Forum der Letteren. Jaargang 1981
(1981)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 179]
| |
Vergelijkende literatuurwetenschap en het nieuwe paradigmaGa naar voetnoot* D.W. FokkemaSamenvatting De vergelijkende literatuurwetenschap heeft een lange geschiedenis, niet alleen als betrekkelijk nauwkeurig omschreven vakgebied maar ook als academische discipline.Ga naar voetnoot1. De lange traditie van een wetenschap verleent haar weliswaar een extra dimensie, maar kan ook als ballast worden ervaren, vooral indien men een opvatting van wetenschapsbeoefening heeft die niet de accumulatie van kennis, maar de oplossing van problemen door middel van hypothesevorming en toetsing centraal stelt. De verzameling van kennis kan nuttig zijn, mits de bijeengebrachte kennis toegankelijk is, d.w.z. mits zij volgens bepaalde herkenbare, rigoureus volgehouden principes is bijeengebracht en dienovereenkomstig kan worden opgespoord. Niemand zal het nut van encyclopedieën en andere naslagwerken in twijfel trekken, maar niemand zal ook betwisten dat de waarde van deze werken toeneemt naarmate zij systematischer zijn opgezet en antwoorden kunnen geven op bepaalde vragen die zich in de praktijk van het onderzoek voordoen. Hierdoor wordt de functie van de opgeslagen informatie duidelijk: deze staat in dienst van de oplossing van de problemen waarmee de individuele onderzoeker wordt geconfronteerd. Uit het voorgaande kan men afleiden dat ik mij graag schaar bij degenen die het onderzoek op een bepaald wetenschapsgebied getoetst zouden willen zien op zijn | |
[pagina 180]
| |
wetenschappelijke relevantie. Deze wetenschappelijke relevantie wordt bepaald door de mate waarin een bepaalde onderzoeksactiviteit een bijdrage kan leveren tot de oplossing van meer of minder belangrijke wetenschappelijke vragen en door de relatie met ander onderzoek op hetzelfde of aanverwant terrein.Ga naar voetnoot2. Daarnaast is het mogelijk wetenschappelijk onderzoek op zijn maatschappelijke relevantie te toetsen. De criteria voor deze toetsing moeten worden afgeleid uit het maatschappijbeeld van de toetsende instantie, of zelfs uit een bepaalde visie op de toekomstige ontwikkeling van de samenleving, met als gevolg dat overeenstemming ten aanzien van de maatschappelijke toetsingscriteria behalve op ondergeschikte punten vrijwel uitgesloten is, en de toetsing zelf, als zij uitsluitend binnen de universiteit zou plaats vinden, tot langdurige en vruchteloze discussies zou leiden. De toetsing op maatschappelijke relevantie is in Nederland in de eerste plaats in handen van de individuele student of docent die besluit om zich met een bepaald onderwerp of vakgebied bezig te houden binnen het kader dat de budgetterende bestuursorganen - van faculteitsraad tot parlement - hebben mogelijk gemaakt. De toetsing van de maatschappelijke relevantie is enerzijds een individuele, anderzijds een bestuurlijke en politieke zaak. Met de toetsing van de wetenschappelijke relevantie is het anders gesteld. Hierin spelen criteria een rol waarover redelijkerwijs overeenstemming te bereiken valt. Dit kan aan de hand van een bespreking van de plaats van de vergelijkende literatuurwetenschap ten opzichte van de theoretische literatuurwetenschap en de specifieke letterkundestudies worden verduidelijkt. | |
1. Vergelijkende en theoretische literatuurwetenschap in NederlandAan de Nederlandse universiteiten bestaat de studierichting algemene literatuurwetenschap; ter verklaring van de inhoud van de algemene literatuurwetenschap wordt deze wel opgesplitst in haar theoretische en vergelijkende component. De theoretische literatuurwetenschap bestudeert literaire verschijnselen in hun algemene en systematische aspect, alsook de methodologie van de literatuurwetenschap en de toepassingsmogelijkheden van linguïstiek, semiotiek, esthetica, sociologie, psychologie enz. in de literatuurstudie. De vergelijkende literatuurwetenschap beklemtoont de historiciteit van de literaire tekst, de specifieke omstandigheden waarin deze wordt geproduceerd en gerecipieerd, en maakt in haar studie van teksten uit verschillende literaturen en cultuurgebieden gebruik van de toepassingsmogelijkheden van de zojuist genoemde disciplines, linguïstiek, semiotiek enz. Het verschil tussen beide vakgebieden laat zich ook aanduiden als theorievorming vs. toetsing en toepassing, abstract vs. concreet, algemeen vs. historisch. Maar deze onderscheidingen hebben stuk voor stuk slechts een betrekkelijke geldigheid. Zij geven hoogstens een accent aan dat in een van de twee branches overheerst. Immers, geen enkele wetenschap kan het zonder theorievorming stellen, ook de vergelijkende literatuurwetenschap niet. Geen enkele wetenschap kan zonder toetsing bestaan, of de | |
[pagina 181]
| |
toetsing aan een andere wetenschap overlaten, ook de theoretische literatuurwetenschap niet. Geen enkele wetenschap kan zonder een zekere mate van abstractie en generalisering, ook de vergelijkende literatuurwetenschap niet. Tenslotte kan ook geen enkele empirische wetenschap zonder de bestudering van historisch concrete verschijnselen, en zeker niet de theoretische literatuurwetenschap die de laatste jaren steeds duidelijker tot de erkenning is gekomen dat haar object een historische dimensie heeft, die niet straffeloos kan worden verwaarloosd.Ga naar voetnoot3. Laat ik hier enigszins vooruitlopen op de conclusie van mijn betoog en meteen ter verduidelijking toevoegen dat het hier bedoelde object geenszins restrictief als de ‘literaire tekst’ moet worden opgevat, maar dat het op ten minste drie verschillende manieren kan worden geformuleerd: 1. als de tekst die te eniger tijd door een bepaalde groep lezers als literair is gerecipieerd, 2. als de communicatiesituatie, waarvan