Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1908
(1908)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 472]
| |
KunstkroniekDe hedendaagsche Antwerpsche School (Leden van Kunst van Heden), Piet Verhaert, Jef Lambeaux, Emiel Vloors en zijn ontwerp voor het gedenkteeken van Peter Benoit, Brief van Emiel Claus en antwoord van de Redactie. De Kunstkroniek bleef ditmaal wat langer uit, want groote en ingrijpende kunstgebeurtenissen in Zuiden of Noorden, zijn er in de laatste maanden niet geweest: een reeks vrij slappe tentoonstellinkjes bij Buyle en Forst (om den kaleidoscoop in Brussel niet eens te noemen!) onlangs een tamelijk goede van de beide van Beurdes, Wiethase en Pieterse, een héel goede van Roessingh en Lemmers en een van Maurits Seghers, die met reuzenschreden is vooruitgegaan. Prachtig, vol innige stemming en heel teer van kleur waren zijn Morgen. Avondschemering, Markt te St-Anna-ter-Muiden en Avond, we komen later nog op hem terug. Dan een Meunier-tentoonstelling te Rotterdam, waarvan de Hollanders niet al te veel gesnapt hebben, een openingstentoonstelling in het nieuwe Kunstgebouw in de Leys-straat, waar meer mooie toiletten waren dan Schoone Kunst, een tweede van Kunst van Heden, die een * verdient, een derde Driejaarlijksche, beneden het middelmatige, al waren er enkele zeer mooie dingen van Courtens vader, Melchers en Léon Fréderic. Vervolgens een afkooksel van Moderne Kunst te Brugge, waarmee ze hun goeden naam, dien ze met de Ouden gemaakt hadden, leelijk hebben geriskeerd, een inderdaad heel interessante expositie van teekeningen, krabbels en etsen van Rembrandt in het Marsan-paviljoen, Louvre, en nu onlangs, van 1 October tot 1 November, een belangrijke tentoonstelling van Belgische kunst te BerlijnGa naar voetnoot(1), waar de meeste onzer schilders | |
[pagina t.o. 472]
| |
Piet Verhaert.
| |
[pagina 473]
| |
heen waren met het werk, dat ze ons in de laatste maanden en jaren te Antwerpen en te Brussel hadden getoond. Het belangrijkst, het meest blijvend in het geheugen, zijn de exposities in het vroege voorjaar van Kunst van Heden en het Lente-salon te Brussel geweest; de tweede eigenlijk bijna een herhaling van de eerste, want de stukken, ook voor een groot deel die der vreemde kunstenaars: Bauer, Ménard, Sauter, Böcklin enz. waren van Antwerpen naar Brussel overgebracht.Ga naar voetnoot(1) Zooals die tentoonstellingen waren ingericht gaven ze vrijwel een begrip in 't klein, een Ueberblick over de Kunst van Heden, een naam, waar dikwijls om gelachen wordt en die eigenlijk toch heel goed is gekozen. Men kent 't Genootschap; een der jeugdigste en beste, die in het Kunstgenootschappen-rijke België bestaan. De eerste tentoonstelling, die ze inrichtte, was, meen ik, die van Leys en de Braekeleer, waarmee ze veel heeft bijgedragen tot beter kennis en waardeering vooral van dezen laatsten, lang miskenden meester, de tweede van moderne artisten, waaronder Breitner, Cottet, Hans Thoma, Constantin Meunier, enz., de derde van Linnig en Verstraete in den Kunstkring, de vierde van Dillens, de vijfde van Alfred Stevens. Die eerste tentoonstelling in het Museum werd, door het groote publiek ten minste, bijna niet bezocht. ‘Hoe dikwijls’, schreef de Bom destijds in Onze Kunst, ‘heb ik de zalen voor mij en de heeren Suppoosten alleen gehad.’
