De Boekenwereld. Jaargang 3
(1986-1987)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| |
Herinneringen van een bibliothecaris 8
| |
[pagina 115]
| |
door zijn literaire besognes kwam er van zijn studie in Leiden niet veel terecht. Van grote betekenis voor zijn verdere leven werd echter een verblijf in Parijs in 1932-'33. In het begin van de jaren dertig was de lichtstad het onbetwistbare middelpunt van het Europese artistieke en literaire verkeer. Dat bruisende leven manifesteerde zich in de bohème van Montmartre en, vooral, Montparnasse en in de cafés van Saint-Germain-des-Prés. Van deze sfeer genoot met volle teugen de dichterlijke, in zichzelf gekeerde Gelderse jonker, die in Holland de smaak had beetgekregen van de geneugten van het literaire bestaan. Zijn lust tot boeken verzamelen kon hij in Parijs botvieren in de talloze winkels en antiquariaten in het Quartier Latin en de Faubourg Saint Honoré. Kind aan huis werd hij onder andere bij Lucien Jaïs in de rue du Bac, de leider van een klein gezelschap van liefhebbers, de Compagnie typographique, die de druk van haar uiterst verzorgde uitgaven toevertrouwde aan de beste typografen van Europa, waaronder het huis Enschedé, waar Jan van Krimpen de leidende figuur werd, en Alexander Stols. Toen hij eenmaal het Mekka van de boeken-
Emile baron van der Borch van Verwolde.
| |
[pagina 116]
| |
wereld betreden had, ontwaakte begrijpelijkerwijze in Emile de lust zèlf kleine boeken te laten maken met teksten van zijn geliefde dichters in kleine oplagen, alleen voor de vriendenkring bestemd. Over dit plan ging hij te rade bij zijn vriend Stols, die inmiddels van Brussel teruggekeerd was naar Maastricht, en bij een jonge, nog onbekende graveur die hij in Parijs ontmoette en die zijn exlibris zou ontwerpen, John Buckland Wright. De drukker en de kunstenaar verkeerden in die jaren beiden in hachelijke financiële omstandigheden. Daarom was de verschijning van een nieuwe opdrachtgever in de persoon van de jonge baron, die geacht werd heel rijk te zijn, voor hen alleszins welkom. Er kwam nog bij, dat zij verrast waren door de verfijnde smaak en de grote typografische kennis, waarvan de jonge maecenas blijk gaf. Dankzij Van Dijks naspeuringen is nu bekend, dat Emile in 1933-'34 drie boekjes bij Stols heeft laten drukken. De keuze van de teksten is tekenend voor zijn poëtische voorkeur. Het eerste verscheen in 1932: Arthur Rimbaud, Deux poèmes, (‘L'orgie romaine’ en ‘Le bateau ivre’) met het portret van de dichter in hout gesneden door John Buckland Wright. De oplaag bedroeg 30 exemplaren. Hierop volgde in 1933: Guillaume Apollinaire, La chanson du mal-aimé, zonder illustraties
Exlibris, ontworpen door John Buckland Wright.
