De Boekenwereld. Jaargang 21
(2004-2005)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 186]
| |
Tekenend voor De Spaarnestad
| |
[pagina 187]
| |
Ondanks de moeilijke omstandigheden groeide het bedrijf weer. Panorama en Libelle kwamen nu ook in het buitenland uit. Men startte met het uitgeven van een eigen boekenfonds (de zogenoemde fondswerken), zoals de ‘Klassieke Bibliotheek’. Later kwamen daar romans, jeugd- en schoolboeken bij. In Etten-Leur werd een grote drukkerij gebouwd met nieuwe, nog grotere machines. Nico van Dam en Bert Bus traden in 1947 als illustrator in dienst van De Spaarnestad. Ze bleven er respectievelijk 33 en 41 jaar en spreken met weemoed over ‘hun’ tijd bij het bedrijf. | |
Nul komma boterletter opleidingTijdens de oorlog waren veel jongeren niet in staat een vervolgopleiding te doen. Die verloren jaren moesten na de oorlog worden ingehaald. Volgens Bert Bus speelde ongeduld bij velen een rol: ‘Het was eigenlijk een tijd dat alles weer opnieuw georganiseerd, op poten gezet moest worden.’ Heel wat illustratoren leerden het vak daarom niet in theorie maar in de praktijk. Dat kon bijvoorbeeld bij de Toonderstudio's in Amsterdam of bij de tekenafdeling van De Spaarnestad. Bus en Van Dam waren later, om verschillende redenen, heel tevreden over hun praktische opleiding bij De Spaarnestad. Toen Bert Bus daar in dienst kwam, was hij nog erg jong: ‘Ik was toen een jongen van een jaar of vijftien, zestien en nul komma boterletter opleiding. Ik heb daar dus eigenlijk mijn eigen ontwikkeling doorgemaakt. Daar werkten natuurlijk mensen die al jarenlang in het vak zaten, die hebben mij geholpen.’ De wat oudere Nico van Dam ziet het anders. ‘Je ontwikkelt jezelf. Je past je aan, aan wat er gevraagd wordt. Voor Libelle maak je weer andere tekeningen dan voor Panorama. Het is eigenlijk geen leerproces, maar een aanpassingsproces.’ Binnen De Spaarnestad leerde je van alles, want het hele productieproces bleef er in eigen handen. ‘Alleen het papier kwam van Van Gelder’, zei men. | |
Bij de SpaarnestadDe ouders van Bert Bus waren geabonneerd op de Panorama. Als kind las hij de strip ‘Sjors’ op de achterpagina van dit blad.Ga naar eind2 Die probeerde hij toen na te tekenen, en hij zou blijven tekenen. Een kennis gaf hem het advies te solliciteren naar een baan als tekenaar bij De Spaarnestad. De bedrijfsleider C. Huijzer liet een tekstje maken en vroeg Bus het thuis te illustreren. Het resultaat was goed en hij werd aangenomen als leerjongen van de toen nog freelance werkende Frans Piët (1905-1997). In 1938 had Piët de Amerikaanse strip ‘Perry Winkle’ overgenomen. In de Nederlandse versie ging het verhaal ‘sjors’ heten en Piët zou hem 31 jaar lang blijven tekenen. Na de oorlog gaf hij Sjors een vriendje: ‘Sjimmie’ (niet naar een Amerikaans voorbeeld, maar lijkend op een eerdere figuur uit een Piët-strip). Van Dams jongste kennismaking met tekeningen was het stripje van ‘Pijpje Drop’ uit De Automaat.Ga naar eind3 Ook hij tekende deze strip na en net als Bus zou hij tekenaar blijven. Na zijn middelbareschooltijd volgde hij een opleiding, maar hij moest die in oorlogstijd staken. Vervolgens deed hij ervaring op als (zelfstandig) tekenaar. Ook Van Dam werd bij De Spaarnestad aangenomen door C. Huijzer en kwam eind 1947 in dienst als algemeen tekenaar. Het oude atelier van illustrator, graficus en kunstschilder Herman Moerkerk (1879-1949) werd zijn werkkamer. Van Dam verdiende als graficus f51, - per week. Later, als redacteur, werd zijn salaris hoger. Bus kan zich zijn eerste salaris niet meer herinneren, maar wel het latere (maand)salaris: f400, -, exclusief tantièmes, gratificaties en vakantiegeld: ‘Als je naast je illustratieve werk ook nog schreef, verhoogde dat wel je salaris én je status.’ | |
[pagina 188]
| |
