Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 8
(1898)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 291]
| |
H.J. van der Weele
| |
[pagina 292]
| |
ik hem door jaren langen omgang en bestudeering van zijn werken vrij wel te kennen, hem, den gezelligen prater over kunst, die zoo gaarne en zoo gemakkelijk aan anderen mededeelt hoe hij er over denkt en ook een en al aandacht is, wanneer hij iemand treft die ook tot de overtuigden behoort. Een discours met Van der Weele over kunsttheorieën en beginselen, over de groote mannen van vroeger en van het heden, is een waar genot. Als alle docenten zoo vol geestdrift en convictie waren, dan zou het studeeren bij de jeugd er prettiger in gaan. De didactische kant zit bij Van der Weele zoo ingeworteld, het is hem in die mate een tweede natuur geworden om zijn overtuiging en zijn kennis aan anderen mede te deelen, dat hij ook onder zijne kunstbroeders als verstandig kouter over de kunst eene eereplaats inneemt. Maar zijn eigen werk kan men eerst goed genieten op zijn atelier. Als men hem zoo hoort redeneeren en over het mooie - soms ook over de gebreken - van anderer arbeid hoort uitweiden, denkt men wel eens: die Van der Weele moet toch zelf een eerste bolleboos in de kunst zijn. Maar zooals men bij ervaring weet, staat de theorie dikwijls ver van de practijk, en kan men over 't een wel eens heel mooi redeneeren zonder nu juist een held in het andere te zijn. Bij Van der Weele nu gaat dat samen, en op zijn atelier krijgt men daarvan den frisschen, vollen indruk. Ik trof het bijzonder op een keer dat hij juist van buiten was teruggekeerd. Met zijn vriend Ter Meulen, die in didactischen aanleg zijn evenknie is hoewel meer naar den wijsgeerigen kant, had hij eenige weken zich verkneukeld in het zuivere natuurgenot, ongestoord studies geschilderd in 't open veld, naar pracht van luchten gekeken, genoten van de tonenweelde des morgens en des avonds en getracht eenige indrukken daarvan vast te leggen met het penseel. Bij het bezoek aan de ateliers van vele onzer tegenwoordige knappe tijdgenooten, en ook nu weer bij Van der Weele in zijn intieme omgeving van zoo pas uit de volle natuur meegebrachte versche indrukken, herinnerde ik mij onwillekeurig wat Eugène Fromentin in zijn voortreffelijk werk les Maîtres d'autrefois van de zeventiende eeuwsche meesters zegt, dat zij daarom een zoo geheel afzonderlijke plaats in de kunstgeschiedenis innemen omdat zij in hun kunst een afspiegeling gaven van hun land en volk. De Hollandsche schilderkunst was en kon niet anders zijn dan het portret van Holland, zijn uitwendig, trouw, nauwkeurig, compleet, welgelijkend beeld, zonder eenige opsiering. Welnu ik durf beweren dat de kracht en de roem der tegenwoordige Nederlandsche school van 't einde der 19de eeuw, eveneens in diezelfde eigenschap is gelegen. Ook zij geeft het portret van land en volk; ook zij verjongt zich telkens aan die heerlijke luchten, dien rijkdom van tonen, die, sedert Ruysdael, Van Goijen en Van de Velde er door geïnspireerd werden, onveranderlijk dezelfde zijn gebleven. Het is nog altijd hetzelfde beginsel, dezelfde methode in de ateliers van onze artisten, het streven naar den eenvoud, naar de soberheid der dingen in de natuur, die hun uitbeelding zoo dichterlijk schoon maakt. Bij geheele reeksen zag ik op Van der Weele's atelier pas geschilderde | |
[pagina 293]
| |
Op 't akkerveld (schilderij).
| |
[pagina 294]
| |
studies, en ik vergat dat zij met verf gedaan waren, het ideaal van den kunstenaar zag ik daar in tonen weergegeven. Toen ik de opmerking waagde, dat dit alles toch veel mooier was dan tentoonstellingen veeltijds te zien geven, moest Van der Weele dit volmondig beamen. Er zijn natuurlijk uitzonderingen - zei hij - maar de meeste expositie-schilderijen zijn op het effect van de ‘entourage’ berekend. Voor een woonvertrek, waarvoor zij dan toch gemaakt zijn, is er te veel geofferd aan den grooten indruk, de détails zijn verwaarloosd en de meeste schilderijen te wit. Dus ge zoudt liever niet exposeeren? Dat is weer een ander uiterste. Tentoonstellingen zijn nu eenmaal, ik zegBoschontginning te Hulshorst (krijtstudie).
