| |
| |
| |
Roger Tavernier
Mathieu Corman: boekhandelaar, globetrotter, reporter
‘Bij Corman ging hij boeken bekijken.’ Eric de Kuyper, Aan zee. Taferelen uit de kinderjaren, 95
Jaren lang was Corman, met zijn boekhandels in Oostende, Het Zoute en Brussel, en zijn groot aanbod uit het buitenland, in boekenminnend België een begrip. Na de magere jaren van de oorlog deed de literatuur uit de vrije wereld haar intrede, samen met het goedkope pocketboek. Corman hanteerde bovendien geen morele waardecijfers, en het zou hem duur te staan komen. Het is nu haast niet te geloven dat in katholieke boekerijen de romans van Mauriac, bewaard in een gesloten kast, enkel werden toevertrouwd aan ‘gevormde lezers’. Hemingway's For whom the bell tolls, over de Spaanse burgeroorlog, verschenen in 1940, zou slechts in 1946 worden vertaald in het Nederlands. Het werd bij de ‘verboden boeken’ geplaatst en het oeuvre van Hemingway werd ‘verderfelijk’ genoemd. Het zou duren tot 1960 alvorens katholieke bibliothecarissen met gerust geweten Voor wie de doodsklok luidt konden aanschaffen, mits ze ervoor zorgden dat het enkel in handen van die welbekende ‘gevormde lezers’ kwam.
Maar wat Cormans winkels een bijzondere attractie verleende was het polyglottische karakter. De klant vroeg zich wel af wie in die winkel al die talen sprak waarvan de etalageopschriften melding maakten, niet enkel Frans, Engels en Duits, maar ook Italiaans en Spaans en zeker op wie het opschrift sloeg: ‘Zdjes govorjat po-roesski’, hier spreekt men Russisch! Maar de Russische boeken waren er: De dode zielen van Gogol, Tolstoj's Oorlog en vrede in twee delen, het forse volume van De stille Don van Sjolochov. Van
| |
| |
Dostojevski werd in Rusland niet veel gepubliceerd, maar Corman deed zijn best: hij zorgde voor de editie in twee banden van YMCA-Press, Parijs, niet na er eerst op te hebben gewezen hoe duur het was. In 1952 was 300 fr. inderdaad een flink bedrag, vooral dan vergeleken met de prijs der boeken uit de Sovjetunie. Hij had ook deeltjes van de Bilingual Series van Harrap, Tolstoj's Gevangene in de Kaukasus en Gogols Mantel, gezet in de zo sierlijke medieval-letter van 1898 van de Sint-Petersburgse lettergieterij S.I. Leman. Er viel aan Russische boeken niets te verdienen. Moskou subsidieerde Corman niet, in tegenstelling met wat sommigen mochten denken. Voor de verspreiding van het Russische boek paste hij uit eigen zak bij.
Bij de charme van de boekhandel hoorden de leeswijzer en het stofomslag met de mysterieuze tekening en in beide landstalen de trotse bewering: ‘De grootste keus van Europa’ en ‘Het boek dat U zoekt is er. Zoniet CORMAN zoekt en VINDT’. Een op een panter lijkend hybridisch wezen van de surrealistische schilder Félix Labisse staart sereen in de ruimte, onverschillig voor roofdieren die hun klauwen in zijn nek plaatsen. Waarschijnlijk is nooit aan een schilder bij zo'n groot publiek zo lang publiciteit voor zijn werk geboden. Labisse was afkomstig uit Douai maar zijn vader had een visrederij in Heist en zo was hij reeds als baby vertrouwd met onze kust. Vanaf 1927 zou hij geregeld in Oostende verblijven. Hij woonde ook een tijd op de Oosthoek in Knokke, in de tot woning verbouwde molen van Siska. In 1930-1931 gaf hij met Henri van Vyve het tijdschrift Tribord uit, dat schrijvers en kunstenaars groepeerde in de ‘Clan des Ostendais’, met o.m. Henri Vandeputte, Michel de Ghelderode, de Oostendse fotograaf en cineast Henri Storck en vele anderen, waaronder Corman. Labisse verkeerde graag in artistieke milieus en hij ontwierp vele
| |
| |
theaterdecors, o.m. voor Barrault, waarmee hij bevriend was; Eluard droeg hem enkele gedichten op. Hij maakte voor de oorlog een reeks van 36 portretten die in Oostende de muren van Cormans boekhandel sierden. Na de oorlog werd de collectie gewijzigd en aangevuld tot 90. Er waren vijf Russen: Dostojevski, Gorki en drie sovjetschrijvers, Aleksej Tolstoj, Ilja Erenburg en de als officier der kozakken geklede Michail Sjolochov.
***
Nicolas Mathieu Corman werd te Lontzen - toen in Duitsland - op 15 februari 1901 geboren in een conservatief-katholiek gezin. Zijn vader Vincent was een Waal, zijn moeder een Duitse, naar hijzelf zei van Vlaamse afkomst. Volgens Corman verdween het ouderlijke hoevetje voor de uitbreiding van het grensstation van Herbesthal, volgens Corman om de invasie van België voor te bereiden. Hij zal overdreven hebben, want naast de spoorweg is op de stafkaarten nog steeds een hoeve Appelder te zien. In zijn curriculum voor de communistische partij van 6 december 1944 wil hij zeker niet doorgaan voor een hereboer, een ‘koelak’: het was een bedrijfje ‘zonder knecht en zonder paard’! Moeder Corman, geboren Barbara Miessen, stierf op 8 januari 1944, 75 jaar oud; als adres werd op het overlijdensbericht opgegeven, Gut Appelder, Lontzen (de streek was toen bij Duitsland ingelijfd).
