De Boekenwereld. Jaargang 12
(1995-1996)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |
Een vriend hunner jeugd en een vriend hunner kinderen. Over de drukgeschiedenis en het kopijrecht van de kindergedichten van Van Alphen
| |
DrukgeschiedenisHet eerste bundeltje verscheen zonder vermelding van de auteursnaam in 1778 bij de Wed. Jan van Terveen en Zoon in Utrecht onder de titel Proeve van kleine gedigten voor kinderen. Het boekje was meteen populair, want de zevende druk is ook nog uit 1778, de achtste druk uit 1779, terwijl de vijftiende druk uit 1786 dateert. Wie de auteur was, was toen echter al lang bekend, omdat het tweede bundeltje, het Vervolg der kleine gedigten voor kinderen ook nog in 1778 verscheen, maar nu met vermelding van de auteur: Mr. Hieronijmus van Alphen. Op de titelpagina van het Vervolg komt nooit een drukvermelding voor, alleen het jaartal wisselt: ik heb exemplaren gezien met het jaartal 1778, 1780 en 1785. Van het derde bundeltje, Het tweede vervolg der kleine gedigten voor kinderen, zijn alleen exemplaren bekend met het jaartal 1782, en er is nooit een drukvermelding. De exemplaren van het Tweede vervolg behoren echter zeker niet allemaal tot één en dezelfde druk. De drie bundeltjes, met in totaal 66 gedichten, zijn doorlopend gepagineerd en gesigneerd, dus ze worden vaak met elkaar in één bandje aangetroffen; in dat geval heeft het Tweede vervolg uiteraard het jaar 1782, maar de jaartallen van het eerste bundeltje en van het eerste Vervolg kunnen variëren. Maar als, wat ook vaak is gebeurd, bij het binden de titelpagina's van het Vervolg en het Tweede vervolg zijn verwijderd, kan natuurlijk niet meer in één oogopslag worden vastgesteld wat het jaartal van met name het eerste Vervolg is. De afzonderlijke drukken van de bundeltjes vanaf 1778 hadden een octavo-formaat. In 1787 verscheen echter een uitgave in duodecimo van de drie deeltjes samen. De exemplaren met het jaartal 1787 zijn met twee verschillende titelvignetten in de handel gebracht. Maar achter dezelfde titelplaat kunnen zich exemplaren van verschillende edities bevinden. Dat de uitgaven met het jaar 1787, zoals Van Dokkum al heeft opgemerkt, vermoedelijk tot in de negentiende eeuw met hetzelfde jaar-
Portret van Hieronymus van Alphen (uit zijn Dichtwerken, volksuitgave, Utrecht 1871).
| |
[pagina 85]
| |
tal van nieuw zetsel zijn herdrukt, laat zich al afleiden uit een paar gegevens. In de UB Leiden wordt een exemplaar bewaard met op het omslag een lijstje van bij Van Terveen verkrijgbare werken van Van Alphen. Omdat drie daarvan uit 1793 dateren, kan het Leidse exemplaar niet eerder dan in 1793 in de handel zijn gebracht.Ga naar eind3. Sterker nog, in het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem wordt een exemplaar bewaard, op de omslag waarvan wordt vermeld dat onder meer leverbaar zijn: de derde druk van De gronden mijner geloofs-belijdenis en de Nagelatene schriften, beide uit 1813. Een ander gegeven heeft betrekking op de autorisatie van de exemplaren. Al in het eerste Vervolg van 1778 is in het Voorberigt door Van Alphen de volgende mededeling opgenomen: ‘Ik moet hier nog bijvoegen, dat er redenen zijn, die mij noodzaken, om geene exemplaren voor egt te erkennen, dan die door de drukkers dezes eigenhandig dus onderteekend zijn.’ In een aantal exemplaren van de uitgave met het jaartal 1787 staat echter ook nog de waarschuwing: ‘De Exemplaren volgens de Wet bezorgd zijnde, word een ieder gewaarschouwd geen nagedrukte Exemplaren te verspreiden of te verkopen, zijnde de echte achter het Voorberigt door de Uitgevers ondertekend.’ Er is in 1796 een decreet van het Provinciaal Bestuur van Holland uitgevaardigd, waarin het kopijrecht was geregeld en het nadrukken van in Holland gedrukte werken strafbaar werd gesteld. Maar pas in 1803 werd een soortgelijke wet van het Staats-bewind der Bataafsche Republiek van kracht, die voor de hele Republiek, dus ook voor Utrecht, van toepassing was.Ga naar eind4. De exemplaren met de uitdrukkelijke verwijzing naar de Wet moeten dus, dunkt me, van 1803 of later zijn. (Het hierboven genoemde exemplaar uit het Nederlands Openluchtmuseum bevat inderdaad de verwijzing naar de Wet.) Er is in 1803 nog een zestiende druk (in octavo) verschenen van het eerste bundeltje, een druk die dus verkrijgbaar was naast de complete uitgave met het jaar 1787 (in duodecimo). Wellicht waren er van het Vervolg en het Tweede vervolg nog zoveel exemplaren voorhanden, dat ter completering daarvan een nieuwe druk van het eerste deeltje moest worden bijgemaakt. Veel later, in 1851, is er een proces gevoerd over de vraag of Van Terveen het kopijrecht eigenlijk wel bezat, toen de wet van 1803 van kracht werd. Er is echter geen reden te vermoeden
Twee titelpagina's van een editie met het jaar 1787. Het vignet verschilt (coll. en foto UB Amsterdam).
