| |
| |
| |
De smalle Mens
Aan André Malraux
Parijs, 12 December.
Ik dacht twee maanden geleden voor mijzelf tot een konklusie gekomen
te zijn, maar men ontkomt niet zo gemakkelik aan een obsessie. Mijn
vriendenkring spreekt en leest over niets anders meer dan over het ‘komende’,
ik word verplicht mij telkens opnieuw uit te spreken, partij te kiezen in
teorie, in afwachting dat het metterdaad zal zijn. Twee gesprekken met D. wil
ik hier noteren, omdat het een geheel nieuwe kennis en een eerste kontakt
betreft: het type van de intelligente jonge Fransman van de middenstand, handig
in het praktiese leven en toch met alle belangstelling voor de kultuur, bereisd
en misschien wel talentvol, gegeven een meer dan gewone neiging voor muziek. De
eerste keer dat ik hem ontmoette, sprak hij over Gide:
- Ik kan hem niet meer lezen. Hij heeft mij vroeger geïnteresseerd,
toen ik belang stelde in het protestantisme; hij was toen de belangrijkste
protestante schrijver van Frankrijk. Nu kan ik in hem alleen de meneer zien die
achter een deur staat te loeren naar kleine ongerechtigheidjes, bedreven door
knapen. In L'Immoraliste was het al zo; in Les
Faux-Monnayeurs wordt het erger. Het wordt de rechtvaardiging bij uitstek
van de walgelikste exemplaren van de Franse jeugd: jongetjes die zich anders
hadden moeten neerleggen bij hun mediokriteit en die nu de glorie van hun
anders-zijn uitleven, denken zij; al de kleine homosexuelen die je zien kunt in
de Select. Een jeugd die door Lenin zou zijn heengegaan, had
een andere allure. En zij, die nu nog anders willen, zijn meestal bedorven:
getuige al de surrealistjes die tot het kommunisme overgaan, Louis Aragon die
eindelik eens een echt revolutionair gedicht schrijft en, als hij er last door
krijgt met de politie, verklaart dat het immers maar literatuur is. En de
belachelike kommunistiese belijdenis van Gide zelf dan, in de Nouvelle Revue Française, met een draai naar hier | |
| |
en een draai terug naar daar, zoals hij trouwens altijd geweest is. Hij voelt
zich o zo kommunisties worden in het begin, om te eindigen met het praatje dat
hij toch maar niet heelemaal toe zal treden - waarom? omdat hij nu eenmaal Gide
is. Neen, geef mij iets anders dan zoiets!
Ik had het stuk van Gide niet gelezen, maar dat de houding zo zou
zijn, was meer dan aannemelik. Men kan moeilik een esprit non
prévenu, en sans pente zijn, om te eindigen aan de voet,
niet eens van het kruis, maar van meneer Joessoef Dsjoegalsjwili, gezegd
Stalin. Dat Gide voornamelik een demoralisator en verontruster van de jonge
burger is geweest, was voor mij geen onthulling: maar als men in zekere
opzichten nog door hem ‘bevrijd’ geworden is, kan men beter zichzelf herkennen
voor wat men was, dan hèm te verwijten dat enige minderwaardige individuën door
zijn schuld een graadje onmogeliker geworden zijn. Zo ongeveer luidt mijn
verdediging. Ik voeg er aan toe: - Een golf van reaktie komt na iedere invloed
van een groot man. Ik hoor naar u en verbeeld mij dat men honderd jaar geleden
iemand als u op eenzelfde manier de reaktie had kunnen horen uitspreken tegen
Rousseau. Het is al heel mooi dat uzelf dan toch ook Gide's invloed hebt
ondergaan. - Neen, dat heeft hij niet; hij heeft zich alleen maar voor hem
geïnteresseerd, hoofdzakelik voor zijn protestantisme. - Deze bizondere
belangstelling ontgaat mij, zodat ik het antwoord schuldig blijf. - Bovendien
vond hij de meeste boeken van Gide vervelend. - Het is iets
dat ik meer gehoord heb, en waar ik zelf nooit last van had. Ik vraag hem of de
glorie van het kommunisties credo, zoals dat uitgeleefd wordt door de kleine
Leninisten, die niet in de Select samenkomen maar op andere
plekjes, hem imponeert of zoveel sympatieker is. Hij zegt natuurlik op een vage
manier zoiets van ‘toch meer’.
In een volgend gesprek vraag ik hem of hijzelf kommunist is. Hij is
het; en, zegt hij erbij, niet alleen op de intellektuele, de z.g. salon-manier.
Ik neem het aan; hoe zou ik anders? Wij praten dus technieser over het
‘komende’; | |
| |
ik formuleer mijn bezwaren tegen de U.R.S.S., hij
antwoordt dat de kommunistiese staatsvorm in Frankrijk, in het Westen over het
algemeen, nooit zó zal kunnen zijn. De hoogmoed van het individu, die hoogmoed
waartoe het hele individualisme immers te herleiden valt, is nòg te benutten,
volgens hem, maar in een team, in een samenwerking voor een gemeenschappelik
resultaat. Dat de trots en de hoogmoed zich voortaan daarheen richten! In een
wereld die bezig is zich te reorganiseren, is het bovendien beter zelf mee te
doen, dan te ondergaan. En hier tussendoor, een bijna romantiese uitbarsting
vóór de ‘révolution permanente’, vóór Trotsky tegen Stalin. Ik ben het in mijn
gevoel geheel met hem eens, maar voor de goede orde in deze gesprekken, spreek
ik hem tegen; ik voer precies zoals het behoort tegen hem aan wat men tegen mij
heeft aangevoerd: het voorbije stadium dat door Trotsky wordt vertegenwoordigd,
zijn niet te ontkennen nederlaag, dat de resultaten hem ongelijk geven, dat het
er niet op aankomt wat de geschiedenis later zeggen zal, dat de revolutionair
rekening moet houden met wat nu bereikt wordt, dat het er
niet op aankomt of Trotsky een held is en een reus en Stalin een vuilik en een
‘petit-bourgeois’ (verwijt van Trotsky zelf, dat door hem gebruikt werd), dat
het materiële resultaat van de revolutie, ook als zij geen revolutie meer is,
voor de kommunist alleen tellen mag. O, men zou ook nog trotskyst kunnen
worden, en in Spanje werkzaam proberen te zijn, of de orders van de meester
gaan inzamelen te Konstantinopel. Maar in dit gesprek gaan wij aan deze
mogelikheid voorbij. Als wij van tafel zijn opgestaan en weer buiten lopen: de
nachtlucht heeft soms een bizondere invloed op zulke gesprekken - komt er een
ander element in het onze: de kunst. Het individualisme dat in de kunst van een
bourgeoise maatschappij iedere mogelike uiting achter zich
heeft, dat zelfs de dekadentie van het oververfijnde heeft uitgeput, moet
immers alleen nog maar lijken kunnen voortbrengen. Hij houdt niet van Gladkov
natuurlik, want in zo'n geval spreekt men over het beginstadium van de
| |
| |
nieuwe kunst, maar hij voelt ook niets voor Barnabooth. - Vreemd, want de enkele boeken die hij noemt als
goed en losstaand van auteursprodukties, zijn nog individualisties genoeg: uit
onze twee gesprekken heb ik enige titels onthouden: Le Grand
Meaulnes, Les Enfants Terribles, A High Wind in Jamaica, Don Segundo Sombra,
Les Conquérants. Maar nu zegt hij: welke namen zijn er
te noemen, in de hele kunst van de laatste tijd? Ik zou hem tien namen kunnen
noemen, zonder enige moeite, bewonderenswaardige, overtuigende, en vooral, wat
mij oneindig meer waard wordt dan al de rest: sympatieke;
maar in de draai die het gesprek genomen heeft, zou het ontakties zijn. Ik zeg
dus dat ik het niet weet, dat de toekomst wel beslissen zal; een toekomst van
300 jaar na de kommunistiese faze, als men aan een volstrekt oordeel geloven
wil. Hij komt met koppigheid terug op de grootste mogelikheden van onze tijd:
op de meesterwerken die koöperatief te realiseren zijn - en of ik mij vergis of
niet, zijn zwakke plek komt voor mij bloot: ik verdenk hem ervan dat hij, om
zijn kunst te realiseren, ontslagen zou willen zijn van zijn
individualistiese zelfkritiek, dat hij van een nieuwe wereldvorm verwacht dat
zij hèm - wat doet die titel ‘individu’ er tenslotte nog toe? - tot produceren
in staat stelt; omdat, zegt hij zelf met een Germaans-filosofiese machtspreuk,
produceren de eerste en laatste bestemming is van de mens. Ook in de
buitenlucht wordt de atmosfeer weer zo, dat ik opeens naar Tahiti verlang. Voor
de goede orde van het gesprek voer ik aan dat er nog een andere mogelikheid
bestaat dan die van door een nieuwe beschaving bevrucht te worden, altans bij
een groot talent, voeg ik er met nadruk aan toe - als hadden
natuurlik alleen grote talenten belang, - nl. van met de
grootheid der wanhoop tegen de nieuwe tijd te getuigen, de
zwanezang te zingen van het individualisme, de kunst-Simson te zijn tussen
alles wat instort. Binnen mijzelf gaat het gesprek mij niet meer aan. Ik denk
terug aan de volstrekte waarheid van een argument dat ik hem een halfuur
geleden gaf: Als het kollektivisme mij opruimde door mij te empaleren,
| |
| |
zouden mijn ingewanden mij nog voor het laatst
toeschreeuwen wie ik en ik alleen ben.
