Forum der Letteren. Jaargang 1986
(1986)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kwaliteit van argumentatie P.J. SchellensOm de kritische lezer in staat te stellen de kwaliteit van de geleverde argumentatie van een schrijver te evalueren, worden soorten argumentatie en de erbij behorende evaluatiecriteria onderscheiden. Aan de hand van voorbeelden wordt aangetoond dat argumentatie op basis van regelmaat en van regels beide en op basis van regelmaat of regels kan verlopen. Op deze wijze wordt een operationele definitie van redelijk argumenteren mogelijk gemaakt (red.). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Soorten argumentatie en de kritische lezerDe kwaliteit van argumentatie speelt in het maatschappelijk leven een cruciale rol. In een democratische organisatie geven weliswaar de getalsverhoudingen de doorslag, maar een van de belangrijkste middelen om die getalsverhoudingen te beïnvloeden ligt in het spel van argument en tegenargument. Het is verbazend dat de vraag naar de kwaliteit van argumentatie slechts op bescheiden schaal voorwerp is van wetenschappelijk onderzoek. Misschien nog verbazender is het dat in ons onderwijs nauwelijks systematische aandacht wordt geschonken aan de beoordeling van argumentatie. De vraag naar de kwaliteit van argumentatie kan op heel verschillende niveau's van abstractie worden beantwoord. Ik stel die vraag hier en in mijn dissertatie (1985) op het concrete niveau van de taalgebruiker, en nog specifieker, de lezer: welke instrumenten staan hem ter beschikking als hij een oordeel wil vellen over de kwaliteit van argumentatie. Ik ben met andere woorden op zoek naar een operationele definitie van het begrip ‘redelijke argumentatie’: een definitie die aangeeft hoe je uitmaakt of je argumentatie als redelijk zult aanvaarden of als onredelijk van de hand zult wijzen. Dat betekent ten eerste dat de definitie van redelijkheid niet zo stringent moet zijn dat veel argumentatie in de omgangstaal buiten beeld blijft. Ik ga er vanuit dat bijvoorbeeld ook in discussies van politieke of esthetische aard een onderscheid kan worden gemaakt tussen goede en slechte argumenten, ook al voldoen ze geen van alle aan de eisen van deductieve bewijsvoering. Een definitie van redelijkheid die dergelijke debatten slechts rekent tot het domein van propaganda of willekeur, biedt de lezer geen houvast. Ten tweede moet mijn definitie hanteerbaar zijn, niet alleen voor de argumentatie-onderzoeker, maar ook en vooral voor een lezer met een gemiddelde schoolopleiding. Middelbare scholieren zouden ermee moeten kunnen leren werken. Onderzoek gericht op deze probleemstelling kan gebruik maken van waardevolle aanknopingspunten in de literatuur over argumentatie, vooral daar waar gebruikelijke abstracties ongedaan worden gemaakt. Ik noem ten eerste Perelman & Olbrechts-Tyteca (1969) die een inspirerende inventaris hebben gemaakt van de argumentatietechnieken waarmee taalgebruikers hun publiek trachten te overtuigen. Helaas geven zij geen antwoord op de vraag wanneer dat publiek er verstandig aan doet zich te laten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overtuigen en wanneer niet. Hun argumentatietechnieken lenen zich echter goed als uitgangspunt voor een dergelijke niet retorische, maar kritische benadering. Een tweede aanknopingspunt bieden de uiteenzettingen over argumentatie in handboeken over het academic debate.Ga naar eind1. Ook hierin wordt een poging gedaan om inzichten in argumentatie produktief te maken voor een taalgebruiker met een zeer specifieke taak: de debater. De behandeling van verschillende soorten argumentatie en de uiteenzettingen over de rechten en plichten van de debater zijn zeker niet alleen voor deze laatste interessant. Ook de kritische lezer van betogende