dat die zestiende druk pas in 1851 is vervaardigd, want hij wordt al genoemd in de Algemeene boekenlijst ten dienste der lagere scholen in Holland uit 1810.Ga naar eind5. | |
[pagina 86]
| |
Voor de uitgave met het jaartal 1821, verschenen bij J.G. van Terveen, geldt eigenlijk hetzelfde verhaal als voor de uitgave met het jaar 1787. De uitgave met het jaar 1821 is met twee verschillende vignetten op de markt gebracht, waarbij zich achter dezelfde gegraveerde titelpagina verschillende edities kunnen bevinden. Van Terveen heeft ook deze bundel, met handhaving van het jaar 1821 herhaaldelijk van nieuw zetsel laten herdrukken.Ga naar eind6. De uitgave met het jaar 1821 bevat ook een ‘Voorberigt van den uitgever’, waarin Van Alphen de ‘klassieke Kinderdichter’ wordt genoemd, die voor velen ‘een vriend hunner jeugd was, en die Hem nu, als den vriend hunner kinderen, boven alle anderen schatten’. De firma Van Terveen ontving in 1823 een brief van een zekere E.V.D.J. (dit is W.C. de Vletter), die suggereerde dat Van Terveen ook een goedkope uitgave (bij intekening) op de markt zou brengen: ‘Bood UEd. dezelve bij getallen van 12 of 25, tegen minderen prijs aan, dan zouden gewisselijk schoolopzieners het boekje allerwegen aanbevelen, en schoolonderwijzers van het zelve voor klassikaal gebruik partij trekken. En waar zoude dan de school kunnen aangewezen worden, waar Van Alphens versjes onbekend en ongebruikt bleven!’Ga naar eind7. En inderdaad, in een circulaire uit 1825 schrijft Van Terveen: ‘Door onderscheidene Schoolonderwijzers aangezocht zijnde, om eene goedkoopere uitgave van de kleine gedichten voor kinderen van Van Alphen te doen vervaardigen, ten einde dezelve als een leesboekje op hunnen Scholen te kunnen doen invoeren; zoo heb ik gemeend aan dit verlangen niet beter te kunnen voldoen, dan door eenen nieuwen druk van gemelde gedichten uit te geven, welke de drie stukjes bij elkander bevattende, door mij op den geringen prijs van 27 ½ Cent gesteld is’.Ga naar eind8. Van Terveen is ook altijd duurdere uitgaven op de markt blijven brengen, maar door deze goedkope schooluitgave, waarvan vanaf 1824 zeker 30 uitgaven zijn verschenen, is Van Alphen pas echt ‘volkseigendom’ geworden.Ga naar eind9. Overigens waren al veel eerder zeventien kindergedichten van Van Alphen, naast het werk van andere kinderdichters, in de Verzameling van gedichtjens ten dienste der schoolen opgenomen.Ga naar eind10. | |
NadrukkenVanaf 1778 is, in verschillende bewoordingen, steeds in de opeenvolgende drukken een verklaring annex waarschuwing over de authenticiteit van de uitgave opgenomen. De reden daarvoor is dat van dit populaire werkje al onmiddellijk na verschijnen nadrukken door andere uitgevers op de markt zijn gebracht, ook wel roofdrukken genoemd, maar het ging daarbij lang niet altijd om illegale praktijken. Totdat er na de Bataafse Revolutie wetgeving ontstond, kon een uitgever zijn eigendomsrecht namelijk alleen waarborgen door een privilege aan te vragen, en bij het ontbreken daarvan stond het iedere andere uitgever vrij om zijn uitgaven na te drukken. De vroegst bekende gedateerde nadruk, van het eerste Vervolg, is in 1779 bij Arie Goejet te Amsterdam verschenen en wordt in de UB Utrecht bewaard. In de Zeeuwse Bibliotheek in Middelburg wordt een complete set bewaard van een bij Goejet verschenen nadruk; de Proeve heeft daar de aanduiding ‘Zevende druk’, maar bevat geen jaartal. Waarschijnlijk heeft Goejet gewoon de zevende druk van de Proeve, nog uit 1778, van Van Terveen nagedrukt. De volgende nadruk, die van J.C. Tophuizen, boekverkoper op de Ee-wal te Leeuwarden, dateert uit 1780 en wordt bewaard in Provinciale Bibliotheek in Leeuwarden.Ga naar eind11. Hij bevat alleen de Proeve en het Eerste vervolg (want het Tweede vervolg was nog niet verschenen). In het ‘Voorbericht van den drukker aan den leezer’ laat Tophuizen weten: ‘Schoon het in 't algemeen voor onbetaamelijk gehouden word, dat de eene Boekverkooper het werk van eenen anderen nadrukt of doet nadrukken, zo schijnt zulks echter, ten opzichte van de Kinder-gedigten van den Heer Van Alphen niet in acht genomen te zijn, vermits dezelve een- en andermaal door onderscheide Persen, der Waereld zijn medegedeeld. [...] Deeze handelwijze zou mij echter niet bewoogen hebben om het voorbeeld van deeze Nadrukkers te volgen: Maar reeds verscheide brieven om Exemplaaren vrugteloos naar Holland geschreeven hebbende, ben ik eindelijk genoodzaakt geworden, het zelf op de Pers te leggen, vermits de nuttigheid van dit Werkje voor de Christen Jeugd thans alomme bekend is.’ Dat het nadrukken door bonafide boekverkopers voor ‘onbetaamelijk’ werd gehouden, gold overigens alleen voor nadrukken van in de Nederlanden verschenen werken. Met het nadrukken van in het buitenland uitgegeven werken had men geen moeite, en dat bleef ook toegestaan nadat wetgeving met betrekking tot het eigendomsrecht was ontstaan. Een nadruk zonder vermelding van plaats, uitgever of | |
[pagina 87]
| |
jaartal, maar misschien vervaardigd in het noorden des lands, wordt bewaard in de UB Groningen en de Provinciale Bibliotheek Leeuwarden.Ga naar eind12. De anonimiteit van deze uitgave duidt er inderdaad op dat sommigen hun activiteit als nadrukker liever geheim hielden, mogelijk ook uit vrees voor tegenwerking van de oorspronkelijke uitgever Van Terveen.Ga naar eind13. Maar zoals in Nederland zonder bezwaar buitenlandse werken werden nagedrukt, konden natuurlijk ook buitenlandse uitgevers in Nederland verschenen uitgaven nadrukken, en in het voorkomende geval zelfs Nederlandstalige uitgaven. Dat is met Van Alphens kindergedichten ook gebeurd, want in de maandelijkse Naamlijst van Nederduitsche boeken van A.B. Saakes is in november 1796 een nadrukkelijk als ‘Nadruk’ aangeduide uitgave opgenomen, die is verschenen bij H. van Zwoll te Leer (Oost-Friesland, Duitsland). Van deze uitgave in duodecimo, die maar vier stuivers kostte, en volgens de Naamlijst bedoeld was om ‘in de Schoolen gebruikt te worden’, is mij geen exemplaar bekend. Er zijn eveneens nadrukken verschenen bij J. Woertman of Wortman te Amsterdam, die werkzaam geweest zou zijn van 1790 tot 1798Ga naar eind14. en die in de eerste helft van de negentiende eeuw geen sporen als boekverkoper heeft nagelaten.Ga naar eind15. Twee van die drukken hebben het jaartal 1798, en daarnaast zijn er enige ongedateerde drukken, die soms erg op elkaar lijken. In de al geciteerde brief uit 1823 aan Van Terveen over een goedkope uitgave van de kindergedichten wordt nog het volgende argument gebruikt: ‘Daarenboven zoude die goedkoope uitgave de beide nadrukken, op welker titel te lezen staat: “Te Amsterdam bij J. Wortman” een lang verdienden slag toebrengen.’ Aangenomen kan dus worden dat er negentiende-eeuwse uitgaven zijn geweest, die bij Wortman te Amsterdam zijn verschenen, of althans op zijn naam werden uitgegeven.Ga naar eind16. In plaats van de bovengenoemde wet betreffende het kopijrecht van 1803 kwam er na de Napoleontische tijd in 1814 een nieuw Koninklijk Besluit, dat in 1817 werd vervangen door een nieuwe wet.Ga naar eind17. Terwijl er in 1803 en 1814 aan de duur van het kopijrecht geen termijn was gesteld, werd in 1817 echter vastgelegd dat het kopijrecht niet langer voortduurde dan twintig jaar na de dood van de auteur. Voor werken die zijn uitgekomen vóór 1803 (of 1814) gold dat het eigendomsrecht werd toegekend aan degene die kon bewijzen het te bezitten. Van herdrukken van dergelijke werken moesten in het kader van het wettelijk depot bij de overheid exemplaren worden ingeleverd. In de wet van 1817 is van het eigendomsrecht van eerder verschenen werken niet expliciet melding gemaakt, maar ‘inbreuk’ op het kopijrecht door ‘herdruk
Nadruk verschenen bij Arie Goejet (collectie Zeeuwse Bibliotheek, Middelburg).
