de abdij van Clairmarais opnieuw van een zekere welvaart kon genieten. Het was een periode waarin heel wat werken werden uitgevoerd, tot in het absurde toe: Martin Triant, die abt van Clairmarais was van 1615 tot 1621, had het illustere idee om alle kloostermuren in het wit te laten overschilderen; op die manier gingen de muurschilderingen van 39 van zijn voorgangers verloren. In 1623 kreeg de abdij van Clairmarais bezoek van Isabella Clara Eugenia, gouvernante van de Nederlanden. Dit bezoek kan worden gezien als een van de laatste symbolische tekenen van de verbondenheid van Clairmarais met de Nederlanden. Abten van de Duinenabdij zien we intussen nog wel geregeld in Clairmarais opduiken, hetzij naar aanleiding van visitaties, hetzij bij de aanstelling van nieuwe abten. Bij het beleg van Sint-Omaars door de Fransen in 1637 werd ook de abdij van Clairmarais gedurende zeven weken het slachtoffer van vernietigende aanvallen. Ook de jaren die daarop volgden, hielden de Fransen lelijk huis in de streek. Bij de Vrede van Nijmegen van 1678 werden steden als Valencijn, Kamerijk en ook Sint-Omaars definitief aan de Fransen afgestaan. De Duinenabdij en de abdij van Clairmarais zouden voortaan binnen een ander staatsverband dienen te functioneren. In dit verband citeer ik graag een kort fragment uit een 19de eeuwse studie over de abdij van Clairmarais van de hand van Henri
de la Plane, als mooi voorbeeld van misplaatst Frans patriottisme: ‘La paix publiée partout à son de trompe, combla de joie les habitans de Saint-Omer, devenus désormais irrévocablement Français; elle rendait le calme à nos provinces, depuis si longtemps agitées; on pouvait espérer le repos, aussi les religieux de Clairmarais, comme ceux des autres ordres, ne furent pas les derniers à
| |
| |
s'en féliciter et à adresser au ciel des prières d' actions de grâces...’
Hier kunnen we opnieuw aanknopen bij de geschiedenis van de Duinenabdij, die we verlieten in 1579 bij de peripetieën rond de aanstelling van abt Laurent van den Berghe. Het was onder diens abbatiaat dat de monniken naar Koksijde terugkeerden om het monastieke leven te hervatten in de geteisterde hoeve ten Bogaarde. Parallel met het herstel van de materiële welvaart die we in Clairmarais vaststelden, zien we dat ook de Duinenabdij zich geleidelijk uit de penibele materiële omstandigheden wist te redden. Tekenend hiervoor is het feit dat het aantal monniken tussen 1601 en 1623 aangroeide van 16 tot 49. Een groot aandeel in het materiële herstel van de abdij kan worden toegeschreven aan de monnik Bernard Campmans, die tussen 1610 en 1616 de polders van Ossenisse en Hontenisse liet droogleggen ten bate van de duinen. De gemeenschap bleef niettemin naar een nieuwe vestiging uitzien. Bernard Campmans, die op 18 mei 1623 tot abt werd verkozen, hervatte hiervoor de onderhandelingen. Deze onderhandelingen liepen uit op het reeds eerder vermelde akkoord van 20 november 1624, waarbij de Brugse bisschop Dionysius Christophori ermee instemde dat de abdij van Ter Doest van de bisschopszetel werd losgemaakt en aan de abdij van Ter Duinen geschonken. Door deze overeenkomst kwam de Duinenabdij ook in het bezit van de refuge van Ter Doest aan de Potterierei te Brugge. Met het oog op het bouwen van een conventsgebouw en de uitbreiding van het kloosterdomein werden meerdere kleinere eigendommen gekocht die paalden aan het oorspronkelijke gebouw. De monniken van Ter Duinen namen hier hun intrek in 1627.
