De boekzaal van Europe. Deel 9
(1700)–Pieter Rabus– AuteursrechtvrijGerardi Goris, M.D. Medicina contempta propter λογομαχιαν vel ignorantiam Medicorum. Discursus brevis per vastissima utriusque Medicinae tam Veteris quam Novae spatia, in quo de integerrimae Artis vitiis ob Artificum indolem & mores Vulgique errores obiter & succincte tractatur. Accedit Appendicula Observationum & Curarum aliquot Medicarum.Dat is, Gerard's Goris, M.D. versmade Geneeskonst wegens den woordenstrijd of onkunde der Artsen. Zijnde een korte redenering door het zeer wijd beslag der Geneeskonst, zoo | |
[pagina 305]
| |
oude als nieuwe, waar in de gebreken van die regtschape Wetenschap, ter zake van den aart en zeden der Oeffenaars, en dolingen des gemeenen volks, kort en bondig verhandelt worden. Daar komt by een Aanhang seltje van eenige Artsenykundige Waarnemingen en Genezingen. Te Leiden by Abraham de Swart 1700. in 4. 47 bladen.
INdien van ouds her eenige wetenschappen, in kleinagting en verval quamen, door onkunde van bloên en brekebeenen, of door bedrog van Zwetsers en Snoeshanen, 't waren, mijn 's bedunkens, de Poëzy, en Geneeskonst. Elk wil voor Digter, elk wil voor Arts spelen, schoon zy tot digten of genezen zoo bequaam zijn, als Ezels tot harp - slaan. Als 't mijn beurt eens word, dit van de Digtery te bewijzen, zal ik niet verlegen staan: nu ben ik belust te zien, hoe de Heer Goris het aantoont in 't stuk der Geneeskunde, welke, by uitnemendheid, door Quakzalvery benadeelt, word. Men mag over al ter wereld een menigte menschen vinden, die den naam en eertitel voeren van Ga naar voetnoot*Medicinae Doctor, om dat zy een Bul hebben gekregen, zoo groot misschien als een Spanjaards mantel, of een schootsvel van een Ambagts-man; nogtans behoorde niemand daar voor ingeschreven te werden, dan die een vroom, naarstig, en vernuftig Man was, van kindsbeen af door konst onderwezen, en van inborst be- | |
[pagina 306]
| |
quaam, hoedanig een Vader Hippokraat vereist. Deze Schrijver steekt daar zijn zegel aan, en kent geen waaragtige Geneesheeren (of'er schoon nog zoo vele Bulle-dragers zijn) dan zulke, die, in de gronden der Redelijke Geneeskonst doorzult, en lettende op de leeringen der Ervarenheid, het genezen der ziektens niet als een deel loskoppen ondernemen, maar voor af door Ga naar voetnoot*onderkennende en Ga naar voetnoot†ziektenbeduidende teekenen den aart, de soort, de oorzaak en zitplaats der ziektens nasporen, die voor al de kragten polssen, en der zelver zwakheid tragten te helpen, en, met een woord gezegd, die de lijders op een rasse, veilige, en vermakelijke wijze weten te redden. Dog daar toe is tijd en arbeid van nooden. De Artzeny-kennis vereiste een reex van eeuwen, eer ze tot die uitgestrektheid quam, in welke zy thans is. Hippokraat zeide in zijn tijd al, dat ze niet haastig konde geleert werden, om dat 'er geen vaste leering van te geven is: en die dezelve, zoo verre als ze nu gebragt is, wel verstaan wil, zal naauwlijks in zijn gansche leven daar toe geraken. Dit is de reden, dat de konst om brood loopt, en dat regtschapen Kenners (gelijk ik terstond van de Digtkonst sprak) en onwaardige Quakzalvers op eene kam werden geschoren. De Heer Goris haalt d'oorsprong van dit verval uit den grond op. De jeugdige scholieren hebben geen zin in blokken: vele beuzelen over zaken van luttel belang: andere loopen d'er over heen, niet weinige zitten liever met den neus in den beker als in de boeken: en de meeste menschen leggen 't op het geld winnen aan, zonder | |
[pagina 307]
| |
't hoofd te willen breken in fraaije bespiegelingen. Ondertussen spelen de Beunhazen hun rol, steken een houtje onder het twistvyer der verschillende hairkloovers, en luizen de beurzen van onkundigen. Hoe ook Artsen van naam zig misgrijpen, word niet verzwegen. Maar 't is opmerkelijk te hooren, hoe een Doctor (dit algemeen Latijnsch woord zal ik met u believen, lezer, voortaan, in plaats van Geneesheer of Arts gebruiken) naam krijgt, en in hoogagting komt. Een stoute tong vermag veel by d'onwetende gemeente, en 't heeft wel mogen gebeuren, dat zy door een beker met de lijders (of ingebeelde lijders) te storten, en hen wat na de mond te praten, winstrijke nering kregen. Ingebeelde lijders, zegge ik, want sommige zijn zoo Doctoor- zot, dat