van het geen reeds in druk was, zal als nadruk aangemerkt’ worden, en ook daar is bepaald dat van herdrukken (door de oorspronkelijke eigenaar) drie exemplaren moesten worden ingeleverd. Namens de Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels hebben Johs. van der Hey, Pieter van Cleef en P.C. van Marle in een circulaire van augustus 1818 aan hun confraters verslag gedaan van hun werkzaamheden ‘ten einde het schandelijk nadrukken van boeken te beletten’. Uit dit verslag blijkt dat er onder meer is opgetreden tegen Barend Koene in de Boomstraat te Amsterdam, die voornamelijk volksboeken en liedboekjes uitgaf, waarvan het kopijrecht bij niemand berustte. Blijkens het proces-verbaal van politiecommissaris C. Sepp Jansz. heeft hij bij Koene 110 exemplaren van de kindergedichten van Van Alphen aangetroffen en meegenomen, die echter ‘volgens den titel ook niet bij Barend Koene, maar bij S. en W. | |
[pagina 88]
| |
Koene’, de voorgangers van Barend, waren gedrukt. Daarom kon Barend verklaren, dat hij ‘zich nimmer had schuldig gemaakt aan het Nadrukken van iemands eigendom’, en ‘tevens wel plegtig verzekeren, zich nimmer te zullen schuldig maken, aan eenigen Nadruk hoegenaamd.’ Er zijn twee exemplaren overgeleverd van nadrukken van Van Alphen door S. en W. Koene, de ene gedateerd 1800, de andere moet van latere datum zijn, maar vóór 1810 want toen is de firma S. en W. Koene opgehouden te bestaan. Als de Vereeniging een proces tegen Koene had willen beginnen, zou zij hebben moeten aantonen dat de in beslag genomen exemplaren na 1803 waren gedrukt.Ga naar eind18. Van Terveen, de eerste uitgever van de
In een nadruk verschenen bij Koene zijn willekeurige plaatjes opgenomen (collectie KB, Den Haag).
kindergedichten, beschouwde zich op grond van de traditie te goeder trouw als de rechtmatige eigenaar van het kopijrecht (van de tekst), en hij heeft nadien meermalen geprobeerd, ook met behulp van de Vereeniging, op te treden tegen nadrukkers, ook als het vergrijp al lang geleden was gepleegd. Maar vanaf 1823, dus twintig jaar na de dood van Van Alphen, begon de zaak al precair te worden, want toen hij in 1824 reclameerde bij de advocaat J.F.X. Würth, die in dat jaar een uitgave van de kindergedichten, met prozavertaling in het Frans ernaast, had laten verschijnen bij P.J. Collardin in Luik, liet deze weten dat ‘men mij volstrekt niet beletten kan Van Alphen uittegeven, omdat de schrijver reeds sedert meer dan 20 jaren overleden is’.Ga naar eind19. Maar aangezien Van Terveen een goedkope uitgave in voorbereiding had, terwijl Würth zijn uitgave alleen in Zuid-Nederland op kleine schaal had verspreid, beloofde hij toch ‘nooit meer aan eene uitgave van van Alphen te denken’. En toen Van Terveen een vervolging wilde instellen tegen een nadruk, zonder jaar verschenen bij J.M. Alberts Zonen te Sittard, kreeg hij in september 1849 nul op het request, ‘bij gebrek van bewijs dat door hem [Van Terveen] of zijne voorganger aan alle de voorschriften omtrent den herdruk is voldaan’.Ga naar eind20. Dit betekent waarschijnlijk dat Van Terveen had nagelaten zijn herdrukken ingevolge het wettelijk depot bij de overheid in te leveren.Ga naar eind21. Bij P.-M. de Vroom te Brussel verscheen nog een nadruk in 1827Ga naar eind22. en in 1828 een volgende in Kortrijk bij Beyaert-Feys. Nadat België onafhankelijk was geworden, kon al helemaal niet meer tegen daar uitgegegeven nadrukken worden opgetreden, althans niet voordat in 1859 een bilaterale overeenkomst over het kopijrecht van kracht werd.Ga naar eind23. Ik heb na 1830 nog edities van nadrukken genoteerd, verschenen in 1842 bij Hemelsoet in Gent,Ga naar eind24. en een ‘Vierde druk’ verschenen bij Snoeck-Ducaju en Zoon in Gent in [1856-1857].Ga naar eind25. | |
IllustratiesIn het ‘Voorberigt’ van het Vervolg der kleine gedigten, nog uit 1778, schrijft Van Alphen: ‘Ik had lang mijne gedagten laten gaan, en zelfs eenige middelen aangewend, om eenige kunstplaatjes bij deze kinderversjes te voegen, toen mij de Hr. Allart, Boekhandelaar te Amsterdam, eenen weg aanwees, om daar in tot mijn genoegen te slagen. De plaatjes zullen, onder mijn op- | |
[pagina 89]
| |
