| |
| |
| |
De Denker.
No. 95.
Den 22. October 1764.
[Brief van Melchior Benedictus Lucifer van Schwermenstein aan den Denker. Beschryving van zyne Studiën en Begrippen. Zyne Ontdekking omtrent het Vermogen der Naamen.]
Nullus est animi morbus tam multis erroribus perturbatio-
nibusque scatens, & ex tam inter se dissidentibus & pu-
gnantibus opinionibus refertus, atque Superstitio,
IK heb den Schryver van den volgenden Brief niet willen weigeren den zelven myne Leezers heden mede te deelen.
Hoog-geleerde en diepzinnige Heer DENKER!
TWee-en-vyftig jaaren heb ik in Amsterdam gewoond; doch ben geboren in den Schwabischen Kreits; van waar myne Ouders, ik nog een kind zynde, herwaarts zyn overgekoomen. Toen ik zeven of agt jaaren oud was, hieldt elk my voor een wonder vlug en aartig knaapje; elk was over my in zyn schik; uitgenomen myne Moeder, welke zig daaruit niet veel goeds beloofde, benevens de Schoolmeester in myne geboorteplaats, by wien ik in de kost was besteld. De Meester, op zekeren tyd, gecatechiseerd hebbende over de Erfschuld, hadt ik de stoutheid, van eenige vrye invallen, naar myn onverstand, tegen te werpen. Dit misnoegde hem ten uitersten; ‘de menschelyke Reden is bedorven, riep hy, die zugt om alles te begrypen en tegen te spreeken in geloofsstukken bewyst de Erfzonde duidelyk’. Ik zweeg; maar kon my egter niet wederhouden van te zeggen aan een myner schoolmakkers, - dat ik doch wel wenschte, dat 'er Voetangels gelegen hadden rondom den verboden Boom; om Adam af te houden. Dit hoorde de Meester, die my, in drift, toegraauwde, dat diezelfde oude Slang my zulks hadt ingegeeven; meteen smeet hy my een boek naar de ooren, 't welk den slaap van myn hoofd derwyze raakte, dat ik in katzwym viel. Men bragt my te huis. Den volgenden nagt werdt ik opgewekt uit den droom, door een yslyk geratel, en zag eene gloeijende Slang door de kamer kruipen, zo dik als myn middel. De meid schoot toe op myn geschreeuw; ik bedaarde een weinig; doch 'er volgde een yle koorts; en ik herstelde niet, dan na verloop van drie weeken. Myn Vader nam die behandeling zeer kwalyk; en heeft naderhand altoos gezegd, dat ik niet vast was van hoofd. Doch ik ben verzeekerd, dat die smart van myn lichaam heeft gediend tot heil
| |
| |
en bekeering myner ziele. Nooit twyfelde ik, na dat voorval, over eenige regtzinnige Leering; myn numeur, inborst, smaak en alles is verzet tot beter: de Overtuiging neigde, sedert, altoos over naar de eerste indrukzels, die ik in myn Hart gevoelde, en het Oordeel werdt daaraan bestendig onderworpen. Alles, wat myn gemoed treft, als iets groots, heiligs, wonderlyks en geheimzinnigs, omhels ik nu zonder onderzoek. Met de toeneemende jaaren, werdt ik hoe langer hoe geruster, dat deeze weg de regte is om tot de Waarheid te koomen. Het Verstand, dagt ik, is bekrompen, en daarby trotsch en weerbarstig; daarom weeten wy weinig, en zyn zo vervuld met dwaalingen: dus is het best, zyn verstand te verzaaken, te belyden, dat wy de dingen geenzins begrypen, en ze dan eevenwel met eerbied te gelooven. Deeze nedrigheid wordt beloond door eene buitengewoone maate van kennis.