Hier in België geldt nog sterker dan in Holland: der Erste bedachts, der Zweite vollbrachts, der Dritte belachts, ‘was machts’, zeiden de inrichters en beschermers, waaronder de heeren Grisar, Beernaerts, Max Rooses, de Bom, Baertsoen, Mertens, Rousseau, Struys, Luyten, Laermans, Hageman, Baseleer, Walter Vaes, enz. en werkten rustig verder. - En voor die volhardende pogingen tegenover 't weinig kunstlievende Antwerpsche publiek, dat zijn liefde voor wat mooi is, bijna uitsluitend uit in optochten en mooie kleeren, kan men niet anders dan de grootste bewondering voelen. En ook hier zal 't wel zijn: ‘de aanhouder wint’. 't Is met Kunst een eigenaardig ding. Voor haar geldt nog meer dan voor alle andere de wapenspreuk van onze Moeder- | |
[pagina 474]
| |
Regentes: Palmea sub pondere crescunt. Waar ze wordt aangemoedigd, kwijnt ze; in Amerika, in Engeland, waar ze tonnen gouds aan kunst besteden en het publiek ontegenzeggelijk op een veel hooger peil staat dan hier, is bijna geen kunst, ten minste geene,Ga naar voetnoot(1) die een vergelijking met de onze kan doorstaan, en die, voor zoover het de goede betreft, dan nog bijna geheel op de onze gebaseerd is - wijl Engeland's grootste meester een Hollander is! In België, in Holland vooral, waar de kunstenaar, zoolang het buitenland hem niet met den stempel van een uitheemschen roem heeft geadeld, wordt geminacht en uitgelachen, vooral zoolang hij niet veel met zijn kunst verdient, schiet ze welig als schoone, blanke leeljen omhoog. Het is echter een feit, dat we hier in Vlaanderen vooral, te veel schilders hebben, evenals in Holland te veel literatoren en dat er geen markt, in ieder geval geen koopgraagte is, voor hun werk, waarvan de meesten moeten leven. Als enkele onzer Hollandsche schilders, zich verheugen, of verheugd hebben, in een beter lot, is 't alleen omdat ze hun grooten afzet in Amerika vinden. Een bezwaar tegen dezen handel met Amerika is echter dat vele onzer beste kunstenaars (ik spreek hier alleen van de Hollanders) zich aan een kunstkooper, die veel met Amerika ‘doet’, hebben verkocht, dat ze dikwijls een zekere maat opkrijgen voor hun doeken en niet meer geheel vrij staan tegenover hun eigen werk en dat de ‘eeuwig snuggere Yankeeman’, voorgelicht door den, in zijn oog, onfeilbaren kunstkooper, maar een zeker soort van kunst wil koopen, een kunst geëikt en wél geaccrediteerd, die daardoor de waarde als van een handel-effekt krijgt (na ettelijke jaren is het zooveel meer waard, enkel afgaande op den grooten naam.) De Maris-broeders, (dit is hem geleerd) zijn mooi, Jaap en Willem vooral, Tys ligt boven zijn bevatting. Israëls is mooi, Mauve is mooi (de meeste Mauves zitten in Amerika). Blommers is mooi, Mesdag is mooi. Maar nu wil hij ook dat ieder ander en jeugdiger schilder, een Mauve, Mesdag, Blommers of Israëls zal zijn; reden waarom Holland tegenwoordig vergeven is met slappe aftrekseltjes van deze groote meesters, en Breitner, Bauer, | |
[pagina 475]
| |
Veth, Dijsselhof, Voerman, Verster, Tholen, Karsen enz, zich nog niet verheugen in dien grooten stoffelijken voorspoed en dien roem, waarop hun verdienste aanspraak zou mogen maken. Dit is ook de reden geweest dat Jacob Smits en Luyten in arrenmoede en eenige boosheid, Holland verlieten en thans BelgenGa naar voetnoot(1) zijn; trouwens in België hadden zij hun geheele opleiding ontvangen. - ‘Waarom schildert u toch eens niet iets in de manier van Jacob Maris, Meneer Smits?’ vroeg de Hollandsche kunstkooper. - ‘Omdat ik 't niet kan en niet wil’, zei Smits. Hij was met mooie dingen in Kunst van Heden, mooi vooral om de rijpe, diepe, innige kleur en door de jongere leden van het Genootschap wordt hij als een Meester vereerd. Het moet dus aan mij liggen dat ik zijn kunst niet begrijp. Hij schildert dikwijls zonder model en daar kan ik mij niet mee vereenigen. Modellen zijn in Moll natuurlijk moeilijk te krijgen en te allen tijde duur, maar hij blageert er zelfs een beetje op dat hij het doet. Zoo zijn er meer, Baseleer o.a. en Edmond Verstraeten; ze ontvangen buiten de impressie en werken die uit op hun atelier, ongeveer op dezelfde wijs als een literator doet in zijn studeerkamer. Er hoort natuurlijk groote knapheid toe om een menschenfiguur zóo ineen te zetten als Jacob Smits de Jezus in Gethsemane zonder model heeft gedaan, maar men ziet dat hij geen model gehad heeft, anders konden de handen zóo niet zijn en dat werkt storend; hoe treffend, hoewel geheel anders dan die der Gotieken, zijn opvatting van den Heiland der wereld overigens is. Waar hij wél model heeft gehad, als in het Portret van zijn eerste vrouw, toont hij zich een teekenaar van eerste kracht. Hij kan 't wel, evenals Baseleer en Edmond Verstraeten, maar het is die ongelukkige manier om enkel de impressie te willen vasthouden en weergeven, - een schilder is nu eenmaal geen literateur, evenmin als een letterkundige is een schilder; beiden treden in de laatste jaren te veel op elkaars terrein. Dit doet echter tot het groote talent van den schilder Smits niets toe of af en ook niet tot de goedheid van den mensch. Want evenals Luyten, is Smits een bijzonder beminnelijke, vriendelijke, gastvrije man, een goede zoon, echtgenoot en vader. Het is altijd aangenaam wanneer men van een voortreffelijk kunstenaar kan zeggen, dat ook de mensch voor- | |
[pagina 476]
| |