en in een oplaag van slechts zeven exemplaren. Het was de eerste afzonderlijke uitgave van dit lange gedicht, bestaande uit zestig strofen van vijf regels, waarin de dichter zijn onbeantwoorde liefde voor een Engels meisje, Annie Playden, bezong. Pascal Pia vermeldt Emile's plaquette in zijn monografie over Apollinaire, maar verklaart niet te weten wie de uitgever was van dit door Stols gedrukte boekje. Geen wonder, want de titel en de namen van schrijver en uitgever ontbreken op het titelblad, dat alleen het door Buckland Wright getekende wapen van Emile vertoont. Het derde en tevens laatste boekje is het schoonste: Algernon Charles Swinburne, Dolores, met elf houtsneden van John Buckland Wright, in een oplage van 80(?) exemplaren met het jaartal 1933. Uit de door Van Dijk gepubliceerde correspondentie van Emile met Stols blijkt met hoeveel zorg de opdrachtgever gewaakt heeft over de totstandkoming van deze druk. De tekst, een litanie tot ‘Notre Dame of Pain’ - volgens Mario Praz een perfect voorbeeld van sadistische profanatie - lag Emile blijkbaar na aan het hart. De verfijnde vrouwelijke naaktfiguren van Buckland Wright passen wonderwel bij Swinburne's gedicht. Doordat de graveur tijdens het drukken veranderingen in zijn werk aanbracht (na het afdrukken van 50 exemplaren met houtgravures in witte lijn werden de blokken omgewerkt tot figuren ‘en silhouette’) en twee blokken verving door andere, bestaat, zoals Van Dijk aantoont, deze kleine oplage eigenlijk uit drie ‘edities’. Helaas, terwijl er nog gewerkt werd aan de voltooiing van Dolores, groeiden de schulden de bibliofiel boven het hoofd. Aan de onuitputtelijke rijkdom van de jonge baron, waar velen zo lichtvaardig in geloofd hadden, kwam een eind. Emile moest zijn in Parijs duur gekochte eerste drukken voor spotprijzen verkopen om althans de graveur, die zijn vriend geworden was, te kunnen betalen. Ook de Nederlandse boekhandelaren en binders drongen echter steeds dreigender aan op betaking van de hoog opgelopen rekeningen. Zo werd Emile's bibliotheek met vermelding van zijn initialen, op 9 en 10 mei 1933 bij Menno Hertzberger geveild: een keurcollectie, waaronder circa 350 drukken van Engelse, Franse en Nederlandse ‘private presses’ en bibliofiele series, en vele andere uitgelezen boe- | |
[pagina 117]
| |
ken. Helaas, ten gevolge van de crisis bleven de prijzen laag en was de belangstelling gering. Slechts enkele verwoede liefhebbers, zoals Proost, Nijkerk, Kist, Ali Cohen en Schorer gaven ‘acte de présence’. Mevrouw Van der Borch (de ouders waren inmiddels gescheiden) moest bijspringen om de kosten van Dolores te betalen. De zoon werd onder curatele gesteld en kreeg een maandgeld op voorwaarde dat hij naar een betrekking zou omzien. Toen dit met terstond lukken wilde, bood Emile in 1933 aan als volontair te gaan werken bij zijn vriend Stols in Maastricht. Zo kreeg hij de kans de typografie in de praktijk te beoefenen. Van Dijk noemt één boek dat Emile grotendeels voor Stols gezet heeft: Benjamin Constant, Adolphe, gedrukt voor de ‘Compagnie typographique’ in 88 exemplaren. Omdat het boek eerst in 1940-'41 uitgegeven werd, kreeg Emile na zijn dood een plaats onder de clandestiene drukkers tijdens de bezetting en werd hij vermeld in Dirk de Jongs Het vrije boek in onvrije tijd (nr. 154). Blijkens eigenhandige aantekeningen in de boeken, geveild in 1967 (waarover later), zette hij in hetzelfde jaar 1933 een tweede boek voor Stols: de in 1934 gedrukte Reliquiae van Jules Tannéry. Ook was hij betrokken bij de druk van Slauerhoffs Soleares, waarvan hij de eerste versie van het titelblad zette. Dit noteerde hij in het voor hem bestemde exemplaar nr. 10, dat de dichter van zijn handtekening voorzag. Voor Groot Nederland schreef Emile een beoordeling van Soleares (maart 1934, p. 289). Het verblijf bij Stols in het plezante Maastricht beviel Emile uitstekend, maar het was niet van