Toen Mathieu drie jaar oud was, stierf zijn vader, amper 33, aan tbc. Corman ging eerst naar school bij de broeders franciscanen in Völkerich bij Gemenich. Toen hij tien jaar was, werd hij naar het Institut Saint-Joseph in Dolhain bij Limbourg gestuurd. De oorlog maakte een einde aan zijn studies; hij kon als jongen van Belgische nationaliteit,
| |
| |
woonachtig in Duitsland, blijkbaar niet in België naar school gaan. Na de oorlog nam hij dienst bij het leger; hij werd al snel bij de militaire vertalers geplaatst, vervolgens bij de Belgische militaire missie op het hoofdkwartier van de Britten in Keulen. Hij dacht een boek te schrijven over die periode: Avec Tommy sur le Rhin, Contes, maar het is er niet van gekomen. Hij ontleende aan de op zijn Frans uitgesproken naam van zijn Britse chef, Craven, het pseudoniem van Ami, entends-tu?, verschenen in 1963: Cravenne. In 1921 werd hij overgeplaatst naar het politieke inlichtingenbureau van het Belgische bezettingsleger. Het jaar daarop trad hij in dienst van wat toen het ‘gouvernement d'Eupen et de Malmédy’ heette, een bestuursorgaan dat in 1919 werd opgericht tot in 1925 bij wet van 6 maart de Oostkantons, waartoe ook Cormans geboortedorp behoorde, officieel bij België werden gevoegd. In 1923 was Corman weer in Duitsland, in dienst van de controlecommissie der geallieerden in Bad Ems.
Intussen had hij al een beetje kennis gemaakt met revolutionairen: in 1918, op het einde van de oorlog, met muitende mariniers van de Duitse strijdkrachten, in 1920 met Spartakisten in het Ruhrgebied (een communistisch oproer in maart-mei werd door de Reichswehr neergeslagen).
In 1925 zette Corman de eerste stap die zou leiden naar een loopbaan in de boekhandel: hij werd in Oostende secretaris van de Société des Grands Hôtels du Littoral, een vennootschap die de grote ‘Palace-hotels’ exploiteerde, trouwde enkele jaren later met Maria Klinkenberg, zoals hij het zelf zei een van zijn vijfentwintig nichten, en stichtte de ‘Librairie du carillon’. Later volgden filialen in Het Zoute, Brussel en Antwerpen. Dit laatste filiaal van na de oorlog bleef slechts korte tijd open, bij gebrek aan een geschikte gerant. In Oostende hield hij korte tijd een pocketwinkel open, om het hoekje, in de Madridstraat.
| |
| |
Hij hoefde voor zijn bedrijf niet thuis te zijn. Hij was letterlijk jaren op stap, in 1933 naar Marokko, waar de Fransen in de zomer pacificatieopdrachten uitvoerden in het gebied van de Djebel Sagho, in de Hoge Atlas - het leverde het boek Sous le soleil marocain op - dan naar Spanje en de Balkan.
Bij het uitbreken van de oorlog nam Corman nauwer contact met de communististische partij waarvan hij in 1935 lid was geworden. Hij werd belast met de vertaling en de uitgave van een pro-Russisch werk van Denis Noel Pritt (1887-1972) over het Fins-Russische conflict, maar tot een publikatie zal het niet zijn gekomen.
Henri Kermarrec, die vele jaren in de Oostendse boekhandel werkte, wist te vertellen dat Corman na de evacuatie der Britten in Duinkerke in het nabijgelegen Leffrinckoucke, waar de Duitsers buitgemaakte vrachtwagens verzamelden, een voertuig wist weg te halen. De wagen waarmee hij dan als grossier in Franse boeken opereerde?
Wat deed Corman precies tijdens de eerste oorlogsjaren? In De Rode Vaan schreef E. Poncelet bij Cormans dood dat hij in Oostende met de communist Bob Dubois een verzetsgroep oprichtte.
Naar eigen verklaring reisde Corman viermaal clandestien naar Duitsland alvorens naar Groot-Brittannië te trekken. Henri Kermarrec en Corman werkten mee aan een ontsnappingsroute naar Engeland via Spanje en Portugal. Toen Albert Marteaux werd overgebracht, de communistische volksvertegenwoordiger die in de jaren 1944-1946 enkele keren minister van volksgezondheid was, viel het gezelschap op 5 april 1942 in handen van de Spaanse politie. Corman geraakte in Engeland, na een verblijf van zes maanden in de gevangenis van Figueras en 3 1/2 maand in het interneringskamp van Miranda. Einde januari 1943
| |
| |
kwam hij in Engeland aan, via Portugal. Hij werd als onderluitenant opgenomen in het Britse leger onder de naam Robert Craven. Hij volgde een opleiding parachutist-guerrilla tot in oktober 1943 en wenste te worden ingezet in België maar onze militaire veiligheidsdienst stak daar een stokje voor. Ook protest van Marteaux hielp niet. De communisten stonden in Londen op de zwarte lijst van de Belgische autoriteiten. In februari 1944 volgde Corman een cursus ‘secourist’ of E.H.B.O.-er, maar ook in die functie werd hij aan de kant gezet. Wat deed hij dan wel in Londen? Hij werkte op vrijwillige basis op het secretariaat van Marteaux voor het Onafhankelijksfront, maar een officiële taak zou hij niet hebben gekregen. Op 7 november 1944 was hij weer in het land, na drie jaar weg te zijn geweest en te hebben toegekeken. Waarom was hij ongewenst? Wegens de verdenkingen van rekrutering voor de internationale brigades, of speelden vooral de relaties met Marteaux en het lidmaatschap van de communistische partij? Corman en Marteaux konden het waarschijnlijk goed met elkaar vinden: ook Marteaux was een zeer onafhankelijk man.
Na de oorlog reisde Corman weer en onwaarschijnlijk veel. Op de flap van Le rendez-vous de Koursk gaf hij een kleine opsomming: van 1947 tot 1974 was hij ongeveer vijf jaar onderweg; hij trok negen keer naar Rusland, met een totale route van 70.000 km. Het immense land werd vier keer doorkruist, twee keer met de transsiberische spoorweg. Hij bezocht de Centraalaziatische republieken in de herfst van 1972, Moskou en Leningrad in juni 1974. Niet zonder voldoening wist Corman te melden dat bij zijn twaalfde, dertiende en zeventiende Russische grensoverschrijding zijn wagen grondig werd geïnspecteerd, tot het wegnemen der bekledingen toe. In 1959 bezocht hij de Arabische landen van de Russische invloedssfeer, in 1960 de
| |
| |
Aziatische buurlanden der Sovjetunie, in 1961 de noordelijke gebieden van China. Het is alsof hij het reusachtige land ook aan de buitenkant wilde besnuffelen. Cuba werd eveneens bezocht. In de jaren '50 is hij in Amerika zijn geweest; vanuit Canada trok hij clandestien rond in de Verenigde Staten, met een bezoek aan Indianen in Arizona, Nieuw-Mexico en Colorado.