door den Kunstschilder J. Buys geteekend, en door de Heeren Punt en Van der Meer gegraveerd worden’. De platen konden afzonderlijk worden gekocht en de koper kon ze in zijn eigen exemplaar laten inbinden.Ga naar eind26. Ze konden uiteraard worden ingebonden in de octavo-drukken, maar als ze op wat kleiner papier werden afgedrukt, pasten ze ook in de duodecimo uitgaven. Johannes Allart was een uitgever die de aanzienlijke investering die werd gevergd voor het laten maken van platen, nogal eens aandurfde, ook bij boeken die hij niet zelf had uitgegeven, bijvoorbeeld bij Gellerts Fabelen, en bij de Economische liedjes van Wolff en Deken, waarvan hij later wel fondseigenaar zou worden. De handelwijze van Allart kon ook wel eens tot verschil van mening leiden,Ga naar eind27. en in het schimpdicht ‘Voor Jan Allart’ wordt er de spot mee gedreven: ‘Waer zou van Alphen, toch met zijn Gedichtjes blijven, Zo onze man [Allart] die niet door zijn vernuft hielp stijven! En aen de onsterflijkheid door de Etsnaald had gewijd, Die nu die werken roemt, als wondren van hunn' tijd!’Ga naar eind28. In 1818 werd van het fonds van Allart een veiling gehouden.Ga naar eind29. Daar heeft Van Terveen voor f305,- de koperplaten gekocht van de prentjes, en daarmee ook het kopijrecht voor die prentjes. In het ‘Voorberigt van den uitgever’ voor de editie van 1821 heeft Van Terveen vervolgens geschreven dat hij heeft besloten de platen ‘op nieuws door den bekwamen Zeelander te laten graveren, met inachtneming van de tegenwoordige kleederdragt, en verdere uiterlijkheden.’ Op deze nieuwe platen is behalve de klederdracht ook de achttiende-eeuwse classicistische tuinarchitectuur vervangen door een meer romantische negentiende-eeuwse aanleg. Op grond van de hoofdtooi worden de vroegere plaatjes in de wandeling die ‘met de steekjes’ genoemd, en de latere plaatjes die ‘met de hoedjes’. | |
MuziekuitgavenEr zijn ook uitgaven van de kindergedichten verschenen, waarin componisten de tekst van een aantal gedichten op muziek hebben gezet. De eerste uitgaven werden al spoedig na het verschijnen van de kindergedichten uitgebracht, maar ook in 1871, het gedenkjaar van Van Alphens 125ste geboortedag, heeft Van Terveen nog een uitgave met muziek door Richard Hol op de markt gebracht.Ga naar eind30. De meest muziekuitgaven zijn op oblong-formaat. Alleen de uitgaven, waaraan
De kinderen droegen op de achttiende-eeuwse gravures steekjes, maar hoedjes op de negentiende-eeuwse. Uit Het Grafisch Museum, 4 (1934).
de naam van de componist B. Ruloffs is verbonden, zijn op gewoon octavo-formaat. En dat was handig, want dan konden de bladen met muziek worden ingevoegd bij octavo-uitgaven met de tekst (en eventueel de plaatjes). Dat heeft Gerbrand Roos, de Amsterdamse uitgever van de muziek van Ruloffs dan ook gedaan, daarbij kennelijk gebruik makend van een nadruk van Goejet. Toen hij daarover werd gekapitteld door Van Terveen, schreef Roos in 1794 dat hij dacht dat er alleen een uitgave in duodecimo van Van Terveen bestond (dat formaat is inderdaad te klein om er de bladen muziek bij in te voegen). Maar hij beloofde in het vervolg alleen nog de uitgaven van Van Terveen te gebruiken, als die hem althans korting zou geven.Ga naar eind31. Dat neemt niet weg dat de meeste overgeleverde uit- | |
[pagina 90]
| |
gaven van de muziek van Ruloffs gevoegd zijn in exemplaren van drukken van een andere nadrukker, nl. J. Wortman. In de fondsveilingcatalogus van Gerbrand Roos bij zijn faillissement in 1808 komen de kindergedichten in uitgaven van Van Terveen wel voor, maar er is slechts één exemplaar van de octavo-uitgave bij, de andere exemplaren zijn in duodecimo.Ga naar eind32. De muziek van Ruloffs, die natuurlijk voor de liefhebber ook afzonderlijk verkrijgbaar was, is op die fondsveiling, met de koperplaten, verkocht aan J. Oomkens te Groningen.Ga naar eind33. Die heeft in 1835 zelf weer een fondsveiling gehouden, en blijkens de opgave van de resultaten daarvan in het Nieuwsblad voor den boekhandel van 30 september 1835 is A. van Alphen te Delft de nieuwe fondseigenaar gewordenGa naar eind34.; bij hem is ook een tweede druk uitgegeven. De editie bij Gerbrand Roos heeft echter nog een voorgeschiedenis. Want bij Jan Roos en Zoon zijn in 1788 verschenen de Zes muziekstukjes gecomponeerd voor de Proeve van kleine gedigten voor kinderen,
Duitse vertaling van de kindergedichten. Door Van Terveen nagedrukt naar een in Essen verschenen uitgave (collectie auteur).
Titelpagina van de Franse vertaling van Aug. Clavareau (collectie auteur).