niet het beste, maar zeker het eenvoudigste en zekerste middel om het publiek met de kunst en hare beoefenaars in aanraking te brengen. Daar hebt ge onze beroemde oude schilders. Hunne werken zijn thans hooggeroemd door de gansche wereld, maar hunne tijdgenooten kenden hen te nauwernood omdat zij weinig gelegenheid hadden om hunne schilderijen te zien. Van tentoonstellingen was toen geen sprake, ook niet van museums. Daartegenover staat echter, dat de kunst zelve er veel beter bij voer. Bij een schilderij werd in die dagen evenzeer op détails gelet als tegenwoordig dikwijls bij studies alleen schijnt te geschieden, en men nam toen volop den tijd om zich aan een kunstwerk geheel te wijden en het niet eer los te laten vóór men er | |
[pagina 295]
| |
zekere volkomenheid in bereikt had. Kom daar tegenwoordig eens om! Een artist, die met zijn tijd wil medegaan, werkt soms voor drie, vier tentoonstellingen te gelijk en de een is nog niet geopend, of voor de andere ontvangt men weer een uitnoodiging. En men doet gaarne meê, vooreerst natuurlijk
Zandkar in de duinen (schilderij), eigendom van den Heer J.H. Broekman Jr., Amsterdam.
uit eigenbelang en dan ook omdat de tentoonstellingen, vooral die in het buitenland, er ontzaggelijk veel toe bijgedragen hebben om den roem der Hollandsche schilderschool van de 19de eeuw te vestigen.... Terwijl Van der Weele zoo sprak, had ik met aandacht naar een plankje | |
[pagina 296]
| |
gekeken, dat ik uit een hoek van zijn atelier in 't licht had gebracht. Daar was een rund op geschilderd; het stond daar met alle bijzonderheden van het dier, zijn fluweelige huid, zijn goeiigen kop, het diepe donzige zwart van de vacht, maar met al die uitvoerigheid toch een dier vol teven, niets te veel en niets te weinig, een kompleet kunstwerk. En zoudt ge toch wel willen geloven, dat dit zoo uitvoerige koetje op een tentoonstelling niets doet. Het zou nauwelijks de aandacht trekken te midden van de effectvolle schilderijen. Dit zeggende, draaide de schilder een ezel om, waarop een schilderij in aanleg, een echte Van der Weele mij tegenschitterde: een kar op een zandigen weg, hel door de zon uit een blauwe lucht verlicht. Ziedaar nu een echt tentoonstellingsschilderij, dat mijn intiem gedane koe volkomen doodslaat. Van der Weele had gelijk, maar ik waagde toch de opmerking, dat in die lucht, in het brutaal midden in 't zonlicht geschilderd kereltje op de kar, in het schonkige paard en in de kranige vegen van den zandigen grond meer temperament en ziel lag dan in tien van die mooi geacheveerde studies te zamen. Ge kunt best gelijk hebben, riep Van der Weele weer met dat eigenaardig doceerende in zijn stem, maar als ik die koe niet zoo uitvoerig geschilderd had en nog veel meer andere koeien en paarden op dezelfde manier, dan had ik wat u ziel gelieft te noemen, in mijn schilderijen nooit bereikt. Aan den anderen kant van den ezel stond een voltooid schilderij, dat ik eerst moeite had voor een Van der Weele te herkennen: een zonnig landschap in den omtrek van Keppel, met hoog opgaand dun geboomte, een koehoedster langs den boschrand en een wit koetje, glanzende in 't zonlicht, in 't verkort op den voorgrond. Koehoedster (krijtstudie).