tekstproducent, tekstrecipiënt en de als literair gerecipieerde tekst deel uitmaken, en 3. als de code die het door een producent gebruikte en door de recipiënt erkende tekensysteem is op grond waarvan de tekst als literair is gerecipieerd. Kortom, als men met een eenvoudiger, elliptische formulering genoegen wil nemen, kan men het object van de theoretische literatuurwetenschap omschrijven als de ‘literaire tekst’, de ‘literaire communicatiesituatie’, of de ‘literaire code’. Met de keuze voor een bepaalde objectomschrijving plaatst men zich uiteraard in een bepaalde onderzoekstraditie.Ga naar voetnoot4. een bepaalde onderzoekstraditie.Ga naar voetnoot4. Met inachtneming van het accentverschil tussen de theoretische en de vergelijkende literatuurwetenschap dat ik zojuist heb omschreven, kan worden gezegd dat het object van de vergelijkende literatuurwetenschap in principe hetzelfde is als dat van de theoretische literatuurwetenschap, in aanmerking genomen dat de vergelijkende literatuurwetenschap zich op grond van haar traditionele belangstelling niet tot de bestudering van teksten, communicatiesituaties en codes uit één literatuur pleegt te beperken.Ga naar voetnoot5. Juist door dit laatste onderscheidt zij zich van de bestudering van de nationale letterkundes, zodat er een taakverdeling ontstaat als gevolg waarvan de comparatist zich in. de regel voor wat de omvang van zijn corpus betreft eerder in de tijd beperkt dan in de geografische spreiding of herkomst van zijn materiaal, terwijl de onderzoeker op het gebied van de nationale letterkundes zich in geografisch opzicht beperkt, maar niet noodzakelijk in de tijd. | |
[pagina 182]
| |
Er valt nog wel een kanttekening te plaatsen bij de stelling dat het object van de theoretische en de vergelijkende literatuurwetenschap - afgezien van het internationale (of supralinguale) aspect van de comparatistiek - hetzelfde is. De theoreticus kan terecht claimen dat zijn object meer omvat dan de drie hier genoemde mogelijkheden. De wetenschappelijke zelfkritiek of de methodologie van de literatuurwetenschap behoort toch immers ook tot zijn object? Inderdaad kan zijn object van onderzoek in die zin worden uitgebreid. Maar daartegenover staat dat de comparatist deze uitbreiding zou kunnen revancheren door zijn onderzoek uit te strekken tot een vergelijkende studie van vooral de oudere literaire theorieën, die dikwijls een verhulde poëtica zijn.Ga naar voetnoot6. Uiteraard kan de vergelijkende studie van poëticale systemen reeds aan de orde komen bij het onderzoek naar de codes die tot een literaire receptie hebben bijgedragen. Het beeld dat ik van de theoretische en de vergelijkende literatuurwetenschap heb geschetst is er een van nauwe samenhang. Beide disciplines zouden door één persoon kunnen worden beoefend, ware het niet dat zij van de onderzoeker een nogal verschillende dispositie eisen en kennis van verschillende analysemethoden veronderstellen. De opgave om zowel een goed theoreticus als een goede comparatist te zijn, is te zwaar. Samenwerking binnen het grotere verband van de algemene literatuurwetenschap lijkt een juiste oplossing. De wetenschappelijke relevantie van de vergelijkende literatuurwetenschap ligt deels in de eerdergenoemde toetsing van de algemene hypotheses van de theoretische literatuurwetenschap, en voorts in de beschrijving en verklaring van verschijnselen die in meer dan één literatuur voorkomen en niet uitsluitend met een beroep op het onderzoek binnen de afzonderlijke letterkundes kunnen worden verklaard.Ga naar voetnoot7. De wetenschappelijke relevantie van de theoretische literatuurwetenschap moet worden gezocht in de opstelling van concepten en modellen die de comparatist en de onderzoeker op het gebied van de nationale letterkundes in staat stellen hun werk te doen. Daarbij gaat het, zo heeft Mooij in recente artikelen uiteengezet, in de eerste plaats om het leren zien en onderscheiden, om de exploratie van verschijnselen.Ga naar voetnoot8. Dit sluit echter geenszins uit dat de binnen een bepaald model zichtbaar gemaakte ge- | |
[pagina 183]
| |
gevens bovendien verklaringen mogelijk zullen maken van verschijnselen die binnen eerdere modellen niet zorgvuldig onderscheiden, laat staan verklaard konden worden. | |
2. ‘Comparative’ en ‘general literature’ in de Verenigde Staten en eldersDe relatie tussen de theoretische en de vergelijkende literatuurwetenschap is niet alleen van belang voor de afbakening van het werkterrein binnen de algemene literatuurwetenschap. Het is duidelijk dat de voorgaande opmerkingen een wijdere strekking zouden krijgen als zij geëxtrapoleerd zouden worden naar de relatie tussen theorie en praktijk in het gehele literatuurwetenschappelijke onderzoek, met inbegrip van dat van de afzonderlijke letterkundestudies. Maar het voorafgaande betoog verliest zijn parochiale connotatie eveneens wanneer wij de Nederlandse situatie vergelijken met die in de omliggende landen en Noord-Amerika. Voor de term ‘algemene literatuurwetenschap’, die in Nederland mede naar analogie van ‘algemene taalwetenschap’ is ingeburgerd, niet alleen als benaming van een tak van wetenschap maar ook als die van een universitaire studierichting, bezit men in het Engels geen duidelijk equivalent. De inhoud van de Nederlandse term ‘algemene literatuurwetenschap’ wordt in de Verenigde Staten voor meer dan de helft gedekt door de term ‘Comparative Literature’, en vrijwel geheel door de omschrijving ‘Comparative and General Literature’.Ga naar voetnoot9. Maar de theoretische component lijkt in de Amerikaanse omschrijving nog altijd minder goed gewaarborgd dan in de Nederlandse. Dit hangt waarschijnlijk minder samen met de Amerikaanse aanduiding van het vak dan met de historische omstandigheid dat Nederland nu eenmaal in meerdere mate aan theorievorming op het gebied van de literatuurwetenschap, vooral van Duitse, Russische en Franse origine, is blootgesteld. New Criticism, dat welbewust geen aanspraak op wetenschappelijkheid wilde laten gelden,Ga naar voetnoot10. heeft zich lange tijd in Noord-Amerika gehandhaafd, waar het eerst nu, zoals ook degenen die het het langst verdedigd hebben toegeven, aan invloed verliest.Ga naar voetnoot11. Ongetwijfeld heeft de vitaliteit van New Criticism de groei | |