zy op de minste buikrommeling hunnen gewonelijken Bezoeker geld laten verdienen. Het menschdom wil dog verandering hebben, en daarom bedienen zig van dien waan eenige nieuwe gaauwerts, die al wat oud in de Geneeskonst is veragten, om hunne nieuwe vonden en verdigtsels voor Orakelen te venten. d'Een praat van vezeltjes, en deeltjes, zoo veelvormig, als naauwlijks met de netste vergrootglazen konnen gezien werden, d'ander van den Archaeus, door den ouden Helmond eerst verzonnen; en als men 't wel beziet, 't is niet minder dan versch: 't is oude verwarmde kool, in een nieuwe schotel voorgedischt. Even zoo spreken de zwetzers van nieuwe ziektens, die onder andere namen oulinks bekend waren: behalven dat alles wat nieuw van stelling is juist voor geen goud | |
[pagina 308]
| |
zonder schuim moet geagt werden. d'Ervarenheid leert, dat vele Natuurgeheimen met het dieploot van ons vernuft niet te peilen zijn, nogte overeenkomstig met de stelsels, die men daar van vast houd. Daar is een soort van Bohámakers in 't Gilde der Doctoren, die niet zelden de zieken bederven, schoon zy voorgeven, dat voor hunne verborgene wetenschap niets ongeneselijk is, te weten, de diepzinnige Stofscheiders, zoekers van een Geneesmiddel, dat over al goed voor is, die met hunne Zouten, en Gruisjes, en kragtige uittreksels, voor den dag komen, en verder den zoogenaamden Steen der Wijzen hopen te erlangen, daarenboven Paracelsisten, Helmondisten, en Pis-bewerkers: by voorval van welke de Heer Goris geneeskundiglijk redeneert over het gene hy omtrent de waaarheid of valsheid der werkingen, toevallen, inbeelding, en wat des meer is, bevonden heeft. Het Pis-bekijken, en daar uit in afwezendheid van den kranken stoute voorzeggingen te maken, was ook van overlang een inbreuk in de Agtbaarheid der Geneeskonst. Wilt gy de maats leeren kennen, lezer, die deze Piskraam voordoen, en welke streken daar op loopen, zoo lees het vijfde hoofddeel: gy zult daar die schoone voorzegging-kunst en behandeling van 't Pisglas der dikwils bekaaide Pis-kijkers, niet alleen met levendige staaltjes aangetoond vinden, maar gy zult 'er ook konnen leeren, als men dog uit de Pis in van ziektens wil oordeelen (schoon vele ziektens in de Pis der lijders geene de minste verandering maken) wat de Pis zy, waar ze van daan kome, | |
[pagina 309]
| |
hoe ze verandere, en wanneer ze mag bekeken werden. In het volgende hoofddeel schildert De Heer Goris de overige soorten van Doctoren, die de wereld bedriegen, en door banden van maagschap, laffe vleyeryen, inwikkelingen in de huizen der grooten, kuiperyen, en onedele kunsjes, al zijn ze ongeleerd, en onvernuftig, nogtans andere ervarene en deftige vernuften in dagelijksche geldwinst de loef afsteken. Trouwens zoo gaat het in alle andere wetenschappen. Zijt eens van een onloochenbare bequaamheid, en in kennis uitmuntende, zult gy evenwel niet moeten zien, dat een julfus, die Christoffels heeft, de vetste bedieningen zal wegdragen, en gy met al uwe verdiensten op een schralen akker zult zitten kijken? Daar en boven wat steekt 'er niet al wind en rook in die jonge Doortjes, die spikspeldernieuw van de Hooge Scholen komen aandraven! 't Is een Apenspel, die borsten te hooren snakken. Zy zouden wel met Archimedes durven beloven de heele wereld uit zijn harre te doen draaijen. Zy hebben quansuis de Filozofie naar de nieuwe snof geleert, zy hebben van de leering der deeltjes of lichaamtjes gehoort. Ba! zy hebben 't zoo loopende. Van schreeuwen en snoeven is 'er geen gebrek. Maar waagt 'er uw lijf aan, vrienden, zoo gy in 't kort wild besteld wezen. Nog ontmoet men een ander soort van dat volk, zoo hard als beuls. Hunne regels van genezen zijn niet met inkt, maar met galle en bloed geschreven. 't Oud Hollandsch spreekwoord is hun zinne- | |
[pagina 310]
| |
