Evangelische Gezangen, om nevens het Boek der Psalmen bij den openbaren godsdienst in de Nederlandsche Hervormde Gemeenten gebruikt te worden(1806)–Anoniem Evangelische gezangen, om nevens het Boek der Psalmen bij den openbaren godsdienst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 148] [p. 148] LXXI. Liefde tot vijanden. 1. 'k Wil nimmer iemands nadeel zoeken, Schoon hij mijn nadeel zoekt; Mijn vijand wil ik nooit vervloeken, Ofschoon hij mij vervloekt. Zachtmoedig wil ik hem bejeegnen; Al dreigt hij, 'k dreig hem niet, En scheldt hij mij, ik wil hem zeegnen, Omdat mijn Heer 't gebiedt. 2. Mijn Heiland, aan geen misdaad schuldig, Vergold met liefde haat, En leed zachtmoedig en geduldig Het allergrootste kwaad. Zou ik, zijn leerling, weder schelden, Daar Hij nooit weder schold, Ik niet met liefde haat vergelden, Gelijk Hij haat vergold? 3. 't Is waar, mishandling te vergeten Blijft steeds een zware pligt; Maar, als voor God een goed geweten Ons vrijspreekt, valt het ligt. 'k Wil mij verbeetren, en niet klagen, Dan leert mijn vijand mij, Dan leer ik wijzer mij gedragen, Hoe leed hem dit ook zij. 4. 'k Zal dan met zorg den misslag mijden, Dien hij van mij verzon; En ook dat kwaad in mij niet lijden, Dat hij niet weten kon. [pagina 149] [p. 149] Zoo wil ik mij zachtmoedig wreken, Zijn' lof elk doen verstaan, En sluiten 't oog voor zijn gebreken; Kan hij mij dan nog smaân? 5. Om hem zijn' wrevel moe' te maken, Vergeef ik hem mijn leed, En ben, waar 't ooit zijn heil moog raken, Tot zijnen dienst gereed. En wordt hij, tot mijn leed en schade, Door weldoen meer verwoed, 'k Wil voor hem bidden om genade Tot God, die mij behoedt. Vorige Volgende