teksten kan er zijn voordeel mee doen. Zowel de vermelde aanknopingspunten in de literatuur, als analyse van de argumentatie in dag- en weekbladen, hebben mij tot de overtuiging gebracht dat redelijke argumentatie alleen operationeel gedefinieerd kan worden, als eerst een onderscheid is gemaakt tussen verschillende soorten argumentatie. Normen voor argumentatie in het algemeen zijn naar mijn overtuiging niet goed hanteerbaar of helpen de lezer niet veel verder bij het vellen van een kritisch oordeel. Dat geldt bijvoorbeeld voor een beoordeling in termen van formele geldigheid. Die aanpak brengt snel praktische problemen met zich mee: de formeel-logische analyse van een eenvoudige argumentatie vergt ook van de geschoolde logicus doorgaans meer tijd dan hij in een debat of bij het lezen van de krant beschikbaar heeft. Maar afgezien daarvan zijn er ook theoretische bezwaren. Doordat in alledaagse argumentatie vrijwel altijd premissen onuitgesproken blijven, moet een formele toetsing van argumentatie plaats maken voor een formele reconstructie van de gevolgde redenering. De vraag naar de geldigheid van de redenering is dan niet meer zinvol: de lezer heeft een geldige redeneervorm gereconstrueerd. En de vraag naar kwaliteitsverschillen blijft buiten bereik. Zo is er logisch gesproken geen kwaliteitsverschil tussen de volgende twee argumentaties, aangezien ze beide door toevoeging van een premisse tot een geldige redeneervorm kunnen worden herleid.
Toevoeging van‘Als de zon schijnt, kun je je paraplu wel thuis laten’ maakt (1) tot een geldige redenering. Door toevoeging van‘Als het regent, kun je je paraplu wel thuis laten’ wordt (2) op dezelfde wijze geldig gemaakt. Een eventueel kwaliteitsverschil tussen (1) en (2) is kennelijk niet gelegen in de formele kwaliteit van beide argumentaties. Nu hebben we in dergelijke gevallen geen formele logica of informele argumentatietheorie nodig om tot een zinnig oordeel te komen. Doordat echter in ons taalgebruik vrijwel altijd premissen impliciet blijven, is formele geldigheid geen eis waaraan argumentatie getoetst kan worden. Het is hooguit een standaard op grond waarvan in een formele analyse van argumentatie premissen aan het licht kunnen worden gebracht, die in de tekst onuitgesproken bleven. Een vergelijkbaar probleem doet zich voor bij beoordeling van argumentatie aan de hand van het model van Toulmin (1958). Elders heb ik betoogd dat dit model na enige aanpassing heel wel geschikt is om argumentatie te leren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
analyseren. Niet alle maar toch vele en veel voorkomende vormen van argumentatie laten zich in kaart brengen in termen van het Toulmin-model. (Zie Schellens, 1979). Voor de beoordeling biedt het model echter naar mijn oordel te weinig aanknopingspunten. Natuurlijk kan men zich afvragen of in een gegeven argumentatie de gebruikte data aannemelijk zijn, of de warrant aanvaardbaar is, op grond van de gegeven backing of op grond van gegevens waarover de lezer beschikt, etc. Maar dergelijke eisen zouden aan bruikbaarheid winnen als er enige nadere specificatie kon worden gegeven. In deze algemene termen staan ze te ver af van de argumentatie die een lezer te beoordelen krijgt om hem voldoende houvast te kunnen bieden. Ik ben daarom op zoek gegaan naar een indeling van soorten argumentatie die een specificatie mogelijk maakt van normen voor redelijke argumentatie. Ik ging er daarbij vanuit dat-een soortgebonden specificatie niet alleen mogelijk is, maar evenzeer noodzakelijk om taalgebruikers een hanteerbaar beoordelingsinstrumentarium te verschaffen.Ga naar eind2. Ik heb daarom geprobeerd:
Tezamen vormen de onderscheiden argumentatieschema's met evaluatievragen mijn operationele definitie van redelijke argumentatie.