[pagina 184]
| |
van theorievorming aan de Amerikaanse universiteiten, ook in de Departments of Comparative Literature, belemmerd; belangstelling voor theoretische problemen vindt men in de Verenigde Staten, in weerwil van belangrijke bijdragen van Wayne Booth, Morton Bloomfield en M.H. Abrams, dan ook vooral onder degenen wier specialisme niet in de eerste plaats de Engelse of Amerikaanse literatuur betreft, maar onder de slavisten, de romanisten, de oriëntalisten enz. New Criticism was in sterke mate beïnvloed door een literatuurbeschouwing die zich met het object van onderzoek identificeert, het onderzoeksobject als uniek ervaart, de historiciteit van de tekst en van de eigen reflectie op de tekst negeert en aan een kritische bespreking van de onderzoeksresultaten met behulp van een metataal niet toekomt. Een dergelijke literatuurbeschouwing behoort tot de literaire kritiek of in het beste geval tot de literatuur zelf, maar niet tot de literatuurwetenschap. Zij ziet in navolging van T.S. Eliot de literaire tekst als een ‘monument’ dat onmiddellijk toegankelijk isGa naar voetnoot12. en altijd zijn waarde behoudt, in plaats van als een constellatie van tekens die in verschillend perspectief verschillend geïnterpreteerd kan worden. De identificerende literatuurbeschouwing is op het verleden gericht. Het gaat haar om de ontsluiting van de traditie en de vereenzelviging met waarden uit het verleden waarvan de historiciteit wordt veronachtzaamd. Reeds in 1921 achtte Baldensperger de exclusieve aandacht voor de ‘monuments intellectuels’ en ‘le Panthéon de reputations admises’ onjuist en in strijd met het dynamische karakter van literatuur.Ga naar voetnoot13. Maar het twee jaar eerder gepubliceerde standpunt van Eliot was daarmee niet ontkracht. Eliot was van mening ‘that the whole of the literature of Europe from Homer [...] has a simultaneous existence and composes a simultaneous order,’Ga naar voetnoot14. en negeerde het probleem op welke wijze en door wie de beslissing wordt genomen, welke teksten wèl en welke niet tot de Europese literaire traditie moeten worden gerekend. De opvatting van de literaire tekst als een monument dat onmiddellijk toegankelijk is voor de voor literatuur gevoelige lezer heeft zowel in New Criticism als in de richting die in Duitsland onder de naam werkimmanente Interpretation bekend is geworden, de vorming van een metataal niet bevorderd en zelfs tegengewerkt. De opvatting van Cleanth Brooks dat de interpretatie van een literair werk nooit meer dan een ruwe benadering zou kunnen zijn en dat om die ruwe benadering te bereiken de interpretator gedwongen is om de taal van het gedicht te spreken (‘to resort to the methods of the poem - analogy, metaphor, symbol etc.’Ga naar voetnoot15.) heeft tot gevolg dat geen principieel onderscheid wordt gemaakt tussen objecttaal en metataal, ook al lijken de New Critics mét | |
[pagina 185]
| |
termen als ‘irony’, ‘paradox’, ‘coherence’, ‘unity’ een rudimentaire metataal te ontwerpen. De grote nadruk die de New Critics op de uniciteit van het literaire werk legden, de idee van de onmiddellijke toegankelijkheid ervan en de veronachtzaming van de historische en sociale voorwaarden van de literaire communicatie waren niet gunstig voor de ontwikkeling van de vergelijkende literatuurwetenschap in de Verenigde Staten. Met het ontbreken van een theoretisch kader waarbinnen de vergelijking van teksten zou kunnen plaats vinden, ontbrak immers de basis van de vergelijking. In dezelfde mate waarin de unieke aspecten van literaire teksten werden beklemtoond, was de vergelijking van diezelfde teksten onmogelijk. Door het ontbreken van een metataal ontbrak tevens het tertium comparationis. Dat juist in de Verenigde Staten de voorwaarden voor de ontwikkeling van de vergelijkende literatuurwetenschap ongunstig waren, mag op het eerste gezicht bevreemden. Werd niet door het Tweede Congres van de International Comparative Literature Association (ICLA) dat in 1958 Chapel Hill, North Carolina, werd gehouden en dat tot de oprichting van de American Comparative Literature Association leidde, een belangrijke impuls aan de vergelijkende literatuurwetenschap als academische discipline aan de Amerikaanse universiteiten gegeven? Inderdaad, maar het is zeker dat deze impuls weinig met de New Critics te maken had. Initiatiefnemer tot het congres was Werner Friederich, een hoogleraar aan de Universiteit van North Carolina, van Zwitserse afkomst, die in Parijs had gestudeerd en met grote instemming de omstreden visie van Jean-Marie Carré (Sorbonne) op de vergelijkende literatuurwetenschap in het eerste nummer van zijn Yearbook of Comparative and General Literature (1952) had gepubliceerd. In de Proceedings van het Tweede Congres treft men vele bijdragen aan, ook van Amerikanen, die in de positivistische traditie van de Franse comparatistische school moeten worden geplaatst. Een duidelijke uitzondering is de polemische rede van René Wellek, ‘The Crisis of Comparative Literature’. Wellek valt het ‘positivistic factualism’ aan, maar door aansluiting te zoeken bij de opvattingen van Croce en New Criticism wordt de basis van de vergelijking van literaire verschijnselen eerder verzwakt dan versterkt. Wellek beschouwt literaire werken als ‘wholes in which raw materials derived from elsewhere cease to be inert matter and are assimilated into a new structure’, als ‘wholes, conceived in the free imagination, whose integrity and meanings are violated if we break them up into sources and influences.’Ga naar voetnoot16. De overeenkomst met het standpunt van Benedetto Croce ten aanzien van invloedstudies en ‘Stoffgeschichte’ is evident. ‘Their subject’ - ik citeer een recente Engelse vertaling van Croce's artikel ‘La letteratura comparata’ (1903) - ‘is not the aesthetic genesis of the literary work, but either the external history of the work already formed [...] or a fragment of the diverse material that has helped to mold it (literary tradition) [...]