trefffelijk is. Geheel schoone knnst kan niet zonder een schoone ziel bestaan. Luyten daarentegen, op wien ik altijd graag nog eens terugkom; schildert altijd naar model en zou zonder model, geloof ik, niet kunnen schilderen. Men ziet dat dadelijk, bezie b.v. zijn handen maar eens! - Ik had van Luyten, gedurende de lente en den zomer, heel verontrustende berichten gehoord en ging dus zelf eens hooren hoe hij 't maakte; niet denkend dat ik hem zou zien. Maar daar zag ik hem uit de verte aankomend al staan voor zijn atelier, met een vriendelijk gezicht en een jonge poes, die hem om de beenen snorde. Hij zag er echter wel moe en ook wat magerder uit dan vroeger. Hij was ook ziek en naar Baden-Baden geweest, maar nu gelukkig bijna geheel genezen. Hij sukkelt met zijn maag. Luyten is, als vele onzer kunstenaars, vegetariër en verwacht daarvan alle heil. In Holland ken ik ook vele vegetariërs en ze zijn bijna allen zwak en ziek. Maar die tegenzin in vleesch is bij Luyten, een bewijs te meer voor zijn vriendelijk hart. Luyten heeft 't nooit te druk en altijd tijd om ieder minzaam te ontvangen; ook al komt men geheel onverwacht. De verbazende massa werk, die hij omzet, schijnt te geschieden bij tooverij. Zijn atelier, laag bij den grond en zonder verdieping, eenigszins van den weg af, staat open voor iedereen. Men gaat er zoo maar binnen. Daar loopen zijn 17 leerlingen dooreen, saamgekomen uit alle wereldstreken: een paar schilderen buiten een boerenkar, een paar een meisje, dat zit te spinnen, eenige andere weer een ander model. Daar spelen en slapen diverse honden en poesen met hun gezin. Daar komen buurkinderen binnen: ‘Meneer, mag ik een peer?’ Daar zit het moddelletje met een spinnewiel en een wit mutsje, dat, zooals ze daar zit, al een schilderijtje is. Daar is een Babel van verschillende talen. En Luyten loopt er doorheen en heeft voor ieder een goedmoedig, hoewel zelden prijzend woord en gaat buiten kijken naar 't schilderen van de kar en doet zijn eigen werk onafgetrokken en staat middelerwijl ettelijke reporters te woord, die hij interviewt, in plaats dat ze 't hem doen. Hij heeft prachtige dingen gemaakt den laatsten tijd; hij was nu in de laatste salons eindelijk eens met dat indrukwekkende doek van zijn leerlingen afgekomen en alle onbevooroordeelden kunnen gezien hebben hoe mooi 't was. Ik zie Luyten altijd heel graag in zijn portretten, al versmaad ik ook de landschappen niet. Hoe bevallig en los was de groepeering van die niet alle mooie, maar alle aantrekkelijk-intelligente jonge vrouwen, waaronder enkele met een lang niet onbeduidend | |
[pagina 477]
| |
talent. Kranig werk van een onzer eerste teekenaars, waar eenige der jongeren, die tegenwoordig bezig zijn om Luyten af te breken, een voorbeeld aan kunnen nemen! Luyten zelf staat achter de piano met een tweeden, donkeren man, ik geloof zijn ouden vriend Henry Rul, wiens portret hij destijds voor de Vlaamsche School heeft geteekend en die mij onlangs mooi-intime landschappen, eenigszins eigenaardig van kleur en tint heeft getoond.
Een andere van onze heel knappe teekenaars is Karel Mertens, Professor aan de Academie, die me altijd aangetrokken heeft, vooral om zijn mooie kleur en eigenaardig typeeren onzer Zeeuwsche boeren. Een groot vriend van Onze Door, hoewel ettelijke jaren jonger. (Hij heeft o.a. dat portret van Verstraete voor de tentoonstelling van 1906 geëtst). Ik kende hem echter enkel uit zijn etsen en leuk geziene landschappen, vooral de wintergezichten, al of niet gestoffeerd, en nu heeft hij in den laatsten tijd gegeven een geheel nieuwe openbaring van zijn talent, die zeker niet minder interessant dan de vorige is. Hij kreeg, eenigszins tot zijn eigen verbazing, een opdracht voor 't beschilderen van een plafond in de Vlaamsche Opera, waarvan hij mij 't ontwerp liet zien, dat hij bezig is in de Falconkapel te schilderen. Zoover ik er in den opzet over kon oordeelen, was het uiterst eenvoudig, maar onvergelijkelijk puur van lijn en om de moeilijkheden juist te schatten, die een kunstenaar overwinnen moet om tot zijn doel te geraken, is het noodig dat men zijn werk van den eersten opzet af ziet. Voor dit doek b.v. heeft Mertens eerst de opzet geschetst, dan werd de schets uitgewerkt in kleuren, dan op nieuw, uit het hoofd, in zwart geuitlijnd, zoowat op een achtste van de ware grootte. Vervolgens wordt elke figuur uiterst zorgvuldig naar model geschilderd. Dan moet diezelfde figuur weer in 't verkort en in andere verhoudingen worden genomen, om uit de verte en van beneden af gezien, in het plafond zijn werking te doen. Wanneer 't gereed is en ter plaatse aangebracht, hoop ik er nog eens op terug te komen. - Mertens is ongeveer een tijdgenoot, hoewel de jongere van Luyten, van Door, van Hens, zoo van dat troepje, dat in 97-98, in de dagen van de Vlaamsche School, tot de jongeren werd geteld. Maar hij ziet er buitengewoon jeugdig uit; behalve om een kleinen trek om den neus, zou niemand hem zijn leeftijd en nauwlijks meer dan 35 geven en hij beschikt ook nog geheel over jeugdige kracht. Hij was in Kunst van Heden, evenals trouwens alle exposanten, | |
[pagina 478]
| |
met werk uit verschillende perioden van zijn leven. Grauw Weer aan de Haven, de oude Pothoek, Dooi, Sneeuwvlokken, in 't geheel, met de teekeningen mee, een 21 nummers, waarvan vooral de sneeuwgezichten zeer schoon waren en prachtig van kleur; in Brussel was hij niet, in Berlijn enkel met Fischerboote en Wasserspiegelung, de Peueraar, die in zijn punt zit te peuren.