Onder abt Bernard Campmans (1623-1642) was de economische toestand van de abdij erg goed te noemen. Hij liet in de nieuwe vestiging te Brugge meerdere werken uitvoeren, waarbij de kloosterkapel toch wel bijzondere aandacht verdient. Het culturele leven in de abdij kende een grote bloeiperiode, mede omdat het eigen boekenbestand nu ook werd uitgebreid met de bibliotheek van de abdij van Ter Doest, tot grote vreugde van abt Campmans, die zelf een bibliofiel was. Een inventaris van 1638 vermeldt 1025 handschriften. Ook op politiek gebied speelde hij een rol van betekenis, als vertegenwoordiger van de clerus in de
| |
| |
Staten van Vlaanderen en later in de Staten Generaal. In 1635 werd Bernard Campmans benoemd tot vicaris-generaal van de cisterciënzerorde in de Nederlanden.
De materiële welvaart die Campmans had opgebouwd zou een flinke deuk krijgen onder zijn opvolger Josse du Corron. Door een beslissing van de Staten van Holland werd Hulsterambacht bij de goederen van het huis van Oranje gevoegd, waardoor de Duinenabdij haar beste grond en goederen verloor. Door deze aanzienlijke financiële aderlating kon te Brugge vooralsnog geen nieuwe abdijkerk worden gebouwd.
Het is in die periode dat de befaamde historiograaf Carolus de Visch werkzaam was. Hij was afkomstig van Bulskamp en trad in 1618, na filosofiestudies uit de universiteit van Douai, binnen in Ten Boogaarde. Na het vervolledigen van zijn theologiestudies en baccalaureaat te Douai keerde hij tijdelijk terug naar de Duinenabdij. Daarna verbleef hij achtereenvolgens in de cisterciënzerabdij van Ebirbach, bij de cisterciënzerinnen van Groeninge te Kortrijk en bij die van Hemelsdale te Diksmuide. Hij is bekend als historiograaf van de cisterciënzerabdijen van Ter Doest, Groeninge en Hemelsdale en schreef verder een biografie van de abten-stichters van de Duinenabdij en van abt Adriaan Cancellier. Hij correspondeerde geregeld met de Bollandisten, de Mauristen, Antonius Sanderus en Miraeus en behoorde ongetwijfeld tot de meest vooraanstaande historici van zijn tijd. Sinds 30 maart 1649 prior van de abdij, werd hij getipt als opvolger van abt du Corron, maar in zijn plaats kwam Gerard de Bare aan het hoofd van de Duinenabdij. Onder zijn abbatiaat werden meerdere pogingen ondernomen om de Duinenabdij uit de financiële moeilijkheden te halen - tot en met een poging om Gerard de Bare tot bisschop van Brugge te laten benoemen - maar alles tevergeefs. Toen Michiel Bultynck in 1666 als zijn opvolger werd aangesteld, kwam hij aan het hoofd van een verdeelde kloostergemeenschap, bestaande uit 42 religieuzen en had de abdij meer dan 150.000 gulden aan schulden te vereffenen. Tot overmaat van ramp maakte Lodewijk XIV, die we reeds aan het werk zagen i.v.m. Clairmarais, zich meester van de stad en kasselrij Veurne. De hele Zuidelijke Nederlanden had de zonnekoning maar al te graag aan zijn rijk toegevoegd.
| |
| |
Het feit dat de Duinenabdij en Clairmarais onder een ander staatsverband leefden, gaf in 1678 al meteen aanleiding tot een concreet probleem, met name bij de aanstelling tot abt van Eugène van de Velde, die met ongekende snelheid zijn patentbrieven kreeg en zijn wijding ontving van de bisschop van Brugge. Met goedkeuring van de abt van Clairvaux werd een tegenabt aangesteld, die in de abdijkerk van Clairmarais werd gewijd door de bisschop van Sint-Omaars. De goederen die de Duinenabdij in het westkwartier bezat, gingen bij die gelegenheid verloren. De aanstelling van een abt van de Duinenabdij groeide op die manier uit tot een staatszaak, waarbij de hertog van Villa Hermosa bemiddelde ten gunste van Eugène van de Velde. De zaak bleef ook nog aanslepen onder Martin Collé, die in 1680 werd aangesteld als opvolger van Van de Velde. In het kader van een soort diplomatieke zending zou Collé zijn zaak gaan bepleiten voor de koning van Frankrijk te Versailles, waarbij hij uiteindelijk won van zijn rivaal. Het was een belangrijke morele overwinning, maar de aanzienlijke financiële put van de Duinenabdij was hiermee uiteraard niet gevuld, ook al konden de goederen in het westkwartier worden gerecupereerd.