Ik ga nu nader in op de vier hoofdcategorieën die ik onderscheid. Eerst behandel ik het onderscheid tussen argumentatie op basis van regelmaat en argumentatie op basis van regels. Vervolgens behandel ik een derde categorie, pragmatische argumentatie, waarin een beroep op regels en een beroep op regelmaat wordt gecombineerd. Tenslotte ga ik kort in op ongebonden argumentatie, waarin soms het één soms het ander gebeurt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Argumentatie op basis van regelmaat en argumentatie op basis van regels.Toulmin (1958) is er in zijn model naar mijn oordeel terecht vanuit gegaan dat in argumentatie altijd, zo niet expliciet dan toch impliciet, een beroep wordt gedaan op een algemene uitspraak: een warrant moet de stap van data naar claim in zijn model rechtvaardigen. Het is voor de evaluatie van argumentatie van groot belang te onderkennen dat die algemene uitspraak van verschillende aard kan zijn: het kan gaan om een uitspraak die een regelmatige stand van zaken in de werkelijkheid pretendeert vast te leggen: bijvoorbeeld een causale relatie, een correlatie of de waargenomen eigenschappen van een bepaalde klasse. Dergelijke algemene uitspraken noem ik descriptieve generaliseringen. Zij leggen regelmaat vast. Het kan echter ook gaan om algemene uitspraken die een gewenste stand van zaken of gang van zaken in de werkelijkheid voorschrijven, bijvoorbeeld normen voor wat mooi of lelijk, goed of slecht is, of regels die de wenselijkheid of toelaatbaarheid van acties specifi- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ceren. Dergelijke algemene uitspraken noem ik prescriptieve generaliseringen of regels. Zolang men zich beperkt tot de analyse, valt nog over het verschil tussen regels en regelmatigheden heen te stappen. Vergelijk de volgende twee argumentaties:
In beide gevallen is een algemene uitspraak impliciet gebleven, die als warrant dienst kan doen. In het eerste voorbeeld zou die moeten luiden:
In het tweede voorbeeld moet de impliciet gebleven uitspraak luiden:
Beide uitspraken hebben niet alleen betrekking op dit ene voorstel, dit verzet en deze minister: het zijn algemene uitspraken die in meer gevallen als warrant dienst kunnen doen. Beide uitspraken komen ook met elkaar overeen doordat ze betrekking hebben op dezelfde categorie data. De uitspraken verschillen echter beslissend van karakter. In het eerste geval is sprake van een normatieve generalisering die aangeeft onder welke omstandigheden de minister (naar het oordeel van de spreker) iets dient te doen. In het tweede geval is sprake van een descriptieve generalisering, die aangeeft onder welke omstandigheden iets waarschijnlijk is. De eerste algemene uitspraak legt een regel of norm vast; de tweede beschrijft een regelmaat. Dat heeft consequenties voor de beoordeling van beide voorbeelden. In het eerste geval is de vraag op zijn plaats of de regel waarop een beroep wordt gedaan aanvaardbaar of van kracht is. Beroept de woordvoerder van de regeringsfractie zich hier op een ergens vastgelegde regel waaraan de minister gebonden is? (De regel is dan van kracht, of geldig in een extra-logische betekenis.) Of is het een niet vastgelegde regel die niettemin op goede gronden kan worden onderschreven? (Dan is de regel aanvaardbaar.) In het tweede geval, voorbeeld (4), staat niet de aanvaardbaarheid of geldigheid van een norm of regel ter discussie, maar de aannemelijkheid of waarschijnlijkheid van de hier veronderstelde regelmaat. Is het meestal of vrijwel altijd zo dat verzet van regeringspartijen en oppositie tezamen leidt tot wijzigingsvoorstellen van