. One misses - and it is impossible not to miss - the study of the creative moment, which is what really concerns literary and artistic history.’Ga naar voetnoot17. Evenals Croce, richtte Wellek zich tegen de positivistische verzameling van feiten die met name in Frankrijk een voorwaarde voor de onbelemmerde groei van de vergelijkende literatuurwetenschap was geweest. Maar hij stelde er opvattingen tegenover die | |
[pagina 186]
| |
juist in het comparatistische onderzoek moeilijk te operationaliseren zouden blijken te zijn. De volgelingen van Wellek in Noord-Amerika waren aanvankelijk minder talrijk dan men in Europa op grond van zijn waardevolle publikaties wel eens vermoedt. Maar de vele Amerikaanse comparatisten die uiteindelijk de oproep van Wellek volgden om de literaire tekst als een organische eenheid te bestuderen die niet in factoren zou mogen worden ontbonden, kwamen onvermijdelijk tot de frustrerende ontdekking dat noch Wellek, noch de door hem bewonderde New Critics of Croce, een methode voor comparatistisch onderzoek boden. Met hun strikte eis zich uitsluitend op literaire verschijnselen te richten, hadden zij het onderzoeksveld beperkt, zonder het probleem van de methode op te lossen. Het Franse positivisme was aan methodologische reflectie en het ontwerpen van een metataal niet toegekomen; New Criticism achtte de methodologische reflectie overbodig (de tekst was immers onmiddellijk toegankelijk) en wees het gebruik van metataal als inadequaat van de hand (‘the heresy of paraphrase’Ga naar voetnoot18.). Afgeleid door het valse dilemma van de keuze tussen een Franse en een Amerikaanse school, hebben vele Amerikaanse comparatisten zich lange tijd van methodologische bezinning onthouden; deze werd immers noch door het Franse positivisme, noch door het Amerikaanse New Criticism noodzakelijk geacht. Eerst de laatste jaren is hierin enige verandering opgetreden. Jauss, Genette en Culler paraisseren in de kolommen van Comparative Literature en andere comparatistische tijdschriften. Daarmee is de schade niet meteen hersteld, want met het inzicht dat vergelijkend onderzoek zonder theoretische basis niet meer mogelijk is, is nog niet onmiddellijk het vermogen aanwezig om tussen de veelheid van zich opdringende theorieën onderscheid te maken. De weinig kritische absorbering van willekeurig welke structuralistische of poststructuralistische richting door sommige comparatisten versterkt bij anderen het vooroordeel dat literatuurtheorie en vergelijkend literatuuronderzoek elkaars vijanden zijn. Het tegendeel is waar: doordat de literaire theorie een methodologische basis verschaft aan het comparatistische onderzoek, wordt dit laatste juist versterkt en gestimuleerd. De Europese belangstelling voor de theorie heeft een lange voorgeschiedenis. Sedert de publikatie van Saussure's Cours de linguistique générale (1915) en het optreden van de Russische Formalisten in de jaren '20, is een veelheid van structuralistische scholen ontstaan, die niet alle op eenzelfde mate van wetenschappelijkheid aanspraak kunnen doen gelden, maar die in hun rijke verscheidenheid en hun fundering in uiteenlopende disciplines de theorievorming in de literatuurwetenschap sterk hebben gestimuleerd. Uiteraard verschilt het antropologische structuralisme van Lévi-Strauss van het vooral linguïstisch en literatuurwetenschappelijk gefundeerde Tsjechische structuralisme; uiteraard zijn er verschillen tussen het linguïstische structuralisme van Saussure en het literatuurhistorische en cultuurtypologische structuralisme van Jurij Lotman, V.N. Toporov en V.V. Ivanov. De verschillen zijn gedeeltelijk overbrugd door dwarsverbindingen. De Duitse receptietheorie heeft zich zowel op het Tsjechische als het Franse structuralisme geïnspireerd, zowel op Mukařovský en Vodička als op Roland Barthes. De Amerikaanse linguïstiek heeft zich zowel in het Oosteuropese als in het Franse structuralisme doen gelden. Ten aanzien van de vele varianten van structuralistisch onderzoek moet vanuit wetenschappelijk oogpunt de eis van de kritische controle van de resultaten worden gesteld. Het cruciale punt is of de categorieën waarin over het object van onderzoek wordt gesproken als inherent aan het onderzoeksobject worden | |
[pagina 187]
| |