Bellevue, 15 December.
Eerst nu het stuk van Gide gelezen: bladzijden van het dagboek dat
sedert enige tijd in de N.R.F. gepubliceerd wordt, en waarvan
de oudste notities als onuitgegeven zullen voorkomen in het eerste deel der
verzamelde werken dat dezer dagen uitkomt. Hoe roerend valt zoiets samen: het
bezorgen van de verzamelde werken, en dit einde dan toch voor de zoekende
geest. Van eind Januari tot half Juni schijnt de ‘bekering’ zich te hebben
voltrokken. Pijnlike indruk, door stijl en ritme reeds, van een verouderde
Gide, die zijn eigen vermoeienis en wrakheid opmerkt, die naar een kruk schijnt
te zoeken en naar een slotlevensbeschouwing, iets dat hij nog uitgesproken wil
hebben vóór zijn dood. Ik konstateer met grimmige vreugde dat het ekonomiese
gedeelte van de kwestie hem, op deze leeftijd, even duister schijnt te zijn als
mij. - Ces questions politiques, économiques, financières sont
d'un domaine où je ne m'aventure qu'avec crainte, poussé par une interrogation
grandissante. Mais ce que je sens de plus en plus, c'est l'inextricable
embrouillement de tous ces problèmes. Ces questions sont si compliquées que
plus qu'on s'en occupe moins on y voit clair, moi du moins. - Toch schijnt
de U.R.S.S. hem volmaakt te bekoren; hij spreekt van niets minder dan van zijn
leven te geven: de 23e April kan hij het credo uitspreken, waarvan hij zich tot
dusver onthouden heeft - déconvaincu, zegt hij; maar nu is
het: S'il fallait ma vie pour assurer le succes de l'U.R.S.S., je
la donnerais aussitôt... Niet eens van een andere kommunistiese vorm in
Frankrijk, maar van de U.R.S.S.; twee maal (de 30e Januari en de 21e Februari)
wijst hij toch op de waarde van het individualisme; de eerste maal met een
soort trots: La valeur spécifique de l'individu. Du danger pour
une société, fût-elle communiste, de n'en point tenir compte. Ofschoon het
dan reeds gaat om, laat ons | |
| |
altijd voorzichtig blijven:
‘l'individualisme... bien compris’. Later is het:
Un communisme bien compris a besoin de favoriser les individus de
valeur, de tirer parti de toutes les valeurs de l'individu. Die dingen
moesten niet met elkaar in strijd zijn, niet zulke dwaze tegenstellingen
vormen, men kan altijd proberen ook in de botte praktijk wat subtiliteit te...
wensen, als men wat nadruk legt op het wel begrijpen. (Laat ons vooral niet
vergeten, dat wij elkaar liefst wèl moeten begrijpen!) Een soort exkuus komt
later (7 April): Il peut y avoir une immense joie à se sentir en
communion parfaite avec les autres - wel te verstaan: à
condition que ces ‘autres’ ne soient pas des tricheurs. - Het zal wel
verboden zijn om bij deze gewijde overgave te denken aan een van de minst
vervalste massaverdwazingen: het zich één voelen met ‘de anderen’ die hun huid
zullen geven op het slagveld, in een heerlik èchte roes, die niet één atoom van
onderscheidingsvermogen overlaat betreffende de vuigste bourgeois-financiers,
die in het spel zouden kunnen zijn. Zij die valsspelen, staan wel achter de eerlik-spelende ‘anderen’; voor de echtheid van diè kan
wat tromgeroffel instaan. Maar toen men nog valsspeelde, wat men nu natuurlik
nooit meer doen zal, voelde Gide zich geroepen in de oppositie te zijn, zich te
onderscheiden van de ‘anderen’: Comment ne pas se sentir
individualiste parmi les conventions d'une société bourgeoise? Ici le
Utinam ex vobis unus devient honteux. - En adieu,
individualistiese kracht, waarde, en wat nog meer zo nuttig kon zijn! Wie zijn
leven kan geven, en nog wel zo direkt, heeft ook wel geen moeite met de gift
van zijn individualisme. Het is alleen vreemd, dat de verzamelde werken nog
voortgaan te verschijnen, zorgen te vragen, alsof ook zij hun woordje zouden
willen spreken vóór de dood. Men kan, als bewonderaar van Gide, één ding
verlangen: dat hij zijn laatste levensjaren altans in de U.R.S.S. doorbrengt,
dat hij nog enige klassen doorloopt van het marxisme, dat hij van dichterbij de
toestanden bestudeert die hij zegt te willen helpen verbeteren, dat hij zich in
het nauwste kontakt brengt met de fabrieken en | |
| |
machines van dat
heroïeke, dat voor de bekeerling toch bekoorlike land. Anders wordt het niet
alleen pijnlik, als de slecht-verantwoorde ontknoping van een toneelstuk, maar
pueriel als een sibillijnse verklaring die men krijgen zou voor een niet
nagekomen, een door de ontvanger verkeerd begrepen belofte. De 13e Juni bepaalt
André Gide nogmaals de waarde van wat hij had te geven, en besluit:
Au demeurant parfaitement inapte à la politique. Ne me demandez
donc point de faire partie d'un Parti. - Zal men het hem werkelik niet
vragen? En als men het hem vraagt, liever dan zijn leven? Men zou weleens niet
tevreden kunnen zijn met de morele steun alleen van deze dagboekbladzijden.