't Is vreemd, maar nu ik dit schilderij, na zes weken buiten te hebben gewerkt, terug zie, is er toch iets in wat mij niet bevalt. Ja, ik vind het zeer knap, echt buiten waargenomen, maar op en top een Van der Weele is het niet. Ik moet er nog wat aan doen. Dit zeggende, had Van der Weele een brokje zwart krijt uit zijn vestzak gehaald en schetste luchtig en in een oogwenk eenige schrappen op het doek; toen nog een paar vegen met een stuk wit krijt, en daar stond op eens het schilderij in optima forma. De schilder had even een kar met een kereltje in 't landschap geteekend en daarmeê de compositie verbeterd zooals zij werkelijk moest zijn. Van der Weele heeft er vooral slag van naar aanleiding van het werk van kunstbroeders juiste opmerkingen te maken. Men ziet hem gaarne op de | |
[pagina 297]
| |
ateliers, wanneer daar werken in aanleg zijn. Over het hoe en waarom van de dingen, over het mooie van de compositielijn, het min of meer goed doen van een figuur in het landschap, de tegenstelling van tonen en hunne onderlinge waarde, daarover weet hij zoo smakelijk en met zoo veel fijn en scherpzinnig oordeel te redeneeren, dat ook zeer ontwikkelde artisten, dien vriend gaarne op hun atelier zien en zijn raad hoog op prijs stellen. Maar omgekeerd waardeert Van der Weele elke gezonde opmerking over zijn eigen werk. Met liefde herinnert hij zich het oordeel, dat indertijd Bosboom en Mauve, voor hem grootmeesters van de Hollandsche kunst der laatste halve eeuw, over zijn werk hebben geveld, ook als dat oordeel soms lang niet malsch was. Van der Weele was nog pas eenige jaren aan't schilderen, toen Bosboom hemHut op de heide (schilderij).
de eer aandeed van een bezoek op zijn toenmalig atelier op de Lange Beestenmarkt, hetzelfde waar zijn oude vriend J.B. Tom gewerkt had. Van der Weele had toen een schilderij ingezonden op de Driejaarlijksche in den Haag. waarop hij een zoneffect zoo diep van toon had geschilderd, dat het veeleer den indruk maakte van een maneschijn. Bosboom had het daar opgemerkt en kwam v.d. W., dien hij niet kende, opzettelijk bezoeken, om te zeggen: wat hebt ge daar een leelijk schilderij, maar wat is het bestudeerd! Hard werken maar, en je zult er wel komen. Dat mengsel van afkeuring en van lof had voor den aankomenden schilder uit dien mond eene bizondere waarde en gaf hem meer steun dan onbepaalde goedkeuring had kunnen doen. * * * | |
[pagina 298]
| |
Herman Johannes van der Weele werd 13 Januari 1852 te Middelburg geboren. Het werd hem al spoedig duidelijk, dat hij, de achtste van negen kinderen, wat men noemt zijn eigen weg in de wereld moest zoeken. De omstandigheden waren zijn jeugd niet gunstig, in zoover hij reeds op zijn 11e jaar de school verlaten en een... betrekking moest zoeken. Maar voor een jongen van het ernstige plichtsbesef en de wilskracht van Herman van der Weele was dit volstrekt geen bezwaar. Hij begon dan op dien prillen leeftijd zijn loopbaan op een belastingkantoor, en van de weinige guldens die hij daar al pennende in de maand verdiende, profiteerde hij om zijn gebrekkige schoolkennis aan te vullen. In den heer Vermeulen, leeraar, later directeur der Hoogere Burgerschool in zijn geboortestad, vond hij een vaderlijken vriend, bij wien hij den vrijen tijd buiten zijn kantooruren vlijtig besteedde om juist datgene te leeren, wat hem later bij de studie voor de beide akten M.O. teekenen
Jong vee (schilderstudie).