Rooms-katholiek: ‘fijn als gemalen poppentront’In deze tijd werkten al enkele niet-katholieke medewerkers bij het katholieke bedrijf De Spaarnestad. ‘Het personeel’, herinnert Van Dam zich, ‘was niet sterk gemengd, want er waren natuurlijk meer katholieken dan protestanten.’ ‘Maar’, vult Bus aan, ‘bij onze afdeling waren we overwegend niet-katholiek.’ De niet-katholieke Huijzer moest de twee jonge mannen in het sollicitatiegesprek toch vragen of zij katholiek waren. Geen van beiden was dat. Ook H.P. Bouwman, toen chef van de tekenafdeling, was niet katholiek. Een groot probleem was het daarom niet en zij konden worden aangenomen. ‘Dat was nog in het begin’, zegt Nic. van Dam, ‘toen het bedrijf nog goed katholiek was. Maar je kon er toch niet zoveel van merken. Er waren mensen die een hogere positie hadden, die ook protestant waren. Het kon.’ Voor Bert Bus bepaalde het wél zijn houding ten opzichte van katholieke collega's. Op mijn vraag aan hem, hoe katholiek De Spaarnestad was, kreeg ik als antwoord: ‘Nou, ze waren zo fijn als gemalen poppenstront. Laten we maar eens eerlijk zeggen hoe het was. Als ze hoorden dat je het niet was, dan dachten ze: “Oh, die is niet katholiek, die is niet van onze club.” Dus ik zweeg er in alle talen over.’ Van discriminatie naar geloof heeft hij nooit iets gemerkt. De Katholieke Illustratie had uiteraard een duidelijk katholieke signatuur. ‘De zaak’ werd soms bezocht door rk-priesters, ook in verband met het kinderblaadje Roomsche Jeugd (voorloper van Taptoe). Volgens Bert Bus controleerden zij niet rechtstreeks de inhoud van die bladen. Een zekere censuur kwam wel voor. Laag uitgesneden dameskleding in advertenties bijvoorbeeld, moest worden ‘opgehoogd’. De afdeling retouche kreeg soms eveneens de opdracht foto's op die manier te bewerken, ook voor de bladen Libelle en Panorama, die ‘algemeen’ waren. Aan de preutse invulling zat waarschijnlijk ook een financieel belang, omdat ook niet-katholieke abonnees betalende abonnees waren. Van Dam herinnert zich door een redacteur gevraagd te zijn voor de ondernemingsraad. ‘Die was wel katholiek en ik was het niet, maar goed. Dat deed hem waarschijnlijk niks. Als je maar geen communist was!’ Op elke kamer in de gebouwen van De Spaarnestad hing natuurlijk een kruisbeeld. Aan het eind van de dag werd er soms op de tekenkamer met een balletje gegooid. Bert Bus vertelt: ‘Als je zo'n tijd achter de tekentafel zit en je bent nog jong dan krijg je op een gegeven moment datje denkt: ik wil even bewegen. We hadden toen een bal op de afdeling en dan gingen wij even staan relaxen.’ Op een keer raakte de bal zo'n kruisbeeld. Het viel in stukken op de grond. Heel erg was dat niet, want ‘dan kon je naar het magazijn gaan met een bonnetje om een nieuw kruisbeeld te halen. Dat was een bedrijfsongeval. We zeiden natuurlijk niet hoe het kwam.’ Er waren genoeg kruisbeelden op voorraad. Nassauplein 1 waar ook ‘het Libelle-huis’ gevestigd was. (Foto: Yvette Jansen)
| |
[pagina 189]
| |
PraktijkopleidingDoordat zij regelmatig contact hadden met andere afdelingen, zoals de zetterij of de retoucheafdeling, leerden de illustratoren het bedrijf goed kennen. Zo kwamen ze bijvoorbeeld in het rollen- en papiermagazijn of ontmoetten zij de persfotografen (met een eigen donkere kamer). Bus was aangenomen om studietekeningen te maken voor de Sjors-platen. Dat moest op groot formaat gebeuren. Maar ‘baas’ Frans Piët was er maar eens in de twee weken en had dan meestal geen tijd voor begeleiding. Van diens hulp bij het maken van de platen kwam vervolgens niet veel terecht, zodat hij daar niets van zou leren. Wel kreeg Bus andere, kleine opdrachtjes; hij kalligrafeerde, maakte illustraties en monogrammen, kopieerde tekeningen, enzovoort. Van Dam moest als algemeen tekenaar ook allerlei soorten tekeningen maken, bijvoorbeeld mode, advertenties en zelfs mopjes. Opdrachten kwamen binnen voor alle mogelijke bladen tegelijk. Eigen initiatief bij het bedenken of uitvoeren van werk werd gestimuleerd. Dat maakte het werk spannend. Bus vertelt: ‘Als ik een tekening gemaakt had, dan liet ik hem ook vaak aan Nic. (van Dam) zien en zei: “Wat vind jij ervan?” Ik werd dan soms bijgestuurd of hij zei: “Ik zou het niet doen” of we namen even een pose aan. Je zag dan dat je die stand zó zou moeten maken.’ Beide illustratoren volgden 's avonds privé-tekenlessen; vooral het vele modeltekenen zou later een goede investering blijken. Na een ‘leertijd’ van anderhalfjaar maakte Bert Bus onder eigen naam illustraties voor onder andere de Kleine Illustratie, Taptoe en Sjors en deed hij kopieerwerk voor Panorama.Ga naar eind4 ‘De Panorama’, licht Van Dam toe, ‘kreeg bladen uit het buitenland. Meestal uit Amerika, omdat de Amerikanen goede artikelen hadden en er vaak heel mooie platen bij stonden. Maar dikwijls was het zo, dat de plaat niet werd geleverd en wel de tekst of er was een klein plaatje bij en dat moest een grote plaat worden.’ Het ingekochte materiaal moest met andere woorden vaak door Bus en Van Dam aangepast worden. ‘Er was bijvoorbeeld een kleurenplaat, waar niets aan veranderd mocht worden. Ik heb toen een soort acetaatpapier genomen en heb de dingen die weg moesten, een brug bijvoorbeeld, helemaal weg geretoucheerd en bijgewerkt om een goed resultaat te krijgen, zodat het er een beetje Nederlands uitzag. Of soms moest je een plaat die er niet uitzag helemaal opnieuw maken.’ Bus vult aan: ‘Ook omdat wij bepaalde dingen niet kónden reproduceren, gezien de bestaande technologie. Je leerde er wel veel van.’ Van Dam en Bus leerden eveneens van andere tekenaars. Zij maakten bijvoorbeeld kennis met het werk van Frans Lammers en Piet Wijn die freelance werkten voor De Spaarnestad. Volgens Bert Bus kwamen zij regelmatig op de tekenkamer langs, ‘[...] en zo zagen wij ook hun oorspronkelijke werk. Voor mij waren dat fantastische kunstenaars, daar hadden we diepe bewondering voor. Door te kijken naar de techniek die ze hadden, hebben we veel geleerd.’ Hij voegt eraan toe: ‘Mijn buurman hier’ (wijzend op Van Dam) ‘die heeft echt geholpen. Die was natuurlijk al zes jaar ouder dan ik en had veel meer ervaring. Ik was echt een beginneling.’ De tekeningen van Amerikaanse tekenaars zoals Harold Foster (Prins Valiant), Stan Drake en Don Lawrence werden bestudeerd. ‘Dat was een totaal andere techniek, die moesten we precies namaken.’ Om opdrachten te kunnen tekenen moest er ook worden gedocumenteerd: voorbeelden konden de tekenaars vinden in diverse archieven. ‘Wij hadden wel een archief op de afdeling’, vertelt Bert Bus, ‘en nog een archief beneden; het fotoarchief van De Spaarnestad met allerlei gekke platen.’ Ook thuis verzamelde hij documentatie: plaatjes met afbeeldingen | |
[pagina 190]
| |
van het menselijk lichaam in allerlei standen, van vliegtuigen, auto's, planten, bloemen, bomen, dieren, enzovoort. De tekeningen uit Esquire werden bewaard ‘om van te leren’. Dat kwam nogal eens van pas voor educatieve artikelen; die werden dikwijls verduidelijkt door technische tekeningen. Modellenwerk werd soms verzorgd door familieleden of collega's. Zij namen dan een bepaalde houding aan, om te kunnen worden nagetekend. Volgens Van Dam ontwikkelde je geen eigen stijl, wantje maakte een tekening die moest passen bij een verhaal of blad. Maar, vertelt Bus, ‘je ontwikkelde als tekenaar wel een bepaalde kwaliteit, die mensen op de redacties aantrok en die paste bij het gevraagde item’. | |