Op 24 februari 1975 werd de dood van Mathieu Corman gemeld. De vierenzeventigjarige boekhandelaar had in de bossen bij Eupen, op Duits grondgebied en vlakbij zijn geboortestreek, zelfmoord gepleegd. In Baelen bij Limbourg had hij een woon toren waar hij soms heentrok. Zijn lijk werd gevonden op 16 februari, zijn verjaardag. De kranten haalden de gerechtelijke perikelen op die Corman de laatste jaren in het nieuws hadden gebracht, van de verkoop van ‘pornografische boeken’ tot de beschuldiging van zedenfeiten met minderjarige meisjes en een geheimzinnige moordzaak, de ‘moord in de duinen’ in juli 1933. Er werd toen een jonge vrouw vermoord aangetroffen in de duinen van Mariakerke. Corman was op de avond van de verdwijning van de vrouw met zijn literaire en artistieke vrienden in de nabijgelegen California voor een etentje en ze moesten allen getuigen op het proces in 1935. Sommigen van hen, waaronder Corman, werden zelfs verdacht. Het proces werd tijdens de oorlog opnieuw geopend, mede naar aanleiding van verklaringen van een zekere Henri van Borm die bij de Internationale Brigades in Spanje had gevochten maar tijdens de oorlog in de Organisatie Todt trad en later in het Nationalsozialistische Kraftfahrerkorps (NSKK), naar hij beweerde om zo de Russische lijnen te kunnen bereiken. Dat kan, want de Duitsers vertrouwden hem niet en stuurden hem als bewaker naar Breendonk! Op het proces der beulen van Breendonk, maart-april 1946, werd hij vrijgespro- | |
| |
ken. Hij moet de enige menselijke figuur zijn geweest in een bende van sadistische folteraars en moordenaars. De communistische volksvertegenwoordiger Xavier Relecom pleitte te zijnen gunste. Wat zijn politieke opvattingen betreft, werd Corman als ‘communist’ geklasseerd. Volksgazet had het over zijn ‘communistische overtuiging en zijn herhaalde bezoeken aan het oosten’. Volgens Knack was hij ‘sinds zijn jeugd een fervent communist’. In zijn memoires Waar plaats ik mijn ezel van 1970 noemt Karel Jonckheere hem een ‘kommunisant’. Pourquoi Pas? schreef: ‘qui ne l'avait pas classé comme communiste?’ Een andere krant had het over zijn vriendschap met het communisme maar liet tevens Yvon Kermarrec, zaakvoerder van de boekhandel in Oostende, aan het woord die hem een ‘anarchist van de oude stempel’ noemde en in een mooi stukje in Pan, ‘Exit Mathieu Corman’, werd geschreven ‘il ostentait son communisme’ maar daar werd onmiddellijk aan toegevoegd dat hij ‘plus libertaire, voire anarchiste, que doctrinaire’ was, en ook door zijn wijze van leven geen saloncommunist.
Corman stierf in zijn geboortestreek, maar hij ligt begraven waar hij het grootste deel van zijn leven doorbracht, in Oostende. Zijn graf draagt het opschrift ‘Mathieu Corman - homme libre - 1901-1975’. Een hamer en een sikkel liet zijn zoon verwijderen.
| |
Cormans reportages
Corman publiceerde zijn eerste boek in 1933, de reportage Vers le soleil marocain. Een tweede boek had een zeker succes. Brûleurs d'idoles. Deux vagabonds dans les Asturies en révolte, over de opstand in Asturië in 1934, het verslag van een tocht op de motorfiets met een bevriende journa- | |
| |
list, werd zelfs door Karel Jonckheere vertaald voor de Wereldbibliotheek die er in 1935 twee drukken van bracht. De vertaling ontstond dank zij contacten met Jan Winterink die elk jaar in Oostende een tentoonstelling van de Wereldbibliotheek organiseerde en op vraag van Henri Serruys, toen voorzitter van de Cercle littéraire op het Wapenplein, na de oorlog burgemeester van Oostende. Op 5 oktober 1934 brak in Asturië een politieke staking uit. 's Anderendaags werd in Madrid en Asturië de staat van beleg uitgeroepen en diezelfde dag werd in Barcelona de republiek Catalonië geproclameerd. De bloedige repressie eindigde op 18 oktober. Corman verborg zijn sympathie voor de opstandelingen niet. Een katholieke recensent liet opmerken dat de twee journalisten ‘hun verontwaardiging (uit)schreeuwen voor de onderdrukkingsmiddelen’ en ‘de gruweldaden (loochenen) die de regeering de opstandelingen ten laste legt’. De kranteverslagen van die tijd over de gebeurtenissen van Asturië, die werden overschaduwd door de dood van president Poincaré in Frankrijk en de moord in Marseille op koning Alexander van Joegoslavië en minister Barthou, de 9de oktober 1934, zijn eerder schaars. Het Franse weekblad L'Illustration had het over ‘séparatistes, communistes, syndicalistes, extrémistes, révolutionnaires’. In Vlaanderen was de katholieke pers fel polemisch in haar zeldzame commentaren. Het weekblad Ons volk ontwaakt had het over het ‘roode oproer’ en ‘socialistische kopstukken’ die ‘de arbeiders op onverantwoordelijke en dwaze wijze den dood (hebben) ingedreven’. In een editoriaal van 7 oktober titelde De Standaard ‘Het roode oproer in Spanje. Misdadig opzet der marxistische partijen’. Die partijen werden alle in één zak gestoken: ‘socialisten, communisten, syndicalisten, anarchisten - de gansche aanhang van de verderfelijke marxistische leerstellingen’. Volgens
| |
| |
de krant hadden ‘socialisten het sein tot de opstand gegeven, maar “de communisten en anarchisten” hadden dra de leiding in handen!’. De vrouwen waren bijzonder gevaarlijk: ‘socialistische vrouwen, echte hellevegen, hebben zich met messen in de hand op weerloze burgers gestort’. Gelukkig konden ‘die roode furies’ tot bedaren worden gebracht. Het weekblad De Vlaming, een soort van digest van de kranteberichten van een hele week, had het op 28 oktober over ‘schoften’ en spottend over ‘roode vredesapostels’. Kleine stijloefening van een bepaalde pers voor wat binnnenkort zou volgen, de Spaanse burgeroorlog?
