Forum der Letteren. Jaargang 1977
(1977)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Langue/parole en competence/performance Alain BossuytSamenvatting. - Dit artikel probeert om vanuit de vergelijking van de Chomskiaanse en Saussuriaanse dichotomieën te komen tot een nauwkeuriger afbakening van kennis- en reëel objekt binnen de taalwetenschap. Aangetoond wordt dat de moeilijkheden in verband met de interpretatie van beide onderscheiden terug te voeren zijn op vormen van empiricisme. Voorgesteld wordt een viertermig definitiestelsel dat als samenvatting van beide dichotomieën kan worden beschouwd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.0.Chomsky's kritiekGa naar voetnoot1 op De Saussure kan tot twee kernen worden herleid:
Deze kritiek slaat op de traditionele opvatting van het langue/parole onderscheid, waarin beide termen rechtstreeks tegenover elkaar staan als twee domeinen van de langage, de taal in het algemeen, die elk twee gebieden van de taalwetenschap bepalen, een ‘interne’ en een ‘externe’ linguïstiek. Wie echter de Cours de linguistique générale (C.L.G.) openslaat op de definities van deze begrippen, merkt dat daarin nog een vierde term optreedt: de faculté de langage. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1.De bepalingen van deze vier termen, zoals die in de C.L.G. worden gegeven, kunnen als volgt worden samengevat.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De onderlinge relaties tussen de verschillende termen kunnen in het volgende schema worden weergegeven. (II)
De pijlen in dit schema duiden op voorwaarderelaties: het taalsysteem (langue) is de gebruiksvoorwaarde van het spraakvermogen (faculté de langage) en de eenheidsvoorwaarde tot de taalfeitelijkheid (langage); het spraakvermogen is de voorwaarde tot het taalsysteem als zijn produkt, en tot het taalfeit (parole) als gebruik van het taalsysteem door het spraakvermogen. De scheiding tussen kennis- en reëel objekt stemt in dit schema overeen met de scheiding tussen voorwaarden en feitelijkheden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.2.Deze weergave van het Saussuriaanse systeem verschilt in zoverre van de traditionele opvattingen, dat de bepaling van de langue als een deel van de langage er niet in is opgenomen. Opdat een dergelijke bepaling zinvol zou zijn, moet het mogelijk zijn te bepalen welk deel van de langage met de langue overeenstemt. Als globale taalfeitelijkheid is de langage een oneindige verzameling taalfeiten. Indien zij verschilt van het taalfeit is de langue, als deel van de langage, een deelverzameling ervan met meer dan één element. Indien de langue verschilt van de langage, betekent dit dat er minstens één taalfeit aan te wijzen moet zijn dat niet tot de langue behoort en wel tot de langage. De langue is echter de eenheidsvoorwaarde van de langage en als zodanig een kenmerk van alle taalfeiten. Hieruit kan worden afgeleid dat de langue het taalfeit niet kenmerkt als een verzameling haar elementen. Bij de ontleding van het taalfeit (‘le circuit de la parole’) maakt De Saussure een onderscheid tussen de daarin optredende elementen van de langue, de tekens, wat hij het ‘zuiver psychische’ gedeelte noemt, en de werking van het spraakvermogen, het ‘psycho-fysiologische’ gedeelte (C.L.G., 28-30). Dit onderscheid leert ons dat de langue het taalfeit kenmerkt door de aanwezigheid van haar elementen, de tekens. Het leert ons echter ook dat het taalfeit ook nog door iets anders wordt gekenmerkt: de werking van het spraakvermogen. Dit betekent dat een verzameling taalfeiten altijd iets meer bevat dan de daarin aanwezige elementen van de langue, en bijgevolg dat een verzameling taalfeiten nooit gelijk kan zijn aan de langue. Deze laatste kan dan ook nooit een deelverzameling zijn van de langage. Door de bepaling van de langue als het essentiële deel van de langage, maakt De Saussure zich schuldig aan een vorm van empiricisme. Kenmerkend voor deze kennistheorie is immers de bepaling van het kennisobjekt als het essentiële deel van het reëel objekt. Op die manier echter bevestigt zij twee tegenstrijdige beweringen. Enerzijds stelt zij dat het kennisobjekt verschillend is van het reëel objekt. Anderzijds herleidt zij dat verschil tussen twee onderscheiden objekten - het reëel objekt of de gegeven feitelijkheid, en het kennisobjekt of het produkt van de wetenschappelijke arbeid - tot een louter verschil tussen twee delen, het essentiële en het inessentiële, van één en hetzelfde objekt, het enige waarvan zij tenslotte