De geleerde taalen hier magtig geworden zynde, hadt ik voor, my formeel toe te leggen op de Geneeskunde. Doch de middelen myner Ouders maakten de Praktyk onnoodig; en myn Vader hieldt my te huis, denkende, dat myn zonderlinge smaak een beletzel zou zyn van ooit opgang te maaken. Na zyn overlyden, heb ik twee jaaren vertoefd in myn Vaderland, by eenige hoog verlichte Adepti, met welke ik tot hier toe briefwisseling heb onderhouden. Hier te Amsterdam, werdt ik de conversatie schielyk zat; alzo 'er eene eeuwige vyandschap was tusschen de Raisonneurs en my. Elk, die wat Wysbegeerte meende te bezitten, maakte zyn werk van my te wederleggen; en 'er was geen fraai Vernuft, of het zogt my bespottelyk te maaken. Niemand hunner, nogthans, kan zig beroemen, van my ooit overtuigd of van myn stuk gebragt te hebben. Daarom ontweek ik meer en meer den ommegang. Na, eenen geheelen winter, het onvergankelyk beentje Lusch te vergeefs gezogt te hebben, verliet ik de Anatomie, en bepaalde my tot Chymische proefneemingen, en het nadenken der Mysterien. De onkosten tot het zoeken van den Lapidem Philosophorum maakten myne inkomsten, twee jaaren lang, wat bekrompen: de Wigchelroede zou my hier of daar wel verborgen Goud hebben aangewezen; doch ik vondt geene ruimte in myn geweeten, om my van dat middel te bedienen: dus oefende ik, voor dien tyd, myne eerlyke konst. De Schriften van J. Boehme, J. Bril, A. de Bourignon, Helmontius en Stablius waren by my zeer in agting; minder nogthans dan de werken Doctoris Theophrasti Paracelsi. Een schat van kundigheden trok ik uit deszelfs Verhandeling de Signatura rerum, waar in geleerd wordt, hoe de figuuren der gewassen toonen, welke kragten ze hebben, en voor welke deelen des lighaams ze heilzaam zyn. Meermaalen heb ik de Oorpynen gestild door Boere-boonen, en, door dat zelfde middel, veertig paar Nieren gezuiverd
| |
| |
van 't Graveel. De Pulmonaria diende my om ontsteekingen in de Long te geneezen. Voor 't overige was het piskooken myn werk, en de koortsen van menschen over te schryven op honden en paarden. - Met eenige vrienden, heb ik een weekelyks Collegie over de Aangezigt-kunde, Chiromantie, de Temperamenten en de onbekende Effluvia, die de Aarde eeveneens omringen en doortrekken, als de Electrieke en Magnetische uitvloeizelen. Hierdoor verklaaren wy veele Verschynzelen in de Natuur, met behulp van de Virtutes Plasticae. Wy zyn de eerste Uitvinders van de Donder-glazen, welker werking nog niet begreepen wordt van de gemeene Filosoofen, die waanen, dat men dezelfde voorzeggingen kan trekken door het vergelyken van een Barometer met den Thermometer. Onze bespiegelingen blyven niet by de prove materie; maar klimmen op tot de geestelyke of aetherische vloeistoffen, die byzonderlyk werken op Zielen, zo wel als ze in den afgezonderden staat zyn, als wanneer ze zig nog in de aardsche lighaamen bevinden. Onlangs heb ik zes lessen gegeeven over de Formae substantiales: deeze zweeven overal en door alles; doch zyn onzigtbaar voor meest alle menschen; men zou ze Schimmen mogen noemen: sommigen zyn ydel; maar anderen zyn het vehiculum of het Overkleedzel der afgestorvene zielen, en van die Geesten, welke onzen dampkring vervullen, of tusschen de planeeten reizen. Een van het Genoodschap is bezig, om, volgens myn onderwys, een Commentarium te schryven over de duizend en één Arabische Nagtvertellingen. Een ander tragt de Leere wegens de Spooken, Voorgezigten en Voorteekenen in een helder licht te stellen; maar verzoekt mitsdeezen de hulp van iemand, die met een Helm is geboren. - De Sympathie en Antipathie verlustigen my boven alles: dagelyks zie ik de voorbeelden. Van