Brûleurs d'idoles is een vreemd boek, maar dat zijn alle boeken van Corman. Er is een zeer lange aanloop en het relaas blijft anekdotisch. Het is op de eerste plaats een verslag van globetrotters op de motorfiets die hun eigen wedervaren verslaan. Hubert van Vyve vergezelde hem; diens broer Lucien zou meegaan naar de Balkan. Een geluk dat er een kaartje is zodat hun weg kan worden gevolgd, over Roncevaux naar Burgos en vandaar naar de opstandige gebieden, via Palencia en Oviedo. De politie werd misleid met het smoesje dat ze de grotten van Altamira bij Santander wilden bezoeken. De terugweg voerde over Madrid naar Valencia en via de Catalaanse kust terug naar huis.
Corman heeft hier en daar in zijn boek dichterlijk aandoende citaten van Fernand Crommelynck gestrooid, die bij nader toezien alle uit het eerste bedrijf van Le cocu magnifique komen, een toneelstuk dat in december 1920 voor het eerst werd opgevoerd, in 1931 in druk was verschenen en in Corman een poëtische snaar had geraakt. Wat de tekst daar komt doen, is niet duidelijk. Het boek eindigt al even poëtisch met een parafrase op het populaire ezeltje van dichter Francis Jammes: ‘J'aime l'âne doux’, zeker bedoeld als blijk van zijn deernis.
| |
[pagina 58-59]
[p. 58-59] | |
| |
| |
wekten grote afschuw. Börgermoor ligt in een mooi natuurgebied aan het Küstenkanal dat van Dörpen in oostelijke richting loopt. Wat verder zat Carl von Ossietzky (1884-1938), in Esterwegen. Het boek van Langhoff bevat al de ongelooflijke uitspraak die schrijver dezes begin der jaren '50 hoorde uit de mond van een Duitse ambachtsman, tewerkgesteld in de kazerne der Belgische bezettingstroepen: ‘Oui, mais Adolf, notre Adolf, ne sait rien de tout ça!... s'il savait su ce qui se passé’. Langhoffs boek raakte verder bekend door het Börgermoorlied, het lied der ‘Moorsoldaten’, dat door de geïnterneerden werd geschreven ... en gezongen.
Ook in Terres de trouble wordt Crommelynck geciteerd, uit het toneelstuk Carine: ‘je pense si fort ton visage, que je le sens se poser doucement sur le mien, par le dedans...’ Ter ere van een mooi Roemeense meisje, ‘Die Rees’, onderweg ontmoet en dichterlijk herdacht? Het citaat uit Peer Gynt is cryptischer: ‘Fais le tour, disait le Courbe’, Ibsens toespeling bij een legendarisch personage dat sociale hypocrisie en de gevolgen ervan zou symboliseren. Het antwoord ‘Kannitverstan’ is zeker een literaire allusie, op het in Amsterdam spelende verhaal in het Schatzkästlein des rheinischen Hausfreundes van Johann Peter Hebel dat Corman op school kan hebben gelezen. Eenzelfde repliek in de Russische reportage, Le rendez-vous de Koursk': ‘Kannitverstaan’, nota bene tegenover iemand die hem in het Duits poogde aan te spreken!
Net als in Brûleurs d'idoles wordt op het einde van dit boek de lof der ‘nederigen’ gezongen.
| |
| |
Al kort na de opstand tegen de volksfrontregering van de militairen onder Franco, op 18 juli 1936, was Corman weer in Spanje. Salud camarada!. Cinq mois sur les fronts d'Espagne, met een opdracht gedateerd 3 juni 1937: ‘A tous ceux qui combattent pour la libération du peuple espagnol’, handelt vooral over de strijd op het Aragonese front, waar op de lijn Zaragossa-Huesca zwaar werd gevochten. De ‘salud’ uit de titel was niet toevallig: de republikeinen wilden nl. niet langer groeten met de naam van God... Een merkwaardige passage handelt over een ontmoeting met de anarchist Emile (Louis) Cottin (Creil, 14 maart 1896 - Huesca 8 oktober 1936) die op 8 februari 1919 een aanslag had gepleegd op Georges Clemenceau, ter dood werd veroordeeld, maar in 1924 werd vrijgelaten. Hoezeer Corman ook sympathiseerde met de republikeinen, hij verbloemde niets, zo de schokkende onmenselijkheid van standrechtelijke executies. Ook in Cormans Spaans verslag wordt de ‘vijfde colonne’ ter sprake gebracht, een begrip dat in 1936 ontstond.
Corman werkte in Spanje voor Ce Soir, de communistische krant van Louis Aragon. Hemingway moet onder de indruk zijn geweest van Corman, want in december 1937 verklaarde hij in een interview: ‘Vous avez à Teruel un fameux correspondant. Savez-vous que Mathieu Corman est le premier journaliste qui ait pénétré dans Teruel?’. En Corman was met die lof zo gevleid dat hij de tekst in 1974 op de omslag van Le rendez-vous de Koursk liet verschijnen!
Was Corman kort daarop weer in Spanje? In Le rendezvous de Koursk bezocht hij Walter Loridan, onze ambassadeur in Moskou, en schreef in de opdracht van Drougar: ‘en souvenir de la visite qu'il a bien voulu me faire, en mars 1938, à l'Hôpital “Dos de Mayo” de Barcelone’ (p. 127). Lo- | |
| |
ridan was 1937-39 zaakgelastigde op de ambassade. Corman beweerde raadgever te zijn geweest van Indalecio Prieto y Tuero, minister van oorlog die, nadat de republikeinen Teruel verloren, in februari 1938, in ongenade viel.
