Faro. Tijdschrift over Cultureel Erfgoed. Jaargang 1
(2008)– [tijdschrift] Faro. Tijdschrift over Cultureel Erfgoed– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
wetenschap in actie | Björn RzoskaGa naar eind1
| |
‘Want dat is wetenschap’Ga naar eind3Vorig jaar verscheen een Inventaris van het archief van het P.J. Meertens Instituut voor de jaren tussen 1930 en 1997.Ga naar eind4 Daarmee maakte het Meertens zijn archief openbaar ‘met uitzondering van de stukken betreffende personeelszaken en de archivalia uit de periode 1987-2000.’ Dat betekent dat het hele archief dat Voskuil als wetenschapper heeft opgebouwd, momenteel vrij raadpleegbaar is voor onderzoek. Zijn loopbaan wordt overigens mooi samengevat in een bijlage met een overzicht van de wetenschappelijke staf: ‘afdeling volkskunde; wetenschappelijk assistent → onderzoeker; afdelingshoofd’. Dat pijltje zou je kunnen lezen als het symbool voor promotie. En de puntkomma is in het digitale tijdperk een ‘emoticon’. | |
[pagina 7]
| |
Het bureau van P.J. Meertens, alias meneer Beerta uit
Het Bureau. Later werd dit de werktafel van Voskuil. Foto: Marie-José Jongerius | |
[pagina 8]
| |
Met een knipoog aan het einde van een zin geeft een schrijver de boodschap mee dat een en ander relatief is bedoeld. En relativeren was nu net wat Voskuil absoluut niet wilde doen in zijn wetenschappelijke activiteiten.
Binnen de arena van de wetenschap was Voskuil niet bereid tot compromissen. Toen hij in 1957 begon als wetenschappelijk assistent binnen de afdeling Volkskunde - waarvan de gekende neerlandicus P.J. Meertens toen het hoofd was - beheersten vooral romantische opvattingen het vak: afgebakende cultuurgrenzen, gebruiken en rituelen die teruggingen op ‘eeuwenoude’, onveranderlijke tradities (continuïteit in het vakjargon) de verheerlijking van het platteland en zijn bewoners. Elementen die pasten in de constructie van een eigen aard, zelfs een verondersteld typisch volkskarakter. Voskuil bestreed ze met overtuiging. En aanvaardde de consequenties van zijn opvattingen. In 1974 leidde dit verschil in opvatting tot een breuk in het toen nog Vlaams-Nederlandse tijdschrift Volkskunde. Meertens en Voskuil verlieten de redactie en een jaar later verscheen het eerste nummer van het Volkskundig Bulletin. In het ‘Ter inleiding’ zette Voskuil meteen de toon. Zo werd de term ‘volk’ enkel praktisch gebruikt. Elementen uit de volkscultuur zouden voortaan worden bestudeerd vanuit een sterk verbrede achtergrond ‘waarbij veranderingen en verschillen in de loop van de tijd en in de verspreiding, zowel ruimtelijk als sociaal, als uitgangspunt voor onderzoek minstens zo belangrijk zijn als continuïteit.’Ga naar eind5 En meteen positioneerde Voskuil volkskunde als een interdiscipline tussen geschiedenis en culturele antropologie in. Ook in die vakgebieden had je immers onderzoekers die elk vanuit hun eigen perspectief de cultuur van het dagelijkse leven onderzochten. In 1975 had de hoofdredacteur nog de ambitie om van het nieuwe tijdschrift ook voor hen een ontmoetingsplatform te maken. Net als Volkskunde haalde het Volkskundig Bulletin nauwelijks enkele honderden lezers. Dat lag absoluut niet aan de gedrevenheid van de redactie. En nog minder aan de artikels van Voskuil, waarvan er vandaag nog steeds heel wat lezenswaardig zijn. Bijna hilarisch is zijn verslag uit 1977 over het maken van een landbouwfilm rond het dorpje Roskilde. Uitgangspunt was het documenteren van het gebruik van de bijna volledig verdwenen dorsvlegel. Na heel wat problemen om nog originele dorsvlegels in het dorp te vinden, startten de buitenopnames. Om een en ander vlotter te laten overkomen wordt een scène ingelast waarbij een boerin 's middags koffie en pannenkoeken brengt. ‘Kun je dat eten en die borrel laten brengen door een modern geklede vrouw met rokken tot de knie?’, vroeg Voskuil zich af. ‘Wij vonden van niet. Er werd een oude boerin geraadpleegd en er kwam een stel kleren uit de kamferkist die voor de eerste wereldoorlog voor het laatst in gebruik waren geweest en waarvan in het bijzonder de rokken een uiterst bevredigende