De tekenkamerDe tekenafdeling was in een torenkamer gevestigd. Men werkte er van half negen tot zes en op zaterdag van half negen tot half één. Een meer dan veertigurige werkweek dus. Hun eerste ‘baas’ was H.P. (Jac.) Bouwman. Van Dam zegt over hem: ‘Hij was een heel aardige man. Maar hij kon niet tegen zijn verlies als we spelletjes deden. ‘Hij was niet iemand die vanuit vrije fantasie tekende, maar wel een knap technisch tekenaar. Als ‘Amerikaanse verhalen’ voor de bladen moesten worden gekopieerd, was dat Bouwmans taak. Op zijn afdeling heerste een goede sfeer. Aan het eind van de dag werden soms, met hem samen, spelletjes gedaan. Bus herinnert zich: ‘[...] die bal nam soms onverwachte koersen aan en dat had wel eens tot gevolg dat er een inktpot geraakt werd. Gelukkig hadden we toen al een linoleumvloer. Dan konden we dat wel weer schoonmaken, maar we hebben ook wel eens onder gezeten.’ Het was er desalniettemin hard werken. Nico van Dam herinnert zich dat hij veertien dagen vakantie had, plus de katholieke feestdagen ‘en dat waren er nogal wat’. Maar om veertien dagen met vakantie te kunnen gaan, moest tevoren het werk voor de komende zes weken worden ingeleverd. De wekelijkse strip moest blijven verschijnen. De bladenproductie ging immers voor alles. De geestelijke vaders van ‘Woep en Wap’: tekstschrijver Bert Bus (rechts) en tekenaar Nico van Dam. Verschenen in het Personeelsorgaan van N.V. Drukkerij De Spaarnestad, Nr. 11, november 1964. Op de achtergrond de illustratie op de volgende pagina. (Foto: Spaarnestad Fotoarchief)
| |
[pagina 191]
| |
Op mijn vraag of men's avonds vaak moest overwerken, kwamen verbaasde reacties. Bus en Van Dam ontkennen dat er sprake was van verplicht overwerk. Als er iets klaar moest voor de volgende dag, was het natuurlijk wel vanzelfsprekend dat je doorwerkte. Stel je voor dat de productie stagneerde. Van Dam begint te lachen: ‘Ik werd nogal eens opgebeld door Stuifbergen, redacteur van de Panorama, om half zes. En dan zei hij: “Kun je even langskomen? Ik heb een tekening weer niet gekregen en ik moet er toch eentje hebben voor morgenochtend. Zou dat kunnen?” En dan kun je niet nee zeggen, natuurlijk. Dus dat was naar huis en meteen aan de slag, tekening maken.’ Het zou een strop van duizenden guldens betekenen als je dat naliet, en het bedrijf zou boetes moeten gaan betalen. De cover van Panorama, nr. 14, 8 april 1961, getekend door Nico van Dam. Opgenomen in Nic. van Dam. Illustrator. Amor Vincit Omnia, 2004
Opdrachten werden door de illustratoren nooit geweigerd. Dat deed je niet en het kón ook niet. 's Avonds werd soms nog naar documentatie gezocht of werd onderzoek gedaan om bepaalde tekeningen te kunnen maken. Maar dat noemde je geen overwerk. Op maandagochtend werd het complete werk bij de illustratoren aangeleverd in een vorm die de hele bladspiegel alvast aangaf, met de tekst en bijbehorende tekeningen in het juiste formaat. Je wist dan tevoren watje die week moest doen. | |
[pagina 192]
| |
De tekenstudio onder Frans PiëtNa het vertrek van Bouwman in 1952 en Ab Schatorjé werd Frans Piët, inmiddels in vaste dienst, chef van de tekenafdeling. Bert Bus: ‘Hij tekende Sjors, die tekende hij perfect.’ Piëts houding was iets voorovergebogen en als Bus Sjors en Sjimmie ziet, moet hij altijd aan hun maker denken. ‘Hij was een leuke man maar hij was altijd een beetje, hoe moet je dat zeggen? Een aal aan zijn staart. Hij was weg voor je het wist, hè?’ De sfeer in de tekenkamer werd onder hem, vergeleken met zijn voorganger, wat minder ‘los’. De Spaarnestad gaf steeds meer bladen uit en ook op de tekenafdeling nam het aantal werknemers toe. Op een bepaald moment werkten er tien mensen. Toen kwam er vervolgens dus ook meer aanloop van andere afdelingen. Naast illustraties voor de bladen maakten Bus en Van Dam ook boekomslagen voor de boeken van bijvoorbeeld Don Lawrence. Het kleinere werk bleef hierdoor soms liggen. Daarom werd afgesproken dat zij alleen nog de illustraties voor het plaatwerk zouden maken. Het inkleuren en letteren of het tekenen van patronen voor de damestijdschriften zou door een aantal meisjes gedaan worden. ‘Op een gegeven moment kwamen er coloristen op de zaak,’ legt Bus uit, ‘meisjes die het werk inkleurden; dat ging sneller want de tekenaar hoefde dat er dan niet nog bij te doen. Het was heel dikwijls haastwerk, hoor!’ ‘Om de balloons in strips te kunnen tekenen’, gaat hij verder, ‘waren er ook meisjes die zich daarin bekwaamd hadden en die konden dat eigenlijk beter dan ik. Ik heb wel eens een stuk zelf geletterd, maar ik kon dat nooit zo goed.’ Die meisjes praatten onderling wel veel, want het was eentoniger werk. Piët kon slecht tegen al die drukte. Hij vertrok naar een aparte kamer om aan zijn tekeningen voor Sjors van de Rebellenclub te kunnen werken. Ted Mathijsen, ook werkzaam op de tekenafdeling, vond het zo druk worden dat hij in 1959 zelfs ontslag nam en freelance ging werken. Over hem vertelt Van Dam: ‘Die kwam uit Indonesië. Hij kon heel snel en leuke, vlotte tekeningen en illustraties maken. Daar was hij heel goed in.’ Na Frans Piët werd Ab Schatorjé chef van de tekenafdeling. Volgens Bus was hij meer een decoratiekunstenaar dan een tekenaar.Ga naar eind5 Hij maakte prachtige affiches, constructietekeningen, vignetten, enzovoort. De sfeer op de afdeling bleef goed. Volgens Van Dam kwam jaloezie zelden voor doordat bijna niemand voor dezelfde bladen werkte. Nico van Dam en Bert Bus werden in die tijd goede vrienden en dat zijn zij nog altijd. | |
Het werk van een illustratorBus en Van Dam tekenden voor onder andere de kinderbladen Okkie, Taptoe, Sjors en Tina en de tijdschriften Beatrijs, Katholieke Illustratie, Goed Nieuws, Libelle, Panorama, Kijk, VT, Kennemerserie en Saffier-reeks. Van Dam tekende daarnaast voor de serie Beroemde Dames, Duet, Fleur (speciale uitgaven over bloemen), Kerstboeken en het Personeelsorgaan. Bert Bus maakte vooral strips, zoals Olaf Noord, Theban, Cliff Rendall, Nancy Drew, Archie, Stef Ardoba, Malorix en Russ Bender. De meeste geïllustreerde bladen verschenen weliswaar elke week, maar toch werd het werk geen sleur. Bij de productie traden nogal eens problemen op die snel moesten worden opgelost. De door De Spaarnestad in de Verenigde Staten aangekochte strips en andere illustraties werden daarvandaan opgestuurd. Maar ze kwamen niet altijd ongekreukt of compleet aan. Om de strip toch op tijd te kunnen plaatsen, kon men niet op een herhaalde postzending wachten. Bus kan zich goed herinneren dat aan het verhaal ‘Pier Paniek’ de vier | |
[pagina 193]
| |
laatste bladen ontbraken. Zijn chefs vroegen hem de tekeningen én de tekst in de Amerikaanse stijl af te maken! Het slot van het verhaal moest hij zelf verzinnen en tekenen. Een ander probleem was de ‘Perry Winkle’-strip van Martin Branner, ook in Amerika gekocht. Deze strip werd daar uitgegeven in een oblongformaat en uitgevoerd in kleurendruk. De Spaarnestad-bladen verschenen in A4-formaat, met Nederlandse tekst in de balloons en alleen in grijs-rood. Die aanpassing betekende veel werk. Later veranderde de strip en schoof Branner Winnie Winkle, het zusje van Perry, steeds meer naar voren. Daardoor vond men de strip niet meer geschikt voor het blad Sjors. De Spaarnestad sloot een nieuwe overeenkomst met de eigenaar en de strips werden overgenomen door Piët. Maar als Piët, of diens latere opvolger Carol Voges, ziek waren, tekende Bus de strip wel eens. Toen hij vijf jaar bij De Spaarnestad werkte, tekende Bus op eigen initiatief zijn eerste strip: ‘Olaf Noord’. De strip verscheen op de achterpagina van De Rebellenclub.Ga naar eind6 Hoewel hij deze strip in eerste instantie in zijn vrije tijd moest maken, werd het eigen initiatief met enthousiasme ontvangen. Bus begon meer strips te tekenen. De eerste paar afleveringen liet hij vooraf zien: ‘De nieuwe concepten werden voorgelegd aan de redacties, wat ze er van vonden. Dan werd het nog een beetje bijgestuurd en ging je je documenteren over bepaalde onderwerpen. Vervolgens had je een map vol informatie over bepaalde historische feiten en tussendoor schreefje het verhaal.’ Er waren vijf of zes hoofdredacties, voor Libelle, Vrije Tijd, Panorama, Katholieke Illustratie en Beatrijs, en daarnaast hadden de jeugdbladen aparte redacties: Okki, Taptoe, De Humorist en Sjors. Meestal hoorde Bus niets meer over zijn nieuwe strip. Maar als de lopende strip zijn einde naderde, begon hij zich zorgen te maken over een volgende. Op zijn vraag of zijnPagina uit de strip ‘Wap en Woep’, opgenomen als pagina 16 in Nic. van Dam. Illustrator. Amor Vincit Omnia, 2004
| |
[pagina 194]
| |
nieuwe strip ook geplaatst kon worden, was het antwoord meestal: ‘Oh ja, natuurlijk. Maak dat verhaal alsjeblieft klaar.’ Snel werd dan nog documentatie gezocht om verder te kunnen tekenen en schrijven. Bus: ‘Maar ik heb weinig kritiek gehad, zelfs geen opbouwende kritiek. Ze lieten me helemaal vrij.’ Van Dam beaamt dat. ‘Ja, dat was zo prettig, dat je zélf je dingen kon maken. Niet zitten wachten ofje een opdrachtje krijgt, nee, zelf wat maken.’ De strip ‘Woep en Wap’ was een eigen initiatief van Bus en Van Dam samen. Hij verscheen in het vrouwenblad Rosita. Bus schreef de tekst en Van Dam illustreerde. Zij waren met de eerste paar afleveringen naar de Libelle-redactie gestapt, maar die had net een Amerikaanse strip aangekocht. De redacteur van het nieuwe blad Rosita, die daar waarschijnlijk over had gehoord, kwam naar hen toe. Bus en Van Dam spraken met hem af dat zij maximaal twintig afleveringen zouden maken. Nadat die waren verschenen, bleken redactie en lezers zo enthousiast dat besloten werd de strip door te laten gaan. ‘Woep en Wap’ werden net zo oud als het blad Rosita zelf: zeven jaar.Ga naar eind7 Bert Bus en Nico van Dam met ‘Wap en Woep’, januari 2005. (Foto: Yvette Jansen)
| |
De humor ligt op straatNaast hun opdrachtenwerk ontwikkelden Bus en Van Dam nieuwe ideeën. Bus: ‘Als ik niet zelf verhalen had bedacht, was ik alléén maar kruiswoordraadsels blijven maken. Op den duur schreef ik alle verhalen zelf.’ Van Dam vertelt dat zijn nieuwe ideeën meestal waren ‘gebaseerd op herinneringen, indrukken, sfeertjes die je meemaakt, dingen die op straat gebeuren of in de familiekring. De humor ligt op straat. En uit gesprekken pik je ook wat op en dan maak je er een verhaaltje van. Dan ga je aan het werk om dat zo leuk mogelijk uit te beelden. Dat is het eigenlijk, meer niet.’ De covers voor de Panorama waren ook Van Dams initiatief. Tot dan toe waren de foto's of tekeningen voor die covers in het buitenland aangekocht. Zijn voorstel voor getekende | |
[pagina 195]
| |
platen werd enthousiast ontvangen en zo ontstond de 42-delige ‘stedenserie’. Alle uitgebeelde steden had Van Dam zelf bezocht. Hij wilde de stadsdelen niet natekenen van bestaande ansichtkaarten. Materiaal werd bij de plaatselijke vvv's gehaald en soms maakte hij foto's. Dat was niet altijd zonder risico. Christelijke inwoners bijvoorbeeld, en de kinderen van ‘de school met de bijbel’ in Staphorst of de vissers in Urk, wilden niet gefotografeerd worden. Ze gingen hem achterna en pas in zijn auto was Van Dam weer veilig. Eén stad bezocht hij niet zelf: Vierbergen. Niemand bleek deze stad te kennen. En de Panorama-redactie noch de vvv kon de abonnees vertellen waar Vierbergen lag. ‘Ik had een wapentje van een stad gemaakt met daaronder de naam Vierbergen. Nou, iedereen is er mooi ingetuind.’ Van Dam had een 1-aprilgrap uitgehaald.Ga naar eind8 Cover van Panorama nr. 13, 30 maart 1968. Bert Bus tekende er veel later het tekstballonnetje in. Eveneens opgenomen in Nic. van Dam. Illustrator. Amor Vincit Omnia, 2004