Bij zijn dood in 1975 werden in de winkel de boeken uit de etalage gehaald en op zwarte achtergrond werd ‘Salud camarada!’ getoond.
| |
Guernica
Het blijft Cormans verdienste een der eersten, zoniet de eerste te zijn die het bericht der verwoesting van Guernica, de 26ste april 1937 in de namiddag, de wereld instuurde. Hij was naar Spanje teruggekeerd en had zich op vraag van Jean-Richard Bloch van Ce Soir naar Bilbao begeven. Hij was er, als enige ‘linkse’ journalist, met drie Britten. Ze vernamen het nieuws omstreeks tien uur 's avonds. Corman stuurde een telegram dat op 27 april in Ce Soir kon verschijnen (de avondkrant was wel op de daaropvolgende dag gedateerd). De Engelse berichten voor ochtendkranten verschenen een dag later. Guernica werd op 29 april tegen de middag door de nationalisten bezet, maar intussen was Corman er geweest en hij had enkele niet ontplofte brandbommen gevonden die hij op zijn motor ijlings naar België voerde en op het Oostendse politiekantoor deponeerde. Er kan echter niet worden beweerd dat ‘hier te lande niemand geloven wilde dat het bestoken van de Spaanse stad Guernica (er vielen 600 bommen) het werk was van de nazi's’. Dat is een fabel. Een groot deel van de Westerse pers, en zeker de onze, niet enkel de katholieke, sympathiseerde weliswaar met de opstandelingen van Franco. Er werd maar al te graag getwijfeld aan de ‘rode’ berichtgeving, overwinningen van de nationalisten waren ‘schitterend’ en de Duitse
| |
| |
communiqués over het bombardement - de republikeinen zouden Guernica zelf in brand hebben gestoken - werden zonder commentaar opgenomen. Het weekblad Hooger leven steekt gunstig af: in een zeer scherp, naamloos artikel heeft men het over ‘de leugens van de nationalisten’ en André Demedts zou er in 1938, in een verontwaardigd artikel ‘Dostojevski verbannen’, toen diens geschriften op de ‘boekenindex van generaal Franco’ werden gezet, pathetisch verklaren: ‘Als het Christendom op de zwaarden moet steunen, zal het door de zwaarden omkomen.’ Het geval beroerde de publieke opinie niet zo lang en zonder Picasso - die zich in Ce Soir en L'Humanité over het gebeuren informeerde - zou Guernica misschien vergeten zijn. Begin mei 1937 kon opgelucht worden gemeld: ‘De stad werd door de rooden verwoest. De bewijzen stapelen zich op’ en ‘Door de rooden in brand gestoken’. Daarna was Guernica uit het nieuws verdrongen: in New York ontplofte een zeppelin, op 6 mei werd George VI gekroond en ‘De strijd voor Amnestie’ kon onze germanofiele landgenoten verder bezighouden. Le Patriote illustré had de lezers zelfs niet verontrust met Spaanse gruwelen: het blad bracht foto's van het ‘nieuwe Duitsland’ waar de Führer zijn verjaardag vierde; de Zondagsvriend serveerde heemkundige wetenswaardigheden over Erps-Kwerps en Zandvliet. Verder bleek de actualiteit vooral te bestaan uit talloze religieuze vieringen en koninklijke bezoeken. Baskische priesters die in het Vaticaan de verwoesting ter sprake brachten, werden door kardinaal Pacelli de deur gewezen, in Barcelona werd immers de Kerk vervolgd. Het Franse l'Illustration van 8 mei viel gunstig op met een volle pagina foto's van de ruïnes.
De in Frankrijk levende Amerikaan Herbert Rutledge
| |
| |
| |
| |
Southworth schreef een indrukwekkend boek over Guernica, vooral over de verslaggeving en de propaganda omtrent het bombardement. Het is opgedragen aan zes persmensen, waaronder Corman! De roemruchte Engelse historicus A.J.P. Taylor wijdde er een korte bespreking aan: ‘Was it worth doing? Surely not’. Taylor meende dat de Francogezinden toch niet te overtuigen zijn en voorts iedereen wel de waarheid kent. Het boek, jammer genoeg niet geïllustreerd, is voor hem daarom niet zozeer een bijdrage tot de geschiedenis dan wel een monument voor een obsessie.
Was Guernica ook voor Corman een obsessie? In januari 1973, na de kerstbombardementen op Noord-Vietnam, deelde hij op een protestbetoging een pamflet uit: La civilisation ‘chrétienne’ devenue ORDURE. Manifeste imposé à un rescapé de Guernica par les atroces bombardements de Noël 1972. Corman ‘un rescapé’? Misschien doelde hij op de beschieting van het dorpje Guerricaiz, tussen Guernica en Bilbao gelegen, waar de journalisten in een bomkrater dekking moesten zoeken.
Heeft Corman ‘gevochten’ in Spanje? Hij schrijft zelf dat hij zich meldde in de brigade van de anarchistische leider Buenaventura Durruti (1896-1936), in Biskaje. Hij zou hebben gevochten met het 33ste Asturische bataljon en na de val van Santander deelgenomen aan de inname van Teruel in de rangen van het 9de bataljon marinefuseliers van Valencia. Na een kort verblijf in een kliniek zou hij de oorlog hebben beëindigd bij een Angelsaksische compagnie van de 15de brigade. In eigen land werd hij er intussen van verdacht te rekruteren voor de internationale brigades. België had zich neutraal opgesteld en trad op tegen de rekruteringsbureaus. Bij Corman werd een huiszoeking verricht. Het parket zou toen een ‘navaja’, een dolkmes, in beslag hebben genomen, cadeau met inscriptie van Spaanse arbei- | |
| |
ders van Huelga en Corman zou onder luid misbaar naar het politiekantoor op het Oostendse Wapenplein zijn getrokken om zijn bezit terug te eisen.
***
Drougar. Vie intime d'une république populaire verscheen in 1956. Drougar (vriend in het Bulgaars) is voorzien van een index met een honderdtal trefwoorden over vier pagina's stakhanovisme, enz. Hij deed in Bulgarije wat hij overal wenste doen: ‘vivre en tzigane, loger dans ma carriole, aller où il me plaira et faire ma propre cuisine’. Corman schuwde geen enkel onderwerp: camp de rééducation, égalité, liberté, privilégiés, stakhanovisme, enz. (p. 9)!