De eerste aflevering van Het Bureau
lengte hadden.’ Krampachtig doen de filmmakers een poging om zoveel mogelijk anachronismen - vliegtuigjes die overvliegen, auto's die voorbij rijden, te moderne gebouwen - te vermijden. Tot een van de mannelijke figuranten weigert zijn sporthoedje af te zetten. Maar net dat sporthoedje werkt in de uiteindelijke film bevrijdend. ‘In onze zorg om anachronismen te vermijden, hadden we ons vastgeklampt aan de rudimenten uit het verleden die voor verandering gespaard waren gebleven: stukken van een huis, wat gereedschappen en de herinneringen van een aantal mensen aan de manier waarop ze gebruikt waren’, besloot Voskuil. Door de manier van aanpak werkten de filmmakers een zekere romantisering van het leven op het platteland in de hand.Ga naar eind6 En dat wilde Voskuil eigenlijk vermijden. Dat bestreed hij volop vanuit een kritisch en zuiver wetenschappelijk perspectief. Het hoogtepunt in deze strijd is een uit de hand gelopen boekbespreking uit 1981. Een hoogleraar psychologie had een boek gepubliceerd waarin Voskuil illustraties vond van het al te romantische continuïteitsdenken. Ongenadig deconstrueerde hij het achterliggende denkkader.Ga naar eind7 Enkele jaren later omschreef hoogleraar en cultuurwetenschapper Willem Frijhoff dit artikel als ‘Voskuils symbolische afrekening met dit traditionele traditieconcept’. Maar het is meer. Het is wetenschap in actie. Het inzetten van alle mogelijke wapens in de wetenschappelijke arena. ‘Het is een uiterst precies, maar ook een zeer fundamenteel artikel, waarvan het theoretische belang ver boven de weerlegging van de strekking van het aangevochten werk uitgaat. Het is een beginselverklaring verpakt in een methodisch en stapsgewijs volbracht concreet onderzoek, en als zodanig een les voor elke historicus.’Ga naar eind8 Hoe Voskuil zijn ageren op het wetenschappelijke veld zelf beleefde, maakt ironisch genoeg een passage uit Het Bureau misschien nog het meest duidelijk: ‘Ad schudde zijn hoofd. “Ik geloof niet dat ik me voor zo'n stuk gereedschap zou kunnen interesseren.” “Als het moet...”, zei Maarten [Koning, alter ego van Voskuil, BR] berustend. “Wanneer je je ergens in verdiept wordt het vanzelf interessant.” Ze zwegen. Maarten had zijn benen naar voren gestoken en keek nadenkend naar zijn schoenen, zijn handen in zijn zakken. “Je zou zo moeten schrijven,” overwoog hij, meer voor zichzelf, “dat het gebouw van de wetenschap krakend instort en de Minister mij de volgende dag opbelt dat er niemand meer in leven is.’Ga naar eind9 Met het bovenstaande in het achterhoofd kan ik alleen maar de vaststelling van de twee huidige medewerkers van het Meertens, die verantwoordelijk waren voor de eerder genoemde inventaris, onderschrijven: Voskuil is bepalend geweest voor zijn discipline.Ga naar eind10 Hij is de wegbereider geweest voor de latere evoluties van het vak. Zonder zijn werk had de nieuwe genera- | |
[pagina 9]
| |
De laatste aflevering van Het Bureau
tie onderzoekers van het Meertens in 2000 nooit een nieuwe weg kunnen inslaan toen volkskunde als concept werd verlaten voor het minder belastte ‘Nederlandse etnologie’. Na Voskuil was er geen weg terug richting romantiek en nostalgie. Integendeel. Bij het begin van de 21e eeuw omschreven toonaangevende onderzoekers volkscultuur als ‘breed gedragen cultuurverschijnselen in hun historische, sociale en geografische dimensie, waarbij ze deze dimensies opvat als dynamische, groepsgebonden processen van betekenisgeving en toeeigening.’Ga naar eind11 Deze omschrijving inspireerde ook de auteurs van het nieuwe Cultureel-erfgoeddecreet in Vlaanderen.Ga naar eind12