* * *
Zijn mijn lezers (zoo begon men een nieuwe paragraaf in den goeden tijd van mijn neef Rhijnvis Feith en van Alphen wel eens in de Kunstcité geweest? 't Is in een soort slopje, dat de dwarsstraten van de Carnotstraat, met de Borgerhoutsche Kerkstraat verbindt en 't ziet uit op den achterkant van het huis in de Wetstraat, waar Door Verstraete heeft gewoond. 't Is geen vuil, vies slop, zooals in den Jodenhoek in Amsterdam, maar voert heel aardig langs oude tuinmuren, waar kopjes van vurige Dahlias over knikken en klimop in zware festoenen over hangt. Daar hebben Crahay, Henry Rul, de Vadder. Hageman, plus eenige beeldhouwers hun atelier. In de Lange Leemstraat is een dergelijk kunstenaarsbuurtje. Gelijkvloers huizen gewoonlijk de beeldhouwers, die hun schilderachtige afval: koppen, beenen en torsen buiten onder een afdakje bergen; op 't verdiep de schilders. Een zeer proper onderhouden trap voert naar de verschillende werkplaatsen, die alle met een aardige ouderwetsche schouw zijn voorzien. Daar heeft ook Hageman zijn atelier, die een der steunpilaren is van Kunst van Heden, maar ten eenenmale ligt boven de bevatting van het gewone publiek. Hij heeft zich, bijna met uitsluiting van alle andere onderwerpen, op een heel eigenaardig genre toegelegd, dat, zoover ik weet, door geen ander wordt beoefend. Vroeger waren het meestal landverhuizers, die hij schilderde: Russen, Slaven, Polen; de bewoners van het Balkanschiereiland vooral, die men tegen dat er een boot van de Red Star vertrekt, door onze straten kan zien zeulen, zwaar beladen met kinderen, bundels, vogelkooien, allerlei heterogeen huisraad in bultige pakken ‘met zware stappen en doode oogen’, de mannen meest met pelzen potsen, de vrouwen met een los geknoopten doek om 't hoofd. Types, melankoliek en verwezen, die op Joden lijken en geen Joden zijn. En juist dat schilderachtig-melankolieke, heeft Hageman uitstekend gevat en weergegeven met bijna brutale toets, die soms in zijn tonensomberheid, zwaar omfloersd van ingehouden pracht, aan Rembrandt doet denken. | |
[pagina 479]
| |
Den laatsten tijd werkt hij veel aan de haven bij 't Zuid, waar de groote transatlantieken met de vreemde stokers, meestal Hindoes, liggen. En 't is zijn lust om zóo 't Oosten te bespieden met onze Vlaamsche haven en onze Vlaamsche Polderluchten als achtergrond en décor. Hij daalt af in de machinekamer, - in 't ruim van 't schip en bespiedt die bronzen statuen - bijna alle makellos van bouw, - bij hun bad, bij hun eten - in hun kooien. - Hij wandelt met ze door de stad met zijn schetsboek achter hen, terwijl ze, door onze lieve straatjeugd nageroepen, imperturbabel en waardig door de straten gaan. En hij schildert ook Joden met de wollen serge gebedsmantel en de lange vingers der klauwachtige handen in resignatie uitgespreid. Hij schildert dat alles uitsluitend om de pracht van de kleur, - om 't leuke type vooral en de mooie beweging - om 't karakteristieke van die heerlijke gestalten in de teergrijze atmosfeer van onze prachtige stad... En dat hij daarmee 't Oosten voor ons oproept, 't Oosten met zijn geheim, met zijn wondere kleur - met zijn mysterie van een godsdienst, zooveel ouder dan de onze, waar de menschenziel, na lange incarnaties, zich weer oplost in de ziel van God; - dat we bij zijn landverhuizers, denken aan de Joden in de Woestijn, vuil, schilderachtig en murmureerend, meesleepend hun onsmakelijke ustensiliën tot het dooden van dieren en de dassevellen van de Arke der Getuigenis. - Dat we de verdrevenen hooren klagen met gebogen hoofd, de handen geheven tegen de muren van Jeruzalem - dat heeft hij er niet, zooals Gustaaf Doré en Bauer deden, met opzet ingelegd! Hij schildert, net als Courtens, om te schilderen; of hij verkoopt of niet, zit hij weinig mee in; maar dat men dat, met eenige verbeelding toch alles zien kan in zijn doeken, is omdat hij een genie is, dat zijn eigen kracht niet kent. Hij is een man, komt mij voor, van een kleine veertig jaar, die er echter niet ouder dan dertig uitziet; hij heeft zijn opvoeding uitsluitend in Antwerpen ontvangen; zijn vader was een Hollander, maar hij kent geen Hollandsch meer en is hier geboren.