van Mr. Hieronymus van Alphen, gecomponeerd door een Eerst Liefhebber der Muziekkunst. Uit het nawoord van deze uitgave, die wordt bewaard in de Toonkunstbibliotheek in Amsterdam, blijkt dat deze eerst is uitgegeven bij Isaac de Jongh in Amsterdam, werkzaam vanaf 1779, ‘dog de voortzetting daar van om reden vertraagd zynde, heeft den eerste Uitgeever beslooten het regt en overige Exemplaaren van het zelve te verkopen, van welken de Bovengem[elden] thans Eigenaars zyn geworden.’Ga naar eind35. Van de uitgave bij Isaac de Jongh heb ik geen exemplaar kunnen achterhalen. Roos en Zoon hebben blijkens het nawoord B. Ruloffs gevraagd de eerste zes stukjes te verbeteren en het werk te vervolgen, en dit heeft er toe geleid dat de Zes muziekstukjes tot zeventien stukjes in de uitgave van Gerbrand Roos zijn uitgebreid.Ga naar eind36. | |
VertalingenIk noemde al een Franse prozavertaling naast de Nederlandse tekst uit 1824. Van Terveen vond dat hij ook zeggenschap had | |
[pagina 91]
| |
over de vertalingen die van Van Alphens kindergedichten verschenen. De wet van 1817 zegt inderdaad dat van ‘oorspronkelijke Letter- en Kunstwerken’, ‘in eene of meer talen’ het kopijrecht berust bij de auteurs of hun rechtverkrijgenden; in 1803 en 1814 is er nog sprake van dat een vertaling van een in Nederland uitgegeven oorspronkelijk werk alleen met schriftelijke toestemming van de eigenaar op de markt mocht worden gebracht. Maar omdat er internationaal op het gebied van het auteursrecht geen afspraken bestonden, kon Van Terveen natuurlijk niets ondernemen tegen een Duitse vertaling die in 1830 onder de titel Kleine Gedichte für Kinder des zarteren Alters bij G.D. Bädeker in Essen verscheen. Aan de andere kant kon ook niemand hem beletten die vertaling na te drukken, en dat deed hij in 1835 dan ook. Erg veel succes had deze uitgave echter niet, want de zogenaamde ‘Neue Ausgabe’, die hij na vele jaren, in 1872 liet verschijnen, is een titeluitgave van die van 1835. In 1837 verscheen van de uitgave uit Essen een ‘Zweite, rechtmässige Ausgabe’ met als tweede uitgever Adolph Bädeker te Rotterdam. Als vertaler maakte zich toen J.W. von Mauvillon bekend, die in een toegevoegd voorwoord scherp protest aantekende tegen de nadruk van Van Terveen: ‘Nachdruck ist Diebstahl’.Ga naar eind37. In 1832 publiceerde H. Woortman jr. te Emden een tweede Duitse vertaling, van de hand van Dr. J.Ch.H. Gittermann, getiteld Kleine Gedichte für Kinder. Hiervan verscheen in 1838 een Zweite Auflage in kleiner formaat. F. Heinicke te Berlijn gaf in 1856 een derde Duitse vertaling uit onder de titel Holländische Kinderlieder, van de hand van Dr. Carl Abel.Ga naar eind38. In 1838 zag een vertaling in het Maleis door Geerlof Heimering het licht; in 1852 verscheen met toestemming van Van Terveen bij J.H.D. Munnik te Joure een Friese vertaling van H.G. van der Veen, getiteld Lîtse rîmkes foar bern, terwijl er in 1856 onder de titel Poetry for children een Engelse vertaling van F.J. Millard werd uitgegeven bij Partridge and Co. te Londen.Ga naar eind39. Daalder vermeldt nog dat er in 1842 een Van Alphen-editie in Kaapstad is uitgekomen.Ga naar eind40. Volgens mr. C.F. van Veen wijzen alleen de Duitse vertalingen ‘op eenig succes buiten onze grenzen’, de Franse vertalingen ‘waren uitsluitend voor gebruik in eigen land bedoeld’.Ga naar eind41. De eerste berijmde Franse vertaling verscheen in 1834 te Maastricht bij F. Bury-Lefebvre van de hand van Auguste Clavareau, en was bestemd om de leerlingen Frans te leren. Onderhandelingen in dat jaar tussen Clavareau en de uitgever Van Terveen hebben ertoe geleid dat Clavareau het eigendomsrecht aan Van Terveen afstond voor f800,-, een flink bedrag, maar het was een eenmalige investering, want voor herdrukken hoefde Van Terveen niet meer aan Clavareau te betalen. De resterende 1200 exemplaren van de Maastrichtse druk, die Van Terveen daarenboven voor f0,28 per stuk had gekocht,Ga naar eind42. werden door hem met een nieuwe titelpagina en zijn eigen impressum in de handel gebracht. Van deze vertaling verschenen acht herdrukken.Ga naar eind43. J.P. van Dieren et Cie. te Antwerpen publiceerde bovendien in 1843 nog een Belgische nadruk, waartegen Van Terveen, zoals gezegd, niets kon ondernemen. | |
Proces over het kopijrechtDe eerste druk van een àndere Franse vertaling is blijkbaar aan het waakzaam oog van Van Terveen ontsnapt. Die vertaling, ook bestemd voor het onderwijs, was getiteld Imitation des petits poèmes de H. van Alphen en verscheen in 1839 van de hand van F.C. Roud bij M. van der Hoeven in Dordrecht. De vertaler heeft ook nog een ‘echtheidsverklaring’ laten afdrukken. Die siert ook de ‘Deuxième édition, soigneusement corrigée et augmentée de quelques Méditations morales’, die in 1849 verscheen bij J.A. van Belle te Rotterdam. Over déze uitgave is een proces gevoerd. In eerste instantie heeft de arrondissementsrechtbank in Rotterdam in juni 1851 bepaald dat de uitgever Van Belle zich schuldig had gemaakt aan nadruk. De redenering was in het kort dat de Imitation des petits poèmes een vertaling is van de Kleine gedigten voor kinderen, en volgens de wet van 1817 berustte het recht om een vertaling te vervaardigen en te verkopen bij de eigenaar van het kopijrecht van het oorspronkelijke werk, volgens de rechtbank Van Terveen. Er bestaat weliswaar geen akte, waarin Van Alphen zijn rechten heeft overgedragen aan zijn uitgever (want Van Alphen heeft nooit enig honorarium voor de kindergedichten bedongen of ontvangen, en wel omdat schrijven voor geld niet passend was voor een (vermogend) man van zijn stand). En ook was er bij de eerste verschijning geen privilege aangevraagd, maar onder meer uit de omstandigheid dat Van Alphen zelf in 1778 een exemplaar bij Van Terveen heeft gekocht, was gebleken | |
[pagina 92]
| |
dat Van Terveen de eigenaar van het kopijrecht was. De rechtbank volgde hier dus de wet van 1803, waarin staat dat voor werken, verschenen vóór 1803, geldt dat het eigendomsrecht toebehoorde aan degene die kon bewijzen het te bezitten. Ook voor de duur van het eigendomsrecht volgde de rechtbank de wet van 1803, want daarin is, in tegenstelling tot de wet van 1817, aan die duur geen tijdsbepaling verbonden. In hoger beroep heeft het Provinciaal Gerechtshof in Zuid-Holland in september 1851 echter bepaald dat de jurist Van Alphen door geen privilege aan te vragen, waarschijnlijk de verspreiding van zijn werk ‘zooveel mogelijk heeft pogen te bevorderen’. En als Van Alphen het eigendomsrecht niet bezat of wilde bezitten, kon hij het ook niet aan Van Terveen overdragen. De door Van Terveen aangedragen bewijzen dat hij het eigendomsrecht wèl bezat, werden dan ook onvoldoende bevonden.Ga naar eind44. Dat Van Terveen geen privilege heeft aangevraagd, had waarschijnlijk niets te maken met Van Alphens wens dat zijn stem
In de schooluitgave begon niet meer elk gedicht op een nieuwe pagina (collectie auteur).