lange duur. Nadat hij de zomer van 1935 bij zijn moeder en zusters in Lausanne had doorgebracht, werd besloten dat hij zijn rechtenstudie zou voltooien. In 1936 verhuisde hij naar Groningen en liet zich daar inschrijven. Waarom Groningen? Omdat hij ernst wilde maken met zijn studie en leven volgens het devies van Descartes: ‘Bene vixit qui bene latuit’ (het best leeft, wie verborgen leeft). Betekende dit dat hij de letteren afgezworen had? Allerminst. Al kon hij voorlopig geen boeken kopen op de schaal die hij gewend was, zijn hart bleef bij de literatuur. Dat kan ik getuigen, want in deze periode leerde ik Emile kennen als trouw bezoeker van de Groningse Universiteitsbibliotheek, waar ik toen conservator was. Daar heb ik hem dikwijls gesproken - nooit over juridische, altijd over literaire aangelegenheden. Een van zijn plannen was om een nieuwe uitgave te bezorgen van de gedichten van François Villon. Terecht had hij opgemerkt, dat de toen bestaande uitgaven niet aan alle eisen voldeden en hij vroeg mij of het niet mogelijk zou zijn de Villon-handschriften uit Frankrijk te lenen. Helaas moest ik hem uitleggen, dat dit tot de onmogelijkheden behoorde. Intussen bleef hij publiceren. Zo verschenen in Groot Nederland van 1937 de reeds eerder ontstane ‘Zeven verzen voor mijn broer Paul’. Van Dijk wijst erop dat Emile indertijd aan Stols voorgesteld heeft een bundel van zijn gedichten te drukken, niet in een luxe uitgave, voor ‘the happy few’, maar in een goed gedrukte plaquette voor een breed publiek. Om begrijpelijke redenen is het daar toen niet van gekomen. Wel heeft hij echter, waarschijnlijk in de Groningse tijd, een gestencild bundeltje gemaakt, dat onder vrienden verspreid werd. Wie behoorden daartoe? In Groningen verkeerde Emile in de kunstzinnige kring rond mevrouw Houwink ten Cate-Houwing (later mevrouw Van de Corput). Ook kwam hij thuis bij | |
[pagina 118]
| |
prof. C.W. van der Pot, de bekende staatsrechtgeleerde, een boeiende persoonlijkheid met een brede belangstelling. In ieder geval heeft Emile in Groningen voorbeeldig gestudeerd. In het voorjaar van 1940, even voor de bezetting, legde hij cum laude het doctoraalexamen af. Daarna kwam de bezetting. Groningen en de Noordelijke provincies werden voor enige tijd van de rest van het land gescheiden. Toen ik in het najaar van 1941 naar Amsterdam verhuisde om daar de leiding van de UB over te nemen, had ik Emile geheel uit het oog verloren. Het was dan ook een volkomen verrassing, toen hij in het voorjaar van 1942 ineens voor mij stond. Hij vertelde, dat hij op kamers woonde in de Van Breestraat en zocht naar een betrekking die hem ervoor vrijwaarde in Duitsland tewerkgesteld te worden. Het ging er vooral om een officieel stuk papier te hebben (een ‘Ausweisz’ noemde men dat toen) waardoor het mogelijk was rustig op straat te lopen. Was er op de UB voor hem geenbaantje te vinden? Ik legde hem uit dat er op dat ogenblik geen vacatures waren. Alles wat ik hem kon aanbieden was een post als volontair. Als hij een ‘Ausweisz’ wilde hebben, was er daarvoor toestemming nodig van het Stadhuis. Daar had hij oren naar en ik schreef dus een brief aan de Afdeling Onderwijs. Na enige weken werd ik geroepen bij de directeur van de afdeling, Van Wijk, die me ontving met een ondeugend glimlachje. ‘U hebt gevraagd een baron als volontair aan te stellen,’ zei hij, ‘maar weet u wel dat de baron onder curatele gesteld is wegens zwakheid van vermogens?’ ‘Ja, dat wist ik wel,’ antwoordde ik, ‘maar sindsdien heeft hij cum laude doctoraal-examen gedaan’. De vergunning om aan de UB te werken kwam spoedig af en aan de hand daarvan werd een officieel document opgesteld. Zo deed Emile zijn intrede op de UB. De onvergetelijke adjunct-bibliothecaris Wijnman vroeg ik de nieuwkomer onder zijn hoede te nemen, hetgeen deze, altijd hevig geïnteres-
Colophon voor Swinburne, Dolores, door John Buckland Wright.