zoo uitnemend te pas zou komen. Als bij intuitie stuurde hij van den aanvang af in de richting van zijn artistieke ontwikkeling. Zijn gezond verstand en de wijze raad van zijn vader weerhielden hem van het al te vroeg schilderijtjes maken, zonder dat er nog eenig degelijk fond was gelegd. De lust zat er anders al vroeg genoeg bij. Er bestaat een schilderij in olieverf van Van der Weele, heel netjes geteekend 2 November 1867, voorstellende in naïeve uitvoerigheid en beholpenheid een gezicht bij winter op het dorp Koudekerke, gestoffeerd met eenige figuren wien men het werkelijk kan aanzien dat zij staan te klappertanden van de koû. Het is geschilderd op een verweerd plankje, gebroken uit de achterdeur van een ouden omnibus. Dit ‘Jugend werk’ heeft wel niet de pretentie van eenige kunstwaarde te bezitten, maar het teekent de vroege liefhebberij van Van der Weele, die trots allen tegenspoed en materieele bezwaren, zijn weg trachtte te vinden. Met de avonduren werd letterlijk gewoekerd, en toen het den jongen studioos eindelijk | |
[pagina 299]
| |
gelukt was het belastingkantoor den rug toe te keeren en een aanstelling te ontvangen als buitengewoon opzichter van de zee- en havenwerken in Zeeland, kwam er ruimer gelegenheid om teekenles te nemen onder leiding van den leeraar v.d. Meer Mohr. Sedert was de volle aandacht van den knaap gericht op de mogelijkheid om zijn studiën nog eens in Den Haag te mogen voortzetten onder leiding van den heer Koelman, den toenmaligen directeur der Teekenacademie aldaar, en toen dat oogenblik, dank zij de loffelijke medewerking van eenige nobele Middelburgers, die later pleizier van hun beschermeling hebben beleefd, eindelijk was aangebroken, had Van der Weele in een minimum van tijd zijn examen gedaan. Dat was in 1873, het jaar van het overlijden van den uitnemenden Haagschen teekenleeraar Kachel, die van der Weele's leermeester was en in wiens plaats hij nog 't zelfde jaar een aanstelling kreeg aan de Burger dag- en avondschool, die later is overgegaan in de Hoogere Burgerschool met 3-jar. cursus, waar hij thans nog met het meeste succes werkzaam is. Ook behoorde hij aanvankelijk tot het personeel van leeraren der Haagsche Ambachtsschool en deed kort daarna zijn examen ook voor de akte M.O. lijnteekenen. Een en ander was zeker een mooi resultaat voor een jongeling, die reeds op zijn 11e jaar de schoolbanken had moeten verlaten. En heel die lange weg was door Van der Weele afgelegd om eindelijk met hart en ziel zijn roeping te kunnen volgen. Herdersjongen (krijtstudie).
Later verhaalde dr. Bredius hem, dat hij niet de eerste Van der Weele was, die zich op de schilderkunst toelegde. Onder de kunstenaars der 17e eeuw toch was er een Zacharias van der Weele van Goes, een schilder, van wien onze Herman Johannes mogelijk afstamt. Misschien heeft die verwantschap wel een atavistischen invloed gehad op Herman's neiging. Wie weet wat 'n knappe baas die Zacharias van Goes in zijn tijd is geweest, en toch al wat men op den huidigen dag van hem weet, is dat hij, evenals ieder sterveling, op zeekren dag eens getuigenis aflegde, bij welke gelegenheid staat niet eens vermeld. Van Gabriel is het bekend, dat hij reeds sinds jaren een eigenaardig dagboek houdt, door den origineelen schilder le Pour et le Contre genaamd, waarin hij zorgvuldig uit dagbladen en periodieken kritieken over zijn werk verzamelt. Een zeer ijverig verzamelaar van gegevens omtrent onze tijdgenooten-artisten is ook de heer J. Kruseman, te 's Gravenhage, die geheele portefeuilles vol heeft, waarin, keurig gerangschikt, afbeeldingen naar hunne schilderijen en mededeelingen omtrent hun leven en werken. Zoo kreeg Van der Weele bij den dood van zijn vader in zijn bezit een collectie extracten uit dagbladen, die men in het ouderlijk huis te Middelburg ijverig had | |
[pagina 300]
| |
Span ossen in Gelderland (schilderij).
| |
[pagina 301]
| |
verzameld. Een der belangrijkste data daarin vermeld was de tentoonstelling van 1883, de zoogenaamde Koloniale te Amsterdam. Van der Weele had daar een zeer belangrijk schilderij, dat de kunstvrienden zich zeker nog wel zullen herinneren, eenige magere, vreeselijk afgeleefde zandkarrepaarden. Dat schilderij was een datum in zijn jong kunstenaarsleven. En werd veel over dat schilderij gesproken. Israëls vond het zeer knap, en een zeer moeielijk te bevredigen artist Vincent van Gogh dweepte er letterlijk meê. Men moet nu op Van der Weele's atelier de studies zien voor dat schilderij, om dat oordeel volkomen te kunnen deelen, Daar is o.a. een geschilderde studie naar een wit paard, waar de botten uitsteken, met zoo'n druiligen kop en die eigenaardige beweging met het achterbeen, zooals afgeleefde paarden kunnen doen, dat is een brok idieele, d.w.z. eigen persoonlijke kunst, nog veel mooier dan de
Ossekar op de Veluwe (schilderij), eigendom der firma Boussod Valadon & Co.