Het lijdt niet de minste twijfel dat de monastieke discipline te lijden had onder de penibele materiële omstandigheden. Bij een visitatie van de Duinenabdij in 1710 door de abten van Villers en Cambron werden heel wat ongeregeldheden vastgesteld en werden zelfs enkele monniken uit de kloostergemeenschap verwijderd. In 1722 werd, tegen alle geplogenheden in, een visitatie verricht door de Brugse bisschop van Susteren. De rust werd pas enigszins hersteld onder het abbatiaat van Anthonius de Blende (1724-1734). Deze abt was een bibliofiel, wat zich onder meer uitte door het bezit van een uitgebreide persoonlijke bibliotheek. Toch is de wetenschappelijk zwakkere keus voor de samenstelling van de bibliotheek in die periode opvallend en valt ze niet enkel te verklaren door de schrale financiële situatie, maar ook door de achteruitgaande intellectuele belangstelling en vorming van de monniken. Het dalende intellectuele peil had klaarblijkelijk zijn weerslag op het morele peil en vice versa. Onder het lange abbatiaat van Robert van Severen (1748-1792) verstoorden nieuwe moeilijkheden de rust en orde in de abdij: conflicten met de monialen van
| |
| |
Hemeldsdale, met de opstandige monnik Matthias van Thienen en met de lekenbroeders. Abt Van Severen was klaarblijkelijk niet altijd even handig en doortastend in zijn optreden. Dit belette hem nochtans niet een behoorlijk materieel beheer te voeren: hij slaagde erin, mede dankzij de algemene economische heropbloei in de Zuidelijke Nederlanden, de financiën opnieuw gezond te maken en was ook de bouwheer van de nieuwe abdijkerk. Hij onderhield bovendien geregelde contacten met de hogere Brugse burgerij en verscheen regelmatig als kerkelijk prominent op burgerlijke of stedelijke plechtigheden. Hij was ook afgevaardigde van de clerus in de Staten van Vlaanderen. Tijdens de Brabantse Omwenteling nam hij afstand van de Brugse bisschop en clerus en koos voorzichtig de kant van de aanhangers van de verlichte politiek van Jozef II.
| |
Het einde
De laatste abt van de Duinenabdij, Maur de Mol, werd aangesteld op 9 november 1792. Door de woelige en verwarde politieke omstandigheden kon hij pas op 30 juni 1793 door de bisschop van Brugge als abt worden gewijd. Bij de intrede van de Franse troepen te Brugge in 1794, of kort ervoor, vluchtte abt De Mol naar Duitsland, waar hij in 1799 overleed in de buurt van Hamburg. Uiteraard had de Duinenabdij erg te lijden van de Franse bezetter. De resterende monniken - op dat ogenblik waren er nog zo'n 24 - kregen zware lasten opgelegd en een aantal van hen werden gegijzeld en naar Douai overgebracht. De opheffing van de abdij werd aan de gemeenschap officieel bekend gemaakt op 15 november 1796, waarna de monniken zich verspreidden. De kloostergebouwen te Brugge werden tot nationaal goed verklaard en dienden aanvankelijk als militair hospitaal. In 1833 zou hier uiteindelijk het bisschoppelijk seminarie worden ondergebracht, een functie die de gebouwen tot op de huidige dag hebben behouden.