overal gehoord zou worden, maar wel met de omstandigheid dat het aanvragen van een privilege een kostbare zaak was, en misschien meer nog ermee dat niemand kon voorzien dat de kindergedichten zo'n bestseller zouden worden. Het tweede vonnis pakte dus voor Van Terveen lelijk uit, want niet alleen werd de vermeende nadrukker Van Belle niet bestraft, maar bovendien werd vastgesteld dat niet wettig was bewezen dat hij, Van Terveen, de eigenaar van het kopijrecht was.Ga naar eind45. Van Belle heeft onmiddellijk ook een editie van de Nederlandstalige kindergedichten op de markt gebracht.Ga naar eind46. De verkoopprijs voor particulieren was f0,20, 7 ½ cent minder dan die van de schooluitgave van Van Terveen.Ga naar eind47. Van Belle motiveerde zijn uitgave dan ook door te zeggen dat Van Alphen zélf gewild zou hebben ‘dat lieve boekje niet alleen in de woningen der rijken, maar ook in de hutten der armen te voeren: want ook voor arme kindertjes heeft hij willen denken en dichten’.Ga naar eind48. Toch heeft Van Belle de Nederlandse uit- | |
[pagina 93]
| |
gave kennelijk niet op eigen initiatief op de pers gelegd. In het Nieuwsblad van 6 november 1851 heeft zijn advocaat, mr. D.J.M.P. Mulder, namelijk verklaard dat hij Van Belle had verzocht ‘voor mijne rekening’ de Nederlandse uitgave van de kindergedichten te drukken - zozeer was hij ervan overtuigd dat Van Terveen niet kon bewijzen het eigendomsrecht te bezitten. Dit was een uitdaging aan het adres van het bestuur van de Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels dat in het Weekblad voor den boekhandel van 1 november en in het Nieuwsblad van 6 november - twee bladen die een paar jaar naast elkaar hebben bestaan - een waarschuwing had laten opnemen tegen de opvatting, ‘als zouden de uitgevers [Van Terveen] der Kindergedichtjes van H. van Alphen daarop geen regt van eigendom bezitten, en dit werkje dus door ieder ongestraft kunnen worden nagedrukt; daar niet alleen naar hunne overtuiging, maar ook naar die van een bevoegd deskundige, het tegendeel het geval is.’ In het Weekblad van 15 november 1851 heeft de Schoonhovense boekverkoper S.E. van Nooten verklaard dat er ook zoiets bestond als de ‘Regtbank der zedelijkheid, die verbiedt iets aan te randen, waarvan men eene zoo groote reeks van jaren in het rustig en ongestoord bezit is.’ Hij vertrouwde erop dat niemand ‘zich met het debiteren der uitgave van den Heer v. Belle zal inlaten, maar integendeel die met kracht zal tegengaan.’ En inderdaad heeft C.A. Campagne namens het Tielse Boekverkoopers-Collegie in het Nieuwsblad van 11 december meegedeeld alle contacten met Van Belle te hebben verbroken. Van Terveen heeft nog wel geprobeerd de gerechtelijke procedures voort te zetten, maar uiteindelijk is de zaak doodgebloed.Ga naar eind49. Ondanks de voor Van Terveen ongunstige rechtelijke uitspraak zijn er in in Noord-Nederland na de twee edities van Van Belle geen nadrukken van Van Alphen meer verschenen, en Van Terveen is dus ‘rustig en ongestoord’, zeker tot in de jaren '90 van de vorige eeuw, doorgegaan met het debiteren van uitgaven in diverse uitvoeringen van de kindergedichten. Maar toen ingevolge de nieuwe wet op het auteursrecht van 1881 de uitgevers in de gelegenheid werden gesteld het auteursrecht te verzekeren van uitgaven ‘omtrent welke de destijds vereischte formaliteiten niet behoorlijk waren in acht genomen’, heeft Van Terveen daarvan wel gebruik gemaakt, want in een Lijst
Nadat de oorspronkelijke uitgever, Van Terveen uit Utrecht, het proces om een Franse vertaling had verloren, verscheen bij de uitgever van die vertaling, Van Belle in Rotterdam, ook een Nederlandstalige nadruk (collectie auteur).
van dergelijke boekwerken uit 1883 staan alleen al van de Nederlandstalige kindergedichten vijf uitgaven geregistreerd. | |
Nieuwe uitgavenIn november 1851 heeft Van Terveen een nieuwe geïllustreerde uitgave van de kindergedichten ter perse gelegd, want hoewel van de geïllustreerde uitgave van f6,- ‘jaarlijks een belangrijk getal gedebiteerd’ werd, was ook volgens hem de prijs voor velen te hoog. Van de nieuwe uitgave met ‘zes keurige gekleurde steendrukplaatjes, titel op porcelein in gouddruk en gebonden in net gekleurd linnen bandje, verguld op sneê en met gouden stempels op het plat, in één woord, geheel ingerigt naar den tegenwoordigen smaak’ is de prijs voor particulieren f2,40.Ga naar eind50. Daarnaast verkocht Van Terveen vanaf 1853 nóg een eenvoudiger uitgevoerde editie met houtsneden, en omslag in kleurendruk voor f1,20. Maar in 1871 heeft Van Terveen ter gelegenheid van de 125ste verjaring van de geboortedag van Van Alphen, behalve een volksuitgave van Van Alphens Dichtwerken ook een nieuwe prachtuitgave van de kindergedichten op de markt gebracht: het Feestgeschenk voor de Nederlandsche jeugd, ‘bevattende twaalf in kleuren gedrukte pla- | |
[pagina 94]
| |
Illustratie uit een editie uit de tweede helft van de negentiende eeuw met zes gekleurde steendrukplaatjes (coll. en foto UB Amsterdam).
Illustratie uit de jubileum-editie van 1871, het Feestgeschenk voor de Nederlandsche jeugd (coll. en foto UB Amsterdam).