In kleurenmacht - hoewel om zijn groote jeugd wat rijker en warmer, sluit Albert Crahay zich eenigermate bij dezen heel grooten Meester aan, die zoo voortreffelijk teekent als hij schildert. Crahay is nog heel jong, 27 jaar, van denzelfden leeftijd als Walter Vaes, met wien te samen hij een der dragers van de toekomst van Vlaanderen is. Hij schijnt nog niet geheel met zich zelf eens aangaande zijn genre. Zijn Lezend Meisje b.v., | |
[pagina 480]
| |
waarvoor zijn mooi zusje model gezeten heeft, reken ik tot zijn zwakker en zijn Zeegezichten, waaronder zijn Garnalenvisschers vooral, tot zijn krachtiger werk. Hij is subliem in de kleur, rijk warm met een uiterste van harmonie en ingehouden glans, die soms om den innigen fluweelen toon aan onzen Bosboom doen denken, hoewel hij geheel andere onderwerpen dan Bosboom behandelt en ook zeer sterk de imprint draagt van zijn eigen tijd en zeer oorspronkelijk is.
En het is een groote en goede tijd, zooals hij zich, in den laatsten tijd vooral in onze jonge Antwerpsche school geopenbaard heeft (de Brusselaars zitten nog bijna allen in de netten van de Fransche luministen verstrikt). Waar in Holland bepaald verslapping heerscht en de oude vaan van onze kunst maar door zeer enkelen omhoog wordt gehouden, is er in Vlaanderen, maar ook in 't Walenland (ik heb nu uitsluitend 't oog op de jongeren) ein sehr reges und strebsames Leben bij de kunstenaars, die zich met innige toewijding en grooten ernst, toeleggen op hun werk, tegelijk als op een ‘stiel’ en als de liefde van hun leven, die hun heele ziel als offer vraagt. De heillooze invloed van de Franschen met hun luminisme, pointillisme en andere ismetjes heeft uitgewerkt. Waar men zich nog op een Fransche school inspireert, is 't op de Barbizonsche en door die van Barbizon heên op onze groote Haagsche school, die uit die van Barbizon is voortgekomen (Baseleer heeft o.a., hier en daar sterk den invloed van Jaap Maris ondergaan). Toch van inspireeren is hier eigenlijk geen sprake. Ze zijn zichzelf en steunen niet op anderen, of 't moest dan zijn op de groote tradities van Vlaanderen zelf. - En door deze jonge en nog weinig gewaardeerde krachten als van Baseleer, Crahay, Bosiers, Huygelen, Emiel Vloors, Oleffe, Walter Vaes, wordt een nieuwe roem voorbereid voor 't Oude Vlaanderen - een nieuwe perel aan zijn kroon. Vooral Walter Vaes is een der héel veel belovenden, die ook al veel gehouden heeft, al is hij nog maar zoo bitter jong. Als men hem ziet, verstaat men nauwlijks dat hij de schepper van die warm doorvoelde en kranig aangedurfde schilderijen, van die zwaar-tonige etsen kan zijn. Met zijn stuk Salomé heeft hij mij verleden jaar op de Vierjaarlijksche te Brussel overbluft. Hij was er mee in Antwerpen en in de afgeloopen maand in Berlijn. In 't afgetrokken beschouwd, en enkel maar naar een beschrijving oordeelend, zou het wel een weinig een opeenstapeling van heterogene bestanddeelen kunnen schijnen. Herodes, | |
[pagina t.o. 480]
| |
Piet Verhaert. - Blauw Binnenhuis.
| |
[pagina 481]
| |
naar de wijze der oude Romers, met rozen gekroond, is gezeten aan een tafel, die met een ammelaken met Markensch borduursel is bedekt. Naast hem Herodias, de dochter Aristobuli, modern gekapt en in modern avondtoilet - te jong om de moeder te zijn van Salomé, die zelf van kostuum of liever afwezigheid van kostuum van alle tijden en dus ook van dien van Johannes den Dooper kan zijn. De tetrark van Judea is hier bovendien te oud en te suffig om belang te stellen in den dans van het ‘dochterken dat Herodi behaeghde’. Op de tafel dan allerhande nieuwmodisch en Renaissance-geschirr, naast den wijn en de prachtig geschilderde vruchten. Een archeoloog als Alma Tadema, zouden bij al deze anachronismen de haren te berge rijzen en toch detoneert dit alles niet bij Vaes, evenmin als 't detoneerde bij de Gotieken en bij Rembrandt, en is zijn gevoel voor de atmosfeer van den tijd - voor de kleur - zoo volmaakt dat men al 't andere er om moet vergeten. En zijn techniek is boven allen lof! Dit is 't meest bekende en meest in 't oog springende werk van Walter Vaes, maar zijn heele OEuvre is reeds heel omvangrijk. Hij heeft o.a. niet minder dan 180 etsen, die hij zelf trekt en waarvoor hij een heele installatie in zijn werkplaats heeft. Hij verliest zich ook niet op bijwegen en gaat recht af op zijn doel. Het gaat hem goed; hij is een van de weinige jongeren, die succès hebben; hij heeft veel gereisd, is geweest in 't Heilig Land, in Egypte, in Italië. Onlangs hield hij