beschouwd, dan wel als mentale constructies worden opgevat die een instrumenteel karakter hebben, d.w.z. de waarneming leiden, in dienst staan van de analyse en het object bespreekbaar maken op een wijze die vergelijking met op soortgelijke wijze bestudeerde andere objecten mogelijk en controleerbaar maakt. Uiteraard is ook de structuralistische analyse onderworpen aan de normale eisen van de wetenschappelijke procedure. De structuren in het object van onderzoek hebben géén ontologisch karakter. Zij worden in het licht van een bepaalde probleemstelling opgespoord en wel met dien verstande dat in het perspectief van een andere probleemstelling ook andere structuren aan het licht zullen komen. Zowel de hoedanigheid als de kwantiteit van de structuren die worden onderscheiden, worden bepaald door de probleemstelling die het onderzoekende subject zich heeft gesteld en door de omstandigheden waarin de oplossing moet worden gepresenteerd.Ga naar voetnoot19. De onderscheiden structuren hebben een hypothetisch karakter en dienen hetzij rechtstreeks, hetzij in het grotere verband van een argumentatie, aan toetsing te worden onderworpen. Ook structuuranalyses zijn wetenschappelijke resultaten. Zij dienen bespreekbaar en overdraagbaar te zijn en op hun betrouwbaarheid te kunnen worden onderzocht. Dat binnen de vergelijkende literatuurwetenschap het verzet tegen methodologische vernieuwing in Europa (en Canada) minder groot is geweest dan in de Verenigde Staten blijkt onder meer uit de Proceedings van de congressen van de ICLA sedert 1970. Op deze internationale congressen is betrekkelijk veel aandacht besteed aan algemene problemen, zoals de literatuursociologie (6e congres, Bordeaux, 1970), het structuralisme, de periodiserings- en waarderingsproblematiek (7e congres, Montreal-Ottawa, 1973), de semiotiek (8e congres, Budapest, 1976), de receptietheorie (9e congres, Innsbruck, 1979). Methodologische vernieuwing stond juist in die landen in het middelpunt van de belangstelling waar de vergelijkende literatuurwetenschap in een betrekkelijk late fase werd geïnstitutionaliseerd als academische discipline of anderszins sociale erkenning verkreeg, bijvoorbeeld door de oprichting van verenigingen die zich de systematische bevordering van het vak ten doel stelden (Groot-Brittannië, Spanje, Oost-Europa, Nederland). Ook hier geldt dat achterstand in een voorsprong kan verkeren. De uiteenlopende opvattingen over de rechtvaardiging van de vergelijkende methode, de literaire status van het object, en de verhouding tussen theoretische verantwoording en tekstanalyse komen in de verschillende definities van de vergelijkende literatuurwetenschap op compacte wijze tot uitdrukking. Enkele voorbeelden kunnen dit verduidelijken en tevens als voorlopige samenvatting dienen. In 1968 omschrijft Wellek de vergelijkende literatuurwetenschap als volgt: ‘It will study all literature from an international perspective, with a consciousness of the unity of all literary creation and experience. In this conception [...] comparative literature is identical with the study of literature independent of linguistic, ethnic, and political boundaries. It cannot be confined to a single method: description, characterization, interpretation, narration, explanation, evaluation, are used in its discourse just as much as comparison.’Ga naar voetnoot20. Aan het einde van deze omschrijving wordt het probleem aangeroerd, in hoeverre de vergelijkende literatuurwetenschap zich moet beperken tot contactrelaties, dan wel ook ‘typologische samenhangen’ tot object van studie behoort te maken. | |
[pagina 188]
| |
Wellek kiest, evenals Herbert Seidler en Dionýz ĎurišinGa naar voetnoot21. voor het laatste en onderscheidt zich daarmee van vele andere comparatisten die zich tot de bestudering van ‘rapports de fait’ wilden beperken. Paul van Tieghem behoorde tot degenen die dit meer beperkte standpunt innamen. Hij definieerde in 1931 de vergelijkende literatuurwetenschap als volgt: ‘L'objet de la littérature comparée [...] est essentiellement d'étudier les oeuvres des diverses littératures dans leur rapports les unes avec les autres.’Ga naar voetnoot22. Zowel Van Tieghem als Baldensperger waren meer in afhankelijkheid als gevolg van beïnvloeding, dan in onafhankelijke analoge ontwikkelingen geïnteresseerd, of - in de terminologie van Ďurišin - meer in contactrelaties dan in typologische samenhangen. In de polemiek tussen de voorstanders van de ‘positivistische’ methode en die van het ‘intrinsieke’ onderzoek keert de term ‘rapports de fait’ (contactrelaties) en de functie van de vergelijking telkens terug. Ook zijn de esthetische ervaring en het creatieve moment terugkerende onderwerpen van discussie. Op de plaats van de theorie, die door Wellek aan de orde is gesteld,Ga naar voetnoot23. wordt minder frequent ingegaan. Wel vinden wij de theorie vermeld in de definitie die in 1979 op het Negende Congres van de ICLA statutair is vastgelegd: ‘l'étude de la littérature comparée’ wordt omschreven als ‘l'étude de l'histoire littéraire, de la théorie de la littérature et de l'interprétation des textes, entreprise d'un point de vue comparatif international.’Ga naar voetnoot24. Als zo dikwijls in dergelijke gevallen, berust de formulering op een compromis. De vermelding van het woord ‘comparatif’ geeft de definitie een circulair karakter, maar stelt daarmee wel iedereen tevreden die bang is dat er niet meer ‘vergeleken’ zal worden. | |
3. Vergelijkende literatuurwetenschap en het nieuwe paradigmaHet is duidelijk dat Wellek de gehypertrofieerde aandacht voor de vergelijking - die slechts één methode van onderzoek is en in alle wetenschapsbeoefening voorkomt - ongewenst acht. Voor hem is de literatuur een geheel. De vergelijkende literatuurwetenschap zou zich niet moeten blindstaren op de overschrijding van nationale of linguïstische grenzen; zij zou zich van deze grenzen niets moeten aantrekken. In het voetspoor van de Russische Formalisten had Wellek in 1958 gepleit voor de bestudering van ‘literature as a subject distinct from other activities and products of man. Hence we must face the problem of “literariness”, the central issue of aesthetics, the nature of art and literature.’Ga naar voetnoot25. De vermelding van de ‘literairheid’ in dit verband zou een belangrijke ontwikkeling in de geschiedenis van de vergelijkende literatuurwetenschap hebben kunnen inluiden, | |
[pagina 189]
| |