beeld; of snijd of brand, of helpt van kant. Als zy geen artzenymiddel weten, straks willen zy d'er vleishouwers-wijze in vlooijen, branden, en steken, villen, kerven, en afzetten. Niet veel beter zijn zy, die de lijders doen zeggen, gelijk de Roomsche Burgermeester C. Marius eertijds sprak, dat de genezing ondragelijker als de ziekte is; onder welke zulk een t'huis hoort, die alle zieken, zonder onderscheid, by welke hy gehaalt wierd, eerst veel bloed liet aftappen, daar na eenige scherpe darmzuiverende pillen innemen, waar van hy altijd overvloed in zijn zak droeg, en, als hy dus een lijder ter dood toe verzwakt had, gewoon was te zeggen; de Man is mijn, voorspellende, quansuis, dat de man in de eerste acht dagen niet uit zijn bed zou rijzen, en hy, vloekwaarde schurk, ondertussen zijn beulen-geld verdienen. De gierige, nijdige, en laatdunkende zie ik slegts in 't voorbygaan aangeroerd; want daar volgen nog zoo vele met geenzins prijsselijke getuigenissen, dat ik 'er wat lugtig moet doortreên, of hun vuile lugt zou my vervelen. Zie daar, deze eerste bende is alleen van zulke, dien 't in den mond bestorven legt, van alle ziektens te babbelen, 't is een zwaar Scheurbuik: 't is een groote verstopping. Daar meê geven zy de arme menschen wat in 't lijf, luk, raak: en 't geld is verdient. Die andere, die zig om den hoek verschuilen, zijn mannen, waar van gy nooit een vaste wisse uitspraak zult hooren. Irresolus zeggen de Fransche. Naast deze ongestadige hippelaars staan de bedeesde, en die buiten nood bekommerd zijn, der | |
[pagina 311]
| |
mate, dat zy den zieken niet een ziertje meer nog min zouden durven voorschrijven. Maar die daar tegen over staan, die roô trijpneuzen, sommige met een kroesje water des levens, andere met een Alssem-beker in de hand, wat dunkt u van die Geneesheeren? ach, goê liêns, wagt 'er u voor: zy zijn te gevaarlijk, en telos. Ongelukkige, die van hen in de Legers, op de Vloten, in de Gasthuizen, moeten geholpen werden! Wilt gy d'er meer kennen, Boekzaal-lezers, bezie dan ook de Doctoren, die teffens Predikanten zijn. De Heer Goris zal u goed berigt doen; maar laat 'er my buiten. 't Is genoeg, dat ik u aanwijze, waar ze staan. Te weten op de honderdste bladzijde. De zoo genaamde Alchymisten, Paracelsische Stoknarren, die hun zelven Ga naar voetnoot*Adepti noemen, en van dat alvermogend en goudmakend Juweel bezitters roemen te zijn, hebben het zevende hoofddeel voor hun alleen ingeruimd, om daar in te pronk te staan, zoo als zy verdienen. 't Is 'er zoo verre van daan, dat onze Schrijver eenigen den minsten eerbied voor Paracelsus zou hebben, dat hy hem in tegendeel voor een Ga naar voetnoot† suffenden, dronken, ongewijden zot houd, hoewel hy by zijn 's gelijke zoekers, of wereldbedriegers, voor een half Goddelijken Profeet, Man Gods, Werelds-wonder, Ligt des Aardrijks, Vorst der Artsen en Artseny-konst, ja den Grootvorst der verborgentheden, word uitgeblaft. Wat 'er van de bergstoffen, en derzelver loutering, of scheiding waaragtig en proefhoudend | |
[pagina 312]
| |
is, staat hier teffens aangeteekend, zoo wel als de onmogelijkheid van eenige Erts, dat geen goud is, door konst tot wezentlijk goud te veranderen. Sta vast, daar komt een leger schoeljes aan. Zoud gy niet denken, dat die zwierige Hansen, die den kop in dikgekrulde paruiken opsteken, die als Landsheeren en Vorsten gekleed, met een stoet van knegten oppassers en voetjongens voor den dag komen strijken, naauwlijks konnen lezen of schrijven, 'k laat staan in eenige gronden van Geneeskonst bedreven zijn? 't zijn Quakzalvers. Zy komen met zulk een menigte uit Hoogduitschland aanzakken, als de Bedelaars en Schoorsteenvegers uit Savoye. De Heer Goris geeft egter geen verwerpelijke reden, waarom de Hoogduitsche Quakzalvers de onkundigste niet zijn. Die uit Vrankrijk, Itaalje, Engeland, en onzen bodem, gaan zwerven, staan by hem voor de grootste weetnieten te boek. Zy hebben altemaal houte bakkezen, en bedienen zig van des volks onkunde, in spijt van alle wetenschap. Bezie met my dien Mof eens, die daar met een Livrey-knegt agter hem op de stellaadje staat en zwetst: hy heeft een heele kruiwagen van nooden, om zijne Bullen en Getuigenis-brieven van Vorsten, en Koningen, aan te brengen. Papier en Zegels kan men aan sommige Hoven voor goed geld altijd bescharen: dog de meeste van dusdanige schriften zijn valsch. Is 't niet of je den Felpen Ezel Hans Keyen-vresser by Fokkenbroch in half Duitsch en half Wanduitsch hoorde poffen? | |
[pagina 313]
| |
Es ist nich nootig / ir Hern / das ich euch meiner grosser sachen mach bekant /
Want die selbige sunt genoeg verspreit durch diesem ganschen lant /
Uber of iemant meiner konst nich gelauft / ir Hern / da sunt meiner Testimonia / meiner zegelen und breeven.