zich bezig met het in kataloog brengen van het nagelaten werk van zijn oom Piet Verhaert, die den 4n Augusti l.l. te Oost Duinkerke plotseling aan een hartaderbreuk is gestorven. Verhaert was nog niet oud, pas 56 jaar, van de generatie van Joors, Struys, Verstraete, Jan van Beers en Jef Lambeaux, die ook in dit jaar is overleden. We kennen allen in het Antwerpsch Museum zijn Stempel van den Zeeman, de scheepsjongen, half naakt in 't vooronder, die door een der andere matrozen, die in een kringetje naar de operatie zitten te kijken, wordt getatoueerd. Hij heeft er, in '89, te Parijs de zilveren medalje voor gehad. In Kunst van Heden was hij met de Vischvrouw, het Hofje, Oude Puntgevels, In de Duinen bij Knocke, enz. Den 16n November l.l. werden al zijn nagelaten werken bij Forst verkocht.Ga naar voetnoot(1) Hij was een innig Antwerpsch | |
[pagina 482]
| |
kunstenaar - een echte Sinjoor, die zijn stad beter dan éen kende en liefhad. Dit blijkt ook uit de eigenaardige keus van zijn huis, dat hij, zoo niet gebouwd, dan in ieder geval geheel herbouwd heeft, met den aardigen ercker en de mooie huiskamer met de oude Vlaamsche schouw, in 't hartje van het oude Antwerpen, in de Zilversmidstraat, schuin tegenover den ingang van 't stadhuis en dicht bij 't Vleeshuys; in dat typisch stadsgedeelte, dat 't deftig Antwerpen nauwelijks meer kent, waar men ieder oogenblik verwacht een troep Spaansche soldeniers den hoek om te zien komen en waar 't volk een heel andere taal spreekt dan in de overige deelen van de stad. Na de groote Antwerpsche tentoonstelling in 1894, gaf hij twee albums uit (bij den drukker van dit tijdschrift verschenen): Croquis et Impressions de la vieille ville d'Anvers en le Centenaire de la Réouverture de l'Escaut. Verhaert etste ook en een van zijn platen, De Kuipers, werd in het Weensche Tijdschrift, Die Graphischen Künste, opgenomen als het beste etsen-specimen, (destijds) van Belgische graveurs. Sedert is de Belgische etskunst nog ver vooruit gegaan! Verhaert was professor aan de Academie en Lid van de Provinciale Staten. Een sympathiek kunstenaar is met hem heengegaan. 't Zelfde is moeilijk te zeggen van Jozef Lambeaux, hoewel hij een mensch met een machtig talent was, oorspronkelijk machtiger dan Meunier, dan Vinçotte, misschien zelfs dan de Vigne. In hem leefde (in zijn goeien tijd) in al zijn kracht, de oude Vlaamsche verve, zooals we die belichaamd hebben gezien in Breughel (den ouden Peer), in Jordaens en in Rubens (met den edellijnigen van Dyck had hij niet veel gemeen). Hij is zonder eenige questie de meest Vlaamsche van al onze beeldhouwers geweest en hij had zijn heele opvoeding in | |
[pagina 483]
| |
Antwerpen genoten, waar hij den 14n Januari 1852 geboren was. Indertijd was hij een groot vriend van Jan van Beers (den schilder) en ging vaak bij van Beers, den dichter, eten. Allerlei wonderlijke verhalen vlotten er in dien tijd al van hem rond! Hij was een man met wien de waarheid en de legende zich met voorkeur bezig hielden. Veel er van zal ook wel schromelijk overdreven zijn! Ik heb hem persoonlijk nooit gekend. Maar een feit is 't dat hij in de laatste jaren zijn groote kunstenaarsgaven jammerlijk heeft misbruikt. Als artist was hij al lang gestorven. Er verscheen atelierwerk met zijn naam, dat dien grooten naam niet meer waard was. - Maar we willen liever, - nu hij dood is, - voor ons oude stadhuis zijn schoonen Brabo nog eens gaan bezien, zooals hij daar in zijn heerlijke slanke vormen, als omhoog rijst uit de steenen van 't plein, - dat bij het springen der fontein, het water stroomt uit den mond der vrouwen, was nu weer iets voor Jefken Lambeaux! Ook zijn Worstelaars, die ik bij Courtens zag, is een machtig werk en de Menschelijke Hartstochten, waarvan onlangs nog een fragment op de Driejaarlijksche te Antwerpen geweest is; zelfs in den Gebeten Faun, waarom destijds zooveel te doen is geweest, waren groote elementen hoewel de geheel-indruk er van gemeen was. In den Faun kon men het welgelijkend portret zien van den kunstenaar zelf. Hoewel hij 't grootste deel van zijn leven in Brussel gewoond beeft, was ook hij bij uitstek een Antwerpsch artist. De meeste beeldhouwers, in Antwerpen geboren en opgevoed, die hun heele opleiding in Antwerpen hebben ontvangen, trekken, zoodra ze een veer van den mond kunnen blazen, naar Brussel: getuige Frans Huygelen, die daarom niet mee mocht dingen in den wedstrijd voor 't gedenk- en huldeteeken voor Peter Benoit, dat voor de Vlaamsche Opera zal opgericht worden.