Maar de rest schijnt te vallen buiten de verzamelde werken, het dagboek daarin
zou zo fraai op deze slotakte kunnen eindigen. Enige dagen geleden, toen ik in
de brieven van Lawrence las dat hij een soort fanfaronnade proefde in
Les Faux-Monnayeurs, leek de beschuldiging mij ongerijmd;
hierna, begin ik Lawrence's bedoeling te begrijpen. Misschien is het woord
slotakte dat ikzelf gebruik, ook minder figuurlik dan op het eerste gezicht
lijkt. Dit dagboek van Januari tot Juni 1932 doet denken aan een jubileumstuk,
waarin de akteur, oudgeworden maar zo overtuigd, roerende akcenten vindt, die
naar alle kanten inslaan. Wat een prachtige bekering, tenslotte, wat een
vermoeienis van oudgeworden zoeker, wanneer heel de rest er niet meer toe deed!
Het is Gide die Gide weggeeft, verraad plegend aan Gide, maar hem zodoende des
te hoger plaatsend.
16 December.
Ik heb M. mijn teleurstelling geschreven. ‘Je zult mij morgen
misschien zeggen dat hij altans volmaakt eerlik was, en je kunt gelijk hebben;
de indruk die ik nu heb, en die zuiver moet zijn, is pijnlik.’ - Hij antwoordt
mij als gewoonlik tussen de drukte door: ‘Je brief is meer een dialoog met
jezelf dan met mij. En je vergeet één ding: dat over 50 jaar ook in de
burgermaatschappij het individualisme even onmogelik zal
zijn.’ - Is het onvermijde- | |
| |
lik waar, en is ieder Tahiti dan een
herinnering? Maar dan, mijn individualisme heeft een snelle berekening gemaakt:
‘Over 50 jaar, ben ik 83.’ Egotisme, egoïsme, de dekadentie die ieder
kristelike en ieder S.D.A.P.-rijmelaar in mij vinden kan, het is mij om het
even, ik antwoord nu op een onontkoombaarheid. Als mijn zoon kan leren zo ruim
mogelik kollektief te zijn, des te beter voor hem; en moge de kommunistiese
vorm hem ervoor bewaren te worden ‘gefordiseerd’!
17 December.
Op het ogenblik dat de logika van mijn betoog mij meesleept, dat het
lijkt of ik vijandig word tegenover iets dat zich nu als een obsessie aan mij
opdringt, maar waaraan ik vóórdien nooit met vijandschap heb gedacht, dat ik
zelfs met vriendschap gezocht heb, verzet ik mij tegen de situatie, tegen al
wat door ruwheid, overhaastheid, politiek, mijn ware gedachte vervalst.
Il me semble que vous souffrez surtout d'une impression
de séparation des gens pour qui vous avez estime ou affection, schreef M.
nog.
Ik heb dikwels de slotregels in mij horen weerklinken van een sonnet
van Wilde, uit zijn jeugd; ik zoek het nu op en bevind het van begin tot eind
bewonderenswaardig: zo weinig esteties, zo volkomen juist en troostend, waar
het dagboek van de strenge Gide - de Gide met de te rechte mond om te liegen -
mij ontgoochelt. Het estetisme van Wilde was werkelik het dik-opgelegde; de
diepere Wilde heeft nu nog een levende waarde. Het is waar dat het om
anarchisten gaat, meer dan om enige wereldvorm, in dit Sonnet to
Liberty:
Not that I love thy children, whose dull eyes
See nothing save their own unlovely woe,
Whose minds know nothing, nothing care to know,
-
But that the roar of thy Democracies,
Thy reigns of Terror, thy great Anarchies,
Mirror my wildest passions like the sea
And give my rage a brother -! Liberty!
| |
| |
For this sake only do thy dissonant cries
Delight my discreet soul, else might all kings
By bloody knout or treacherous cannonades
Rob nations of their rights inviolate
And I remain unmoved - and yet, and yet,
These Christs that die upon the barricades,
God knows it I am with them, in some things.
De wilde broeder aan wie hij toèn dit sonnet kon hebben opgezegd, de
Wolodja van Sawinkov bijv., had hem met een grote hand kunnen slaan op zijn
dikke estetenmond. Als die broeder toen ook prakties was geweest, niets dan
omverwerpend en opruimend, en niets anders meer begrijpend, niets, niets,
niets. Als hij toen, met een baard en verwarde haren, met revolvers in zijn
jas- en bommen in zijn broekzakken, ook had gezegd dat het er niet op aankomt
te begrijpen, dat men genoeg begrepen heeft als men een geranselde jeugd heeft
gehad. De geranselde jeugd is een vervloekt machtig argument voor wie later
niets meer begrijpen wil, of kan; voor wie wat bot en simpel zijn moet om sterk
te staan als revolutionair, en wie deze botheid dus met trots inroept en
zegent; wie nooit de tijd had, welbeschouwd, noch hebben zal,
om wat fijner te voelen en wat meer gekompliceerd. De brutaliteit van het zich
klakkeloos weggeven voor een betere wereld is op zichzelf iets volmaakts,
voorwaar: in deze volmaaktheid leven en sterven, geeft zelfs aan een buffel een
weinig mindere dan apostoliese betekenis. En de apostels van het geweld en van
de wraak zijn dan nog sympatieker dan de nieuwe schoolmeesters en
politieagenten, de nieuwe wetgeverij.
Het wordt voor een kommunist als Gide een daad van ongehoorde moed
misschien om te protesteren (zoals hij het nog doet) tegen de goedkoopheid, het
programmatiese, de onbelangrijkheid, welbeschouwd, van Gladkov's Cement; hij wijst dan ook gauw op Tsjechov en Ehrenburg als
tegenhangers. Voor iemand die nu eenmaal de schrijversdeformatie heeft, is het
karakter van de litera- | |
| |
tuur anders wel een der onthullendste voor
het leven: de U.R.S.S. geeft een literatuur van gegalonneerde hulponderwijzers,
van revolutionaire feldwebels, met prengels van gewapend beton tot ideaal, en
vrouwen die naar dit zelfde ideaal misvormd zijn. Het geeft een treurig idee
van de ‘nieuwe mens’, in zijn kollektivisties tussenstadium altans.
Maar is alles dan literatuur? Misschien wel, voor een schrijver; maar
dan een literatuur die niettemin het leven kan zijn, zoals de
vrouw de vrouw zijn kan, voor de onanist. Want iedere schrijver is immers in zekere zin een onanist; of hij zou
geen schrijver zijn; hij zou zijn bevrediging zoeken in het werkelike leven,
als stil genieter of als avonturier, inplaats van de zelfbevrediging door
gedachten, door vizioenen, door de pen. Men ontkomt niet aan zijn wezen, zolang
het kollektivisme de menselike aard ook niet uniform heeft gemaakt, en een Gide
die kommunist wordt, heeft bitter weinig kans om een Lenin of Trotsky te
worden, ook als hij zich veertig jaar eerder had ‘bekeerd’.
19 December.
Moedeloosheid en wrevel om iets te lezen dat aktueel is. De
onbenulligste boekjes worden aangekondigd met ‘algemener’ strekkingen,
onverschillig of zij in Duitsland uitkomen, in Engeland of zelfs in Holland.
Theun de Vries, die zijn Rembrandt in de maan gebakken had, stylisties zijn
Muze bevrucht op de manier van de vissen, het mannetje voorzichtig zwemmende in
de buurt van het wijfje, op eerbiedige afstand van haar deponerend wat net even
nodig was, publiceert een Russiese revolutieroman in De Stem,
zonder dat men zich rekenschap schijnt te geven van de zotteklucht. De algemene
strekkingen door Donker gepredikt naar von Brentano waren anders mallotig
genoeg, om eindelik het juiste woord te gebruiken voor deze aangelegenheid. Als
men nog personages aandurft - volkomen massabewegingen zijn zo moeilik te
realiseren - zal het voortaan nog maar zijn als specimina | |
| |
van een
kollektief willen, of met een sterke bijsmaak van symbool.