Hij ontpopte zich als een subtiel verdediger van het Westen (‘Disons plutôt que je suis neutre’) en in een discussie over de vrijheid in Oost en West corrigeerde hij zijn gesprekspartner die het nogal zwart-wit zag en voor wie vrijheid was te leven van het werk van een ander: ‘Ce n'est pas aussi simple’. De vrijgevochten globetrotter was ook in Bulgarije bijzonder gevoelig voor bureaucratische vitterijen en hij gedroeg zich zelfs vaak uitdagend en spottend.
In Drougar is een gedicht ‘Foi’ van Nicholas Vaptzarov opgenomen, dichter en revolutionnair en populair in Bulgarije. Hij werd in 1942 door de met de Duitsers collaborerende overheid gefusilleerd.
***
Corman die de Oktoberrevolutie - luidens de tekst op de flap van zijn reisverslag in Rusland van 1974 Le rendezvous de Koursk. Mes contacts directs avec les Soviétiques chez eux - als de grootste gebeurtenis sinds de Prehistorie
| |
| |
beschouwde, had zich al in 1928 aan de studie van het Russisch gezet. Na de oorlog zou hij de Sovjetunie negen keer bezoeken, met een totale verblijfsduur van ongeveer vier jaar. Zijn laatste reis dateert van juni 1974, een half jaar voor zijn dood. De titel verwijst naar de ontmoeting in Koersk met een aldaar levende Oostendenaar, Gustave Vogelaer, die met een Russin, Valia, was getrouwd. Hij had die vrouw in Oostende leren kennen. Ze werkte in het theesalon ‘Tea for two’, rechtover de boekhandel in de Adolf Buylstraat. Nu en dan stak Corman met zijn schrijfmachine de straat over om daar rustig te kunnen werken. Het boek is opgedragen aan Yvon Kermarrec, zoon van Henri, die in de Oostendse boekhandel van Corman bedrijvig was: ‘A Yvon Kemarrec, rescapé de Buchenwald’.
Een tweede deel van het reisverslag, Un naïf chez Kroutchev. 4 années de camping de l'autre côté du ‘Rideau’, is niet verschenen, net als het Chinese reisverslag 12.500 km et 11 semaines au pays de Chou-En-Lai (Chine - Mongolie - Mandchourie). Hij was ook in Cuba, maar heeft daar niet over geschreven.
Het verslag over de Sovjetunie is eveneens zeer anekdotisch, wat al uit de ondertitel is af te leiden. Alle informatie zit in de vaak zeer banale gesprekken die de lectuur weinig aanlokkelijk en zelfs vervelend maken. Corman wilde echter geen klassieke reisboeken schrijven, met informatie die in naslagwerken en toeristische folders ook kan worden gevonden en historische precisie was niet zijn sterkste kant. Zo heeft hij het enkele keren over Brest-Litovsk, een benaming die toch maar voor de periode tot 1939 mag worden gebruikt. Maar hij gebruikt insgelijks de benaming Brest. Hij toont ook een foto van veteranen van Panfilov, die zich eind 1941 bij Volokolamsk hebben onderscheiden, vereeuwigd in het beroemde boek van Alexander Bek, De Voloko- | |
| |
lamskesteenweg (Volokolamskoje sjossee) en noemt die eenheid, die in Alma-Ata, de hoofdstad van Kazachstan, werd gevormd, een ‘division ouzbèke’.
Wie zich doorheen de dialogen werkt, krijgt wel de mening van zijn Russische gesprekspartners - en van Corman? - over alle denkbare netelige kwesties: de zuiveringen van 1937 onder de generaals, de leiding der operaties in 1941, de opstand in Warschau en ... Katyn. Slechts hier laat Corman zich verleiden tot het innemen van een duidelijk eigen standpunt in een lange voetnoot, waarin hij zich resoluut achter de sovjetversie schaart. Voor één keer hadden de nazi's niet gelogen. Typisch is dat Corman weinig belangstelling laat blijken voor de streken waar hij doorheen trekt, ook al zijn dat de grote plaatsen van de oorlog. Het is soms zelfs moeilijk te weten welke weg hij heeft gevolgd. Hij reisde over Praag naar Warschau en Brest; daar moest zijn wagen op de trein en in Minsk was Corman verplicht in een hotel te overnachten omdat zijn auto niet gearriveerd was. De reis naar Moskou ging over Borisov, Katyn, Safonova bij Smolensk en Odintsovo, een voorstad van Moskou. In Moskou speelde hij het klaar op het Rode Plein te overnachten in zijn vrachtwagentje, een DKW met tweetaktmotor. Ten bewijze een foto van zijn wagen bij de Spaski-toren!
Corman houdt de lezer toch wat voor de gek in het gesprek dat hij in Charkov zou hebben gehad met een vijftigjarige die hem op straat aansprak en hem wees op zijn slecht Russisch. Het gesprek kwam op de Russische journalist Koltsov. Corman had hem in Spanje gekend en ze waren zelfs samen per vliegtuig naar het afgesneden Baskenland gevlogen. Corman beweerde te weten dat Koltsov, officieel journalist van de Pravda, maar vertrouwensman van Stalin en invloedrijk tijdens de burgeroorlog in republikeinse mi- | |
| |
lieus, bij zijn terugkeer in Rusland was ’verdwenen’. Dat verbaasde hem zelfs niet: ‘La conduite de Koltzov, en Espagne, n'était pas celle d'un communiste’ (p. 211). Helaas vernemen we niet wat Corman wél wist over Koltsov: hij wilde de lezer daar niet mee vervelen en geeft het gesprek niet weer. Is het misschien omdat hij niet veel te vertellen had?
***
Het verhaal Ami, entends-tu? Chronique, in 1963 onder deknaam Nicolas Cravenne verschenen, in 1970 in tweede druk onder echte naam, is voor een goed deel autobiografisch. Het handelt over de lotgevallen van mei ‘40 tot een eind in de oorlog, van een Vlaming, Piet, en Aurélien, een Waals-Frans-Duitse Belg uit de grensstreek, waarin Corman zeker veel van zijn eigen lotgevallen heeft gelegd. De titel is genomen uit het Franse partisanenlied en een vervolg, dat niet is verschenen, zou heten Le vol noir des corbeaux. Het bekende, indrukwekkende lied begint aldus:
Le vol noir des corbeaux sur nos plaines?
Les cris sourds du pays qu'on enchâine?.