de kant van de minister? De voorspelling die in (4) wordt gedaan is uiteindelijk afhankelijk van het gedrag van ministers (of bij een beperktere generalisering: van deze minister) in eerdere gevallen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De toets voor de aannemelijkheid van een descriptieve generalisering wordt uiteindelijk gevonden in de empirische controle (hoeveel methodologische problemen zich daarbij ook kunnen voordoen). De aanvaardbaarheid van de normatieve generalisering in (3) is daar in laatste instantie niet van afhankelijk. Het gedrag van deze en andere ministers in het verleden is strikt genomen irrelevant. Eventueel kan men bij het beoordelen van de geldigheid van een regel nog van een empirische controle spreken: het gaat dan echter om de vraag of de regel waarop men zich beroept, ergens door een bevoegde instantie is vastgelegd, niet om de vraag of men er zich in het verleden aan gehouden heeft. (De ontwikkeling van ‘gebruik’ via ‘goed gebruik’ naar norm laat ik hier gemakshalve buiten beschouwing.) De aanvaardbaarheid van de regel is uiteindelijk een strikt normatieve vraag die afhankelijk is van de vraag of de regel uit algemenere aanvaarde of aanvaardbare regels kan worden afgeleid, dan wel of met de regel een aanvaardbaar doel wordt nagestreefd. Deze overwegingen maken duidelijk dat de lezer zich bij argumentatie van het type (3), argumentatie op basis van een gedragsregel, andere evaluatievragen moeten stellen dan bij argumentatie van het type (4), argumentatie ter voorspelling gebaseerd op een descriptieve generalisering. In Blok 1 geef ik een schema met evaluatievragen voor de eerste soort, in Blok 2 voor de tweede.
* * | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blok 1: Argumentatie op basis van een gedragsregelAls B het geval is, is actie A op zijn plaats B is het geval Dus: Actie A is op zijn plaats
Evaluatievragen:
* * | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blok 2: Argumentatie ter voorspelling.A leidt (over het algemeen) tot B A is het geval Dus: (waarschijnlijk) B
Evaluatievragen:
* *
Ik geef van beide nog een voorbeeld, nu voorzien van een aantal tegenwerpingen, en laat het aan de lezer over na te gaan met welke evaluatievragen de tegenwerpingen corresponderen.
Tegenwerpingen:
Tegenwerpingen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De twee gegeven soorten moeten beschouwd worden als voorbeelden. Niet elke argumentatie op basis van regelmaat heeft een voorspellend karakter. Een frequent benutte vorm is ook argumentatie ter verklaring: op basis van een causale regelmaat wordt een diagnose voor een of meer gegeven verschijnselen beargumenteerd. Ik ga er hier niet nader op in. Evenzo geldt dat niet elke regel een gedragsregel is. Ook een beroep op beoordelingscriteria of op een prescriptieve definitie is te beschouwen als argumentatie op basis van een regel (een waarderingsregel resp. een betekenisregel) met eigen evaluatievragen. Dergelijke subcategorieën zijn in mijn opzet pas nodig, als bij nadere beschouwing onderscheiden (specificeringen van) evaluatievragen mogelijk en nodig zijn. Zo moet men aan een diagnose andere eisen stellen dan aan een voorspelling. (De ‘oorzaak’ die men in een diagnose vaststelt moet een noodzakelijke zijn voor de te verklaren verschijnselen; de oorzaak op grond waarvan men een voorspelling doet, moet niet noodzakelijk, maar wel voldoende zijn voor het voorspelde gevolg.) Aan een juridische of morele gedragsregel stelt men andere eisen dan aan een esthetische norm. (De eerste beoordeelt men bijvoorbeeld wel op zijn consequenties, de tweede niet.)