daareven vermelde koe met de onberispelijke vacht. Ik wilde dan zeggen, dat er in die dagen veel over dat schilderij is geschreven en dat Van der Weele's vader er zich een weelde van maakte, al die goede aanteekeningen omtrent zijn knappen jongen te verzamelen. Sedert het schilderij van 1883 zijn er nog heel wat mooie dingen van Van der Weele gezien. Zijn voorkeur heeft veelal het zandkarrepaard of de trekos op de Veluwe, ook al van wege het pittoreske landschap, waarin dat dier zijn sjouwersbestaan gewoonlijk voortsleept. Het eene hoort zoo bij het andere op zijn schilderijen en 't lijkt alles zoo hoogst eenvoudig. In dit opzicht heeft Van der Weele veel overeenkomst met den meester Mauve, die zoo weergaloos groot was in zijn eenvoud. Ik zag van Van der Weele een hoekje in Limburg, een boerenerf, schitterend verlicht, met tegenstellingen van diepe, heldere schaduw. | |
[pagina 302]
| |
Wat was dat bekwaam er op neergegooid, raak van tegenstellingen en subliem mooi van toon! Ik zag daar ook, zoo pas meegebracht uit Nunspeet, een studietje van een boerenhoeve, met een wit muurtje waarop de zon fonkelt en er naast wat boomgewas, dat schaduw werpt. Hoe de schilder dat gezien en in zich opgenomen had, begreep ik best, maar om het zoo met enkele vegen correct van toon en van onderlinge waarde naast elkaar te zetten, zie dat is schilderen. Ik zag ook een studie van een roode koe, fel gloeiend uitkomend tegen een diep blauwe lucht. Op eens een opmerking van Van der Weele: Toen ik die lucht voor mij had, zeî ik tegen Ter Meulen: dat is niet te schilderen, dat vinden ze, als het er op staat, veel te blauw. Enfin, nu staatZandladen (studie in olieverf).
het er, maar die roode koe heeft mij geholpen. Zoo over sterke kleuren in de natuur sprekende, schoot mij de volgende ‘ware gebeurtenis’ uit het leven van Jan Hendrik Weissenbruch te binnen. Men had hem eens geërgerd met een critiek over een nog al groen landschap. Weissenbruch had het daar telkens over en een zijner kunstbroeders, met wien hij buiten aan 't flaneeren was, verdroot het, dat Weissenbruch maar steeds op dat groen terugkwam en dan tegelijk den naam noemde van den in die dagen nog al op de spraak zijnden criticus. Wie nu nog eens dien naam noemt, zoo werd geopperd, betaalt den wijn aan tafel! Dat werd afgesproken. | |
[pagina 303]
| |
Op eens ziet Weissenbruch een eigenaardige belichting van het land, dat daardoor zoo verschrikkelijk groen werd, dat hij het uitschreeuwde: Als ik nu ‘zeker iemand’ hier had, zou ik hem er eens willen door heen halen en vragen of dat soms geen groen is! Hij had den naam niet genoemd en dus geen wijn verbeurd.
* * *
Er is geen kant van de kunst of Van der Weele heeft dien bekeken en er zich aan geoefend. Hij begon in de 80er jaren in Pulchri Studio, waarvan hij sedert 1876 werkend lid is, zijne eerste proeven met etsen, en werd in die kunst ingewijd door Jan Vrolijk. Met dezen en met Zilcken en Holswilder heeft Van der Weele in die dagen veel gedaan om de liefhebberij in etsen weer te doen herleven. Er was toen zelfs een hartstocht voor 't etsen, die nu in de laatste jaren weer aanmerkelijk verflauwd is. Er kwamen in die dagen knappe dingen uit de handen der leden van Pulchri, waar Van der Weele commissaris voor de kunstzaal was. Meisje uit Elspeet (krijtstudie).