De redacteuren waren meestal tevreden over het werk, maar men wilde ook graag weten of de lezers dat ook waren. Bus: ‘Daarom hield De Spaarnestad regelmatig “polls”. Daaruit bleek meestal ook dat de verhalen heel goed liepen.’ En er kwam ‘fanmail’ bij de redactie binnen. Dat was bijvoorbeeld het geval na Bus' eerste strip, Olaf Noord. En na een grote, door Van Dam getekende, plaat in Libelle over ‘de prinsjesdagstoet’ ontving men post van een museumdirectie. Zij wilden honderd exemplaren van die mooie plaat uit de Libelle bestellen! | |
[pagina 196]
| |
CopyrightsAlle copyright over het werk van vaste illustratoren (en fotografen) bleef bij De Spaarnestad. Afspraken daarover bestonden niet. Van Dam: ‘We hadden geen copyright op die tekeningen, dus heel veel tekeningen gingen naar het archief en op een gegeven moment hadden ze er te veel. Toen hebben ze die weggegooid. Daar dacht je niet bij na. Je maakt een tekening en klaar en je maakt weer de volgende. En zo ging het maar door.’ Later kregen, volgens Van Dam, de illustratoren zelf het copyright, terwijl De Spaarnestad het recht hield strips en tekeningen binnen Nederland te herplaatsen. Bij herplaatsing in het buitenland moest wel copyright worden betaald. Maar Bus hoorde nooit iets over de vele heruitgaven van zijn strips, in Nederland noch in het buitenland. Hij ontving zelfs geen bewijsexemplaren. ‘Er zijn van mij zeker een stuk of vijf verhalen in vijf of zes talen vertaald. Of ze zijn in albums uitgebracht, in ieder geval in het Nederlands. Ik heb nooit revenuen ontvangen voor één van die verhalen. Ze zeiden mij gewoon dat ik in vaste dienst was en mijn salaris had. En dat was all in.’ Derden hebben hem gewezen op het (opnieuw)Ga naar eind9 verschijnen van verschillende van ‘zijn’ Archie-verhalenGa naar eind10 in Engeland en Zuid-Afrika.Ga naar eind11 Pagina 3 uit Archie, de man van staal, deel 10: ‘In de IJstijd’; Amor Vincit Omnia, 2004, gemaakt door Bert Bus (oorspronkelijk in Sjors, 1973-1974)
Achterflap van Archie, de man van staal, deel 10: ‘In de IJstijd’; Amor Vincit Omnia, 2004, gemaakt door Bert Bus
De originele tekeningen, soms ingelijst voor de gangen van het gebouw of de directiekamer, bleven binnen De Spaarnestad totdat het bedrijf verhuisde. Toen hoorden Van Dam en Bus van collega's dat de tekeningen bij de Libelle ‘in de hoek’ lagen om te worden vernietigd. Er is heel wat heen en weer gereden om alles naar huis te brengen. De platen zijn | |
[pagina 197]
| |
nu gelukkig weer in eigen bezit. De strips zijn in een archief van de jeugdbladen van vnu terechtgekomen. | |
Contacten buiten de spaarnestadBuiten De Spaarnestad hadden Bus en Van Dam weinig contact met illustratoren. Een enkele maal zagen zij een oud-collega of een van de vele freelancers, zoals Theo Funke-Küper (een zoon van Albert Funke-Küper, illustrator van De Notenkraker). Bert Bus kan zich Funke goed herinneren. ‘Hij tekende “De verstrooide Professor” voor de RoomscheJeugd. Het is een keer gebeurd dat zijn pagina, die hij bij De Spaarnestad wilde afleveren, tijdens een hevige wind in de Nieuwe Gracht is gewaaid. Bij de brug hangt een hele lange stok met een haak... toen hebben ze het met twee mensen nog voor elkaar gekregen om die tekening uit de gracht te vissen. Maar ja, die zag er niet meer uit, dus hij moest weer helemaal opgeknapt worden. Iemand bij ons heeft dat gedaan, ik weet niet wie, maar hij is toch in het blad verschenen.’ Het contact bleef beperkt, want ‘,ze gingen meestal eerst naar de redacties om hun werk af te leveren. En als ze op de redactie geweest waren, kwamen ze nog even bij ons een praatje maken. Ook gebeurde het wel dat er kleine veranderingen in een plaat aangebracht moesten worden en op de redactie hadden ze geen materialen om dat te doen. Dan kwamen ze maar even naar de tekenafdeling. Zodoende kenden wij ook bekende tekenaars als H.J. Rotgans.’ Verder vielen de namen van Leen Spierenburg en Carol Voges. Freelancer Piet Broos, die tot aan zijn dood in 1964 enorm veel schreef en tekende voor De Spaarnestad, kenden zij niet. Bus denkt dat de meeste freelancers niet vaak naar De Spaarnestad kwamen omdat zij, naast het maken van illustraties, nog ander werk hadden. ‘Daar kon je niet van leven. Dat was armoe troef, hoor.’ Toch moeten er heel veel freelancers zijn geweest. Zij legden eerst contact met een hoofdredacteur. Als die positief was over hun werk, konden de contacten worden verstevigd. Pas daarna kreeg de freelancer de kans zijn werkzaamheden uit te breiden. Het contact verliep dan telefonisch of per post. Een enkele keer moesten freelancers naar ‘de zaak’ om werk in te leveren. Als de hoofdredacteur kritiek had, betekende dat vaak heel wat extra werk. De tekenaar kwam dan wel eens op de tekenafdeling om stoom af te blazen. Of hij kwam materiaal lenen om ter plekke iets te veranderen. Freelancers werden niet uitgenodigd voor de jaarlijkse Dies Natalis-feesten. Alleen de vaste werknemers van de afdelingen waren daar welkom! Contact met andere uitgevers hadden de beide illustratoren wel. Die reageerden dan op het in de bladen verschenen werk. Van Dam en Bus kregen regelmatig verzoekjes of zij ook hún uitgaven wilden illustreren. Dat gebeurde dan natuurlijk in de avonduren. Voor Uitgeverij Hollandia, bijvoorbeeld, maakte Van Dam illustraties voor één van haar uitgaven. En Bus maakte de illustraties voor studieboeken van uitgeverij Stam. | |
Laatste jaren van de tekenkamerIn 1964 fuseerde De Spaarnestad met De Geïllustreerde Pers. Bij De Spaarnestad waren op dat moment maar liefst 2600 mensen in dienst. Het resultaat was de oprichting van vnu (Verenigde Nederlandse Uitgeversbedrijven N.V.). In de praktijk bleven beide bedrijven nog jaren hun zaken afzonderlijk beheren. In 1965 waren er bij vnu daardoor 5400 mensen in dienst en dat aantal zou snel toenemen.Ga naar eind12 | |
[pagina 198]
| |
In 1972 werden, na aanbevelingen van het efficiencybureau McKinsey, de jeugdbladen van De Geïllustreerde Pers en De Spaarnestad ondergebracht bij een nieuwe uitgeverij: Oberon B.V.Ga naar eind13 Zij gaf in 1974 het nieuwe (meisjesblad) Tina Club uit, en Sjors en Pep gingen in 1975 onder de titel Eppo samen verder. Van Dam noch Bus denkt met plezier aan deze periode terug. Van Dam: ‘Nou, het is eigenlijk een vervelende situatie geweest met die fusie en naderhand met het oprichten van Oberon. We vielen dan zogenaamd onder Oberon, maar ik paste er eigenlijk helemaal niet. Er zat een directeur die liever had dat de tekenaars eruit gingen en voor zichzelf gingen werken. Ik had zat werk, maar de Geïllustreerde Pers was gewend om met een eindredactie te werken. Toen hebben ze mij gevraagd of ik dat wilde doen. Die directeur zei: “Zit ze maar flink achter de broek, want we zitten elke keer met een enorme achterstand. Het kost ons duizenden guldens aan de drukkerij als het werk niet op tijd klaar is.”’ Voor Bert Bus liep het anders. Hem werd, na vijfentwintig jaar trouwe dienst, voorgesteld ‘eventueel thuis te gaan werken, onder freelance condities. Dat was voor hen goedkoper natuurlijk. Ja, dan komen er economen in het bedrijf... En ik dacht, dan moet ik zelf naar de verschillende uitgevers in het land om mijn werk te verkopen. Ik ben helemaal geen verkoper. En de administratie komt op mijn vrouw neer. Dat kun je aan mij niet overlaten. Toen heb ik gezegd: “Nou, ik doe het niet.”’ Omdat zij niet konden worden ontslagen, bleven Van Dam en hij samenwerken in de oude tekenstudio. Men kwam er nooit meer op terug, maar de sfeer was weg. Kort daarop verhuisde het bedrijf naar een nieuw gebouw buiten het centrum van Haarlem. Het ‘Libelle-huis’, het pand van de Spaarnestad waar de redacties waren gehuisvest, bleef overeind maar ‘hun’ gebouw werd, tot Bert Bus' grote spijt, afgebroken. Hoewel Van Dam en Bus nog jaren voor Oberon zouden blijven tekenen, was de werksfeer niet meer ‘tekenend voor De Spaarnestad.’ |
|