In deze paragraaf heb ik duidelijk proberen te maken dat het voor een heldere formulering van evaluatiecriteria nodig is onderscheid te maken tussen argumentatie op basis van regelmaat en argumentatie op basis van regels. Maar laat alle argumentatie zich wel analyseren als behorend tot één van die twee categorieën? Het antwoord is ontkennend, zoals blijkt uit een nadere beschouwing van een veel voorkomende vorm van argumentatie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Argumentatie op basis van regelmaat én regel.Een oordeel over mogelijke acties, maatregelen of beleidsalternatieven wordt vaak beargumenteerd door te wijzen op de positieve of negatieve gevolgen ervan. In het eenvoudigste geval wordt een mogelijke of voorgenomen actie positief gewaardeerd op grond van één gewenst gevolg, of negatief gewaardeerd op grond van één ongewenst gevolg. Bijvoorbeeld:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In schema:
Deze vorm van argumentatie leent zich enerzijds voor behandeling onder het hoofd ‘argumentatie op basis van regelmaat’. De eerste premisse in de bovenstaande schema's legt immers een causale regelmaat vast. In iets andere vorm zou hij kunnen luiden: ‘Als een actie van het type A wordt ondernomen, leidt dat tot gevolgen van het type B’. Aan pragmatische argumentatie ligt met andere woorden altijd een voorspelling ten grondslag. Pragmatische argumentatie kan anderzijds ook worden opgevat als argumentatie op basis van regels. Regels spelen er op twee manieren een rol in. Ten eerste kan de tweede premisse in een pragmatisch argument van de bovenstaande vorm worden opgevat als een regel. ‘Beperking van luchtvervuiling is gewenst’, opgevat als waarderingsregel, betekent zoveel als: ‘Als iets leidt tot een beperking van de luchtvervuiling, is dat positief te waarderen.’ Ten tweede is pragmatische argumentatie gebaseerd op een zeer algemene en vrijwel altijd onuitgesproken gedragsregel: ‘Uit een gegeven aantal alternatieven verdient die actie de voorkeur die tegen de geringste kosten de hoogste baten oplevert’ (onder kosten alle nadelen en onder baten ook alle bijkomende voordelen begrepen). Pragmatische argumentatie is dus zowel op (causale) regelmaat als op (waarderings- en gedrags) regels gebaseerd. Aanvaarding van de premissen in bovenstaande schema's dwingt zeker niet tot aanvaarding van de conclusie. Als de wenselijkheid van een actie op grond van één gewenst gevolg verdedigd wordt, worden andere gevolgen van de bepleite actie kennelijk genegeerd of minder belangrijk geacht. Zo blijven in het eerste voorbeeld andere gevolgen van toepassing van windenergie geheel buiten beschouwing. Ook worden in deze eenvoudige vormen van pragmatische argumentatie alternatieven voor de bepleite actie genegeerd of stilzwijgend minder aantrekkelijk geacht. In (7) blijven andere methoden van energieopwekking die de luchtvervuiling beperken, buiten beschouwing. Om aanvaardbaar te zijn dienen argumentaties volgens de boven gegeven schema's dus aan een aantal criteria te voldoen. De vragen naar ándere dan de genoemde gevolgen en naar alternatieven voor de bepleite of afgewezen actie, horen daar zeker toe. Dat daarmee de discussie over een bepleite actie nog niet is beslist, blijkt uit de volgende voorbeelden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wie over enige kennis van zaken beschikt, zal zich bij de evaluatie van het eerste voorbeeld niet geroepen voelen om de voor- en nadelen van de bepleite actie te gaan inventariseren. Daaraan vooraf gaat de vraag: ‘Is de voorgestelde maatregel uitvoerbaar?’ Het antwoord daarop is, bij de huidige stand van de wetenschap, in dit geval: ‘Nee, dat is technisch niet mogelijk’. In het tweede voorbeeld ligt de situatie iets anders. Ook daar gaat echter een vraag vooraf aan de evaluatie van voor- en nadelige gevolgen van het voorgestelde middel tot beperking van het geboortecijfer: ‘Is de voorgestelde actie (juridisch of moreel) toelaatbaar?’
Bij eenvoudige vormen van pragmatische argumentatie kunnen we nu een aantal evaluatie vragen stellen, zoals weergegeven in Blok 3.
* * | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blok 3: Pragmatische argumentatie 1.Actie A leidt tot B B is gewenst Dus: A is gewenst
Evaluatievragen:
* *
Wanneer actie A afgewezen wordt op grond van een ongewenst gevolg, zijn vergelijkbare vragen op zijn plaats. Nu is pragmatische argumentatie, zoals die in teksten voorkomt, lang niet altijd van de allersimpelste vorm. Vergelijk de volgende voorbeelden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze argumentaties kunnen tot de volgende schema's worden herleid:
In (11) wordt een voordeel tegen kosten afgewogen. In (12) worden gevolgen van het uitvoeren en het nalaten van een actie afgewogen. In (13) worden de nadelen van twee alternatieven met elkaar vergeleken. Algemener geformuleerd: het aantal gevolgen van een actie, dat in de argumentatie wordt betrokken is in principe onbeperkt. Datzelfde geldt voor het aantal alternatieven voor een actie dat in de argumentatie meespeelt. Tenslotte kan ook de toelaatbaarheid van de overwogen acties deel uitmaken van de argumentatie. Daardoor is pragmatische argumentatie alleen in één schema onder te brengen, als we daarin ook voor een onbeperkt aantal alternatieven en gevolgen en voor premissen over toelaatbaarheid en uitvoerbaarheid plaats inruimen. Het schema in Blok 4 is daartoe een poging. Het karakteriseert pragmatische argumentatie in het algemeen. Het simpele schema in Blok 3 en de iets ingewikkelder schema's voor de voorbeelden (11) - (13) zijn er gedeeltelijk realiseringen van. De evaluatievragen zijn varianten op de eerder gegeven vragen. (Al-n zijn de te overwegen alternatieven, Vx en Nx de bijeengenomen voordelige en nadelige gevolgen van Ax.)
* * | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blok 4: Pragmatische argumentatie 2.
Evaluatievragen:
* *
Een dergelijk schema abstraheert wel in sterke mate van de argumentatieve praktijk. Het vergt dat voor- en nadelen van acties met elkaar verrekend kunnen worden, zodat kan worden vastgesteld dat het batig saldo van de bepleite actie positief is en groter dan van de alternatieven. Dat is terecht, daar pragmatische argumentatie de mogelijkheid tot weging van voor- en nadelen en alternatieven nu eenmaal veronderstelt. De suggestie van het schema dat het hier om een eenvoudige rekensom gaat, is echter niet terecht. Doorgaans vergt pragmatische argumentatie een weging van ongelijksoortige gevolgen met een niet exact aan te duiden waarschijnlijkheid en waarde. Ook binnen pragmatische argumentatie zijn wel weer subcategorieën te onderscheiden. Anders dan bij de eerder behandelde soorten acht ik dat echter met het oog op de evaluatie ervan niet noodzakelijk. Zo onderscheiden Perelman & Olbrechts-Tyteca (1969:266 e.v.) naast pragmatische argumentatie ook argumentatie van doel naar middel, van verspilling en van richting. In al die gevallen gaat het om een nadere karakterisering van een van de gevolgen van een overwogen maatregel. Een doel is een, als zodanig gemarkeerd, gewenst gevolg. In het verspillingsargument wordt erop gewezen dat als gevolg van het stop zetten van een actie de geïnvesteerde kosten en moeite verloren gaan en in het argument van richting wordt nadrukkelijk gewezen op mogelijke nadelen van een actie op lange termijn. In al die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevallen geldt dat voor een verantwoorde evaluatie niet alleen het kritisch licht moet schijnen op het naar voren gebrachte gevolg, maar ook op andere voor- en nadelige gevolgen van en alternatieven voor de overwogen actie. (Anders zou bijvoorbeeld het doel de middelen heiligen.) Met andere woorden: het is heel goed mogelijk om al analyserend onderscheid te maken tussen verschillende soorten pragmatische argumentatie. Dat onderscheid is echter niet functioneel als het erom gaat een oordeel te vellen over de kwaliteit van argumentatie. Integendeel: voor een verantwoorde beoordeling is het zaak de onderscheiden soorten te herleiden tot hetzelfde algemene schema voor pragmatische argumentatie en er dezelfde evaluatievragen bij te stellen.