Als men een zijner etsen uit dien tijd ter hand neemt, bijv. ‘het zwijnenhok’ of ‘het doode lam’, dan staat men verbaasd over de stoere bewerking, over het polissez et repolissez, dat op zoo'n dierenvacht is toegepast, net zoo lang tot de volle kracht er is van het licht en zijn reflexies. Men ziet dan op zoo'n ets tonen zonder kleur nog sterker dan op menig overigens heel knap schilderij. Als tweede voorbeeld van zijn etstalent, noem ik de navolgingen met de etsnaald naar een viertal beroemde werken, 3 aquarellen en een schilderij van Anton Mauve, die hem door het huis Goupil werden opgedragen en die zoo uitnemend in den smaak vielen, dat de afdrukken van een dier kapitale etsen gemaakt, binnen één maand geplaatst waren. Te Parijs, op de wereldtentoonstelling van 1889, werd hij voor die ets bekroond met een medaille en verwierf hij tegelijk in dat jaar een eervolle vermelding voor een zijner schilderijen. Voor de andere kapitale ets naar Mauve, ‘a sandy road’, zooals de Amerikanen die noemden, werd Van der Weele op de wereldtentoonstelling te Chicago bekroond. Later hebben ook Dake en Stark naar Mauve geëtst, maar het teeder blonde, de naïve geest van den meester werd door niemand beter begrepen dan door zijn bewonderaar Van der Weele. Dat onze vriend ook boetseert, ligt voor de hand. Dat moest eigenlijk elk artist bij intuitie doen, om zich telkens en telkens te oefenen aan den vorm en het karakter der dingen. Ik herinner mij het genot, waarmede hij op een dag dat ik den schilder op zijn atelier trof, een beeldje uit een hoek haalde. Het was een landelijk figuurtje, een koehoedster met breien haar een- | |
[pagina 304]
| |
tonig leven wat opfleurende. Wat lag dat alles in dat figuurtje! De meester had er blijkbaar zelf pleizier van, hier geconcentreerd en vastgelegd te zien, wat hij in dat boerenmeisje mooi had gevonden van lijn en beweging.
* * *
De korte, stevige gestalte van Van der Weele, zijn sobere gebaren en des te bewegelijker gelaat teekenen den werker. Men voelt het aan de breede hand, waarmede hij zoo'n pootigen handdruk weet te geven, men ziet het aan de plooien in zijn eerlijk gezicht, dat hij veel en hard en met liefde gewerkt heeft. Menig ander in zijn positie, die een vrij belangrijke hoogte in de kunst bereikt heeft, geeft er de brui van om langer teekenles te geven. Maar bij Van der Weele is dat onderwijs geven een tweede natuur geworden, en zijne leerlingen stellen het op hoogen prijs een leermeester te bezitten van artistieken geest. Het is opmerkelijk, zooveel harmonie ik vond tusschen Van der Weele's werk en de schilderijen en studies van kunstbroeders, die zijn woning sieren. Van den vroeg gestorven M. Boks, den genialen landschapschilder, zag ik een zonnigen landweg met donker geboomte tegen 't licht, een wonder van zuivere kracht. Van der Weele voelde zich bijzonder tot den arbeid van dien artist aangetrokken, want ik zag hier meer dan een rijp werk van dien zeldzamen jongen meester. Dan bezit hij ook een van de geniaalste studies van Breitner, een slapende jonge vrouw van een ontzaggelijk mooi coloriet; verder een knap werk, schapen bij de kooi, van Ter Meulen; een juweeltje van kracht van Jacob Maris; teekeningen van Bosboom en Israëls; een schilderij van De Bock; een paneeltje met dood vogeltje van Thijs Maris, en zoo al meer van de élite der modernen. Ook zag ik een der beste portretten door Willy Martens, afbeeldende Van der Weele's sympathieke echtgenoote, mejuffrouw Johanna Stam, de dochter van den knappen houtgraveur van dien naam. Dat Van der Weele's werk, zoo schilderijen als teekeningen, in den kunsthandel en bij de liefhebbers zeer in trek zijn, is van voldoende bekendheidGa naar eind*). Afgescheiden van zijn kunst en toch ook weer innig daarmee samenhangende, boeide mij in Van der Weele steeds zijn bijzondere gave van mededeelen aan anderen van wat in hem overtuiging is geworden. Hen professoraat aan een kunstacademie zou hem bijzonder goed afgaan en aan de leerlingen van die Academie zeer ten goede komen, maar het zou misschien, evenals indertijd bij Allebé, zijn ten koste van zijn kunst. Laat ons er daarom liever niet aan denken. | |
[pagina 305]
| |
Atelier.
|
|