het bestaan erkent, het reëel objekt. Dit zou betekenen dat alle kennis er altijd geweest is, voor het grijpen lag, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het alleen maar nodig was om die zaken weg te nemen, die er de toegang toe belemmerden (Althusser, 1968, 44-49). Dat bij De Saussure een dergelijke verwarring tussen kennis- en reëel objekt in het spel is, blijkt uit het feit dat de bepaling van de langue als een deel van de langage wel zinvol is, indien wij aan het woord ‘langue’ niet zijn technische betekenis van ‘taalsysteem’ toekennen, maar zijn gewone, alledaagse betekenis, die van ‘een taal’, zoals het Engels, het Nederlands of het Frans. Talen behoren immers wel tot de waarneembare feitelijkheid, en zijn als verzamelingen van alle taalfeiten die tot een bepaalde taal behoren, deelverzamelingen van de langage, de verzameling van alle taalfeiten en bijgevolg van alle talen. Het is echter zonder meer duidelijk dat geen enkele taal op het vlak van de algemene taalkunde tot het kennisobjekt bij uitstek, het essentiële deel van de taalfeitelijkheid, verheven zou kunnen worden; en dat elk taalfeit een element is van een taal. Wel is het zo dat in de praktijk van de taalkundige beschrijving, de eenheid die door een beschreven taalsysteem wordt bepaald, de eenheid is van een taal. Het is dus juister om het schema (II) om te vormen tot:(III)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.3.Het vasthouden aan de bepaling van de langue als een deel van de langage leidt tot de volgende weergave van de langue/parole dichotomie:(IV)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij deze opvatting verdwijnt het spraakvermogen als term van het systeem. Het wordt opgenomen in de parole, die daardoor de waarde krijgt van ‘alles wat niet tot de langue behoort’ (C.L.G., 36). Het vervallen van dit onderscheid is noodzakelijk om tot een dichotomie te komen, omdat langue en parole in (II) niet rechtstreeks tegenover elkaar staan, maar wel langue en spraakvermogen. Wanneer daarenboven de langue alleen, tot kennisobjekt van de taalkunde wordt verheven, wat bij deze opvatting ondanks de vrome wens voor een ‘linguistique de la parole’ bijna onvermijdelijk is, dan leidt deze dichotomie inderdaad tot de reduktie van het kennisobjekt tot een inventaris van tekens, en ligt hierin de rechtvaardiging van het eerste punt van Chomsky's kritiek. Daar het spraakvermogen verantwoordelijk is voor het vormen van verbindingen van tekens, betekent het verdwijnen van deze term uit het kennisobjekt ook, dat deze theorie in moeilijkheden zal komen, zodra zij zich geplaatst ziet voor het probleem om de syntaxis te behandelen. Hiermee is ook het tweede punt van Chomsky's kritiek gerechtvaardigd. Beide punten van Chomsky's kritiek op het Saussuriaanse systeem zijn dus te herleiden tot een aanval op de bepaling van de langue als een deel van de langage. De lezing van het systeem die wij in (III) hebben gegeven, neemt deze bepaling niet over, en is dus niet aan dezelfde kritiek onderhevig. In die zin kunnen wij haar een Chomskiaanse lezing van de C.L.G. noemen. Ideaal zou zij volkomen in overeenstemming moeten zijn met de scheiding die Chomsky aanbrengt tussen kennis- en reëel objekt binnen de taalkunde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.0.Binnen de generatieve taalkunde is de ‘grammatika’ het centrale begrip. Van meet af aan wil zij een theorie zijn die het formuleren en evalueren van grammatika's tot doel heeft. Om de waarde van het competence/performance-onderscheid binnen deze theorie te beoordelen, moeten wij ons dus afvragen welke verduidelijking van het grammatikabegrip deze dichotomie oplevert. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.Competence is bepaald als datgene waarvan de grammatika een beschrijving is, performance als de waarneembare taaluiting, het taalfeit. Merkwaardigerwijs leidt de hierboven gegeven bepaling van het com- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