Emiel Vloors, de winner van den prijs, was tot heden eigenlijk behalve bij de intimen, alleen als schilder bekend. Men wist dat hij boetseerde, maar tot zulk een werk van reuzenconceptie hadden maar weinigen hem in staat geacht. Hij is er als een bom mee uit de lucht komen vallen! In Kunst van Heden hadden echter de fijnproevers hem vooral opgemerkt om zijn Oranjeboomen en in het Land der gouden vruchten, waarin ontegenzeggelijk al was een sculpturale noot. We laten de korte aanteekening volgen, waarin hij zelf zijn oorspronkelijke opvatting van het monument verklaart: ‘Het onderwerp, waarvan het middengedeelte alleen beantwoordt aan de vereischten van den prijskamp, is opgevat als | |
[pagina 484]
| |
versiering der plaats en met het doel een harmonisch geheel uit te maken met het Opera-gebouw. De meester, steunend op zijn lier, volgt, over het opborrelende water heen, zijn inspiratie, welke tot hem komt in de gedaante van drie jonge vrouwenfiguren, buigend onder een stortvloed van bloemen en vruchten en verbeeldend de drie gemoedsstemmingen: de vreugde, de gramschap, de melankolie. De vier elementen, zoo dikwijls door hem bezongen, bevinden zich aan de uiteinden der bank: de aarde belast met kind, vruchten en bloemen, de lucht, trachtend de vlucht eens arends te breken, het water en het vuur, omringd door sterren en werelden in wording. Op het water, door den blauwen mozaiekgrond felgekleurd, zouden waterlelies drijven. De rand der kom is versierd met zeeplanten en spuwende waterdieren; een weg, naar de Opera leidend, omringt ze en de banken, twee halfronden vormend, dragen de namen van 's meesters bijzonderste werken. Op de zijbanken twee kleine kommen, waarboven nimfen, luisterend naar 't gemurmel van 't water. Het geheel, versierd met planten en bloemen zou uitgevoerd worden in graniet, gepolijst en gedeeltelijk ruw gebeiteld. De groep standbeelden en versieringen zouden in brons zijn en de opschriften in brons op gouden grond.’ Van 't schoone beeld zelf, waar sterke invloeden van Rodin in zijn aan te wijzen, dat niet zoo oorspronkelijk gedacht is als de rest van het werk, en in hoofdzaak geïnspireerd op den Penseur van Rodin, zegt de Bom geestig in de N. Rotterdammer: ‘Peter Benoit, in zittende houding, naakt, het denkend hoofd vooruit, gesteund op de hand van den arm, die op zijn knie rust. Het is die naaktheid van Peter Benoit, die voorloopig nog vele mijner medeburgers kwelt. Maar de meesten geven zich gewonnen, zoodra ze den Benoit in gekleede jas van Vloors mededingers hebben gezien!’ Vloors heeft twee ontwerpen voor het toekomstige monument gemaakt, die beide in de academie geexposeerd waren. Maar waarvan het eerste te veeleischend in de afmetingen en vooral te duur was. (De kosten waren oorspronkelijk, meen ik, op 75.000 frank geraamd). Het tweede was ook niet slecht en kalmer van lijn, maar er is nu toch sprake van dat het eerste ontwerp zal doorgaan, aangezien de heele stad - het geheele land in éen geestdrift zijn; alleen is Brussel een beetje knak, dat de Ketjes buitengesloten waren. In mijn opinie zou Vloors dan echter toch den prijs hebben gehad. Het is inderdaad een ont- | |
[pagina 485]
| |
roerend mooi werk. Hoewel men toch niet weten kan hoe de uitspraak ware gevallen indien Huygelen meegedongen hadGa naar voetnoot(1). Emiel Claus schreef dienaangaande aan Emmanuel de Bom: ‘Al maanden lees ik over dien strijd tusschen Antwerpsche beeldhouwers voor het monument van BenoitGa naar voetnoot(2). De pers van Brussel was niet zacht voor Antwerpen, omdat de beeldhouwers van gansch het land niet mochten meedingen. Over die kwestie wil ik niet spreken, maar ik moet u toch gauw een woordje schrijven, nu die strijd afgeloopen is en ik zooveel lof lees over 't ontwerp van Vloors. Wat een triomf voor Antwerpen! Tusschen hunne mannen is er éen opgestaan die de bewondering meegebracht heeft van kleppers als Rodin, Bartholemé, Des Bois en Charpentier en die kunnen toch meetellen in de kunstwereld! Was ik niet met die goddelijke herfstdagen aan 't werk, ik stoomde naar Antwerpen en wou dat ontwerp zien, maar als ik die namen lees van die allen die het intellectueele deel uitmaken van de stad, en die vragen het eerste ontwerp te doen uitvoeren, ik geloof het prachtig. Wat mag Antwerpen fier en gelukkig zijn den genialen Benoit eeuwig te mogen herdenken door een werk dat Rodin hoogschat (het was Rodin, die Meunier's Grisou in de Wereldtentoonstelling van Parijs het eeremetaal schonk en vóor dien dag was Meunier niets of weinig voor ons land bekend door de groote mannen. Wat genoegen heb ik zoo iets voor Peter tot stand te zien komen in Antwerpen! Natuurlijk zal men het ontwerp in zijn geheel daarstellen. Antwerpen is bekend om grootsche ontwerpen te doen uitvoeren. Heeft Peter Benoit daar zijn oratoriums niet uitgevoerd en is er een enkele stad in ons land waar het volk zou samenstroomen om zoo een massa bijeen te brengen! Antwerpen alleen kan dat en zal ook niet aarzelen om dit prachtig ontwerp te ondernemen. | |
[pagina 486]
| |
Is de stad bang voor het geld, dat het weer zal kosten (maar dat geloof ik niet) welaan, Vlaanderen en het land zal meehelpen, daar is geen twijfel, die brok kunst moet er komen. Un beau geste van een Antwerpschen Carnegie zal misschien opdagen ............... Het zou een glorierijke daad zijn, als Antwerpen dat groote ontwerp uitvoerde. Emiel Claus’. Astene, Zonneschijn 29 Okt. 1908.