Der zeiner Keyserlicher Majesteet mit eygener hant hat unterschreven:
Da mit ben ich zu Wittemberg der Medecinen Doctor gepsomoviert /
Om den jenigen den maul su stoppen / der meiner loflicher naam blamiert.
Al genoeg van deze bedriegers en landloopers: laat ons liever weêr tot gewettigde Doctoren keeren Dat Artsen, en die zig met de Artzenykonst bemoeijen, alleenlijk ondernemen zoodanige ziektens te genezen, welke naar menschelijk hulp en uitgedagte konst willen luisteren, mag men nog eeniger mate verschonen, maar dat die groote Albeschikken, dien 't enkel om den gekruisten penning te doen is, als Herkulessen snorken allerley gedrogtelijke ziektens zonder onderscheid de genezen, hoewel de Ondervinding leert, dat sommige qualen ongeneesselijk zijn, dat 's niet te verdragen. Ze willen het gesnoef van Paracelsus navolgen, op wiens grafzark geroemt word, dat hy de Melaatsheid, Voet-jigt, Waterzugt, en andere ongeneesselijke lijfsqualen verdreven heeft. Maar dat zal men den Genees-Heer Goris niet | |
[pagina 314]
| |
wijs maken. Als hebbende, tegen al dat poffen en snorken van de windbrekende blaaskaken, ondervonden, dat Ovidius vaarsje niet dan al te waaragtig is Tollere nodosam nescit Medicina Podagram.
Dat is,
Daar valt geen middel voor te schrijven,
Om knobbel-voetjigt te verdrijven.
Ook stelt hy de genezing van regte Melaatsheid, den Arabieren, Joden, Grieken, en hedensdaagsche Chinezen bekend, zonder wonderwerk, hopeloos; zoo nogtans, dat hy alle schurfde schobbejakken, schoon zy met een Lazary-briefje van de Ga naar voetnoot*Haarlemsche Meesters loopen, voor geen melaatsen houd. De Spaansche pokken, al worden zy hier niet overgeslagen, zal ik voorby gaan, nevens die maats, die in de wekelijksche gedrukte Loopmaren telkens hunne Baden, of Genees-middelen, te koop bieden. Na dit alles, en na 't uitschoffelen van 't leuterwerk zoo der onkundige Artsen, als van andere bedriegers; word eindelijk de waaragtige Geneeskonst in haar aloude eerwaardigheid voorgedragen, en derzelver Lievelingen een vermaning gedaan, dat ze en het oude en het nieuwe leeren kennen, 'k wil zeggen, de Galenische Artzenybereiding niet minder dan de Scheykundige, om uit beiden met oordeel te puuren wat best is: waar toe onze wel-ervarene Schrijver zijn penne in een uitvoerige redenering over de byzondere geneesmiddelen laat uitweiden. | |
[pagina 315]
| |
Hy kon ook niet wel nalaten de wederwaardigheden te vermelden, die den Artsen onder het oeffenen van hun konst geduuriglijk hinder doen. Ze zijn velerley; en hoe verre de Lijders, wederom hoe verre de Genezers zelve, daar van d'oorzaak zijn, is des elfden Hoofddeels inhoud, daar ook een word van 't Ga naar voetnoot*Noodlot te pas komt. Eindelijk worden we geleert, hoe wy voor onze gezondheid behooren zorge te dragen met een goede levens-wijze, en matig gebruik van zaken, die noodig zijn om onze dagen gelukkiglijk door te brengen. Deze Ga naar voetnoot†laatste verhandeling rolt over het voornaamste dat den mensch kan schaden of baten; tijd, plaats, spijs en drank, rust, beweging, slapen, waken, driften en hartstogten, lozingen en opstoppingen, enz. Het Aanhangsel is een beschrijving van zes en dertig waarnemingen van ziektens, en derzelver Artzenymiddelen, door den Schrijver daar tegen aangewend, om alzoo, by wijze van een voorloopertje, zijner byzondere Genees-oeffening eeniger mate rekenschap te geven: terwijl hy voornemens is, een grooter beslag van opmerkingen en bevindingen, waar uit deze weinige genomen zijn, by nader gelegentheid met den druk gemeen te maken. |