En toch had de KNAW op een gegeven moment plannen om de afdeling Volkskunde op te heffen. Het zou een van de redenen zijn waarom Voskuil vroeger dan verwacht op pensioen ging. Misschien niet zozeer het vak was hem daarbij dierbaar, maar wel een gevoel van verantwoordelijkheid voor zijn medewerkers. Het werd geen afscheid in de vorm van een liber amicorum of een feestbundel, maar wel een afscheidsnummer van het Volkskundig Bulletin. Zijn tijdschrift, soms ook wel smalend aangeduid als ‘Voskuils Bulletin’. Meer toeters en bellen vond de oude Voskuil niet nodig. ‘Dat is nu precies wat Voskuil altijd heeft verafschuwd. Hij had een hekel aan officiële vertoningen en rituelen, vooral als hij daarvan zelf het middelpunt moest vormen’, aldus de vernieuwde redactie. Enkel nog een klein feestje in intieme kring en dan op rust. | |
Het bureau: een paradoxale hypeMaar het draaide iets anders uit. In 1996 verscheen het eerste deel van Het Bureau onder de titel Meneer Beerta. Voskuil gebruikt de methode van de sleutelroman om de wereld op de hoogte te brengen van zijn lotgevallen als medewerker en afdelingshoofd van het Volkskundebureau. Het boek slaat meteen aan. Voskuil groeit uit tot het middelpunt van een heuse hype. Hij die enkele jaren voordien niet het lijdend voorwerp wilde zijn van een traditioneel afscheid van een wetenschappelijke loopbaan! De verschijning van een nieuw deel leverde soms Harry Potterachtige scènes op aan boekhandels in Nederland. In dichte drommen stonden lezers aan te schuiven om als eersten de nieuwe Voskuil te bemachtigen. Boekenverkopers speelden handig in op de hype door hun winkels uitzonderlijk om middernacht te openen op de dag dat de officiële verkoop mocht beginnen. Ook in Vlaanderen bouwde Voskuil een trouwe achterban van lezers op. De reden is niet zover te zoeken: Voskuil bleek een meester in het observeren en uiterst zakelijk beschrijven van menselijk gedrag. En dat leverde vaak erg grappige en hilarische momenten op. Er zit ook iets universeels in Het Bureau. Wie (her)kent niet het leven zoals het is: kantoor? Met alle kleine kantjes, voorvalletjes en wrijvingen tussen collega's. En toch zijn er heel wat paradoxale kanten aan het verhaal. Er is niet langer sprake van het gescheiden houden van emotionaliteit en de wetenschappelijke praxis. Integendeel. Voskuil geeft zijn gevoelsleven bloot, koppelt het aan lotgevallen die hij eerder beschreef in zijn wetenschappelijke artikels, en is zeer persoonlijk over wat hij vindt van oud-collega's en -medewerkers. Het eerdere gevoel van verantwoordelijkheid is weg. Een aantal van hen reageert verbijsterd: ‘Ik had iets heel anders verwacht. Ik dacht: dat eerste deel wordt een roman met eindeloos veel gesprekken zoals in die studentenroman “Bij nader inzien” [een vroegere roman van Voskuil uit 1963], maar dan over het vak Volkskunde. (...) Maar het gaat hier om heel andere zaken. Het gaat om hoe mensen persoonlijk reageren op de hoofdpersoon. En daar zit natuurlijk een interpretatie van Maarten in en zijn hulpje Voskuil als auteur: degene die alles aan de touwtjes heeft (sic).’Ga naar eind13 Waar het zijn ambitie was om zich met een uithoekje - zoals hij het zelf vaak omschreef - van het wetenschappelijke veld bezig te houden, zorgden zijn romans ervoor dat volkskunde als vak plots niet enkele honderden, maar ettelijke duizenden bezighield. Vandaag de dag zijn erfgoedwerkers op zoek naar efficiënte methodieken om het verleden naar een zo groot mogelijk publiek te vertalen. Voskuil deed het via de roman. Volkscultuur was niet langer voer voor enkele wereldvreemde onderzoekers in een achterkamertje van een of ander instituut, het beheerste via Het Bureau het publieke debat. Iets wat Dan Brown later wereldwijd overdeed met zijn succesroman De Da Vinci Code. Overigens vormden Voskuils boeken later niet enkel de grondstof voor een al even succesvol luisterspel op de radio, maar ook voor een theaterstuk. Ook dat doet sterk denken aan waar erfgoedwerkers vandaag mee bezig zijn: het diversifiëren van hun producten in de ambitie om telkens een ander publiek aan te spreken. | |