Het boek is een mengeling van picareske voorvallen, afgewisseld met het vrijmoedige dagboek van een vijftienjarig meisje en doorspekt met politieke commentaren o.m. op de koning (‘Le Roi joue les Allemands gagnants’) afwisselend Popolleke en Popol genoemd (p. 77)! Van leopoldisme kan Corman, bevriend met prins Karel, die ooit bij hem op zijn appartement van Het Zoute overnachtte, niet worden verdacht! In Brussel is er een ontmoeting met een boekhande- | |
| |
laar van de Magdalenastraat die het boek van Nikolaj Ostrovski (1904-1936), Hoe het staal gehard wordt, wilde uitgeven. (Het populaire werk van 1935 verscheen in 1945 bij de Editions de la Centaine, Magdalenastraat 23 in de reeks Les romanciers soviétiques.)
De taal der conversaties is vaak plat: zo een typische uitdrukking, mits enig raden te verstaan: ‘Guzman Clooten’... De Duitsers spreken Frans als de vette officier in de film La grande vadrouille van Bourvil en de Funès: ‘Allemagne bas blaisanter grafe affair Etat! Si fous foulez refoir mari brisonnier ... Schnauz halten! Comment fous dites? Fermer le gueule!’ (p. 171). Wie het boek niet wenste te behouden, kon, luidens de mededeling op de omslag, zijn geld terugkrijgen. Kermarrec zegt dat dit nooit is gebeurd.
***
Outrage aux moeurs van 1971 is een rommelig, chaotisch boek. Corman heeft een goede zaak een slechte dienst bewezen door zijn betoog niet sober te houden en ... te beperken tot de feiten zonder het te ontsieren door insinuaties en beweringen die, had hij zijn werk door een jurist laten nalezen, zouden zijn geschrapt of gecorrigeerd. Het hele relaas lijkt de huidige lezer, gewend aan het sexaanbod in de media, wel uit een ander tijdperk te komen: in 1949 werd nota bene in Oostende een monografietje uit de reeks ‘voor het Ministerie van openbaar onderwijs uitgegeven door De Sikkel te Antwerpen’ en gewijd aan Paul Delvaux in beslag genomen. Later zou Gangreen van Jef Geeraerts, dat in 1969 de driejaarlijkse Staatsprijs had gekregen, worden meegenomen! Schrijver dezes herinnert zich nog de etalage van Corman in Het Zoute: een ludiek protest in de etalage met kranteknipsels en reprodukties van kunstwerken, o.m. een
| |
| |
Spaanse postzegel met een blote dame, ‘La Maja desnuda’ van Goya! Er werd geschreven dat Corman in zijn Oostendse etalage stapels boeken neerlegde met als titel Pret in bed, om de ‘mannen van de wet’ voor de gek te houden, want het ‘bleek niets anders te zijn dan een handboek voor verpleegsters’. Dit is zeker een grapje: Henri Kermarrec herinnert zich dat niet en die toch wel zeer onwaarschijnlijke titel is bibliografisch niet te achterhalen.
Werd Outrage aux moeurs hem kwalijk genomen? In 1974 had Corman problemen met vier exemplaren van Histoire d'O, een sadomasochistisch werk met literaire pretenties, getekend Pauline Réage en ingeleid door Jean Paulhan. Corman verklaarde op het proces in Doornik niet verder dan tien bladzijden te zijn geraakt. Yvon Kermarrec, van de Oostendse boekhandel, werd op 26 april buiten vervolging gesteld omdat Corman de schuld op zich nam, hoewel hij beweerde niet te weten dat het werk verboden was in België. Histoire d'O, dat een soort van ‘literair erotisme’ introduceerde, waardoor schrijvers van Sade tot Bataille en vogue kwamen, verscheen later als livre de poche en er is een versie als stripverhaal.
Op het einde van 1974 was er een nieuwe confiscatie, ditmaal van ruim dertig werken, waaronder het Deense fotoboek Variaties, een beststeller uit de jaren '60, toen vlijtig benut door fitte echtparen die de eentonigheid van het voortplantingsritueel poogden te bestrijden. Ook Emmanuelle en een vervolg, Nouvelles de l'érosphère, werden meegenomen. Emmanuelle is nu verkrijgbaar in de reeksen Presses-pocket en J'ai lu, weiswaar met de waarschuwing: ‘pour lecteurs avertis’. Erger dan de boeken was de beschuldiging van feiten gepleegd met minderjarige meisjes die, na klacht van een vader uit Brussel, leidde tot de ondervraging van een vierhonderdtal meisjes waarvan de namen
| |
| |
in het klantenbestand werden gevonden. Corman werd op 3 december in Brugge opgesloten; hij kwam op 10 januari 1975 op vrije voeten maar maakte kort daarop een einde aan zijn leven. Het is verleidelijk te verwijzen naar de illustere voorbeelden uit de portrettengalerij in zijn Oostendse boekhandel, Hemingway en de Montherlant, die eveneens voor een vrijwillige dood hebben gekozen, resp. op 2 juli 1961 en 21 september 1972. Outrage aux moeurs is overigens opgedragen aan personen die voor zedenzaken zelfmoord hebben gepleegd; met name is Gabrielle Russier (o 29 april 1937) genoemd, een gescheiden vrouw die lerares werd in Marseille, een relatie aanging met een zeventienjarige leerling, werd vervolgd voor verleiding van minderjarige en op 1 september 1969, toen ze vernam dat de procureur tegen haar vrijlating beroep had aangetekend, zelfmoord pleegde. Misschien kon de man, die er op zijn laatste foto's zo frêle en kwetsbaar uitziet, het gewoon niet meer aan en ging hij ten onder aan ouderdomskwalen en een jarenlange vervolging - ‘la vengeance est un plat qui se mange froid’ titelde Pan op 11 december 1974 - waarvoor hij het zijn belagers soms toch wat te gemakkelijk had gemaakt.
