Het Evangelische visnet, bevattende sommige veranderde liedjes uit het zelve, andere uit de Evangelische triumph-wagen, Zingende zwaan, en anderen
(1794)–Anoniem Evangelische visnet, : bevattende sommige veranderde liedjes uit het zelve, andere uit de Evangelische Triumph-wagen, Zingende zwaan, en anderen, Het– Auteursrechtvrij
Stem: {Abraham heeft 't bevel gehoorzaamt van zyn Heere.
| |
[pagina 151]
| |
Om Iesus had dikwils Maria pijn in 't herte,
Maar die was nooit zo zwaar als heden in zyn dood.
2. Dedroeve Moeder ziet haar zoon met Kruijs beladen,
Het zwaart van droefheid nu haar Moeders hart doorsnyd,
Denkt of dir Moeders hart zig niet in tranen baden,
Ach! ach! dit is de dag van Simeon voorzeid.
3. Veel vrouwen weende zeer, ziende hem zyn Kruijs dragen,
Maar Iesus sprak haar aan: geschied dit in het groen,
Wilt maar u zelven eerst en uw kinders beklagen,
Nu dit in my gebeurt wat zal men 't dor hout doen.
4. Op golgotha gekruyst in 't aanzien van veel schaaren,
Met de boozen word hy gerekent op dit pas.
Verheven hangt hij daar tusschen twee Moordenaren,
Dit is de Medicyn die ons alle genas
5. Mozes in de Woestyn heeft een Serpent verheven,
Waar door geneesden ras ieder die het aanzag,
Aanziet Christus aan 't Kruys, door liefd' tot ons gedreven,
| |
[pagina 152]
| |
Hy geneest onze ziel die zwaar in zonden lag.
6. Hy roept zijn Vader aan, zagtmoedig, niet verbolgen,
Bid voor zijn kruijcigers (mensch wil dit wel bevroen.)
Vader vergeef het hun die mij aldus vervolgen,
Want door onwetentheid weten niet wat zij doen.
7. Met tranen offert hij, stort kragtig zijn gebeden,
Vader verheeft het hen, dit was het eerste woord,
En met een sterk geroep heeft Iesus dit beleden
Om zyn eerwaardigheid is hy zeker verhoord.
8. Den eenen Moorder bid, wild my o Heer gedenken,
Als gy komt in u Ryk, och wil ons met die prys
Nevens den Moordenaar, na onze dood beschenken,
Heden zult gij met mij zijn in het Paradijs.
9. Maria en Sint Ian, stonden bij 't Kruis ten toone,
Denkt hoe dat Moeders hart was vol van zwaar verdriet;
Iesus die sprak haar aan, lief Moeder zie uwe Zoone,
Iohannes mynen Neef uw' lieve Moeder ziet.
| |
[pagina 153]
| |
10. De Lugt en ook de Zon verduystert boven maten,
Gekleed als in den rouw om onzen Schepper ziet:
Iesus die roept: mijn God hoe hebt gij my verlaten
Zonder eenige troost in al dit zwaar verdriet.
11. De Heer sprak; ik heb dorst, en men gaat hem beschinken,
In plaats van een teug wyn, met gal en met azyn
Als hij dit had gesmaakt en wilde hij 't niet drinken.
Hy dorst na zaligheid van menschen groot en klein
12. Hy drieëndertig Iaar vermoeid had op gaan zoeken,
't Verlore Schaapje teer, het menschelyk geslagte,
Dit was 's Vaders begeer, die wil volbragt hij kloeke,
Waar van sprak 't zesde woord: het is nu al volbragt.
13. Het leven sterft de dood, en breekt zo Satans banden,
En veegt het handschrift uit lang tegen ons geweest;
Vader 'k beveel myn geest (roept Iesus) in uw' handen,
Met neergebogen hooft gaf hij voort zijnen geest.
| |
[pagina 154]
| |
14. Aanstonds veel wonderheden in Iesus dood gebeurden:
De steene barsten, en de Aarde schud en beeft,
Het kostelijke kleed in den Tempel dat scheurden,
De graven gingen op, die dood was weeder leefd.
15. Die tekens ongewoon, deden het volk vrezen,
Zy klopten voor hun borst, veranderde van toon:
Dees mensch regtvaardig was, al schoon hij is verwezen,
Ziet dit tuigt ons gemoed, 't is waarlyk Gods Zoon.
16. Hoort wat de booze, Ia'on al verder gaan bedryven,
Zij vragen van Pilaat dat men de beenen brak:
Op dat zij den rustdag aan 't Kruys niet zoude blijven,
Maar Iesus zyd' alleen, men met een lans doorstak.
17. Dus word de Schrift vervuld door Godes geest gesproken.
Die gy doorsteken hebt daar zult gij lie op zien:
Zyn beend'ren God bewaard niet een zal zijn gebroken:
De Schrift is hier volbragt, dit ziet men hier geschien.
18. Ioseph van Armathe is tot Pilaat gekomen,
| |
[pagina 155]
| |
Hij niet toestond de dood van Iesus zomen weet;
Hy vroeg en ook verkreeg Iesum Lighaam die vroome,
Die een Dioscipel was, maar uit vrees niet beleed.
19. Ioseph en Nicodeem hebben 't Lighaam genomen,
Winden 't in een wit kleed, leggen 't in een nieuw Graf,
Een grooten steen daar voor gewenteld zonder schroomen,
Zeer bedroeft in hun hart scheide zy van hem af.
20. ô Iesu door u dood wild ons steen harte breken,
ô Lam dat van 't begin der werelt'd zijt geslagt
Van u vergoten bloed en laat ons niet versteken;
Maar wel deelagtig zyn, o Heer geeft ons die kragt.
Niet leedig. |
|