petencebegrip tot het dubbel gebruik van de term grammatika: nu eens wordt met deze term verwezen naar het produkt van het taalkundig onderzoek, dan weer naar de competence zelf. ‘No confusion’, schrijft Chomsky, ‘should result from this standard usage if the distinction is kept in mind.’ (Chomsky en Halle, 1968, 4). Het onderscheid dat hier om elke verwarring te vermijden voor de geest moet staan, is het onderscheid tussen kennis- en reëel objekt. Dit betekent dat de competence, bij om het even welke interpretatie van de dichotomie, ondubbelzinnig tot de taalfeitelijkheid moet worden gerekend, omdat anders dit begrip zich niet meer van het grammatikabegrip zou onderscheiden, en dit laatste elke band met de empirie zou verliezen. Dan zou de grammatika verworden tot een zuiver formele bezigheid, een logische aangelegenheid die alleen haar eigen coherentie als norm kent. Het metaforische gebruik van de term grammatika met betrekking tot de competence wijst er daarenboven op dat deze laatste gelijkvormig met de grammatika wordt verondersteld. Als wij dus een verdere inhoudelijke bepaling van de competence willen geven, volstaat het om het grammatikabegrip verder te ontleden, en de aldus bekende eigenschappen op de competence over te dragen. Een generatieve grammatika moet twee taken zien te vervullen:
Funktie (IV, a) stemt overeen met die van het spraakvermogen: zij speelt dezelfde rol als het spreken en het horen (ook al wil zij er geen model van zijn), en weerspiegelt als zinsvormingssysteem ook het vermogen om woorden met elkaar te verbinden. De funktie (IV, b) stemt overeen met die van het taalsysteem: immers, het welgevormdheidsoordeel is niets anders dan het oordeel of een zin al dan niet tot een taal behoort, en is dus gelijk aan de rol van het taalsysteem als eenheidsvoorwaarde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.Het is nu mogelijk om onze lezing van het Saussuriaanse systeem met de Chomskiaanse dichotomie in het volgende schema te vergelijken: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit dit schema blijkt dat het samengaan van de verklarende funkties van taalsysteem en spraakvermogen binnen het grammatikabegrip, de onduidelijkheid van de relatie tussen competence en performance tot gevolg heeft. Ondanks alle ‘rationalistische’ geloofsbelijdenissen maakt ook Chomsky zich hier schuldig aan een vorm van empiricisme: hij stelt immers dat het kennisobjekt van de taalkunde, de grammatika, gelijk is aan een deel van de taalfeitelijkheid of het reëel objekt, de competence. Dit resulteert in de onduidelijkheid van de relatie tussen dit deel, dat een verklaring zou moeten zijn van het geheel, en de overige delen van de taalfeitelijkheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.Het samengaan van de verklarende funkties van spraakvermogen en taalsysteem kan theoretisch op twee verschillende manieren worden verwezenlijkt:
De benaming ‘welgevormdheid’ alleen al wijst erop dat Chomsky gekozen heeft voor (VI, a). Deze keuze blijkt ook uit de volgende aanhaling: ‘It seems that interpretations are imposed upon them (t.w. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een reeks ongrammatikale zinnen) by virtue of analogies that they bear to nondeviant sentences.’ (Chomsky, 1965, 76). Deze keuze heeft echter tot gevolg dat de regels een dergelijke graad van komplexiteit moeten verkrijgen, dat zij geen enkele toetsing als model voor het taalgebruik suksesvol kunnen doorstaan. Evenmin kan het regelsysteem echter gelden als model van de kennis van zijn taal die een spreker bezit, en die aan zijn feitelijk taalgebruik ten grondslag ligt, omdat het als zinsvormingssysteem al een deel van dat taalgebruik voor zijn rekening neemt.Ga naar voetnoot2 De tweede mogelijkheid, (VI, b), houdt in dat binnen de grammatika een zorgvuldig onderscheid wordt gemaakt tussen de verklarende funkties van spraakvermogen en taalsysteem, en stemt dus in principe overeen met de in (III) gegeven lezing van het Saussuriaanse systeem. De competence is daarin een overbodig begrip. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.Wij willen deze lezing voorstellen als basis voor verder onderzoek. Daartoe is het nodig dat wij nagaan op welke manier dit schema de verschillende gebieden van de taalkundige aktiviteit bepaalt. Op grond van de wederzijdse voorwaarderelatie tussen taalsysteem en spraakvermogen, is het mogelijk om dit schema in twee verschillende richtingen te doorlopen. De eerste mogelijkheid vertrekt vanuit het taalsysteem en loopt over het spraakvermogen om te komen tot het taalfeit. Zij levert een model op van het taalgebruik en stemt overeen met de synchronie. De tweede mogelijkheid vertrekt vanuit de werking van het spraakvermogen, zoals waar te nemen in het taalfeit, om te komen tot het taalsysteem. Zij bepaalt het gebied van de taalverwerving en van de diachronie. Tegenover de klassieke bepaling van diachronie en synchronie, heeft deze bepaling het voordeel dat zij los staat van elke verwijzing naar de tijd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|