| |
[pagina 119]
| |
seerd in uitzonderlijke gebeurtenissen en personen, gaarne deed. Zijn eerste taak was het ordenen van het door de oud-bibliothecaris Burger nagelaten exemplaar van de ‘Bibliotheca belgica’. Zoals men weet, bestaat dit fantastische bibliografische hulpmiddel, op touw gezet door de Gentse bibliothecaris Ferdinand Vander Haeghen, uit enige tienduizenden lose bedrukte blaadjes op speelkaartformaat die op onregelmatige tijden verschenen, zonder enige volgorde - die moest de gebruiker naderhand zelf aanbrengen. Burger ontving als medewerkend bibliothecaris de ‘Bibliotheca belgica’ blijkbaar ten geschenke. Tijdens de eerste wereldoorlog kreeg hij echter hooglopende ruzie met de Gentse bibliothecarissen die de uitgave verzorgden. Deze waren namelijk Flaminganten die samenwerkten met de Duitsers, terwijl Burger heftig anti-Duits was en in kranten en tijdschriften in de meest krasse termen de Teutoonse barbaren hekelde, die verantwoordelijk waren voor de brand van de Leuvense bibliotheek. Het gevolg was dat de toezending van de publikatie
aan Burger gestaakt werd en er in de fiches grote wanorde ontstond. Om door te dringen in de geheimen van de Nederlandse bibliografie is er voor de boekenliefhebber Been beter middel dan het ordenen van de ‘Bibliotheca belgica’! Emile had daar dan ook kennelijk veel plezier in. Helaas, het zou met lang duren. Op 11 juni 1942 ontving ik telefonisch bericht van de hospita, dat Emile door de Duitsers gearresteerd was. Bij navraag bleek, dat het om een ernstige zaak ging: spionage en sabotage. De volgende dag reisde ik naar Warnsveld, waar Emile's moeder toen woonde (de vader, van wie zij gescheiden was, leefde in Zwitserland) om haar mijn diensten aan te bieden. Het enige wat ik voor haar doen kon, was zorgen dat haar zoon een goede advocaat kreeg die ervaring had met dit soort zaken. Ik bood aan de hulp in te roepen van mr. Freke van Hattum, een voortreffelijke raadsman, die ik kende als fervent boekenvriend. Deze nam de verdediging op zich en heeft in dit geval, zoals in vele andere zaken, grote moed getoond. Verschillende malen lukte het hem tot de gevangene door te dringen en telkens kreeg hij meer ontzag voor de geestkracht van Emile, die in zijn cel onafgebroken las, tot zestien uur per dag toe, vooral filosofie: Kant en Hegel. Al spoedig bleek, dat de zaak hopeloos was. Emile was lid van de ID (Inlichtingendienst), de geheime vanuit Londen geleide organisatie, die in Nederland inlichtingen verzamelde over de Duitse activiteiten. Op 17 mei 1943 werd hij door een ‘Feldkriegsgericht’ ter dood veroordeeld en op 20 juli, zijn verjaardag, met negentien andere verzetsmensen op de Leusderheide gefusilleerd. Zo eindigde de dichter, de liefhebber van schone boeken en typografie, zijn korte leven als een nationale held.