mits de tijd ervoor rijp was geweest. Het onderzoek naar de literairheid van teksten heeft in de literatuurwetenschap slechts zeer geleidelijk tot een wijziging van het object van onderzoek geleid. Op het moment van de erkenning dat literairheid niet kon worden vastgesteld zonder de recipiënt en de receptiecontext in beschouwing te nemen, moest het object van onderzoek worden verbreed tot de literaire communicatiesituatie. De erkenning dat literatuur een taalconstructie is die door lezers als constructie moet worden ervaren om als literatuur te worden opgevat, vinden wij reeds in 1924 bij Jurij Tynjanov en nog eerder bij Viktor Šklovskij.Ga naar voetnoot26. Dit inzicht heeft zich door de opkomst van de receptietheorie en experimenteel onderzoekGa naar voetnoot27. weliswaar sterk verbreid, maar zich nog niet in zijn volle importantie en met al zijn consequenties laten gelden. Die consequenties werden ook niet meteen op hun juiste waarde geschat. Mukařovský betoogde in 1935 dat ‘any object or action, regardless of how it is organized’ een esthetische functie kan vervullen.Ga naar voetnoot28. Götz Wienold trok de extreme consequentie dat het niet meer nodig was zich voor de gerecipieerde tekst te interesseren, maar slechts uitsluitend voor vormen van receptie (Textverarbeitung). De rechtstreekse bestudering van teksten werd overbodig geacht.Ga naar voetnoot29. Wienold zag echter over het hoofd dat sommige teksten onder bepaalde voorwaarden met een zekere mate van voorspelbaarheid als literair worden gerecipieerd, terwijl van andere teksten met een zekere betrouwbaarheid kan worden voorspeld dat hun kans om door een bepaalde publieksgroep als literair te worden geaccepteerd gering is. Literairheid kan weliswaar niet in universele termen worden gedefinieerd, maar mogelijk wel in relatief algemene termen die binnen een bepaald bestek beperkte geldigheid hebben. De richting die ervan was uitgegaan dat zorgvuldig speurwerk tot de vaststelling van bepaalde teksteigenschappen zou kunnen komen die zich in alle literaire teksten zouden moeten voordoen, was bedrogen uitgekomen. Wellek's mening dat er ‘a common feature in all art’ zou zijnGa naar voetnoot30. bleek onhoudbaar, evenals Étiemble's vermoeden dat er literaire constanten zouden zijn die in alle literaturen zouden voorkomen.Ga naar voetnoot31. Tevens werd de anomalie aan het licht gebracht van het standpunt dat eens als literair geclassificeerde teksten altijd hun waarde zouden behouden, terwijl keer op keer het onvermogen bleek om die gepostuleerde | |
[pagina 190]
| |
blijvende waarde empirisch vast te stellen.Ga naar voetnoot32. Dit betekende echter niet dat de literaire tekst niet langer object van onderzoek zou kunnen zijn. Het betekende niet het einde van de literatuurwetenschap, maar het begin van een nieuw paradigma (Thomas S. Kuhn), zoals dit vanuit ten dele verschillende uitgangspunten door Jan Mukařovský, Felix Vodička, Jurij Lotman, Norbert Groeben, Itamar Even-Zohar en anderen geleidelijk gestalte is gegeven.Ga naar voetnoot33. Het nieuwe paradigma wordt gevormd door (a) een gewijzigde opvatting van het object van de literatuurwetenschap, (b) de introductie van nieuwe methoden, (c) een nieuwe visie op de wetenschapsbeoefening, en (d) een nieuwe maatschappelijke legitimering. a. Binnen het nieuwe paradigma is de exclusiviteit van de ‘literaire’ tekst als enig object van de literatuurwetenschap (en dientengevolge ook de exclusiviteit van de relaties tussen teksten als enig object van de vergelijkende literatuurwetenschap) opgeheven. Het object van de literatuurwetenschap wordt in eerste instantie gevormd door wat wij elliptisch ‘de literaire communicatiesituatie’ hebben genoemd. (Object van de vergelijkende literatuurwetenschap is de literaire communicatiesituatie in haar internationale aspect.) Aangezien onder bepaalde omstandigheden sommige teksten door een bepaalde publieksgroep eerder als literair worden gerecipieerd dan andere, blijken bepaalde tekstkenmerken bij bepaalde publieksgroepen tot voorspelbare oordelen te leiden. De opsporing van de tekens in de tekst die binnen bepaalde - in historische, geografische en sociologische termen te definiëren - semiotische gemeenschappen geldig zijn, leidt terug naar de literatuur, haar produktie- en receptievoorwaarden, en maakt de bestudering van ‘literaire codes’ (wederom een ellips) mede tot object van de literatuurwetenschap. (Tot het object van de vergelijkende literatuurwetenschap behoren tevens de literaire codes in hun internationale aspect.) Het is niet zo dat deze laatste objectomschrijving die van de ‘literaire communicatiesituatie’ kan vervangen. Evenzo blijft ook de ‘literaire tekst’ object van de literatuurwetenschap, mits gerelateerd aan de literaire communicatiesituatie en opgevat als een produkt van codering dat om decodering vraagt. Op deze wijze kunnen de resultaten van een uitsluitend op de tekst gerichte literatuurbeschouwing worden gerelativeerd en binnen het nieuwe paradigma worden benut. De resultaten van de literatuursociologische en literatuurhistorische bestudering van bepaalde literaire communicatiestudies kunnen een belangrijke rol spelen in het onderzoek naar literaire codes, die weliswaar een beperkte geldigheid hebben, maar toch voldoende algemeen zijn om als waardevolle generalisaties te worden opgevat die het onderzoek naar de produktie en receptie van literatuur als een van de vele mogelijke communicatievormen een stap verder brengen. Op deze wijze kunnen de resultaten van onderzoek op het gebied van de literatuurgeschiedenis en de literatuursociologie dat | |
[pagina 191]
| |
het stadium van de generalisatie niet heeft bereikt, worden ingebouwd in een semiotische literatuurwetenschap die het verschijnsel literatuur in het grotere kader van de communicatietheorie bestudeert.