tyd tot tyd vang ik Vleermuizen, om de Sympathie, want haar zagt geflodder, op een witten doek of yzere tralien, streelt my meer, dan het gezang der Nagtegaalen. De Antipathie gevoel ik telkens als ik ten Papegaai zie; en myne keukenmeid gilt altoos, wanneer ze poes, poes hoort roepen. Als 'er drie of vier druppelen bloeds uit myn neus vielen, plag ik altyd vast te stellen, dat 'er iemand van myne familie den doodsnik gaf. Nog gevoel ik dikwils horrores, die hetzelfde aanduiden; hoewel ik het alles niet kan onderzoeken, by gebrek van eene geslagtboom en genoegzaame narigten; doch de krul aan de kaars doet egter de Bekendmaaking. Zelfs heb ik opgemerkt, dat de lippen in het Pourtrait van mynen Oom verbleekten, na zyn overlyden. Myne vyanden zou ik kunnen straffen naar welgevallen, door myn Sympathetischen poeder, wanneer ik maar iets heb, dat tot hunne substantie heeft behoord; doch ik ben
| |
| |
niet wraakgierig, schoon een melancholicus. In Januari 1757, kreeg ik de Podagra, eene kwaale geheel onbekend in myne familie. Eenigen myner kennissen wilden, uit dat toeval, bewyzen, dat het verleezen van kruiden in de opene lugt, als de Maan vol is, nadeelig was voor myne gezondheid; doch ik wist, dat het was veroorzaakt, door een afgeknipt stukje van myn nagel, 't welk by ongeluk in 't vuur viel. Naderhand ben ik hieromtrent zorgvuldiger geweest: ook zie ik telkens na, waar myn Barbier het Scheerbekken uitstorte; en berg zelve myn gebruikt linnen. In vroegere dagen, hadt ik de gewoonte van alle pleisters, twee voeten diep onder den grond, te begraaven; doch, sedert vyf-en-twintig jaaren, ben ik bevryd geweest van Ettergezwellen; dewyl ik, in den slinker zak van myn broek, bestendig een galnoot of een stuk blaauw glas heb gedraagen, welke die ongemakken voorkoomen door den Spiritum Rectorem.
Het gezegde dient slegts tot eene Inleiding, om over myne wyze van denken en bekwaamheden eenigzins te kunnen oordeelen. Nu koom ik tot de hoofdzaak, zynde het verborgen Vermogen der Naamen. De Naam, met den tyd der Geboorte vergeleeken, heeft veel invloed op het karakter, de lotgevallen en het sterven der menschen, en bepaalt dezelve, onder eenige weinige bedingen. Het kost geringe moeite, daar uit te voorzeggen, wie de langstleevende zal zyn van elk paar Getrouwden. Ik heb, in myne jeugd, ook proeven gegeeven van diepere Astrologische Prognosticatien: doch hoorde op zekeren tyd, door een Predikant, bewyzen, dat het hazardspeelen zondig was; - om dat men aldus de eeuwige Raads-Besluiten ontdekte, door eene ligtvaardige handeling: dit maakte my bezwaard over het omwroeten van gemelde geheimen, zo 'er geene dringende redenen waren; en dus liet ik deeze studie doorgaans over aan mynen nu zaligen Vriend Dr. Ludeman. - Het Maanlicht heldert mynen geest uitsteekend op: wanneer dat schynzel valt op de Sneeuw, bekruipt my telkens de lust om versen te maaken. Nog sterker zyn de invloeden van het Noorder-licht op myn gemoed. Dit meld ik om het volgend Geval, dienende ter staaving van het gezegde wegens de Naamen. Den nagt eens overzittende in de buitenlugt, om het Noorder-licht te beschouwen, zo leidde dat schynzel my op in gepeinzen over de verborgenheden van het Zevental; van daar bragt het myne gedagten op het verwonderlyke in de Voortteeling der Zielen, als geschiedende per traducem, gelyk één brandend Licht andere Lichten kan verwekken: ik begreep alzo, dat de Vaders eenigermaaten substantialiter in het Nakroost leefden. Het kwam my akelig voor, dat ik kinderloos ten grave zou daalen; en daarop gevoelde ik de eerste beweeging tot de Sekse, oud zynde agt-en-dertig jaaren en twee maanden.