In deze paragraaf ging het er mij vooral om te laten zien dat pragmatische argumentatie een bijzonder positie inneemt: er wordt daarin zowel op (waarderings- en gedrags)regels als op regelmaat een beroep gedaan. Het onderscheiden van verschillende soorten pragmatische argumentatie is omwille van de beoordeling niet alleen niet nodig maar zelfs ongewenst. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Argumentatie op basis van regelmaat of regelKenmerkend voor de tot nu toe behandelde vormen van argumentatie tezamen is, dat elke soort gebonden is aan een bepaald soort conclusie. Argumentatie op basis van regelmaat leidt tot conclusies met een feitelijke pretentie. Argumentatie op basis van een regel leidt tot conclusies met een waarderend of prescriptief karakter. Pragmatische argumentatie leidt tot conclusies met een waarderend karakter over overwogen of te overwegen acties. Er zijn echter ook traditioneel onderscheiden soorten argumentatie die kunnen worden ingezet voor conclusies van uiteenlopende aard. In die ‘ongebonden’ vormen van argumentatie wordt ofwel een beroep op regelmaat ofwel een beroep op een regel gedaan. Ze laten zich dan ook niet als categorie onderbrengen bij een van de tot nu toe behandelde soorten. Dat valt te demonstreren aan de hand van een algemeen bekend type argumentatie: op basis van analogie. Daarin wordt een uitspraak verdedigd door te wijzen op een vergelijkbaar geval waarin hetzelfde geldt. Bijvoorbeeld:
In (14) wordt een feitelijke (voorspellende) conclusie verdedigd met een beroep op regelmaat: onuitgesproken is de veronderstelling dat in gevallen die op relevante punten overeenkomen, ook overeenkomstige gebeurtenissen zullen plaats vinden. In (15) wordt een prescriptieve conclusie verdedigd met een onuitgesproken beroep op een regel: vergelijkbare gevallen dienen een overeenkomstige behandeling te krijgen. In beide gevallen zal eventuele kritiek zich vooral richten op de vraag of de overeenkomsten relevant en groot genoeg zijn en de verschillen irrelevant met het oog op de verdedigde conclu- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sie. Dat neemt niet weg dat de argumentatie in het ene geval gebasseerd is op een veronderstelde regelmaat en in het andere op een onuitgesproken regel. Wil men argumentatie op basis van analogie als één afzonderlijke categorie behandelen, dan schemeren in schema en beoordelingsvragen toch onvermijdelijk de twee varianten door. In Blok 5 zijn de tussen rechte haken geplaatste formuleringen nodig om recht te doen aan prescriptieve analogieën.
* * | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blok 5: Argumentatie op basis van analogieIn geval A was X [terecht] het geval (B komt in relevante opzichten overeen met A) Dus: In geval B is X waarschijnlijk het geval [of: is X op zijn plaats]
Evaluatievragen:
* *
Bij een verdere precisering van eisen zal de behoefte aan twee onderscheiden (sub)categorieën, prescriptieve en descriptieve analogie, toenemen. In de vragen in Blok 5 wordt bijvoorbeeld geen recht gedaan aan het feit dat de regelmaat die in een descriptieve analogie is verondersteld, op andere gronden moet worden beoordeeld dan de regel die in een prescriptieve analogie wordt verondersteld. Verder blijft onderbelicht dat het gegeven in een prescriptieve analogie (het precedent) altijd op twee punten kan worden beoordeeld: aannemelijkheid en aanvaardbaarheid. (In voorbeeld (15) moeten bijvoorbeeld twee verschillende vragen worden gesteld: Heeft A inderdaad een mondelinge herkansing gekregen? en: Heeft A terecht een mondelinge herkansing gekregen?)