Gevoel van oververzadiging, grotendeels veroorzaakt door al de
ellendigheden die ik doorkijk. Ik loop nu maandenlang rond met het verlangen om
Stendhal geheel over te lezen (ik ken van Lucien Leuwen
alleen de bewerking van Jean de Mitty, niet de veel getrouwer tekst van
Martineau); ik zou mij in Shakespeare willen verdiepen, schoonwassen van het
pretentieuze maakwerk dat bij kilo's binnenvalt, al was het maar op rantsoen
van één bedrijf per dag. Ik kom er niet toe; minder omdat ik werkelik geen tijd
maken kan, dan omdat het andere mij tòch te veel bezighoudt: problemen die
sterker worden dan jezelf, zei M. Mijn ‘verscheurdheid’ (om een groot woord in
mineur te gebruiken) bestaat simpelweg uit het feit dat ik het gevoel heb geen
plaats voor mij meer te vinden in deze tijd, en toch erin te willen leven,
zonder mij wezenlik in iets anders te willen opsluiten, want
als ik het werkelik wilde, kon ik het.
Heerlik verzekerd en onverzettelik geloof van A. van S. in de mens als
individualist; hij begrijpt eenvoudig het streven van de kollektieven niet: een
mens is niet kollektief te maken, zegt hij rustig, want wat
zou men vermogen tegen het kleinste individuele gevoel:
antipatie, sympatie, om maar iets te noemen? ‘Zolang er mensen zijn, zullen er
individuen bestaan.’ En zijn verwondering, toen ik hem zei dat de mode of de
dwang tegenwoordig was om zich te schamen voor zijn individualiteit. Zijn
minachting voor de ‘literatuur van de dag’ - zo begrijpelik bij hem, zo weinig
passend bij mij - versterkt mij in mijn voornemen om het altans met Shakespeare
te proberen: omstreeks 180 bedrijven = zes maanden lezen, als ik mijn ideetje
realiseer.
Ville Conquise gelezen van Victor-Serge. Zelfde
smaakje; het is waarlik de moeite niet om de Kibaltsjitsj van de
autobandieten-affaire geweest te zijn, en nu aan te komen met zoiets vaals en
levenloos'. Geen personages vooral; damschijven, figuren die toevallig nog
namen dragen, | |
| |
men vraagt zich af waarom. De vergissing, zegt M.,
is om de romanvorm voor zoiets te gebruiken; voor massabewegingen is de film
het aangewezen middel en de kunst van de toekomst. De roman is de stervende
vorm van het individualisme: de verdieping van het individu, ook als het voor
duizend andere staat.
En ‘goed’ of niet ‘goed’ - er is in dit alles voor mij niets dat
werkelik leesbaar is, dat het laatste kriterium: sympatiek of
niet, doorstaat. Zolang mijn ogen het middel blijven om dit voedsel te geven
aan mijn brein, voel ik mij tekort gedaan bij het talent van alle Gladkovs bij
elkaar. Ik vraag niets liever dan nog eens getroffen te worden, omvergeworpen,
zoals dat heet, door een van deze auteurs, maar de proef mislukt telkens een
beetje meer. Het enige revolutionaire boek uit Rusland, met een betrekkelik
gering literair talent, maar een akcent van waarheid geschreven dat mij
aangrijpend, en tragies trof, blijft Wat niet gebeurde van
Sawinkov, van de ‘verkeerde’ revolutionair. Verder de sensuele, konkrete scènes
van Martin-Luis Guzman, maar die de Mexikaanse revolutie betreffen, een
operette-revolutie, zeggen degenen die denken dat de Russiese nergens dàt
karakter had. De Rus is somber en zijn gevoel dieper bewust; de Mexikaan is...
Sombere onzin, als het erop aankomt de uiterlikheden tastbaar te maken van
mensen die elkaar kollektief slachten in een kolektieve roes, later te
verantwoorden, histories zoniet eties of religieus. Guzman is een meesterlik
‘schilder’; intelligent genoeg, bovendien, om te doen voelen dat dit alles
hoogstens boeiend of vermakelik is, voor wie voor eens en voor al zich verenigd
heeft met het idee dat zijn leven niets waard is en als zodanig zal worden
behandeld, zodra het daartoe komt.
Het gevoel dat Ubu Roi een meesterwerk terug-wordt,
in deze veelbewogen omgeving.
Toenemende afkeer van Gide, die met een tikje heroisme, een tikje
verantwoordelikheid naar buiten, zou hebben ingezien dat hij nu de grootheid
verspeelt die dingen trouw te blijven, die hij in wezen
altijd verantwoord heeft | |
| |
en nog verantwoordt. Zijn kommunistiese
lafheid, wanneer hij aan de andere kant weigert zijn komplete werken te laten
besnoeien voor kommunisties gebruik. De man die zich in zijn brieven telkens om
en om draait om precies te weten, en te doen weten, hoe de grote schrijver op
dit of dat tijdstip over deze of die aangelegenheid heeft gedacht, kan ook
gemakkelik de berekening gemaakt hebben: ‘Over honderd jaar zal men zeggen dat
ik, ik de onzekere, een der eersten ben geweest om de nieuwe
beschaving te erkennen en te omhelzen.’ Hoe onjuist dit ‘een der eersten’ is,
voelt men zo goed niet, na honderd jaar...
Une femme à sa Fenêtre herlezen, van Drieu la
Rochelle. Wonderlik zoals een boek, door de omringende lektuur, van smaak
veranderen kan. Ik vond deze roman vroeger vervelend omdat ik, vooral op
revolutionair gebied, iets anders verwacht had van de schrijver van
Genève ou Moscou; omdat ik mij niet interesseren wilde of kon
voor het grootse feit dat zijn kommunist, Michel Boutros, met mevrouw Margot
Santorini, de romantiese mondaine, naar bed zou gaan of haar, als gevaarlik
voor zijn kommunisme, zou laten schieten. De gewone roman van al-of-niet
samen-liggen, van Drieu, met enige sociologiese bijsmaakjes opgewerkt, leek mij
langdradig en onbevredigend. Ik herlas het boek nu met welbehagen; om de goede
bedoeling, om de verfijnde psychologiese intuïties, om de intelligentie ervan,
in één woord, na de enthousiaste verstomping van de kollektieven. De held van
de situatie, de boeiendste figuur van de historie, blijft tenslotte Rico
Santorini, diplomaat zonder geloof, geblaseerde en toch sentimentele Don Juan,
begrijpend, met een soort Italiaans laisser aller overigens in zijn
edelmoedigheid, dat Boutros wel wat waard is en dat Margot het experiment met
zulk een man in haar leven nodig heeft. Wat opmerkelik is, en werkelik
dramaties, in dit samenspel, zijn de vergissingen. Margot denkt dat zij het
geloof van Boutros bewondert, en wil hem bijstaan in zijn levenstaak: maar
alles zou anders geweest zijn wanneer hij, die zo romanties door de politie
vervolgd haar kamer binnenvlucht, niet een knappe | |
| |
jongen was
geweest, van behoorlike familie eigenlik, en toch weer met zulke brede
schouders en een zo aantrekkelike mond, maar een rasecht proletariër,
verbitterd en wanhopig, die haar misschien met een revolver had bedreigd, in de
terminologie van La Villette. Maar hijzelf legt er dan ook de nadruk op dat hij
afgerekend heeft met alles, wat niet het kommunisme is. Op een psychologies
moment zegt zij tot hem: Vous réussirez. En hij vaart uit: -
Vous réussirez! Hal Ha! C'est bien cela! Mais il ne s'agit pas de
réussite. Voilà, vous n'y comprenez absolument rien. Ah! femme, bourgeoise...!