Ons verhaal is uiteraard niet af zonder dat we ook de nodige aandacht hebben besteed aan de laatste periode van de geschiedenis van de abdij van Clairmarais, die, zoals vermeld, sinds 1678 deel uitmaakte van het koninkrijk Frankrijk. In het algemeen kan worden vastgesteld dat onder het Spaanse en Oostenrijkse bewind weinig intensieve contacten bestonden tussen de cisterciënzerabdijen
| |
| |
van de Belgische Provincie en hun Franse zusterabdijen. En inderdaad, de banden tussen Ter Duinen en Clairmarais, die we voordien zo overvloedig konden aantonen, leken nu helemaal verdwenen. Georges Petquam, die abt van Clairmarais was van 1670 tot 1688 besteedde conform de tijdgeest enorme sommen geld aan de versiering van kerk en abdij. Hij werd opgevolgd door Joseph Maillard, die aan het hoofd van Clairmarais stond van 1688 tot 1717. Zijn aanstelling tot abt had hij ongetwijfeld mede te danken aan het feit dat hij zich erg welwillend had opgesteld ten opzichte van de hertog van Orleans bij het beleg van Sint-Omaars in 1677. Mogelijk had hij zelfs essentiële informatie aan hem doorgespeeld voor de slag bij Kassel, waarmee het lot van Frans-Vlaanderen definitief bezegeld werd. Eenmaal abt zou hij ook een vooraanstaande rol spelen in de Staten van Artesië. Uiteraard hebben die feiten niet echt bijgedragen tot nauwere contacten met de Duinenabdij. Aangesteld tot vicaris-generaal van de orde in 1701, werd hij belast met een inspectie van alle cisterciënzerkloosters die onder de Franse kroon vielen. Ook hier was dus geen enkele relatie meer met Ter Duinen. Joseph Maillard was overigens een goed bestuurder en stond borg voor een gezond financieel beheer van de abdij.
Een andere voorname figuur was Antoine Finé de Brianville, abt van Clairmarais van 1719 tot 1734. Belangrijk is het feit dat het hier gaat om een commanditaire abt, een fenomeen waarvan de Duinenabdij gelukkig gespaard bleef: op 23 september 1719 werd De Brianville rechtstreeks door de Franse koning benoemd, een beslissing die hem door de kloostergemeenschap niet in dank werd afgenomen. Niet alleen was hij weinig geliefd, maar bovendien zadelde hij de abdij van Clairmarais op met aanzienlijke schulden.
Van 1736 tot 1758 werd de abdij van Clairmarais bestuurd door Barthelemy de la Guette, nogmaals een commanditaire benoeming. Later volgden Ignace Hémart (1759-1767), Edmond Triant (1767-1782), Martin Bernard (1782-1786), die biechtvader werd van de koningin van Frankrijk en tenslotte de laatste abt Omer de Schodt (1787-1791). Over de geschiedenis van de abdij in de tweede helft van de 18de eeuw en haar abten zijn weinig gegevens be- | |
| |
waard gebleven. Op het eind bestond de gemeenschap nog uit 23 monniken. Uiteindelijk zou Clairmarais, enkele jaren eerder dan de Duinenabdij, het slachtoffer worden van de Franse revolutionairen. Hoewel beide abdijen de laatste 120 jaar sterk uit elkaar waren gegroeid en er nog nauwelijks van enig contact sprake was, kenden ze uiteindelijk toch een analoog einde onder de mokerslagen van de Franse Revolutie.
| |
Bibliografie:
Het is uiteraard onmogelijk om in het kader van deze bijdrage een volledig bibliografisch overzicht te geven. We verwijzen naar a. hoste, m. nuyttens en g. van bockstaele, De glans van Cîteaux in de Nederlanden. 900 jaar cisterciënzerabdijen 1098, 1998, Brugge, 1998 (Stichting Kunstboek). In dit werk worden de abdijen van Ter Doest en Ter Duinen uitvoerig behandeld en vindt men ook de nodige bibliografische verwijzingen. De abdij van Clairmarais wordt hierin slechts heel summier behandeld. Het meest volledige historisch overzicht betreffende laatstgenoemde abdij vindt men in de helaas erg verouderde studies van h. de laplane, L'abbaye de Clairmarais d' après ses archives, 1863 en Les abbés de Clairmarais, 1868, beide uitgegeven in de reeks Mémoires de la Société des antiquaires de la Morinie.
