| |
| |
| |
De Denker.
No. 133.
Den 15. July 1765.
[Over de Dwaasheid der meeste Liefhebberen van de Natuurlyke Historien, om zig enkel te vergenoegen met het verdeelen van hunne zeldzaamheeden in Classes en Genera; en de Ongerymdheeden, welke zig in het Systhema van Linnaeus opdoen.]
Heer DENKER!
HEt kan U zoo min als anderen onzer Landsgenooten onverschillig zyn, hoe jammerlyk de goede smaak in byna alle wetenschappen, de Godgeleerdheid uitgezonderd, verbasterd, en dagelyks verdelgd wordt. De oorzaak hangt waarschynlyk af van onze lust tot naavolging: zeldzaam immers zyn wy voorgangeren geweest in nieuwen smaak: dog een goed voorbeeld zig opdoende hebben wy gelukkiger, dan eenige natie, gedaagd in het opleveren van gezonde verstanden, om de verbeterde wetenschap voort te planten, en tot toppunt van volmaaktheid te brengen.
Naulyks was de schrandere Descartes tot ons geweeken, of een Huyghens, een Witsen, een Hudde, mannen van geboorte en aanzien in de regeering, waren de uitmuntendste lichten van Europa! Naulyks was de natuurlyke historie een weinig geacht in het zuiderdeel van Europa, of een Hartzoeker, een Leeuwenhoek, een Swammerdam, een de Graaf deeden zig op, en maakten hun land, zoo wel als hunnen naam, onsterfelyk door menigvuldige ontdekkingen, welke gansch Europa verbaasden! Een Newton deedt ons eenen 's Gravesande zien, eenen Musschenbroek, en deeze beide hebben ons mannen uitgeleverd, welke nog heden uitblinken in Staats regeering, en aan onze hooge Schoolen.
| |
| |
Hoe veele Kooplieden vindt men niet nog van dien tyd, welke zig bezig houden met Optische proeven te doen, en die te verbeteren? wy moogen nog op enkele Regenten roemen, welker voorkameren opgevuld zyn, met de schoonste konst stukken om de Mechanica, de Hydrostatica, en derzelver eigenschappen te toonen, en Astronomische waarneemingen te doen. Dus was de staat van ons land in de verledene eeuw, en in het begin van deeze. Duizend ontdekkingen, welke eer doen aan het Opperwezen, en eene kroon zyn voor het menschelyk vernuft, wierden dagelyks gemaakt in de Sterrekunde zoo wel als natuurlyke historie. De Groote Boerhaave, de voorstander, de beschermer, het voorbeeld van goeden smaak, was naulyks dood, of alles verviel.
Winkler deedt ons de verhevene Astronomische onderzoekingen verruilen tegen de onnoozele Electrische proefneemingen: Reaumur de opgezette vogelen tegens de Ontleedkundige kennis van haar zaamenstel: Artedius leerde ons de graaten en vinnen der visschen tellen: en Linnaeus de geheele natuur om zoo te spreeken, oppervlakkig beschouwen; zyne jeugd, zyne natuurlyke neiging tot de Sexe, of schoon niet tot buitenspoorigheid hellende, deedt hem de minnaryen der planten naaspooren, haare huwelyken, en wulpsche huishouding, haare concubynen, hoeren, en echtverwisselingen; het geheele systema is een roman, vervuld met fabelen van liefde, welke niet dan in eenen jongmans brein konnen vallen. Hoe elendig Wolf den goeden smaak van Newton en Locke bedorven heeft, zult gy beter, dan ik, beoordeelen konnen, nu dagelyks alle boeken met zyne wartaal vervuld zyn: welke nog ik, nog veelen met my begrypen. De bekrompene Logica wordt thans zoo noodzaakelyk geoordeeld, dat men de jongelingen die tot de Zeedienst geschikt worden, in dezelve in plaats van de Geometrie wil onderwezen hebben, om een geheel Oorlogschip met een Syllogysmus, of Sorites in den grond te booren!
Met een Microscoop te konnen omgaan, eenige dieren in Liquor, of insecten agter glaazen te hebben,
| |
| |
en de kinderagtige kennis van eene Juffer Merian te konnen evenaaren, is de eenigste meetpaal daar allen naajaagen.