Vous ne savez pas ce que c'est de sentir en soi une nécessité qui dépasse
formidablement votre petite personne.
Mooi gebruld. De hoogmoed die zij meteen in hem voelt (zij was op het
punt hem te nederig te vinden), is die onvermijdelike hoogmoed weer, die men
brengen moet tot vrijwillig dienen; die de ‘stootbrigades’ vormt. Zet een
portret in de krant van de werkman die de meeste schoenen heeft afgewerkt,
omdat hij het hardst gestreden heeft voor het nieuwe geloof: de trots van de
arbeid, de menselike waardigheid van de arbeider, enz. Vreemde en schone taak
van de socioloog, van de historikus, om dit later te verantwoorden als een
stroming, een bewustzijn. Van de weerzinwekkende teosofiese bijsmaak van het
Mayerholdteater, tot de bloemen- en granietportretten van Lenin: één behoefte
aan religie, mystiek, bij de massa: de ‘stoot-brigadiers’ zijn de heiligen van
het geloof dat menselike arbeid heet; Marx is God de Vader en Lenin zijn
profeet. Een verdwazing en een vervoering (de twee gaan hier samen) gelijk aan
die van de eerste kristenen, met het fanatisme van de inkwisitie en van de
kruistochten.
Leve de grote tijden! Maar Boutros, niet intrinsiek naïef genoeg om
met zijn geloof samen te smelten, wordt dupe van de vrouw, die hem om zijn
hoogmoed alweer bewondert. Dat de man een sterke man zij, onder welke leuze dan
ook! Een lang gesprek volgt; Boutros eindigt met te zeggen: - Il
est plus facile de faire une révolution dans la rue que dans les coeurs... Je
ne pourrai pas la
| |
| |
faire dans le vôtre... Il
faut que je vous fuie, vous êtes l'image de mon supplice, enz. En hij
vlucht dan ook, maar zij zal hem nareizen, het lag trouwens niet aan hem
wanneer zij niet samen weggingen; één hoop blijft slechts over, dialekties
altans: zij zullen elkaar verlaten, zodra het niet meer gaat. De kommunistiese
hartstocht van Boutros kan in de toekomst de genadeslag toebrengen aan de
romantiese behoefte van Margot, maar laten wij ook met het gewoon-menselike
rekening houden - die gevoelens van trouw, verantwoordelikheid, medelijden
zelfs, die burgerlik heten, en primitief menselik zijn. Het is een trieste
historie, van zuiver revolutionair standpunt bezien, maar voor de zuivere
revolutionair was Boutros dan ook geen ogenblik de ware broeder, stel ik mij
voor, en Drieu la Rochelle een ‘grijsaard van de jeugd’ van een heel verdacht
soort. Het zou een lamentabel boek zijn voor de propaganda, omdat de vrouw, op
dit tijdstip altans, geheel overwint. En wat hier op kleiner
schaal gebeurt, zou bij een talent als dat van Tolstoi of Dostojevsky op andere
personages kunnen zijn toegepast: een zelfverzakende kracht voor de massa als
die van Trotsky zou in het spel kunnen worden gebracht, met een even
verraderlik ik onder de discipline en de teorie. Komt het er
uit, komt het er niet uit? Zal de vrouw het middel zijn, of een individuele
eerzucht, of de bitterheid van de ouderdom, of iets anders?
Het toespraakje van Boutros vervult mij met leedvermaak, al weet ik
hoe onvast ook deze bekeerling in zijn revolutionaire schoenen staat. Hier is
een meditatie van hem, geheel in de juiste lijn: Un homme a deux
moi: l'un étroit et superficiel, qui l'isole du monde; l'autre souterrain,
radical, qui le réunit au monde. - Het is de lafheid van de individualist
die niet erkennen durft dat het zijn smalle ik is, dat zich, na een eeuw van
burgerlike kultuur, veredeld heeft (in de betekenis van: vergroot in
aristokratiese waarden) en verdiept. Zijn onderaardse, wijde ik is vaag als
alles wat alles-omvatten wil; als hij volkomen overtuigd is en zijn best doet,
ontbreekt hem nog de nodige | |
| |
gymnastiek. De wijde mens is een
toekomstbeeld; een traditie ook, waarvan de basis nu gelegd wordt in de
Russiese jeugd. Wanneer ik mij ranselde om kollektief te voelen, zou ik nog
onherstelbaar individueel zijn. Er is geen plaats voor mij in een
klassenvraagstuk, van praktiessociologiese aard, waarbij de eerste de beste
verschoppeling desperaat gelijk heeft. Zij hebben eindeloos gelijk - maar ik
behoor niet tot hen! Vervloekte lafheid van wie dit niet willen erkennen: men
was anders juist zover gekomen om te geloven dat een homosexueel niet
noodzakelikerwijs te kiezen heeft tussen zich voort te planten of te worden
gevierendeeld. De vrijheid is een waandenkbeeld - vooruit; maar niets praat het
fysieke gevoel goed van een daadwerkelike, afschuwelike dwang. Het fanatisme
van een kollektieve massa tegen een handvol enkelingen is een probleem dat
alleen nog maar als recht van de sterkste schijnt te kunnen worden opgelost: de
uitslag is dan goddank gauw beslist. Maar dat men dan niet meer spreke van
‘waarden’, aristokratiese of andere; de overwinnende, de almachtige massa
beseft niet wat ‘waarden’ zijn; het parool luidt anders: ‘Die is met ons - die
niet.’ Het doet er ook niet toe of deze beoordeling volkomen juist is, waar
‘met ons’ ongeveer ‘uit ons’ betekent. Het
hert dat tussen de buffels meeloopt, heeft weinig kans om zichzelf en de
buffels blijvend wijs te maken, dat het toegetreden en dus buffel is.
21 December.
Het spreekt nu vanzelf dat ik geen hart voor het volk heb. Niets lijkt
mij zelf minder waar; maar mijn opinies en reakties ‘bewijzen’ het. In dit
voorstadje Bellevue trekt alleen de rust mij aan, de distinktie (menselik, niet
aristokraties) van al de halfverborgen huizen - het anachronisme bijna van al
de bestaantjes, die zich hier nog zo kwasi-afzijdig kunnen voortzetten, achter
eigen muren, onder eigen bomen. Waar komen de nodige kapitaaltjes nog vandaan,
en wanneer zullen ook zij vernietigd zijn? | |
| |
Een sanatorium, een
kerk, smalle straten met een slecht plaveisel, muren en bomen: en dit alles, zo
dicht bij Parijs toch, niet om een arbeidersbuitenwijk te zijn, maar ‘la douce
France’, het landschap dat men zich bij oude verhalen denkt. Maar het
kommunistiese ideaal is ook hier allang doorgedrongen: op een urinoir staat,
wit op groen: Vive le URRS, op een muur, wit op grijs:
Vive les Soviètes. Het grapje zou te bewerkelik zijn, maar
dit laatste werkt op mijn zin voor humor, ik zou een stuk krijt willen kopen,
om daar, in het nachtelik uur, achter te schrijven: et la Garde
Républicaine!
Met hartstocht de laatste N.R.F. bestudeerd, waarin
enige samenvattingen, korte programma's, rechtvaardigingen voorkomen van de
tijdstromingen: Cahier de Revendications. In een kroegje
hier, een paars potloodje in de hand, heb ik mij voelen steigeren of meehollen,
onstuimiger, bij dit didaktiese proza van onbekenden, dan sedert lang bij een
dichtbundel of roman.