Aantekening in handschrift bij Tannéry.
| |
[pagina 120]
| |
De arrestatie van Emile en wat daarop volgde, was voor mij een grote schok. Ik vreesde dat mijn démarches op het Stadhuis, dat door de bezettende macht gecontroleerd werd, de oorzaak waren van deze ramp. Geen ogenblik had ik gedacht aan de mogelijkheid, dat Emile iets te maken zou hebben met verzetswerk. Was niet een van zijn principes nooit een leant te lezen? ‘Als er iets belangrijks gebeurt, hoor ik daar wel over praten’, placht hij te zeggen. Had hij niet zelf uitdrukkelijk om een officieel stuk gevraagd? Als hij toen reeds gezocht werd, zou hij dat nooit gedaan hebben. Hoe dan ook, ik voelde mij schuldig. Die last is blijven drukken tot ik in 1978 Van Dijks studie las waaruit bleek, dat de arrestatie van Emile het gevolg was van verraad door een infiltrant in de ID. Terugdenkend aan Emile vroeg ik mij in de volgende jaren twee dingen af: wat was het lot van zijn gedichten? en: wat was er van zijn overgebleven boeken geworden? Op de laatste vraag kwam een antwoord in
‘eerste versie der titelpagina als door mij gezet.’
1967. Na het overlijden van zijn moeder werden de boeken van haar zoon, die zij onder zich had, op 31 oktober-1 november 1967 geveild bij Menno Hertzberger zonder dat zijn naam genoemd werd. Toen kwamen te voorschijn onder andere de resterende exemplaren van Dolores, de bovenvermelde boeken die hij blijkens eigenhandige aantekeningen voor Stols gezet had, een aantal bibliofiele drukken in marokijnen banden van Elias P. van Bommel enzovoorts. Oude vrienden, liefhebbers en een enkele bibliotheek verwierven deze resten van wat eens een ‘bibliothèque d'un amateur’ geweest was. Wat gebeurde er met de gedichten? Voor mijzelf had ik er een aantal uit tijdschriften bijeengezocht. Van het bestaan van het bovengenoemde gestencilde bundeltje wist ik niets, totdat in de jaren zestig mijn vriend Van Roessel Douwes mij zijn exemplaar leende. Toevallig vernam ik dat mevrouw Van de Corput, die toen in Antwerpen woonde, veel voelde voor een gedrukte uitgave en met haar besprak ik enige malen hoe dit plan te verwezenlijken zou zijn. Mevrouw Van de Cor-
de definitieve titelpagina van Slauerhoffs Soleares.
| |
[pagina 121]
| |
put benaderde de broer van Emile, Paul. Deze nam op zich ervoor te zorgen dat de bundel gedrukt werd. Dit geschiedde in 1979 naar een ontwerp van Lou Boucher door drukkerij Ando in Den Haag met als impressum ‘Verwolde’. In de Verzamelde verzen zijn 33 gedichten opgenomen, gevolgd door een niet geheel volledige bibliografie. De oplage bedroeg 185 exemplaren, die onder familie, vrienden en vriendinnen verspreid werden. Zo is dan aan de nagedachtenis van Emile van der Borch recht gedaan: zijn verzen zijn gedrukt en voor het nageslacht bewaard; de boeken die hij liet maken, staan vermeld in bibliografieën en de weinige exemplaren die ervan verschenen, worden bewaard in een enkele bibliotheek en het kabinet van een liefhebber, evenals de marokijnen banden waarop hij zijn zinnen gezet had. De oprijlaan van Verwolde, zijn geboortehuis, draagt thans de naam van de verzetsheld. Tot slot een gedichtje uit 1931 (hij was toen 21 jaar oud).
Er fluit een verre wijze in de wind
van woorden - nergens heb ik ze gevonden;
misschien dat ze geschreven stonden
in een oud boek, - misschien dat ik ze vind
in deze nacht, op dit papier. - Ik heb bemind
het stille leven; het heeft mij gebonden
in zwijgende aandacht, of ik ook verstonde
de stem die, zingend boven mensch en wind,
een lied uitzendt, helder en onomwonden,
weerloos als water, wolkenloos van zonde -
|
|