Voor twee andere vormen van argumentatie geldt m.m. hetzelfde. In voorbeeldargumentatie wordt op basis van een of meer individuele gevallen een descriptieve of normatieve generalisering verdedigd. Ook daar wordt impliciet verondersteld dat in vergelijkbare gevallen hetzelfde gebeurt, resp. dient te gebeuren. In argumentatie op basis van autoriteit tenslotte wordt de juistheid van een uitspraak verdedigd door naar een gezaghebbende instantie te verwijzen die de uitspraak onderschrijft. Als het gezag is gebaseerd op toegeschreven deskundigheid (gezag de facto), ligt aan de argumentatie de veronderstelling ten grondslag dat de desbetreffende instantie het (op een bepaald terrein) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meestal bij het rechte eind heeft. Als het gezag is gebaseerd op toegekende bevoegdheid (gezag de iure), ligt aan de argumentatie een afspraak of regel ten grondslag dat de uitspraken van de desbetreffende instantie aanvaard zullen worden. Bekijken we argumentatie op basis van analogie, voorbeeld of autoriteit in zijn geheel, dan moeten we ze dus beschouwen als soorten argumentatie waarin ofwel een beroep op een regel ofwel een beroep op regelmaat onuitgesproken is gebleven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Soorten argumentatie in het onderwijs.De kritische lezer heeft twee belangrijke taken: nagaan hoe de argumentatie van een schrijver in elkaar zit en een oordeel vellen over de kwaliteit van de geleverde argumentatie. De eerste taak, de analyse, kan in principe uitgevoerd worden zonder een beroep op kennis van verschillende soorten argumentatie: de lezer gaat na welke ketens van afhankelijke en onafhankelijke argumenten een schrijver voor zijn claim aandraagt.Ga naar eind3. De tweede taak, de evaluatie, is naar mijn oordeel niet goed uit te voeren zonder kennis van soorten argumentatie en bijbehorende evaluatiecriteria. In onderwijs dat zich ten doel stelt leerlingen op te leiden tot kritische lezers moet daarvoor dus enige plaats worden ingeruimd. Braet (1986) pleit juist op dit punt voor terughoudendheid, met name in het voortgezet onderwijs: ‘Een stelselmatig gebruik van de evaluatiemiddelen van de argumentatietheorie, zoals de lijst van drogredenen en de criteria voor soorten argumentatie als analogie enzovoort, lijkts mij niet opportuun. Niet alleen verkeert het onderzoek hier (.....) nog in een te pril stadium, het verdient ook de voorkeur eerst wat meer ervaring met deze middelen op te doen in leerboeken voor het hoger onderwijs. Bovendien is er volgens mij ook geen tijd om in het kader van het huidige moedertaalonderwijs systematisch aandacht aan de lijst van drogredenen en argumentatiesoorten te besteden.’ (p. 394)Ga naar eind4. Nu is enige voorzichtigheid bij de introductie van nieuwe leerstof altijd op zijn plaats. De suggestie om eerst maar eens wat ervaring op te doen in het hoger onderwijs spreekt mij aan. Als men echter, zoals Braet wil, de leerlingen wel zelf een standpunt wil leren bepalen op grond van lezing van één of meer betogen over een kwestie, is te veel voorzichtigheid evenmin op zijn plaats. Tot voor enkele jaren kwam deze doelstelling vooral tot uitdrukking in de vraag ‘Wat vind je er zelf van?’ als toegift bij het tekstverklaren. In het curriculum dat Braet bepleit gaat aan die ongerichte vraag een grondige analyse van het betoog vooraf. Maar de evaluatievraag blijft nagenoeg dezelfde. Weliswaar stelt Braet niet één maar vier vragen (naar de aanvaardbaarheid en relevantie van geleverde argumenten en naar andere argumenten pro en contra de verdedigde stelling), maar bij het beantwoorden van die vragen krijgen leerlingen van hem evenmin houvast. De argumentatie moet met het ‘gezond verstand’ beoordeeld worden. Mij dunkt dat dat gezond verstand de steun kan gebruiken van soortgebonden evaluatievragen. En als de leerling de kennis van de wereld mist om die vragen te beantwoorden, dan kan hij in ieder geval | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leren de juiste vragen te stellen.
Prof. dr. P.J. Schellens is hoogleraar toegepaste taalkunde aan de Technische Universiteit Twente | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|