Het snijvlak tussen privé en publiekDe laatste jaren is er heel wat interessant onderzoek verricht naar de wisselwerking tussen het persoonlijke leven en de drijfveren om op een of andere manier met volkscultuur bezig te zijn. Het meest recente voorbeeld is een artikel over Jozef Weyns, de eerste conservatoren bezieler van het dit jaar (vijftig-)jarige openluchtmuseum in Bokrijk.Ga naar eind14 Dergelijke benaderingen zijn vaak ingegeven door de lange tijd nauwe band tussen (politieke) ideologie en volkscultuur. Zo fungeerde volkskunde als discipline in de 20e eeuw meer dan eens als een instrument in een cultuurpolitiek. Iets waarvan Voskuil zich zeer goed bewust was en waarvan hij, door zijn kritischwetenschappelijke blik, de nodige afstand nam. Daarom is het op zijn minst merkwaardig dat hij zelf in de herfst van zijn jaren deze code doorbrak en een inkijk verschafte in hoe zijn persoonlijk leven een impact had op zijn werk en omgekeerd.Ga naar eind15 Daarbij ging Voskuil wel heel erg ver toen hij in 1997 zijn | |
[pagina 10]
| |
Voskuil aan het werk. © Meertens Instituut
bekendheid inzette om als een van de stichters van de Stichting Varkens in Nood aandacht te vragen voor het lot van varkens in de huidige bio-industrie. Daarmee schakelde Voskuil zich actief in de strijd tegen de landbouwlobby in. En dat via het succes van Het Bureau. Of anders gezegd, via de verdichte wetenschap.
Door de jaren heen is er heel wat gespeculeerd over de motieven van Voskuil om zijn dertigjarige, wetenschappelijke carrière te verdichten tot literatuur. Van een ongelukkig huwelijk, over existentiële angsten tot zelfs een afrekening met zijn oud-collega's aan de hand van een sleutelroman: voor alledrie vallen genoeg argumenten te vinden in de boeken zelf. Onzekerheid onderkende hij overigens zelf ooit als motivatie voor wetenschappelijk onderzoek.Ga naar eind16 Gevraagd naar de diepere drijfveer antwoordde de schrijver: ‘Ik heb Het Bureau geschreven om te zien hoe ikzelf functioneerde en om te weten waar ik ben geweest.’ In die zin is het natuurlijk de vraag hoe hoog het fictiegehalte van zijn literaire werk is. Het blijft immers een gegeven dat de zowat 200 personages in de roman onder een schuilnaam opereren die voor insiders niet zo moeilijk te decoderen was. Vrij snel circuleerde op het internet een concordantielijst die ervoor zorgde dat iedereen meteen wist over wie het juist ging. Daarmee geeft Voskuil ook een interessante inkijk in de manier waarop (wetenschappelijke) netwerken functioneren. Het overlijden van Voskuil is misschien een aanleiding om dieper onderzoek te doen naar de dialoog tussen het persoonlijke, het wetenschappelijke en het publieke in dit concrete geval. Het past te eindigen met een citaat uit het laatste deel van Het Bureau, dat verscheen onder de toepasselijke titel De dood van Maarten Koning: ‘Hij duwde de deksel van zijn kist omhoog, richtte zich op en keek hen na. Ze liepen van hem weg over het pad naar de uitgang. Hij zocht naar bekenden, maar die achteraan liepen kende hij niet, en die vooraan waren kon hij niet meer zien.’Ga naar eind17 | |
[pagina 11]
| |
Dankzij het succes van Het Bureau is dit één van de meest gekende kaarten uit de Volkskunde-Atlas van Nederland en Vlaams-België: ‘Het ophangen van de nageboorte van het paard.’
|
|