Welk een verval! Leeuwenhoek, daar Delft op roemen mag, heeft Trembley gemaakt, Trembley Lyonet, de grootste Natuur-onderzoeker, en diep indringenste, welke misschien ooit geleefd heeft. Zyn onsterfelyk werk over de willigen hout Rups, hoe weinig van waarde in de zedelyke wysbegeerte, zal altoos een pronkstuk zyn van het vernuft der Stervelingen, en de verwondering zoo wel als het voorbeeld van naauwkeurigheid by de naakoomelingen! Swammerdam, schoon algemeener, zoude verbaasd zyn, mogt hy dit uitneemend stuk beschouwen. Blykt nu uit het zaamenstel van die veragtelyk dier, hoe verheven het Opperwezen is in het maakzel der kleine schepzelen; 'er blykt niet minder uit, hoe verre het menschelyk vernuft gaan kan, indien slegts naarstigheid, konst, en kennis byeen gevoegd worden. Dog ik ben niet voorneemens onze Landslieden, welke nog hedendaags uitmunten, by naamen op te noemen en te pryzen; alleen wilde ik gelegenheid hebben te toonen, hoe verre de thans regeerende smaak hier van afwykt; wanneer men niets anders doet, dan van buiten te leeren, het gene Linnaeus in zyne lyst van de natuurlyke historie, of zaamenstel heest opgegeeven. Men moet slegts tellen konnen, hoe veele tanden, pooten, vlerken, schilden, veeren, nagels, mammen, of andere dingen een Dier heeft, om een groot man te zyn in die wetenschap? men heeft niets te doen met het inwendig gestel, niets met de Zintuigen, niets met den groei der Jongen; wanneer men slegts eenige Grieksche woorden weet, en eenige weinige bepaalingen, zoo is men een uitmuntend natuurkenner.
Men redeneert dus: wat raakt ons de duizenderlei wyze van voortteeling der dieren, hoe zy hunne huid verwisselen; hoe hunne spyzen verteeren; hoe zy, zonder zichtbaare ooren te hebben, evenwel hooren; hoe zy met eenige duizende oogen een voorwerp enkel zien; hoe een water worm zonder pooten zwemt, hoe een rups in een vlieg of capel veran- | |
| |
dere; of hoe slangen, vogelen, en schildpadden uit een Ey voortkoomen? alle deeze dingen konnen niet gemakkelyk geleerd worden, en vereischen te veel oplettenheid en kennis: ook baaren zy geene verwondering by het gemeen. Zy zyn alleenlyk verrukkend voor mannen van oordeel, en smaak, zy vermaaken in eenzaamheid, in eene Studeerkamer; zy verwekken geen gelag in gezelschap, maar leiden den geest op tot de beschouwing van de schoonheid der schepzelen, en de voortreffelykheid van God, die dezelve gemaakt heeft. Nimmer zult gy Hr. Denker! gelukken om deezen smaak, hoe goed en prysselyk ook, aan den man te brengen: misschien schrikt één voorbeeld de hedendaagsche liefhebbers af van de kinder-agtige kennis, daar zommige mede praalen, en doet meerder voordeel aan onze landslieden, dan de kragt der beste redeneering; Ik zal het u daarom mededeelen.
Zie daar dan hoe ik onlangs aan de Vegt vergast wierdt op een der bekoorlykste en pragtigste Buitenplaatsen van ons land, zoo gelegen, dat niet alleen de rivier het gezigt aangenaam streelde, maar het omgelegen veld, met vee van allerleien aart voorzien, leverde teffens een der allerschoonste en rykste landsdouwe uit. De huiswaard hadt, behalven eenige Kooplieden, nog een jong Doctor genoodigd, welke, pas zyne studien voltrokken hebbende, zig te Amsterdam hadt nedergezet, om de vrugten te plukken van zyn arbeid: Ik kwam wat laater, en vond de Heeren wandelende in eene laan, welke op een ruim veld met veel vee beslaagen uitzag, naa wederzydsche groetenissen verzogt ik geen stoorder te moogen zyn, van het onderwerp der redeneering: Dees Heer, zeid' een van het gezelschap tegen my, is een groot kenner der natuur, en weet ons zoo greetig te maaken tot de natuurlyke historie, en om Linnaeus Boek te koopen, dat ik schier verlange om by Meyer of by Houttuin, dit dierbaar werk te bestellen! Ik bad te moogen deel hebben in dit leerzaam onderhoud..... Die Varkens, vervolgde hy, Myne Heeren! terwyl ik schyne te moeten gehoorzaamen in het uitleggen van het Heerlyk zaamenstel van den Grootte von Linne', konnen
| |
| |