--- En hier plaats ik mijn gesprek met de sombere revolutionair. Ik
wist dat ik hem vroeger of later ontmoeten zou: ik laat hem het kroegje
binnenstappen, schuin tegenover het kerkje van Bellevue waarop de bioskoop van
de gemeente haar reklameplaten plakken mag. Hij heeft een ietwat ontglansde
zwarte overjas, en komt tegenover mij zitten, de hoed houdt hij op het hoofd.
Hij is groot en hoekig en zou vroeger Wolodja hebben kunnen zijn, de
straatrover die zich ‘onteigenaar’, de moordenaar die zich ‘scherprechter’
noemt. Maar hij is nu ontdaan van zijn baard en van alle verouderde romantiek;
hij spreekt rustig, met de stem van iemand die het nodige heeft doorstaan en de
metode van de dorpsonderwijzer; hij is voor deze ene gelegenheid ook niet boos
op mij; hij schijnt zich de taak te hebben opgelegd om met de onmogelike en
dekadente broeder te praten. Zijn handen liggen grof en rood, maar rustig, op
zijn knieën, als wilde hij mij bewijzen hoe vredelievend hij nog is, zijn
geschoren kin steekt naar mij vooruit, maar als een halftoegestoken hand meer
dan als het dreigement van een vuist. En ik heb al- | |
| |
lerminst een
gevoel van onzekerheid, maar dieper-in blijf ik hem wantrouwen, en ik denk:
‘Hij begrijpt nog altijd niets, niets, niets. Hij heeft nog altijd geen lust en
ook geen tijd gehad om zulke dwaze dingen te doen als
‘begrijpen’; hij wil nog altijd dienen, daarmee uit. Ik zal hem laten praten,
en als hij merkt hoezeer ik hem gelijk geef, en hoezeer
ik hem begrijp, zal hij voor zichzelf ongemerkt zijn pijp
opsteken.’
Vóór mij ligt dit cahier nog, open, met daarnaast de N.R.F., open, en in beide mijn paarse aantekeningen. Hij zegt,
met een beweging van zijn kin naar dat alles:
- Het is een fraaie boel die je daar bij elkaar hebt gekalkt. Heb je
je positie gevonden? Neen? Hoe gelukkig dan dat anderen die wel voor je vinden
zullen, als het zover is. Je schijnt te denken dat het van jezelf afhangt, dat
de omstandigheden er weinig vat op hebben. Als het werkelik tot daden komt, tot
effektief partijkiezen, zal je vanzelf wel zien waar je staat. Een Russiese
prins vlucht uit Bolsjewik-land en wordt taxi-chauffeur in Londen; op de dag
dat daar een staking onder de taxi-chauffeurs uitbreekt, merkt hij hoezeer hij
aan de kant staat van het proletariaat. Wat ben je, sociologies gesproken?
Aristokraat? het zou bespottelik zijn - burger? neen, want je levensopvatting
wijkt af en je hebt welbeschouwd maar een schijntje geld. Wat zou je willen
verdedigen, als je de kant van het kapitalisme koos? het systeem van Ford of de
schijnvrijheid waar je toch van geniet? Niemand verwacht van je dat je zomaar
ineens soldaat van het rode leger wordt, maar als je het deed omdat je werkelik
vond dat het proletariaat dan toch méér gelijk heeft dan de tegenpartij, of
omdat je het nog walgeliker zou vinden om een soldaat van het kapitalisme te
zijn...
Ik: - Dan zou ik een brommerige rode soldaat zijn, zonder overtuiging,
of met déze ene overtuiging: dat ik mijn leven geef voor een ideaal waar ik
zelf niet aan geloof.
Hij: - Je zou de enige brommer niet zijn, maak je niet ongerust; er
zouden bataljons van zulke brommers ge- | |
| |
vormd kunnen worden, en als
men jullie dan het meest blootstelde, om je op te ruimen, zou je nog een
heroïeke pagina kunnen beslaan in het rode geschiedboek ook! Maar als je
eenmaal partij gekozen hebt, volgt het gevoel wel - je zou maar te wachten
hebben tot de witten je een paar gevoelige klappen hadden verkocht.
Ik: - Het is gemakkelik genoeg om mijn haat tegen de witten in het
spel te brengen, toekomstig of zelfs aktueel. De vraag is of ik mijzelf ooit zo
ver zou kunnen brengen om te geloven aan de paradijsstaat waarvoor ik dus
vechten zou. De hele kwestie komt helaas daarop neer: vader Marx zelf zou mij
waarschijnlik niet overtuigen dat het kollektieve leven ‘vrijheid’ betekent, en
dat het kommunisme een ‘vrede op aarde’ brengen zal, beter dan het kristendom
tot dusver, of wat dan ook.
Hij: - Een strijd wordt beter beslist door de goedkoopste haat dan
door idealistiese grondgevoelens. Ik merk dat je er nog altijd op gespitst bent
om het persoonlike avontuur te ontdekken; dat komt van je konceptie uit de
burgerliteratuur opgedaan, van de burger-avonturier. Vandaar je bewondering
voor Sawinkov, die verrader. Hij was zo lucide, hè? zo weinig dupe, zo
individualisties ondanks al de grote stromingen waarin hij zich liet opnemen en
waarop hij dreef, zo weinig dupe en zo interessant ontgoocheld, en
dramaties-onbaatzuchtig tenslotte, omdat hij zich toch bleef geven voor een
ideaal waaraan hij niet meer geloofde. Dat hij individueel het geld stal uit de
kas van de massa, dat hij met hoeren en ander gespuis opvrat wat de massa hem
in vertrouwen gegeven had, is van geen belang omdat het zijn avonturierschap
immers zoveel groter maakt! Dat hij zijn land bestreed met geld, waarvan hij
weten kon dat het in geen geval van vrienden kwam, doet er niet toe! als ik zeg
dat hij een verrader was, vuiger dan Cesar Borgia, want geringer als
condottiere, zal je zeggen dat Cesar Borgia een verrader van nature was en hij
niet; neen, hij was een verrader bij vergissing, heet het dan. Het is best dat
men hem opgeruimd heeft, of hij zichzelf, zijn hele houding was ten
| |
| |
dode gedoemd, zijn hele figuur, onverschillig onder welke naam.