* * *
Bij 't lezen van 't handschrift achtte de Redactie zich gedrongen het volgende schrijven te richten tot juffrouw Sanders van Loo. De mededeeling van dezen brief zal vele lezers zeker niet onwelkom zijn en wordt met volkomen toestemming van de schrijfster geplaatst: Antwerpen, 6 November 1908.
Waarde Mejuffrouw,
Veroorlof ons een opmerking aangaande uwe merkwaardige kroniek: Ik deel in 't geheel niet in die algemeene bewondering voor Vloors' gedenkteeken van Benoit. Welk was de eerste vereischte? Benoit, den stichter der Vlaamsche muziekschool, verheerlijken. Daarom kiest men - eerste fout - als standplaats het plein vóór 't Lyrisch tooneel (Benoit heeft al heel weinig voor den schouwburg geschreven: Isa en Charlotte Corday, tegenover zooveel oratorios en cantaten), en - tweede grove fout - men laat de werken beoordeelen door een uitsluitend Fransche jury. De bevoegdheid van Franschmans aangaande Benoit ontken ik heel en al. Nooit hebben zij iets aan zijne muziek begrepen. Het koloriet, dat zoo machtig bij hem uitschijnt - gelijk bij Rubens - ontgaat hun gansch. Voor hen zijn zijne breede, forsche klanken enkel lawaai. - De Franschen zijn ook niet artistiek. Ook, welk was de uitslag? Dat het bekroond stuk algeheel in den Franschen trant, den Franschen smaak was, - Geen wonder zoo Rodin de palm gaf aan eene naaping van zijn werk! Maar moet die naakte sater, in die onmogelijke houding, wezenlijk onzen stoeren Vlaamschen genialen boerenjongen van een Benoit verbeelden? En die kromme, kronkelende lijnen, vol gewrong en gekreukel, is dat waarlijk de verheerlijking van Benoit's statige golvenlijn, vol eenvoudigheid en grootschheid? Nooit zal ik het gelooven! Nooit zal het volk, in dat monument van wufte Franschelijkheid, zijn toondichter herkennen, zijn toondichter op dezelfde wijze als Conscience zijn schrijver was; want Benoit heeft echte volkskunst geschapen: uit het volk komend, heeft hij het volk aangesproken in zijne taal, niet alleen de gemoedelijke Vlaamsche taal zijner gewesten, maar de eenige kunsttaal die 't volk begrijpt: het eenvoudige grootsche. Wille mij vergeven dat ik zoo warm word in die zaak: zij gaat mij heel nauw ter harte, want Benoit behoort tot de beste herinneringen mijner kinds- | |
[pagina 487]
| |
heid en jeugd. Wat heeft tante Constance voor hem niet gedaan! Ook heb ik geweigerd de petitie te onderteekenen om de geheele uitvoering van 't gedenkstuk te vragen. Velen zijn van mijn gedacht, maar durven het niet zeggen, durven voor hunne meening niet in de bres springen. Ik wel. Onder de maketten die niet eens in aanmerking kwamen, was die van Strymans oneindige meer Vlaamsch dan 't project Vloors, heel sierlijk van lijn en breed van opvatting, maar met zulk een jury moest de prijs gaan naar het meest verfranschte! M.E. Belpaire.
* * *
Ik heb mij in deze kroniek uitsluitend tot Antwerpen bepaald en wel meer in 't bizonder tot leden van Kunst van Heden. In de volgende hoop ik de Brusselaars te behandelen ál en niet leden van Art Contemporain. In de eerste plaats onzen Nestor Stobbaerts, de Lalaing, Fabry, Matthieu, Lagae, Huygelen, Montald, Uytterschaut, Léon Frédéric, Laermans en vele andere. In een daaropvolgende de Hollanders: Bauer, Breitner, Veth, Toorop en eenige van de overige, die ik hierboven noemde; in een daaropvolgende de Belgen, die noch in Brussel noch in Antwerpen wonen en ook niet gerekend worden tot de Brusselsche of Antwerpsche school, zooals o.a. met Luyten en Smits, hoewel die ook buiten wonen, wél het geval is. Zoo krijgen we dan nog eens Courtens, Claus, Ensor, Donnay enz. Vervolgens keeren we weer naar Antwerpen terug en nemen de leden van andere kunstkringen bijv. van Aze ick kan om eindelijk als er nog tijd en plaats overblijft, een woord aan de vreemden te wijden die onze scholen, Vlaamsche of Hollandsche beïnvloed hebben of invloed van hen hebben ondergaan; het laatste wel het meest waarschijnlijk, aangezien onze school nog altijd de wereld beheerscht. Ik denk dat de lezers der Warande, waarvan vele buiten Antwerpen en Brussel wonen en zelfs indien ze er wonen, alle tentoonstellingen niet geregeld kunnen volgen, hieraan meer zullen hebben, dan wanneer ik telkens de exposanten met de door hen tentoongestelde werken vermeld. Als ze geen flauw begrip van den kunstenaar als mensch en als werker hebben, hebben ze aan die bloote opsomming van zijn produkten niet veel. Dit bezoeken van kunstenaars vordert echter heel veel tijd en 't kan dus nog wel een poosje duren!Ga naar voetnoot(1)
A.W. Sanders van Loo. |
|