altoos zeeker onderscheiden worden van Schaapen, Koeien, Paarden, en den Rhinoceros, niet alleenlyk uit de tanden, en veelheid hunner mammen, maar uit het zonderlinge, en aan dit dier eigen characteristik teken, den staart naamelyk, welke dit verbaazende heeft van altoos over den slinker bil te krullen. Deeze geestige opmerking vermeerderde de verwondering van het gezelschap ten uitersten; Die Linne' is een schrandere bol, zeid' een, en de natuurlyke historie moet eene charmante studie zyn: wat zyn wy onkundig in vergelyk van zulk een jong Heer? ik hebbe dertig jaaren myn plaatsje by Wesop gehad zonder dit ooit opgemerkt te hebben! wees hier over niet verlegen Myn Heer! hernam de Doctor, is het te verwonderen dat U in den korten tyd van dertig jaaren ontkoomen is, 't gene van Adam, ten minsten van den Zondvloed af, tot den Grooten Linnaeus toe, de grootste natuurkundigen onbekend gebleeven is? Deeze ontdekkingen varen voor Linnaeus bewaard! De honden, om voort te gaan, hebben ook een draai ter slinkerzyde in hun staart, dog slegts een halven boekel, zoo dat men uit den staart alleen, zonder hunne tanden, mammen of klaauwen te zien, dit gedierte onderscheiden kan. Linnaeus heeft het hier niet by gelaaten, maar is verder gegaan, vergeef de onzinnelykheid van het denkbeeld! uit het agteruit wateren van den Leeuw alleen heeft by geoordeeld, dat deeze Koning der dieren een kat, en geen hond was, gelyk zommige gemeend hadden, deeze immers wateren zydelings, en ligten hun poot op.
Ik zweeg, my verwonderende, dat zulk eene onnoozele liefhebbery Redelyke menschen vermaaken konde? Een van het gezelschap, een groot reeder in de Walvisch - vangst, vroeg met eene houding van nieuwsgierigheid aan den Linneist, wat voor een dier dog wel een Walvisch mogt wezen? niets is ligter te bepaalen volgens het systema, zeide de Doctor, het behoort zonder tegenspraak tot het classis van menschen, aapen, en vleermuisen! hier op lagte het geheele gezelschap, en de jonge Linneïst, hadt genoeg te doen om zelf niet rood te worden. Hy bedaarde
| |
| |
echter; Denk myne Heeren! zeide hy, dat myne groote meester de mammen der dieren zeer hoog schat, zy zyn de melkbronnen, en het schoonste zoo wel als het nuttigste deel in de vrouwen van ons geslacht. Dit is zeer wel, hernam een derde, maar de boezem van een walvisch, en vleder muis? uw Baron moet een zeldzaam liefhebber zyn.... zagt, zagt, antwoordde de Doctor, de walvisch is zoo wel een animal Mammale als een mensch, of om systematisch te spreeken, is een vierpootig dier zonder pooten, zoo evenwel, dat de vinnen voor de pooten als in één gesmolten konnen doorgaan, dog dit scheelt niet, het heeft mammen, melk, en zoogt, ergo. Dit is zeer, klaar, het is derhalven geen visch, want in het water te leeven, vinnen te hebben daar mede te zwemmen, maaken de eigenschappen niet uit van een visch. Artedi, die het eerste in den wind sloeg, had daarom de dwaasheid, dit dier onder den visschen te rekenen, von Linne', zag verder, en dus leert d'eene dag den anderen.
Laat ons, zeide hy, deezen slak beschouwen? mede een amimal apoduim, en apterum, dat is zonder pooten en vleugels dog zonder mammen en derhalven geen Walvisch, nog Cagelot, nog Vledermuis, nog Meerkat! nog..... Ik geloof U, zeide ik, myn Heer, maar laat ons ginsch naar de visscheryzien, de Tractant wil ons hier mede amuzeren tot dat wy aan tafel gaan; men haalt reets de eerste schakel op! Zie daar! riep een van het gezelschap, een liefhebber van dit onzondig tyd verdryf, uit, een schoone post! een baars! nog....! zagt: viel 'er de Doctor op in, het zyn alle beide baarsen! Hoe zeide een derde? gy ziet hernam de Doctor, zy zyn beide acanthopterygii, of liever Thoracici volgens Linnaeus, zy behooren tot één genus, of één geslagt, want die vin welke de post doorloopend op den rug heeft, is by de baars slegts in tweën verdeeld, het hoofd is beide plagioplateum, de borstvinnen, en membrana branchestega hebben evenveel ribbetjes, zoo dat de post een baars is! Hy ging dus voort, en bewees dat een Zeelt een brasem was, dat lampreyen en prikken geene visschen waren, maar
| |
| |
amphibia gelyk de haage dis, de kikvorsch, en schildpad. De tyd liep dus om, en de klok luidde wel haast om aan tafel te koomen.