Wat heb je van al de revolutionairen begrepen, die je zegt te bewonderen, jij
die alleen het individu Lenin ziet, het individu Trotsky, en voor beiden het
persoonlik avontuur? Zich willen verliezen, dienen, zich opofferen, bestond
voor Lenin in dezelfde mate als het onmogelik was voor Sawinkov; jij zult
zeggen dat het niet waar is, omdat je tot dit ‘mysticisme’
even weinig toegang hebt als tot dat van een heilige, voor jou is Trotsky de
grote kracht, de eersterangs strijder die voor Lenin de kastanjes uit het vuur
haalde, omdat je hoogstens de strijd begrijpen kunt, en daarin weer het
individuele aureool van de held. Hoeveel romantiek, burger-heldenverering,
mytologie, domheid steekt niet in al je waardebepalingen, ook waar je
onbevooroordeeld tracht te zijn? Herinner je hoe blij je was, toen je opeens
begon te begrijpen dat Robespierre misschien niet het monster was waarvoor men
hem op school uitgaf, toen je Danton begon te bewonderen om zijn grote muil en
brede schouders, en om zijn moed op de schavotkar, toen je de sympatieke jongen
Desmoulins ontdekte, die niet zoveel meer verschilde van je banaalste helden
uit feuilletons. Jaren later heb je Saint-Just ontdekt, en in hem je oude
meningen willen herzien; je hebt het enigma, de beheersing van Saint-Just
bewonderd, zijn geniale jeugd, zijn discours tegen de koning, tegen Danton,
zijn onbewogenheid en zijn trance tegenover de guillotine, en je bent hem boven
Danton gaan stellen, om geen andere reden dan omdat je Apollo nog altijd
sympatieker vond dan Vulkanus, omdat het mysterie van Saint-Just voor zo'n
groot deel gevoed werd door zijn knappejongen-schap, omdat je het zo prachtig
vond dat iemand zó koel kon zijn tegenover de vrouwen bij zoveel mogelikheden,
omdat het hele kontrast van een rigide muscadin met het gepeupel, met de
bloedsfeer je verwonderde, en tot je burgerlike fantazie sprak. Wie heb je in
Saint-Just bemind? Julien Sorel misschien. Dat hij een wetgeving op de
vriendschap wilde baseren, dat hij, die geen militair was, opeens een leger kon
reorganiseren, dat | |
| |
hij zo poëties en toch zo koel en toch weer zo
onverzettelik moordend kon zijn - wat een voedsel allemaal voor dezelfde
romantiese fantazie, die zich uitspreekt in deze ene droom, dit vulgaire
instinkt van de toeschouwer bij een boksmatch: als Saint-Just, de geniale
jongeman, was blijven leven, welke zou zijn botsing met die andere geniale
jongeman, Bonaparte, zijn geweest? En het werkelike mysterie komt erop neer dat
je met geen mogelikheid verklaren kunt waarom hij vier dagen lang geen vin
verroerde om zijn leven te redden, toen hij met Robespierre viel, waarom hij in
die trance verkeerde: of het algemene walging was, het verlies van een ideaal,
de dood van een vriendschap, het volslagen besef van de nutteloosheid van
iedere handeling, de terugkeer van de dichter in de man van aktie, of het
wrokken van de man van aktie die zich veroordeeld wist voor niets, die de
waarde door hem vertegenwoordigd zo stom verloren zag gaan? Je hebt je
aangenaam gekitteld gevoeld door dergelijke problemen, omdat iedere kwelling
voor jou tot dat burgerlike gezelschapspelletje teruggebracht kan worden dat
menselike verdieping, psychologie genoemd wordt. Saint-Just is mij bijna even
onverschillig als Sawinkov, omdat ik hem sociologies nauweliks interessanter
vind.
Ik: - Ik begrijp dat je liever terugdenkt aan Babeuf. Maar als
burgerlike avonturiers kan je wat beters bedenken. De oude marxist die deze
beschouwingen opent (ik wijs op de Revendications), noemt
tenminste Kreuger en Ford. Hij drukt zich nauwgezet en waardig uit, die
mijnheer Lefebvre, hij wijst de jeugd van heden op wat haar bedreigt, op de
verkeerde manieren van zich te ‘geven’, omdat de strijd tegen de verveling
voorbij is, hij is geletterd en haalt er zelfs Baudelaire en Rimbaud bij, maar
ik heb één frase onderstreept in zijn bezwaren tegen de huidige maatschappij:
Non seulement il faut se vendre, mais on ne trouve plus à se
vendre. En om hieraan te ontkomen, in de eerste plaats een flink
realisties-revolutionaire leer, die schoon schip maakt in alle burger-metodes
van bedrog en zelfbedrog: laat mij vooral niet langer ge- | |
| |
loven aan
een manier van ‘ontsnappen’, zelfs niet in de poëzie. Mysticisme, mystifikatie;
en wat mij hier zo prettig aandoet, dat er tenminste geen sprake is van het
andere redmiddel, dat er weer bij gebracht wordt door de latere beschouwers:
het geloof.
Hij: - En toch, of je het wilt of niet, sympatiek vindt of niet, het
geloof is het enige dat men serieus zou kunnen aanvoeren tegen de realistiese
konceptie, die jij immers ook verwerpt. Hoe pijnlik, hoe jammer, dat ze geen
van beide joù bevredigen! Maar het gaat niet om jou, als je verstandje dat nu
maar vatten kon! Het gaat om het proletariaat. De enige serieuze kracht die een
omwenteling van betekenis kan realiseren, is, helaas voor jou, de massa, dus
het proletariaat. Nieuw bedrog, nieuwe symbolen, nieuwe religie, zeg je...
Ik: - Nieuwe politie vooral.
Hij: - Nieuwe wetten en dwang, en dus, omdat je feitelik noch tot ons
kan toetreden, noch werkelik terugkeren tot de burgerij waar je een misvormd,
tegendraads, en toch onherstelbaar produkt van bent, behoor je tot de enkelen
die tussen twee legers het eerst zullen worden gekraakt. Tenzij je toch partij
kiest, op het laatste ogenblik.
Ik: - Of weet te verdwijnen, naar die enkele plekken van de aardbol
waar deze strijd zich nog niet kenbaar maakt. Ik zei vroeger: Tahiti, ik zeg
nu: Perzië. Ik zal morgen Basoetoland zeggen, misschien, Celebes of
Nieuw-Guinea.
Hij: - De vraag is alleen of je er ooit komt. Als je niet weg kon, en
wist dat een afzijdigheid hier gelijk stond met een doodvonnis, zou je de
konsekwentie aanvaarden van...
Ik: - Men kan ook zelfmoord plegen. De werkelike realistiese zin voor
mensen als ik, lijkt mij om voorgoed aan te nemen dat je leven niets waard is,
en dat het vroeger of later dus op hetzelfde neerkomt. Het is moeilijk
misschien; men is laf, natuurlijk, maar ook zo vervloekt nieuwsgierig om te
blijven zien wat er gebeurt, zolang het maar even kan. Maar toch, ondoenlik is
het niet, als de omstandigheden een beetje meewerken vooral. | |
| |
Hij: - Maar als je partij koos?
Ik: - Je zei het zoëven zelf: het zou nogmaals van uiterlike
omstandigheden kunnen afhangen, waar ik nu geen idee van heb. Waar staat je
vrouw, je moeder, waar staan je vrienden in zo'n geval? Als ik alleen op mijn
verstand lette, zou ik de minst onterende kant kiezen en het objektieve gelijk.
Zolang de nieuwe politie nog niet almachtig was, zou ik er een soort eer in
kunnen stellen om te vechten tegen wat nòg de politie is. Maar ik zou mij verre
moeten houden van revolutionaire specimina als die twede beschouwer daar (ik
wijs weer op de Revendications), het mijnheertje Nizan. Niets
is ellendiger dan de vervoerde taal van zo'n jong sergeantje van de revolutie,
trots op zijn galons; niets had, bij een gering verschil van omstandigheden,
een zo overtuigde diender opgeleverd van iedere anti-revolutionaire groep,
katoliek, fascisties, royalisties, wat je maar wilt, dan deze zelfde ambitieuze
botheid. Het ongeluk zou mij blijven vervolgen, want denk je eens in, als ik
partij koos en het zover had gebracht, dat ik met het ideaal verzoend was, dan
liep ik nog voortdurend gevaar om gedegouteerd te worden door de...
individualiteit van de dienaren van dat ideaal.
Hij: - Je schijnt werkelik te zijn wat je van Drieu zei: een
‘grijsaard van de jeugd’.
Ik: - Voortreffelike term, in deze beschouwingen gebruikt door de heer
Philippe Lamour. Een metodiese geest, trouwens: het individualisme dateert
volgens hem van het romeinse recht; zulke dingen troosten je over de
onmetodiese stommiteiten die je hier en daar kunt hebben beweerd. Daar is in
dit hele pak beschouwingen maar één man, die zich uitspreekt op een manier,
waarin ik weer iets menseliks herkennen had, een mijnheer
Thierry Maulnier.
