| |
| |
| |
De Denker.
No. 378. Den 26 Maart 1770.
[Lessen van een' Oud Prakticyn aan Jonge Advocaaten.]
La sur des tas poudreux de sacs & de pratique
Heurle tous les matins une sibille etique.
On l'appelle chicane, & ce monstre odieux
Jamais pour l'equité n'eut d'oreilles ni d'geux.
Sans cesse feuilletant les Loix & la Coutume,
Pour consumer autrui, le Monstre se consume,
Et devorant maisons, palais, chateaux entiers;
Rend pour des monceaux d'or de vains tas de papiers.
Boileau.
Heer Denker!
Schoon ik reeds den ouderdom van zeventig jaaren bereikt heb, en byna vyftig daar van in de Praktyk versleten, en dus al vry veel weet van de waereldsche zaaken; moet ik egter nog myne toevlugt tot u neemen in eene zaak, die ik wel wil bekennen niet te kunnen effectueeren. Ik zal u maar kortelyk zeggen, waar in dezelve bestaat Een jong Heer, van wien ik Oom ben, die ruim voor drie jaaren (ni fallor) als Advocaat van de Academie is gekoomen, heeft eenigen tyd onder my ge- | |
| |
praktiseerd. Zo lang als het Heertje voor my werkte, had ik over hem geene klagen, want hy heeft zynen tyd op de Academie vry wel geëmploijeerd; maar nu ik hem na zyn trouwen, in de praktyk heb gebragt, en hy wat te doen begint te krygen voor zich zelven, is 'er geen regt meer mede te schieten. De D... Jonge wil altyd beter weeten dan ik, spreekt my geduurig op eene inpertinente wyze tegen, en zal zich voor altoos ongelukkig maaken. Ik heb hem reeds eenige reizen onder handen genoomen; doch 't is even eens als of ik boter tegen de galg kletste; daar is maar niet aan te doen. Wanneer ik aan het Podagra laboreer, heeft hy my nu en dan wel eens eenige uwer vrolyke Vertoogen voorgeleezen; want.ik houde als dan gantsch niet van het serieuse, en ik heb toen kunnen merken, dat hy nog al de ooren aan dezelven leent; weshalven ik best gedagt heb my aan u te adresseeren, ten einde gy eens een Vertoogje zoudt schryven, om dien koppigen Jongen tot zynen pligt te brengen. De eerste zaak, welke ik hem overgaf om voor zyn eige privé te bedienen, behelsde eene questie van erfscheiding, die nog maar even twee jaaren hadt geduurd, wyl ik slegts drie exciepten had kunnen proponeren, waar van ik 'er eene met compensatie had gewonnen, en de derde was nog niet gêdecideerd. Nu autem, eer ik hem de zaak overgaf, toonde ik luce meridiana clarius aan, dat 'er ten minsten nog twee exceptien met succes konden geproponeerd worden, eer de zaak ten principaale behoefde te komen. Nu denkje zekerlyk, Myn Heer! dat Neefje den raad van Oom opvolgde; sed nibil horum. Naauwlyks was de exceptie, nog litispendend zynde by de overgaaf der zaak, gedecideerd, of met een antwoordde hy ten principaale, en maakte dus, dat in die zaak reeds vier weeken daar na wierdt gepresenteerd. Ik meende razende van spyt te worden, wanneer hy my zulks met een lagchend wezen, zeer verheugd schynende, kwam boodschappen, waarom ik hem wakker over den hekel haalde, en deedt begrypen, wat dol stuk hy begaan hadt, en dat 'er ten minsten honderd ducaaten meer in die zaak
| |
| |