ten met daarbij behoorende tekst. Aan deze uitgave zal geene moeite gespaard worden, daar dezelve is toevertrouwd aan de handen van de op dit terrein reeds gunstig bekende drukkerij van de Firma Emrik & Binger, en de jeugd eene duidelijke voorstelling zullen geven van de kleeding uit den tijd van v. Alphen's kinderleven.’ Deze jubileumuitgave is echter geen succes geworden, want van de vijf of zes geplande afleveringen zijn er maar twee verschenen (1871-1872).Ga naar eind51. In hetzelfde jaar 1871 gaf Van Terveen ook nog Van Alphen's ABC boekje uit: vierregelige versjes van Van Alphen bij elke letter van het alfabet. | |
Nieuwe fondseigenaarIn 1902 kregen de kindergedichten van Van Alphen een nieuwe fondseigenaar, want in dat jaar werd door Schleijer, De Vries & Kraay in Amsterdam de veiling gehouden onder meer van het fonds van Van Terveen.Ga naar eind52. In de fondsveilingcatalogus vestigen de veilinghouders de aandacht ‘op enkele artikelen van beteekenis. Allereerst op de Kindergedichten van Van Alphen. Wie kent ze niet? En toch is met een nieuwe exploitatie van dit artikel nog veel te doen.’ Uit de catalogus blijkt dat Van Terveen inmiddels ook de eigenaar was geworden van Van Alphen-uitgaven (in ruime zin), die niet bij hem waren verschenen. Zo bezat hij de Gedichtjes voor kinderen, Van Alphen nagezongen, door dr. K.S. uit 1832, de Friese vertaling uit 1852, en ook de Imitation door F.C. Roud uit 1849. De Dichtwerken van Van Alphen werden, zonder het auteursrecht op de kindergedichten, verkocht aan R. Boerma in Groningen; B. de Kler in Leiden kocht, zonder het auteursrecht, voor f37,- de 477 resterende exemplaren van een editie met zes gekleurde platen van de kindergedichten. D. Bolle in Rotterdam kocht, met het auteursrecht, de overgebleven exemplaren van drie andere edities van de kindergedichten: hij betaalde f566,20 voor de 444 exemplaren van een zogenaamde 1821-editie, met de koperplaatjes, voor de tien exemplaren van een editie met 103 houtsneden, en voor de 1608 exemplaren van een schooleditie.Ga naar eind53. Bolle was een handelaar in overgebleven fondsartikelen, hij verramsjte dus, en dat zal hij ook wel met de overgebleven exemplaren van de kindergedichten hebben gedaan.Ga naar eind54. Maar omdat hij voor veel geld - hij had ruim f0,27 per exemplaar (merendeels schooluitgaven) betaald - ook het auteursrecht had gekocht, heeft hij ook nieuwe edities op de markt gebracht: een school-editie en een uitgave met de houtsneeplaatjes, edities die dus in de reguliere boekhandel te koop waren. Bolle begon om onduidelijke redenen met de tiende druk, en hij eindigde met de zestiende druk. Ook deze drukken bevatten de getekende eigendomsverklaring, en vanaf de dertiende | |
[pagina 95]
| |
druk de merkwaardige toevoeging: ‘Auteursrecht onvervreemdbaar volgens de Wet van 3 Juni 1803’. Volgens Brinkman's catalogus is de tiende druk verschenen in 1903, dus een jaar na de fondsveiling, en de zestiende druk in 1929.Ga naar eind55. En volgens de Brinkman over de jaren 1931-1935 is toen de particuliere prijs opgeheven, dat wil zeggen dat het boek verramsjt mocht worden. | |
Prijzen voor boekverkopers en particulierenIn een titellijst van de Wed. J. van Terveen en Zoon, die in 1778 gedateerd moet worden, wordt als prijs voor het eerste en tweede stukje van de kindergedichten f0,40 opgegeven. De prijs ‘met 46 fraaije Kunstplaatjes’ was f3,90. Bij Abkoude/Arrenberg is de prijs met de plaatjes van Allart erbij f5,40; dat is dus kennelijk de prijs voor de drie stukjes met alle 66 plaatjes.Ga naar eind56. In een aanplakbiljet met boekenlijstje van Terveen, dat in 1793 gedateerd moet worden, is de prijs voor de 1787-editie in duodecimo f0,60; volgens een handgeschreven aantekening was de boekverkopersprijs f0,45.Ga naar eind57. Met de plaatjes kostte het boekje f5,60 en de boekverkopersprijs is f4,75. De winstmarge is dus 33% voor de editie zonder plaatjes en 18% voor de editie met plaatjes. In de Naamlijst van Saakes wordt als prijs voor de geïllustreerde en gebonden uitgave van 1821 f6,- genoemd. In de fondscatalogus van J.G. van Terveen en Zoon uit 1837 wordt deze prijs nog opgegeven voor dezelfde uitgave. De uitgave zonder illustraties kostte f0,60, en de uitgave ‘ten gebruike der Scholen’ 27 ½ cent. Uit een bestelbriefje van W.P. van Stockum uit 1833 blijkt dat deze 12 exemplaren bestelde van de schooleditie van 27 ½ cent; de inkoopprijs was f0,20 (winstmarge 37,5%), en hij kreeg er nog een premie-exemplaar bij.Ga naar eind58. Bovendien bestelde hij zes exemplaren à f0,45 van de editie van f0,60 (winstmarge 33%). Van de nieuwe uitgave met de zes gekleurde steendrukplaatjes uit 1851 is de prijs voor particulieren, zoals gezegd, f2,40. De uitgave werd niet in commissie gezonden, en de prijs voor boekhandelaren was f1,85 (winstmarge 35%). Bij aankoop van 12, 24, 48 of 100 exemplaren werden respectievelijk 1, 3, 7 en 15 premie-exemplaren verstrekt. Per 1 januari 1852 werd de prijs voor boekhandelaren f2,- en werden minder premie-exemplaren verstrekt. In de jaren tot en met 1875 komt deze editie van f2,40 steeds voor in de Sint-Nicolaas-aanbieding van Van Terveen; bovendien beloofde hij ‘door annonces in de dagbladen, er de attentie van het Publiek op [te] zullen gevestigd houden.’ In zijn voor boekhandelaren bestemde folders bood Van Terveen vanaf 1853 de kindergedichten ook aan in de editie met houtsneden en omslag in kleurendruk. De particuliere prijs daarvoor was f1,25 en de boekverkopersprijs f0,80 (winstmarge 56%), met premie-exemplaren. Vanaf 1863 kwam in de aanbieding nog een andere uitgave voor, nl. die ‘met 66 Plaatjes, in nette half lederen band verguld op sneê’. De verkoopprijs daarvoor was f6,- en de inkoopprijs voor boekhandelaren f3,50 (winstmarge 71%). Dit moeten resterende exemplaren zijn van de editie, zoals die sinds 1821 was verschenen, en waarvan nog een ongedateerde uitgave in [1848] gedateerd moet worden. Ik kan me namelijk niet goed voorstellen dat Van Terveen van deze uitgave nog een nieuwe oplage heeft laten vervaardigen, want hij had al zoveel andere edities in zijn fonds. Van de eerste aflevering van het Feestgeschenk uit 1871 was de prijs voor particulieren f1,50, die voor boekverkopers f1,25, bij voorintekening f1,10 en bij intekening op de hele serie f1,00. Uit de tijd na 1875 heb ik geen prospectussen van Van Terveen meer gevonden.Ga naar eind59. Vanaf 1905 zijn er voorjaars- en najaarsprospectussen beschikbaar van de nieuwe fondseigenaar, D. Bolle. Hij had slechts twee uitvoeringen in de aanbieding: een gebonden uitgave met houtsneden (dezelfde als in de uitgave met houtsneden van
Eén van de talrijke illustraties uit een editie uit de tweede helft van de negentiende eeuw met houtsneden (coll. en foto UB Amsterdam).