Hij: - Van de Action française, als ik mij niet
vergis. Ha, burger! wat val je weer door de mand. Gelukkig dat deze man het
fascisme nog wantrouwt, anders kon je meteen naar Mussolini gaan. Maar het
marxisme lijkt hem niet alleen geen redding, maar een gevaar. | |
| |
Ik: - Wat in de huidige maatschappij de mens tyranniseert, zal hem in
de volgende nog meer tyranniseren, en geen enkele revolutionaire teorie, zegt
hij, heeft hier aandacht aan besteed. Het lijkt mij boeiend om te horen wat je
hiertegen inbrengt. De machine is niet bestreden, maar opgenomen, met een
ereplaats, in de komende maatschappij: om de machine nog te beheersen zal de
mens van zichzelf een machine maken, maar hij doet het met trots, en hij noemt
dàt ‘de menselike waardigheid’! Er is één ding gewonnen (ik sla de bladzij op):
la classe laborieuse étant théoriquement au pouvoir, toute
hypocrisie disparaît, et c'est ouvertement qu'on réclame le sacrifice de
l'homme à la collectivité, de l'âme au rendement technique; en het wordt
meer dan ooit: l'individu-outil asservi au technicienroi. Je
ziet, ik heb er dikke strepen onder gezet. Je zult verderop geen strepen meer
vinden, als de filosofen komen en de heren die zich weer wapenen met het
geloof. Maar hieronder staat mijn laatste streep: En face des
exigences fondamentales de l'homme, collectivisme et capitalisme sont
identiques. En het uitroepteken ernaast is positief, staat voor een
applaus.
Hij: - Zo doet men, bij gebrek aan dokumentatie!
Ik: - Het vereist geen dokumentatie om van enkele gevoelswaarheden
zeker te zijn. Iemand als D.H. Lawrence hoefde niet de
verzamelde werken van Marx en Lenin te bestuderen om te kunnen schrijven:
Hard, hard on the Earth the machines are
rolling,
But through some hearts they will never roll.
Hij: - Natuurlik. Menselik, het individu, de vrije mens. Ook als je
gelijk had, en deze heren gelijk hadden - op politieke overtuigingen wil ik
niet eens letten, - dan nòg is dit toekomstmuziek. Ik zou je eigenlik moeten
spreken van het histories relativisme, als het enige standpunt waarop
jij je stellen kunt, wanneer wat jij mijn geloof noemt mij
niet weerhield. De mens, zoals jij hem ziet, krijgt misschien recht van spreken
over drie eeuwen, als de nood niet meer aan de man is, maar het werkelik
walgelike begint als men aan dergelijke profetieën toe is. Als men van
| |
| |
neo-burgers en neo-individualisten spreekt, kan ik alleen de
schouders ophalen. Waarom geen neo-kristenen? Want als men voor de massa niet
meer zuiver-sociologies denkt, komt men met de groctste waarschijnlikheid bij
een nieuwe godsdienst terecht. Het blijft: deze wereld of de volgende, vergeet
dat niet. Niet voor jou, maar voor de zoveelste maal: van jou is geen sprake,
jij telt niet mee. Versta je wat ik bedoel, als ik zeg: jij telt niet mee?
Verdedig je aristokratiese waarden, en de hoogste individuele uitingen van de
mens, maar begrijp dan dat je op je onbewoond eilandje leeft, ook vóórdat je er
in werkelikheid bent heengegaan. Stel je hoogste waardigheid in het
alleen-zijn, of met enkele anderen zijn, en ieder onder elkaar weer alleen,
maar houd dan op je bezorgd te maken over wat buiten je om gebeurt. Denk
sociologies, of stel je op het relativisties-histories standpunt, zonder te
letten op je eigen huidje, en zie naar de beschavingen die komen en gaan... In
dit ene korte leven, zolang je niet meevecht, tel je niet
mee. Als ik je dàt heb doen begrijpen, is dit gesprek niet voor niets
geweest. Je gelooft dat het leven kort is, dat het maar voor ééns is, maar je
wilt met de aristokratiese waarden spelen die jij niet uitgevonden hebt, en tot
dit spel in staat worden gesteld door het brood dat anderen voor je verdienen
en hebben verdiend. Het is het beste dat je een plek grond vindt waar je geen
last hebben kunt van honger en koû, waar je geen kleren nodig hebt en je met
vruchten voeden kunt, en vergeet dan niet om je Stendhal mee te nemen en te
kijken of je hem daar na een afzondering van een paar jaar, nog met even veel
smaak leest als nu.
Ik: - Je bedreigt me met het ergste wat je vinden kunt! Maar als ik
dat kon, sprak ik nu niet met jou, zou ik me ook nu niet interesseren in het
kommunisme.
Hij: - Ja, waarom interesseer je je eigenlijk? Dàt lijkt mij het
probleem.
Ik: - Hoe vreemd het je ook lijkt: ik interesseer mij minder voor het
kommunisme, misschien, dan het kommunisme zich voor mij. Want als de werkelike
strijd daar is...
Hij: - Zal je kiezen, of er zal voor je gekozen worden, | |
| |
waar je staat. Als je werkelik niet héél nieuwsgierig bent, kies dan maar de
éne definitieve vlucht die mogelik is, die je zoëven zelf aangaf: ruim jezelf
op, voordat een ander het doet. Het is tenslotte misschien nog het beste, in
jouw geval.
Hij staat op en reikt mij de hand.
Terwijl hij weggaat, terwijl zijn brede mens mij een rug laat zien die
bij iedere stap versmalt, voel ik mijn smalle mens krachtig in mij zwellen,
zich boven mij uit wringen bij dat idee van een eigen beslissing door
zelfmoord. ‘Het kàn soms zo gemakkelik zijn’... De zon schijnt op het smalle
kerkje, alsof het volop zomer was; op de grijze muur staat Vive
les Soviètes, maar ieder gezicht dat voorbij komt heeft de provinciale
rust die er nog aan herinnert dat het Franse volk eens een verdiende reputatie
van vriendelikheid had. ‘Hoû je kalm, tot men voor je gekozen heeft.’ Men: de
politici - mensen met gezichten als Hitler, als Herriot, met gezichten als
niemand. Maar in ditzelfde ogenblik moeten er Perzen rondlopen met lange
baarden, oude Perzen die in de schaduw, tegenover een felbeschenen plein, hun
opvatting over leven en dood zouden kunnen geven, niet zo èrg verschillend
misschien van die van Hafiz of van Khayyám. Daar zijn ook de gemoderniseerde
Perzen die vliegmachines in hun gedichten hebben gebracht, maar de bodem moet
daar dezelfde gebleven zijn, de rozen ook, en niets bederft de poëzie van name
als Sjiraz, Astrabad, Isfahan.
Ik heb de indruk dat alles onopgelost is gebleven, maar dat ik niet
hier afwachten zal, wat met mijn éne leven gebeurt. Ik weet
vooruit dat die oude Perzen mij gemeenplaatsen zullen verkondigen, even erg als
die ik in Europa horen kan; die mij alleen nieuw zullen schijnen als kontrast
met wat ik hier te veel gehoord heb. Is het reizen ooit iets anders, het wonen
‘elders’ ook, dan een ontsnappen aan gemeenplaatsen? Maar dit
probleem is door een ander verdrongen, omdat het andere nu dreigender is; het
gaat om het vinden van een mogelike atmosfeer.
E. du Perron
|
|