waren te verdienen geweest, zo hy dezelve als een braaf en kundig Advocaat hadt behandeld; doch ik kon niet zien, dat myne argumentatien veel op den jongen Heer vermogten. Kort daar na werdt hy, door recommandatie van eenen myner goede vrienden, als Advocaat gebruikt van iemand, die schoon wat veêren hadt te missen, en grootelyks in naam en faam was geloedeerd en geinjurieerd. De geinjurieerde was zeer verbitterd, en wilde den geenen die hem hadt geinjurieerd, en op een sober Amptje met Vrouw en vyf Kinderen moest bestaan, het koste wat het wilde, ruineeren. De eerste hadt groot gelyk, en was zeer gefundeerd in zyne Actie, want hy konde met twee getuigen ad sufficientiam juris bewyzen, (ubi enim numerus testium non adjicitur, etiam duo sufficiunt) dat zyne partye in zyne tegenwoordigheid zou gezegd hebben: dat de Brandewyn, welken de geinjurieerde verkogt, slapper was dan by anderen, waarom hy geloofde, dat die met water vermengd ware. Schoon nu deze zaak aan mynen Neef eene geheele wintertering hadt kunnen opbrengen, indien hy den geinjurieerden maar hadt aangezet om zyn regt te vervolgen; heeft hy zich daar van wederom verstooken. Ruim een dag of agt geleden, komt hy tegen den avond by my, wanneer ik hem, na de gewoone complimenten over en weêr, vraagde, of de zaak al ten rolle was gebragt? doch het antwoord was: ‘neen Oom! want ik kom daar zo even van... en heb de zaak uit de waereld geholpen. Ik heb R... doen begrypen, dat 'er van B... niet te haalen was, al won hy de zaak met de kosten; dat hy hem wel konde ruineeren, maar dat het niet kristelyk zoude zyn, een gansch huishouden tot den bedelzak te brengen; dat wy dagelyks biddende om vergiffenis van zonden, gelyk wy vergeeven, zulks ook met de daad moesten toonen; dat daarenboven door het zeggen van B... deszelfs eer niet werd beledigd; dat die dikwerf dronken zynde, zo veel babbelde, dat niemand op zyn zeggen agt sloeg; en dat ik hem wel wilde verzekeren, dat hy daarom geen sles jenever minder zou
| |
| |
verkoopen.’ Wat dunkt u, Heer Denker! van zo een raisonnement? voor myn part wil ik wel bekennen, dat ik myne gramschap niet langer kon weêrhouden, zo dat ik hem op eene gevoelige wyze zeide: ‘Je bent een gek! je weet niet, wat je doet, en je zult je vrouw met je kinderen, zo zy die krygt, nog tot den bedelzak brengen!’ maar Neefje wilde geene reden verstaan, en repliceerde met een deftig wezen: ‘Oom! ik ben hier niet gekoomen, om op zo eene wyze behandeld te worden: ik heb gelds genoeg om op eene eerlyke wyze te leeven, en vind veel meer genoegen een proces in deszelfs geboorte te smooren, dan by het uiteinde daar van eenige honderd guldens te winnen. Het is de pligt van een braaf en eerlyk Advocaat onder twistende vrede te maaken, of zo zulks niet kan geschieden, de zaak, zo spoedig als mogelyk is, en op de minst kostbaarste wyze ten einde te brengen.’ Dit gezegd hebbende ging Neef het huis uit, en ik heb hem na dien tyd over de zaak niet gesproken, om dat hy naar geene reden of raad wil hooren. Dewyl hy echter myn Cousin en Zusters Zoon is, wilde ik hem gaarne op den regten weg helpen; ten welken einde ik uwe hulp verzoek. Het is immers gemakkelyk te bewyzen, dat een Advocaat, zo wel als andere Menschen, verpligt is om voor zyn huishouden te zorgen, en dat alle die fraaje argumenten van myn Neef, uit loutere bygeloovige begrippen hunnen bygeloovigen oorsprong neemen? waarom zoude toch een Advocaat verpligt zyn deszelfs Client tot een Accoord te moeten raaden? hy wordt alleen maar geconsuleerd of zyn Client gelyk of ongelyk heeft en daar op behoeft hy maar te antwoorden: by voorbeeld iemand, die van eenen goeden Vriend honderd guldens bona fide heeft geleend, en belooft dezelve op zyn woord te zullen restitueren, zonder dat daar van een handschrift is, vraagt my, of hy volgens Regten verpligt is die te restitueren? zo kan ik gerust antwoorden, neen; dewyl daar van geen bewys is, en dan kan ik dien Man met een onbekommerd geweeten