| |
| |
Het besluit tot trouwen genomen zynde, was myne eerste bezigheid de Naamen uit te zoeken, welke eene complexie van Goedaartigheid aanwyzen; want daaraan wilde ik Schoonheid niet alleen, maar ook het zogenoemd Verstand en de Geestigheid zeer gaarne opofferen, om het gemak voor my zelven. De naamen, welke de gemelde hoedanigheid best aanduidden, waren Cornelia, Suzanna en Joanna. Een Meisje van myne kennis verscheen my driemaalen in den droom, met luisterstraalen om haar hoofd; eevenwel keurde ik haar af; om dat haar naam was Margaretha. Met eene Anna zou ik het gewaagd hebben. Ik maakte, dan, eenen Catalogum van agt Cornelia's, die, behalven den naam, nog eenige vereischten hadden, welke ik niet alle zal optellen; onder die vereischten waren ligt-blaauwe oogen met dunne winkbraauwen. Ook zou het noodig zyn, dat ik eenige sympathetische werking gevoelde, voor dat ik my verklaarde. Op de stoep zynde, om de eerste Cornelia te bezoeken, ging de deur juist open. Het was schemeravond: ik vond de Meid met nog een Vrouwsperzoon; en gevoelde zeer distinct de sympathetische effervescentiam in myne levens-geesten van het agterhoofd. Dit maakte my wat twyfelmoedig, wegens den errorem personae: eevenwel verhaalde ik aan de Juffrouw myne Historie, de redenen myner Verliefdheid en de Ontmoeting by de deur. Zy stelde my terstont gerust aangaande die laatste. ‘Geen wonder, Dr. Melchior! zeide zy, want de Naaister hadt myne Kleederen over den arm’; dit verzelde zy met eenen goedaartigen lach, die my deedt hoopen. De Reuk van myne onder-kleederen gaf haar aanleiding tot eenige vraagen wegens myn Laboratorium. Na my sterk aangekeeken te hebben, sprak ze my dus aan: ‘- ik ben verzeekerd, myn Vriend! dat 'er eene sulphurische ontsteeking is in uwe dierlyke geesten: uw hart brandt wezenlyk van Liefde als een Zwaavelstok; de aandoening zou te sterk worden, en u consumieren. Doe u ader- laaten, en koom dan, zo 't u gelust, over vyf weeken wederom’. Vol van verwagting, kwam ik op den gestelden tyd: doch ze verhaalde toen, een brief ontvangen te hebben van een ervaaren Astrologist te Neuremberg, haar verzeekerende, dat zy in de eerste kraam zou sterven, zo ze met my trouwde; gelyk ook, dat het berigt van Janne met de Bogchel daar mede accoord kwam. Ik ontstelde; doch myne eigene Calculatie hadt my reeds wat zorgelyk gemaakt over dat gevaar; en myn vermoeden was nu sterk. Zy bedankte my heusch en genadig; of liever, ik verliet haar uit loutere Genegenheid. - Met goeden moed, begaf ik my, kort daaraan, tot de tweede Cornelia. Haare jaaren kwamen wat nader aan de myne; doch de oogen voldeeden my minder, en myne hartklopping was ook niet zo onderscheiden. Zy scheen verblyd over myn aanzoek, en ont- | |
| |
fing my eenige maalen met groote gemeenzaamheid: vervolgens stelde zy het nader samenspreeken zeer lang uit: brieven wilde ze niet ontfangen: doch ik bewoog haar egter om eenige duizenden losse Letters, benevens een Wyzertje van geprepareerd staal, aan te neemen; om zig, op zekere uuren, by eene tafel te zetten, met het wyzertje in de hand, 't welk, door zyne aantrekking, de schikking der letters zou toonen, overeenkomstig met myne zetting in het Laboratorium. Door dit middel, hoopte ik ook Antwoorden van haar te ontfangen. Geduurende myne ballingschap, werkte ik onvermoeid aan den sympathetischen processum: doch vrugteloos, door haare schuld, gelyk van agteren bleek; want, na lang ophouden, verstiet ze my met bespotting; en myn Pruikmaaker zeide: ‘ze hebje behandel entraitre, als