De tractant schikte ons, en de Doctor wierdt geplaatst naast eene jonge Juffer, welke zeer bevallig, en tamelyk schoon was; ik geeve U, zeide de Goedhartige tractant aan haar, tot oppasser den kundigsten Naturalist van Europa, welke of schoon gy onder ééne verdeeling geplaatst wordt met de vleermuizen en walvisschen, U gaarne onder de menschen zal willen rekenen. ‘Myn Heer de Tractant spot met my, antwoordde de Doctor, het zoude onbetaamelyk zyn, Mejuffer! zoo aangenaam een voorwerp onder deeze dieren te plaatsen. Ik beminne, 't is waar, de natuurlyke historie wel in het algemeen, dog ik houde het meest van de bevallige flora, en deeze is, na de beminnelyke Sexe, de godin, welke ik allermeest aanbidde: Ik kan met waarheid betuigen Mejuffer! voegde hy 'er by, zeer lang verlangt te hebben om U te zien, ik liege niet, wanneer ik zegge even als een mannetjes palmboom, wegens het gemis van zyn bemind voorwerp gekwynd te hebben: ik durf 'er by doen, dat ik my in allerlei bogten zoude wenden om U even als de vallisneria te omhelsen, mogt het my ooit gegunt worden met U in een medium te leeven! Ik ben, geloof myne oprechtheid Mejuffer! gevoeliger dan de Mimosa Ik verheuge my echter dat wy gelukkiger zyn dan de planten, om dat wy spreeken konnen, en onze aandoeningen te kennen geeven met den mond. Ach Mejuffer! uwe tanden zyn witter dan de zuiverste kelk van eene Luiksche Aurikel, en het rood uwer wangen steekt meerder af op uw zagte vel, dan het Pikante rood in de sneeuw witte Cistus-bloem! uwe adem is geuriger dan de welriekende Reseda! Hoe verrukkelyk moet gy in de nagt zyn, gy afdrukzel van flora 's schoonheden, terwyl alsdan alle bloemen geurigst ruiken’! De Juffer deedt onderwylen niet als bloozen.
Het geregt wierdt intussen veranderd, en een speen varken voor hem op tafel geplaatst, welke hem straks gelegenheid gaf om de orange appel uit den bek te
| |
| |
haalen, en de Juffer uit de tanden te doen zien dat het geen Rot was: hy vermaakte de Juffer met meer dergelyke geestigheid, en bewees zonne klaar, dat men geen paauw van een duif zoude konnen onderscheiden zonder de uitgewrogte werken van Von Linne'. ‘Gelieft de juffer! vroeg hy, het afhangend deel van deeze jonge kalkhoen? het dom gemeen noemt dit de staart, liet hy 'er op volgen, dog een der voornaamste Natuurkenners heeft onlangs het geluk gehad deeze frappante ontdekking te doen, dat in de vogelen het hoofd altoos opwaarts stondt, en dit gedeelte afhangende was’.
De tyd liep om, ik vermaakte my niet weinig met deeze galante uitspanningen. Het dissert met bloemen opgecierd verschafte nieuwe stoffe. ‘Ik zoude U een Roos geeven, zeide hy, indien deeze bloemen niet de veelwyverye en veelmannerye begunstigden; daar zyn 'er geene op tafel welke verdienen, dat ik ze U schenke. Deeze Lathyrus hoe geurig ook houdt zig op met tien mannen, en ofschoon zig een als de getrouwste afzondert, bemint zy hen allen even sterk. Ach Engel! riep by vervolgens uit in eene verliefde verrukking, mogten wy eens te zaamen wandelen langs die groene sloot, ik schonk U eene plant, by het gemeen ongeacht, en Paarde staart genoemd, welke nogthans dit deugdelyke in zig bevat, dat in de bloem slegts één man met ééne vrouw gelukkig leeft: zy is het symbolum van de huwelyks liefde’ en hier op drukte hy haaren vyf getakten voorpoot, met den zynen, zoo hevig, dat zy verschrikt van hem afliep!
Ik ben &c.
C.R.
Amsterdam den 24 Juny 1765.
|
|