| |
| |
defenderen. Men kan immers met Wetten en Autheurs altyd genoeg bewyzen, dat eene zaak, waar over men geconsuleerd wordt, goed is, en dezelve dus altyd defenderen? waar toe dient anders het Corpus Juris? en was dit zo niet, dan zouden de Advocaaten van vyf en-twintig Luiden, die by hen koomen om bediend te worden, 'er ten minsten vyftien te rug moeten zenden: alleen moeten de Processen afgeraaden worden aan Luiden, welke geen geld hebbende om te procederen, zich zelven daar door zouden ruineren. Wat behoefde myn Neef dien man, welke geinjurieerd was, te raaden om de zaak te laaten vaaren? dit was immers zyn pligt niet! hy moest in tegendeel, als een braaf Advocaat, dien man eene eclatante satisfactie hebben verschaft: hy moest zo lang hebben geprocedeerd, tot dat de partye gecondemneerd was geworden om de injurie honorabel en profitabel te beteren, al hadt het den geinjurieerden 1000 guldens gekost, want die konde hy wel betaalen; daar hy nu e contrario den naam behoudt, dat hy water onder den brandewyn doet, en daar doop een totaal verval in zyne neering risqueert. Ik luisterde in myne jonge jaaren beter naar raad, want het eerste Proces, dat ik in handen kreeg, was over eene Duif, welke op eens anders til gevloogen was: de eigenaar reclameerde de Duif, doch, dewyl de ander 'er veel zin in hadt, weigerde hy zulks, en kwam by my ten advise: ik raade hem die niet wederorn te geven, of de proetense eigenaar moest bewyzen dat het de zyne was; enfin het werdt een formeel Proces, en na dat het zelve vier jaaren geduurd hadt, in welken tusschentyd de Duif al lang dood was, werdt den Eisscher zynen eisch ontzegd met compensatie van kosten op fundament van den regel in rechten, actore non probante reus absolvitur; want de Eischer kon niet meer dan twee getuigen brengen, namelyk deszelfs Broeder en Dienstmaagd, die in regten kunnen gereprocheerd worden, testes enim idonei non sunt quibus imperari potest: zo dat de sustenue van mynen Client werdt gejustificeerd: het koste hem wel 1200 guldens, doch hy werdt in zyn regt gemaintineerd, schoon hy 'er zich al- | |
| |
tyd over heeft beklaagd. Ik zoude ook (des noods en wanneer zulks gereqiureerd wordt) gemakkelyk kunnen bewyzen, dat een Advocaat alle exceptien, welke met mogelykheid kunnen worden geproponeerd, voor zynen Client moet allegeren, om dat de exceptien jure civili Romano tot defensie voor de gedaagdens zyn geintroduceerd: doch ik twyffel niet, of gy zult dit alles wel met goede en jufficante bewyzen en argumenten correboreren, wanneer gy mynen Neef van deszelfs erreur door een Vertoogje zult willen convinceren. Ik geef u deeze zaak met zo veel te meer fiducie in handen, en laat dezelve aan u geëclairciseerd oordeel over, dewyl ik geloof, dat gy een Confrêre van my zyt, en de algemeene manier van praktiseeren zo wel als ik volge; want anders zoudt gy daar tegen wel eens een Vertoog geschreven hebben, 't welk myn Neef tot justificatie van deszelfs sustenue my zulks wel zou hebben voorgeleezen. Sedert eenigen tyd heeft myn Neef zyne wyze van studeren ook al op een andere leest geschoeid; want in plaats van Cujacius, Bartolus, Donellus, Faber, Fachinoeus het Corpus Juris Glossatum, en andere diergelyke Boeken, welke de allerintriccatste questien van het Jus civile Romanum expliceren, te gebruiken, leest