***
Corman heeft niet al zijn literaire plannen kunnen verwezenlijken. Zo werden in 1936 aangekondigd: Cheveux de lin, roman; Scène de la vie de vagabond en Avec Tommy sur le Rhin. Op het einde van zijn leven dacht hij, zoals hierboven al vermeld, aan een vervolg op de reportage over de Sovjetunie: Un naïf chez Kroutchev. 4 années de camping de l'autre côté du ‘Rideau’ en hij had ook over zijn Chinareis een boek willen schrijven: 12.500 km en 11 semaines au pays de Chou-En-Lai. Chine - Mongolie - Mandchourie.
| |
| |
| |
Corman, de uitgever
Uitgever Corman heeft geen groot fonds bijeengebracht; zijn produktie van vertaalde werken is zeker niet te vergelijken met die van de uitgeverij La Boétie in Brussel die zich vooral toelegde op de klassieken en in korte tijd een indrukwekkende reeks ‘auteurs russes’ kon aanbieden. Corman publiceerde in zijn uitgeverij, Tribord, Stuurboord, genaamd, waar hij ook al zijn eigen boeken liet verschijnen, Russische oorlogsliteratuur en populaire sovjetschrijvers.
Enkele minder geromanceerde teksten verschenen in de reeks ‘Documentaires’: een relaas over acties van partizanen, teksten van Duitse soldaten aan het Oostfront en een lofzang op het sovjetregime van de Canadees Dyson Herbert Carter, ingeleid door Hewlett Johnson, de zogenaamde rode deken van Canterbury. Regelrecht communistisch was een andere reeks van Corman, ‘Les Classiques du Monde Nouveau’, met een vijftal teksten van de vier groten van het marxisme-leninisme: Mars, Engels, Lenin en Stalin.
De kleine boekjes, zeker genomen uit bestaande vertalingen of van vertalingen in Moskou verschenen, zijn wellicht alle in 1945 verschenen. Ze hadden een Nederlandse tegenhanger, ‘Klassieke schrijvers der komende wereld’; daarin is in de uitgeverij Stuurboord verschenen, in 1946, het Kommunistisch Manifest van Marx en Engels en Loon, prijs en winst van Karl Marx.
In zijn curriculum voor de partij van 6 december 1944 verklaarde Corman zich verdienstelijk te willen maken ‘à la fois comme écrivain, éditeur et comme agent de diffusion en gros et en détail’. Bovenstaande publikaties zijn zonder twijfel te zien als een deel van die taak.
| |
| |
Was Corman een fellow-traveller? Niet indien die toch pejoratief klinkende term wordt gereserveerd voor lieden die niet tot de partij behoren. Corman was bovendien geen lichtgelovig mens. Misschien wel wat naïef, zoals hij het in Le rendez-vous de Koursk zelf schreef in het gesprek met de anticommunistische leraar in Charkov die hem vroeg: ‘Vous y croyez, vous, à l'avenir du communisme?’. Antwoord: ‘Moi, je crois à la possibilité d'un monde sans servitudes et sans guerres...’. Waarop de Rus: ‘Vous êtes un naïf!’. Het vervolg dat hij plande had als titel moeten krijgen: Un naïf au pays de Kroutchev.
Heeft dat naïeve in Corman, die schreef dat in de Sovjetunie ‘de macht in handen van het proletariaat is’ - en daarbij een term gebruikte die enkel slaat op een kapitalistische maatschappij! -, de chroniqueur van Pan bekoord? In ‘Exit Mathieu Corman’, in de rubriek ‘PANthéon’, moet de slot- | |
| |
alinea wel vreemd hebben geklonken voor wie Corman enkel kende uit de gerechtelijke kroniek van de kranten: ‘Mathieu Corman avait la grâce. Saint Mathieu Corman? Peutêtre dans le royaume de ses rêves’.
De partij had hem te nemen zoals hij was: in zijn dossier op het Archief is een brief opgenomen van 27 mei 1949, door Jean Borremans, secretaris van de partij, gericht aan Fernand Demany (1904-1977), toen volksvertegenwoordiger voor Charleroi. Corman wordt er bestempeld als iemand die weliswaar niet actief is, maar de partij toch grote diensten bewijst. Zijn commerciële zin moet erbij worden genomen: ‘il a trouvé normal de vendre le fameux “Kravchenko”’. Daar werd toch niet te zwaar aan getild: ‘Mais tu connais sans doute sa librairie et tu auras pu voir que tout livre qui vient de paraître se trouve chez lui’.
Waar kwam Cormans russofilie vandaan? Sympathie van de jonge Corman voor de Oktoberrevolutie, gevoed door wapenbroederschap in de Spaanse burgeroorlog en de grote strijd van de Russen tegen Hitler die zovelen, ook Gaston Eyskens, heeft aangegrepen? ‘Niet met de landing van de geallieerden was de genadeslag aan nazi-Duitsland toegediend, wel met de heldhaftige en meedogenloze strijd van het Russische volk en zijn soldaten. Bijgevolg was er respect voor en sentimentele verbondenheid met de Russen’. Er werd Russisch gestudeerd niet enkel om de grote schrijvers te kunnen lezen, ook ‘ter ere van het Rode Leger’.
Van Cormans boekhandels is enkel die van Het Zoute overgebleven, een winkel met een mooi assortiment kunstboeken. Nog steeds herinnert de leeswijzer van Labisse, zij het met aangepaste letter (calligrafie was Labisses sterkste kant niet), aan die unieke boekhandel. Nog lang zal het kaartje met het hybridische wezen nostalgie oproepen. Misschien blijft Cormans naam ook ergens bewaard in een
| |
| |
voetnoot van een juridische verhandeling over de beteugeling van verboden boeken. Maar weinigen zullen bij de naam Guernica aan hem denken, roem van journalisten is kortstondig en vaak naamloos, ook al laat Marc Lambron in L'oeil du silence een personage zeggen: ‘Ce ne sont pas les peintres qui ont vu les premiers les destructions de Guernica. Ce sont les journalistes’ (p. 16). Picasso las het relaas van Guernica in Ce Soir en het was de tekst van Corman, van een man die slechts lager onderwijs genoot, zich een ‘intellectuel “indépendant” noemde, een legendarische boekhandel in het leven riep, prat ging op zijn publikaties en zeker niet zonder genoegen meewerkte aan de legendevorming om zijn persoon.
Met bijzondere dank aan Alain Corman, Het Zoute, André Kemp en Henri Kermarrec, Oostende en het Archief van de Communisten van België, Stalingradlaan 18-20, Brussel, dat bereidwillig inzage verleende van het dossiers Corman.
|
|