eene rekte Coquette’. By nader onderzoek, ontdekte ik, dat ze Lucia gedoopt was; maar dat men 'er Cornelia hadt bygelapt, vermits haare oudste Zuster twee dagen daarna overleedt. Deeze Waarneeming sterkte my niet weinig in myn gevoelen wegens de kragt der naamen. De Naam is doch inderdaad het Afbeeldzel van den Persoon; 'er is zulk eene naauwe verbintenis tusschen iemands naam en zyne hoedanigheden en lotgevallen, als 'er is tusschen Ziel en Lighaam: ik ben 'er volkomen van overtuigd; die vaste overtuiging kan ik niet overstorten; maar elk zal my byvallen, naar maate hy meer of min bezit van mynen Genium en smaak; want de Analogia, of overeenkomst met de overige geheimzinnige leeringen zal dan voldoenend bewyzen. Zeekerlyk is 'er halstarrigheid by dezulken, die deeze stellingen volstrekt regenspreeken; zy handelen niet opregt; want zy gevoelen doch heimelyk eenige overtuiging: vooral ziet men dit in Vrouwen, die doorgaans minder trotsheid in dit stuk bezitten, en daarom, nu en dan, laaten blyken, dat ik haar voor Geloofsgenooten mag houden. Ten aanzien van de naauwe betrekking tusschen den Naam en het Wezen des Perzoons, zyn ook de meeste Geleerden het inderdaad met my eens, alschoon zy het ontveinzen; want zy schryven folianten tot een vehiculum, om den naam te incorporeeren, en alzo voor het sterven te bewaaren. Deeze Eerzugt zou nog meer gescherpt worden, indien ze met my geloofden, dat de Afgestorvenen eene gewaarwording van melodie verneemen, zo dikwils hunne naamen hier beneden met roem gemeld worden; doch negen-en-veertig uuren laater; want de golvende beweeging van den Aether treft dan hunne verfynde Zintuigen, gelyk die van de lugt onze ooren, welke hier van reeds een flaauw voorgevoel geeven als ze tuiten.
Na het mislukken van de tweede Vryagie, heb ik het concept laaten vaaren van in perzoon werkzaam te zyn in het stuk der procreatie; maar my te ernstiger toegelegd, om
| |
| |
een uitgestrekter nut te doen met myne kundigheden; door my gratis te bevlytigen, om de kinderen van anderen in leven te behouden. Hierin bestaat thans myne hoofdstudie; en myne raadgeevingen zoek ik alomme te verspreiden. De eenvoudige Regel, welke ik ieder mededeel, is deeze: wanneer een kind sterft, voor de geboorte van een volgend kind, moet men den naam des eersten ook laaten sterven; want het ophaalen van dien naam uit het graf, trekt het andere kind ook derwaarts, zo de constitutie niet ongemeen sterk is: dewyl zulk herhaalen, behalven den algemeenen invloed der naamen, ook byzonderlyk kan strekken, om den Archeum te vergrammoedigen. Doch, 't zy men dit begrype of niet, de dagelyksche ondervinding kan dit genoegzaam bestattigen. Zulke Zoonen en Dogters worden in meenigte agtereen zeer ontydig weggesleept. Ik heb het ontelbaare maalen opgemerkt. De Vrouw van myn Tuinman versmaadde mynen raad: doch het koste haar vier Jans en drie Maria's. Na de begrafenis van het laatste kind, hieldt ik den man dit nogmaals voor oogen; doch een Heer, by wien hy als Koetzier hadt gediend, zogt hem van alle schuld te ontheffen; ‘de Moeder, zeide de Koopman, meende, dat de kinders nooit huilden, dan door Honger of Dorst; daarom heeft zy ze opgepropt met melkpap; en ze zyn allen gestorven, door het Zuur en Opstoppingen’. Omtrent een half jaar geleeden, bezogt ik eene Dame, die myne vermaaningen viermaalen in den wind hadt geslagen: zy ging toen in haare agtste maand; en ik drukte haar de zaak nogmaals ernstig op het gemoed. Ongelukkig was haar Dokter tegenwoordig, die my tegenviel, met