hy het Jus belli et pacis van eenen Grotius (zeker een ander als die de inleiding tot de Hollandsche Rechtsgeleerdheid heeft geschreeven, want die hieldt zich met zulke bagatellen niet op) Pufendorf, Bielfeld, en zeer veele nieuwe Fransche schryvers over de Rechten: maar gy kunt ligt begrypen, Heer Denker! dat de Fransche schryvers niet veel goeds behelzen: ik kan dat wel zien, schoon ik juist geen Fransch verstaa, want wanneer ik die eens doorbladerde, vond ik somtyds wel drie pagina's zonder citatie van een eenigen Autheur, en vindt men 'er nog al eens eenen, dan zyn het geheel onbekende Naamen. Vraag ik nu mynen Neef, waarom hy die Schryvers meer leest dan anderen, daar een schat van 't puik der Regtsgeleerden in te vinden is? dan is het antwoord, om dat die Schryvers met redenen bewyzen, 't geen de Ouden met citatien tragten te doen; dat al 't geen
| |
| |
die Schryvers zeggen, op wetten en goede oude Schryvers steunt, schoon die niet telkens worden geciteerd; en dat die wyze van schryven beter aan een geschakeld is, en de bewyzen gemakkelyker te begrypen. En bleef het alleen by het studeren in die boeken, dan mogt het nog gaan, maar ik heb onlangs eene deductie van hem gezien, waar in geen twintig Wetten noch tien Autheurs waren geallegeerd; daar in tegendeel de minste Deductie, die ik opstel, met 200 Wetten en 50 Autheurs is gestaafd. De eenigste reden, die hy hier van geeft, is ‘om dat men den Regter met redeneringen, maar met geene authoriteiten van Schryvers moet overtuigen’ maar de arme hals weet niet, dat het Corpus Juris zelfs zegt: Quod erubescendum sit Icto sine lege Loqui: Daarenboven is hy zo koppig, dat hy veele oude en cierlyke practykwoorden verwerpt, en daar voor platte Nederduitschen gebruikt, zo dat zyne Schriftuuren beter voor eenen boeren regtbank dan voor Regters van eene voornaame Stad zyn. Gelyk nu myn Neef eene nieuwe Praktyk naar zyn eige caprice wil invoeren, zo geloof ik ook, dat hy omtrent de Religie denkt. Hy houdt zeer veel gezelschap met eenen Domine en eenen Officier, welken hy zegt Lieden van studie en lecture te zyn, en eene eerlyke wyze van denken te bezitten; doch wanneer ik laatst by mynen Neef kwam, zaten zy met hun driën by malkanderen, en hadden een Boek van eenen Voltaire onder handen, welken ik hoore, dat een Fransche Ketter is; zo dat ik haast zou denken, dat zyde gevoelens van dien Man volgen, want wat zou toch anders een Predikant, Advokaat en Officier by elkanderen doen?
Hoopende dat gy mynen Neef wel van den doolweg zult willen helpen, blyve ik na minzaame dienst offerte met affectie,
UEd. Onderdanige Dienaar.
JUSTINIANUS VULTURIUS.
P.S.
| |
| |
P.S. Op 't oogenblik wordt my gezegd, dat myn Neef zich by den Magistraat heeft aangeboden, om eenen Man te bedienen, die geen duit in de waereld heeft en geenen Advocaat kan krygen, om dat hy zich tegen iemand van de voornaamsten der Stad wil verzetten, welke hem een stukje Erf heeft ontnoomen, waarop hy een huisje hadt gezet, en 't welk hy zegt wel voor 20 jaren van zynen Vader geërft te hebben. Myn Neef zal daar door met dien Heer, welke hem anders dienst zou doen, brouilleren en zyn fortuin verloopen: en daarenboven moet die man pro Deo bediend worden. Raad het toch mynen Neef af: die Heer zou immers dit Erf niet naar zich nemen, als het hem niet toekwam?
Deeze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thirry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|