b. De gerichtheid van de onderzoeker op de literaire communicatiesituatie en op de conventies welke de produktie en receptie van teksten die onder bepaalde omstandigheden als literair zijn geaccepteerd, hebben gestuurd, heeft de invoering van nieuwe methoden met zich meegebracht. Zo is er een psychologisch apparaat nodig om verband te leggen tussen de esthetische component van de literaire receptie en de algemene cognitieve en emotieve functies van de recipiënt. Er is een sociologisch apparaat nodig om vast te stellen welke groepen recipiënten een voldoende gelijksoortige ontwikkeling en interesse hebben om te kunnen verwachten dat zij onder bepaalde omstandigheden en bij min of meer gelijke persoonlijkheidsstructuur op gelijksoortige wijze op bepaalde teksten zullen reageren. De sociologie kan bijdragen tot de formulering van criteria met behulp waarvan de semiotische gemeenschappen kunnen worden beschreven die in feite de makers van de literatuurgeschiedenis zijn. Het beroep op de psychologie en de sociologie leidt, voorzover het onderzoek naar hedendaagse literatuur betreft, tot het ontwerpen en hanteren van tests en enquêtes. Studenten die bereid zijn in dit onderzoek als proefpersonen op te treden, zullen kennis maken met de experimentele literatuurwetenschap. Voor zover het onderzoek op het gebied van de oudere literatuur betreft - en dat zal meestal het geval zijn - is een reconstructie van de historische communicatiesituatie vereist. Dergelijke reconstructies zijn ook in het verleden beproefd al is de aandacht voor de recipiënt dikwijls gering geweest. Het gebrek aan betrouwbare bronnen vormt hierbij soms een probleem. De aandacht voor de historische recipiënt leidt uiteraard tot de analyse van (de historische) literaire kritiek, maar kan zich bovendien tot archiefonderzoek uitstrekken.Ga naar voetnoot34. De reconstructie van historische communicatiesituaties moet echter gericht zijn op het opsporen van regelmatigheden in lezersreacties die teruggaan op bepaalde conventies in de teksten. Op deze wijze zou het onderzoek naar lezersgedrag kunnen bijdragen tot de reconstructie van de codes die ertoe hebben geleid dat bepaalde teksten als literair zijn geaccepteerd. Voor de beschrijving van literaire codes zal de semiotiek het kader moeten bieden, maar het semiotische apparaat is op dit moment nauwelijks tegen deze taak opgewassen. Het is hier niet de plaats om de methode van de analyse en de beschrijving van literaire codes te bespreken. Volstaan moet worden met de suggestie dat de structuralistische semantiek, met inbegrip van de beschrijving van semantische velden en hun onderlinge samenhang, en het onderzoek naar tekstcoherentie, met inbegrip van de beschrijving van narratologische en overige compositorische organisatieprincipes, een belangrijke bijdrage kunnen leveren. Daarbij zal het gezien het door literaire teksten onder bepaalde omstandigheden bereikte esthetische effect steeds moeten gaan om de confrontatie met niet-literaire, of eens als literair geaccepteerde maar inmiddels afge- | |
[pagina 192]
| |
wezen codes. Deze fase van het onderzoek is bij uitstek ‘vergelijkend’. Zij steunt op wat de Russische Formalisten ‘de aflossing van de systemen’ hebben genoemd.
c. De herformulering, uitbreiding en tevens specificering van het object van de literatuurwetenschap leidt ook tot een nieuwe visie op de wetenschappelijke relevantie van het vak. Als gevolg van de aandacht voor verschillende publieksgroepen en receptiecontexten wordt een strikt onderscheid gemaakt tussen lezer en onderzoeker, tussen de historische ontvangst van bepaalde teksten en de eigen evaluatie. De wetenschappelijke bestudering van literatuur beoogt, anders dan New Criticism of de Britse pendant ervan, ‘practical cirticism’, noch de overdracht van literaire waarden, noch de vorming en instandhouding van een literaire traditie. Binnen de nieuwe literatuurwetenschap is de overdracht van literaire waarden en de vorming van literaire tradities daarentegen voorwerp van onderzoek. Binnen het nieuwe paradigma zijn wetenschapsbeoefening en onderwijssituatie, c.q. literatuurwetenschap en literaire kritiek, strikt gescheiden. Naar mijn mening zal dit zowel aan de literatuurwetenschap als aan de literaire kritiek en het onderwijs ten goede komen. Indien men het onderscheid tussen zuivere en toegepaste wetenschap aanvaardt, behoren literatuurkritiek en literatuuronderwijs die van de resultaten van de literatuurwetenschap gebruik maken, tot de toegepaste literatuurwetenschap. Doordat de nieuwe literatuurwetenschap niet uitsluitend is gericht op het onderzoek naar de historische reeks van bestaande teksten, maar vooral op de bestudering van de hoedanigheid, aanvaarding en afwijzing van literaire codes, mede in relatie tot meer algemene communicatievormen, is zij tevens op het heden en de toekomst gericht. Anders dan T.S. Eliot het voorstelde,Ga naar voetnoot35. wordt de reeks bestaande werken niet slechts in geringe mate veranderd door de verschijning van een nieuw werk; de historische reeks kan door nieuwe teksten totaal worden ontkend of in vergetelheid geraken. De kennis van bepaalde literaire codes, mogelijk nog geen honderd jaar oud, kan bij grote delen van het lezerspubliek verloren gaan of wordt door nieuwe lezersgroepen niet meer aangeleerd. De vertolking van bestaande teksten is niet meer in handen van enkele experts die zich de benadering van de éne, adequate interpretatie ten doel hebben gesteld, maar de verschillen in interpretatie worden gelegitimeerd door verschillen in interesse en receptiecontext. Hierdoor heeft de nieuwe literatuurwetenschap zich geëmancipeerd van oude opvattingen van traditie en cultuuroverdracht. Inzicht in deels naast elkaar bestaande, deels elkaar aflossende literaire systemen zal ons dichter bij de oplossing van het vraagstuk van het esthetische effect van teksten kunnen brengen, een probleem dat weliswaar grotendeels tot het ressort van de psycholigie behoort, maar juist ook voor de verklaring van de ontwikkelingsgang van de literatuurgeschiedenis van groot belang is. Hypotheses over de opkomst en het verval van literaire codes in uiteenlopende cultuurgebieden zullen in de experimentele esthetica benut kunnen worden.Ga naar voetnoot36. Met het oog hierop dient de vergelijkende literatuurwetenschap zich niet tot de bestudering van contactrelaties te beperken. Het gaat immers om gegevens betreffende ontwikkelingen die zich onafhankelijk van elkaar hebben vol- | |
[pagina 193]
| |
trokken, zodat de algemene aspecten van de aanvaarding en afwijzing van literaire codes zichtbaar worden.