| |
[pagina 96]
| |
Van Terveen), winkelprijs f1,25, en de schooluitgave, winkelprijs f0,20. Hij gaf 30% rabat, plus premie-exemplaren. In en vlak na de Eerste Wereldoorlog ging de prijs flink omhoog (f0,50 voor de schooluitgave, f1,90 voor de gebonden uitgave), maar naderhand zakte hij weer tot ongeveer het oude niveau. De schooluitgave wordt na 1923 niet meer genoemd, en in de aanbiedingslijst uit het voorjaar van 1931 komt ook de geïllustreerde uitgave niet meer voor. Kennelijk was toen de ‘particuliere prijs opgeheven.’ | |
OplageOver de kindergedichten zijn tamelijk veel externe gegevens bekend. Maar er zijn helaas nauwelijks gegevens voorhanden op grond waarvan een schatting van de oplage gemaakt kan worden. Kruseman heeft geschreven ‘dat, buiten den bijbel, van geen enkel geschrift zooveel exemplaren in Nederland ooit gedrukt zijn’ als van de kindergedichten van Van Alphen.Ga naar eind60. Er is becijferd dat van de Bijbelsche historijvragen van Ahasverus van den Berg omstreeks een half miljoen exemplaren zijn verkocht.Ga naar eind61. Ikzelf ben voor de Brave Hendrik van Nicolaas Anslijn op eenzelfde getal uitgekomen.Ga naar eind62. Dit zijn allebei schoolboeken, terwijl de positie van de kindergedichten van Van Alphen in het lesprogramma van de lagere school wat meer marginaal lijkt, maar daar staat tegenover dat van Van Alphen ook andere uitvoeringen bestonden, die het boekje als geschenk geschikt maakten. In de boekenlijst van Van Terveen uit [1793], die ik al eerder noemde, wordt over Van Alphens De gronden mijner geloofs-belijdenis, opengelegd voor mijne kinderen (1786, 2e dr. 1793) gezegd: ‘Hier van zyn in een maand tyds, meerder als 1000 Exempl. verkogt.’ Het betreft hier een werk met de winkelprijs van f1,20, dat niet echt makkelijk leesbaar is. Er zullen, mede gelet op de snelle opeenvolging van drukken in de eerste jaren vanaf 1778, ook wel maanden zijn geweest dat er van de kindergedichten 1000 exemplaren per maand verkocht werden, maar hoeveel maanden achter elkaar? Ook in 1852 heeft Van Terveen gezegd ‘dat van de nieuwe uitgave der Kleine Gedichten [met de gekleurde steendrukplaatjes] nog geen vier weken na de uitgave reeds meer dan duizend exemplaren waren verkocht’, maar dit boek was vlak voor Sinterklaas verschenen.Ga naar eind63. We kunnen aannemen dat de meeste exemplaren zijn verkocht van de goedkope schooleditie, waarvan zeker 30 drukken zijn uitgekomen. In de catalogi van fondsveilingen wordt nogal eens vermeld hoe groot de oplage was, of het jaarlijkse debiet, maar hier hebben we alleen het gegeven dat er van de schooluitgave in 1902 bij de fondsveiling nog 1608 exemplaren over waren. Van der Meulen schrijft dat bij schoolboeken de oplage in eerste druk varieert van 1000-3000, en kan klimmen tot 5000 of 10.000 bij herdrukken.Ga naar eind64. Van de Franse vertaling van Clavareau uit 1868 waren er bij de fondsveiling nog 2834 exemplaren over. Gesteld dat Van Terveen daarvan een oplage van 5000 exemplaren heeft gemaakt, dan kan hij van de Nederlandse schooluitgave een oplage van 10.000 hebben laten drukken. Uit het bestelbriefje van W.P. van Stockum blijkt dat deze in 1833 twaalf exemplaren van de schooleditie en zes exemplaren van de editie van f0,60 bestelde. Het aantal boekhandelaren was in 1839 599.Ga naar eind65. Stel dat die allemaal tien exemplaren van de schooleditie per jaar verkochten, dan was toch een jaarlijkse oplage van 6000 exemplaren nodig. De grootste populariteit van Van Alphen lijkt na 1875 voorbij, maar het is, dunkt mij, niet al te gewaagd aan te nemen dat Van Terveen vanaf 1824 gedurende 50 jaar elk jaar 5000 exemplaren van de schooluitgave heeft verkocht, dat zijn dus 250.000 exemplaren.Ga naar eind66. Misschien kunnen we ook aannemen dat hij vanaf 1778 gedurende 100 jaar elk jaar 1000 exemplaren heeft verkocht van zijn verschillende andere Nederlandse edities. Als we de negen drukken van de Franse vertaling van Clavareau elk op een oplage van 5000 stellen, komen er nog 45.000 exemplaren bij. Bolle, de uitgever van Van Alphens kindergedichten in het eerste kwart van deze eeuw, was geen kruidenier, dus zullen zijn zeven geïllustreerde drukken en zijn schooluitgave toch wel een gezamenlijke oplage van 80.000 hebben gehaald. Als we de 500.000 willen halen, moeten we de gezamenlijke oplage van de nadrukken op nog eens 25.000 schatten. Echt gedurfd lijken mij deze getallen niet, maar het blijft natuurlijk natte vingerwerk.
Van Alphens kindergedichten zijn vanaf 1778 tot 1930, dus anderhalve eeuw lang, in de reguliere boekhandel te koop geweest. Daarna zijn er nog enige facsimile-edities verschenen, die niet bestemd waren voor kinderen. Want Van Alphens kinderpoëzie, hoe vernieuwend ook bij verschij- | |
[pagina 97]
| |
ning, spreekt kinderen al lang niet meer direct aan. Het gedateerde taalgebruik zou met wat vernuft nog wel opgefrist kunnen worden, maar de versjes zijn te godsdienstig, de kinderen zelf zijn te braaf, en standsverschillen zijn voor Van Alphen vanzelfsprekend want van Gode gewild. Dat neemt niet weg dat begin 1995 nog boven een advertentie voor pruimen en ander fruit stond: ‘O, als eieren zo groot’. En 's lands grootste kruidenier staat nu ook weer niet bekend om zijn voorkeur voor duistere toespelingen. |
|