| |
Résumé: Ter Duinen, Ter Doest et Clairmarais: Grandeur et décadence d'abbayes cisterciennes flamandes (fin XIe siècle-fin XVIIIe siècle)
Dans cet article, nous souhaitons donner un aperçu des relations réciproques ayant existé dans l'histoire entre trois importantes abbayes cisterciennes de Flandre, Ter Duinen, Ter Doest et Clairmarais, entre la fin du XIe siècle et la fin du XVIIIe siècle. Vers la fin du XIe siècle et le début du XIIe siècle, le mouvement cistercien allait trouver dans la terre flamande un sol riche en promesses. Ami fidèle de Bernard de Clairvaux, Robrecht van Brugge devint en 1139 le premier abbé cistercien de l'abbaye Ter Duinen de Koksijde. A la demande du comte de Flandre Thierry d'Alsace, ce même Robrecht van Brugge fonda l'abbaye de Clairmarais. Dès le début, les destinées des abbayes de Ter Duinen et de Clairmarais allaient être étroitement liées. Plus encore que Clairmarais, Ter Doest à Lissewege peut également être considérée comme une fondation de Ter Duinen. Outre les intérêts matériels rapprochant les trois abbayes cisterciennes, il était tout à fait normal, du moins au début, de retrouver à la tête de chaque abbaye un moine venu d'une des deux autres abbayes. Dès le début aussi, toutes trois se caractérisèrent par leur climat intellectuel, un climat que les nombreux échanges ne pouvaient qu'alimenter. Par la suite, les liens entre les abbayes ne cessèrent de se renforcer, ce qui ne signifie pas que toute tension était absente de leurs
| |
| |
relations. Dès la fin du XIIe siècle, des intérêts matériels entrèrent en jeu qui donnèrent parfois lieu à des litiges. L'essor économique, qui caractérisa le XIIIe siècle, permit à chaque institution de s'épanouir sur le plan culturel. Toutes les abbayes, et en particulier celle de Clairmarais à cause de sa situation géographique, étaient, en même temps, soumises aux péripéties de la vie politique. Au début du XIVe siècle, ces trois abbayes se trouvèrent prises dans le tourbillon des combats opposant Flamands et Français. Ce conflit sonna le glas de la relative prospérité. Bien après la fin de la guerre, une atmosphère de crise continua à régner dans les abbayes cisterciennes flamandes. La pénurie matérielle, la peste et le schisme occidental étaient d'ailleurs peu propices à l'épanouissement de la vie spirituelle et matérielle des abbayes.
Le XVe siècle, qui vit fleurir le mécénat, nous offre une image radicalement différente. Pour chaque abbaye, nous avons pu retrouver des traces d'un développement tout à fait favorable au climat culturel. Jean Godberons, ancien prieur de Ter Duinen, fut l'artisan de ce renouveau à Clairmarais. En 1477, l'abbaye de Clairmarais fut la proie des flammes, suite aux agissements des troupes françaises; la paix ne revint qu'en 1479. Le XVIe siècle, période de la Renaissance et de la Réforme, marqua, lui aussi, l'histoire des trois abbayes. C'est d'ailleurs durant ce siècle que l'abbaye de Ter Doest ferma définitivement ses portes; en 1561, elle devint propriété de l'évêché de Bruges qui venait d'être créé.
Entre-temps, l'abbaye de Ter Duinen tenta de perpétuer l'élan culturel du siècle précédent. En 1566, l'abbaye eut à souffrir des déprédations des iconoclastes et chercha à s'établir ailleurs.
Passchier Verhel, un moine qui s'opposait au choix d'un nouvel abbé, se réfugia à Saint-Omer et demanda l'appui de l'abbé de Clairmarais. Tout au long du XVIe siècle, les deux abbayes entretinrent des relations suivies qui furent maintenues au début du XVIIe siècle. En 1623, l'abbaye de Clairmarais reçut la visite d'Isabella Clara Eugenia, gouvernante des Pays-Bas. Sa visite fut l'un des derniers signes symboliques de l'attachement de Clairmarais aux Pays-Bas. Avec la signature de la paix de Nimègue en 1678, Saint-Omer fut définitivement cédé aux Français; les abbayes de Ter Duinen et de Clairmarais allaient dorénavant fonctionner dans un contexte politique différent. Dès le début, un problème vit le jour: lors de la nomination d'un nouvel abbé à Ter Duinen en 1678, un contre-abbé, nommé avec l'approbation de l'abbé de Clairvaux, fut consacré dans l'église abbatiale de Clairmarais par l'évêque de Saint-Omer; les biens que l'abbaye Ter Duinen possédait dans le quartier ouest disparurent à cette occasion. Les relations entre les deux abbayes se relâchèrent fortement au fil des 120 dernières années de leur existence au point de devenir totalement inexistantes. La Révolution française se chargea de mettre fin à leur histoire.
(Traduit du néerlandais par Chantal Gerniers)
|
|