d. De maatschappelijke legitimering van de strikt op de tekst gerichte immanente literatuurbeschouwing heb ik ten dele reeds onder het vorige punt behandeld. Als gevolg van de vermenging van wetenschapsbeoefening en cultuuroverdracht, van analyse en evaluerende interpretatie, kon wat in feite maatschappelijke relevantie was voor wetenschappelijke relevantie worden aangezien. De instandhouding, uitbreiding en herziening van de canon is tot op heden een belangrijke factor geweest in de maatschappelijke legitimering van de literatuurwetenschap, met inbegrip van de vergelijkende literatuurwetenschap, vooral voorzover deze zich heeft ingelaten met de evaluerende begrenzing van het begrip ‘wereldliteratuur’.Ga naar voetnoot37. Ook in andere opzichten is de maatschappelijke rechtvaardiging van de vergelijkende literatuurwetenschap vrij geprononceerd geweest. Baldensperger meende dat de vergelijkende literatuurwetenschap tot een ‘nouvel humanisme’ kon leiden.Ga naar voetnoot38. Anderen zagen in de vergelijkende literatuurwetenschap een middel om bewondering te kweken voor de geestesprodukten van andere volken en zodoende een bijdrage te leveren tot de wereldvrede.Ga naar voetnoot39. De oude legitimeringen kunnen worden gehandhaafd voor wat zij waard zijn of met een cynisch gebaar worden verworpen. In het laatste geval dienen nieuwe legitimeringen zich aan, die in overeenstemming met het nieuwe paradigma onder meer betrekking hebben op de maatschappelijke relevantie van inzicht in het verschijnsel literatuur als een van de succesvolle vormen van menselijke communicatie, - inzicht dat zijn nut kan hebben naarmate communicatiestoring steeds frequenter en dreigender optreedt. Meer inzicht in de wijze waarop in fictionele literatuur kennis wordt overgedragen die ook publieksgroepen aanspreekt die zich voor soortgelijke informatie in andere communicatievormen zouden afsluiten, zou gunstige gevolgen kunnen hebben voor de mate waarin de overheid bereid is de produktievoorwaarden van literatuur te beschermen en haar consumptievoorwaarden te verbeteren. (Voor wat het laatste betreft zou in de eerste plaats moeten worden gedacht aan een verbetering van het literatuuronderwijs op de middelbare scholen.) De literatuurwetenschap die zich tot bestudering van de tekst en niet meer dan de tekst beperkte, kon nimmer het belang van de cognitieve functie van literaire teksten (teksten met een esthetisch effect) en de verhouding daarvan tot kennisoverdracht in niet-literaire teksten bepalen. De vergelijkende literatuurwetenschap heeft in dit opzicht veel te bieden omdat zij de verhouding tussen de poëtische en de referentiële functie (R. Jakobson) in literatuur van verschillende cultuurgebieden zichtbaar kan maken en inzicht kan verschaffen in de maatschappelijke betekenis van literatuur, waarvan bij een myopische concentratie op de eigen literatuur, in het bijzonder de eigentijdse avant-garde, geen duidelijk beeld valt te vormen.
Recapitulerend kan worden gesteld dat het nieuwe paradigma de ontwikkeling van de | |
[pagina 194]
| |
vergelijkende literatuurwetenschap zal bevorderen, en wel omdat het problemen oproept die door de vergelijkende literatuurwetenschap kunnen worden beantwoord. De werkimmanente Interpretation, New Criticism en andere zg. autonomistische richtingen waren in principe onverenigbaar met de vergelijkende methode. Dit wordt bevestigd door de geschiedenis van de vergelijkende literatuurwetenschap in Italië, waar Croce en zijn leerlingen de vergelijkende literatuurwetenschap tot een marginale discipline hebben weten te reduceren.Ga naar voetnoot40. Maar het is een misverstand om in het nieuwe paradigma een terugkeer tot het oude positivisme te zien, a fortiori om deze terugkeer te willen bepleiten.Ga naar voetnoot41. Een dergelijke houding miskent het historische perspectief en ziet de methodologische reflectie in de nieuwe literatuurwetenschap over het hoofd. Veel van de verworvenheden van de immanente methode, zoals de gerichtheid op het creatieve moment (Croce, Wellek) en de aandacht voor de betekenis van formele kenmerken (Cleanth Brooks), blijven intact, maar dienen te worden ingepast in het nieuwe, semiotisch en communicatietheoretisch georiënteerde programma. Indien de comparatistiek de uitdaging van het nieuwe paradigma niet aanvaardt en geen bijdrage levert aan de oplossing van de problemen die thans in het randgebied van literatuurwetenschap en psychologie, sociologie, cultuurgeschiedenis en communicatietheorie ter discussie staan, zal zij zich noch als academische discipline, noch als afzondelijke tak van wetenschap, staande kunnen houden. De recente congressen van de ICLA die door een sterke theoretische component worden gekenmerkt, stemmen hoopvol,Ga naar voetnoot42. maar geven in zekere zin ook een geflatteerd beeld omdat congressen veelal plaats inruimen voor het nieuwe. Aan vele universiteiten zijn de curricula van de vergelijkende literatuurwetenschap dezelfde als twintig, dertig jaar geleden. Uiteraard zijn er in dit opzicht plaatselijk en landelijk grote verschillen. De discussie over de verschillende opvattingen van het vak is in volle gang en zal ook in de toekomst met te verwachten levendigheid worden voortgezet.
Instituut voor Vergelijkende Literatuurwetenschap, Rijksuniversiteit Utrecht |
|