zyne mechanische raisonnementen. Hy beweerde, dat het wegsterven van verscheidene agtervolgende kinders dikwils veroorzaakt werdt, door ongesteldheden, welke zy mede ter waereld brengen, afkomstig van de constitutie der Ouders, of van de Moeder alleen: dat dit zomwylen veranderde, zo dat 'er verscheidene kinders na elkander in leeven bleeven: en dat hy wel verzekerd was, dat geene van de kinderen dezer Dame, zouden overgebleeven zyn, welke naamen men dezelve ook gegeeven hadde. Hy besloot met te zeggen, dat de Juffrouw zeer gerust haare verkiezing mogt volgen. Na een lang en heftig dispuut, bragt ik den Dokter eevenwel zo in 't naauw, dat hy deeze belydenis deedt. ‘'t Is mogelyk, Myn Heer! dat gy gelyk hebt; doch ik zoek eene natuurlyke lighaamelyke oorzaak ter begunstiging van uw gevoelen. De kinderen, namelyk, hooren hunnen naam geduurig; de moeders schreeuwen somtyds wat sterk; de trilling der klanken doet het trommelvlies aan, trekt het zenuwgestel in consensum; door dat middel komt de werking op het
| |
| |
hart; het kan zyn, dat de snaaren, of tralie-vezelen in het hart volmaakt harmonisch, of in de naaste octaaf trillen, en daar door breeken; want het is bekend, dat sommige toonen het porcelein en de glazen doen rinkinken en somtyds barsten. Zelfs ziet men in volwassenen, dat ze, by sommige gelegenheden, bleek besterven of bloedrood worden, op het hooren van eenen enkelen naam’. Dit zeggen geviel my wel: maar, helaas! de Juffrouw heeft myn raad niettemin verworpen, en haar kind wederom verlooren. Nu is haare Verwagting over; zy herdenkt de trouwe waarschuwingen, nu het te laat is; zy zegt, dat ze haare kinderen heeft vermoord; het knaagend geweeten laat haar, dag of nagt, geene rust. Ik heb haar naauwelyks durven bezoeken in de laatste weeken. Zy heeft de teering gezet; haare facies hippocratica deedt my eergisteren besluiten, dat zy haare kinderen eerlang zal volgen; hoewel de Dokter, om het te bemantelen, voorgaf, geheel iets anders te vermoeden. Ach! dat dit verhaal anderen ten spiegel' strekte! Grootvaders en Grootmoeders! wagt u voor naamziekte!
Meermaalen heeft men my gevraagd, of ik geene gunstige Leefnaamen kon aanwyzen; alzo 'er insgelyks kinderen wegsterven, welker naamen genoeg verschillen. Ik heb hier over vier jaaren gestudeerd; ik heb het reeds verre gebragt, en bevonden, dat men niet alleen moet letten op de Voor-naamen, maar ook de Toe-naamen in aanmerking neemen, benevens de Voor-naamen der Ouders, zekere Anagramma's, die 'er in vallen kunnen, mitsgaders de Aspecten der hemelsche lighaamen op het oogenblik der geboorte. Dit is wat ingewikkeld; vaste algemeene Regels heb ik nog niet gevonden. Daarom verzoek ik thans den bystand der kundigen, om die Regels tot de naamen ten Leven volkoomen in orde te brengen. Deeze onderneeming is heerlyk; zulk eene uitvinding zou alles overtreffen; ik twyfel niet, of wy zullen gelukkig slaagen, indien bekwaame mannen hunnen vlyt met den mynen paaren. Ik heb my verheugd op de onderstelling, dat het menschdom dan zou vermenigvuldigen in eenen Geometrischen Progressionem; ik heb reeds uitgerekend, na hoe veele geslagten het gantsche Aardryk zo egaal bevolkt zal weezen, dat elk volwassen Eeter slegts een vierkant vrugtbaare grond behoudt, van veertig roeden de zyde. Daarop verwagt ik het duizendjaarig Ryk, na 't welk alles zal opgewonden worden in den Hemelschen Salitter.
Ik volharde te zyn, niet schuldige hoogagting,
Amst. 9 Oct.
1764.
UEds. &c.
Melchior Benedictus Lucifer van Schwermenstein.
|
|