| |
| |
| |
Je weet waarom
Het inlevingsvermogen van Ter Braak-biograaf Léon Hanssen
Arjen Fortuin
‘Je moet onderzoeken wat jij van belang vindt en naar je eigen hartstochten luisteren. Met die houding kom je ook als mens het verst. [...] Augustinus zei het al: volg de ingevingen van je hart. Daarmee is een richting gegeven’, verklaarde Léon Hanssen begin 1997 in een interview met Koen Hilberdink in Biografie Bulletin. Hij had op dat moment juist zijn proefschrift Huizinga en de troost van de geschiedenis gepubliceerd en blikte vooruit naar zijn volgende project, de biografie van Menno ter Braak: ‘Bij mijn boek over Ter Braak vind ik dat van wezenlijk belang. Wie zit te wachten op “de” waarheid over Ter Braak zal met mijn boek bedrogen uitkomen. Je kunt als biograaf geen sluitende begroting maken. Je bent geen boekhouder van iemands leven.’
Bijna vijf jaar later is er een tweedelige biografie van in totaal bijna 1300 bladzijden die - in tegenstelling tot Hanssens gemengd ontvangen proefschrift - door de kritiek vrijwel unaniem in de armen is gesloten. En terecht. De ingevingen van zijn hart hebben Hanssen geleid naar een biografie die in diepste wezen hermeneutisch en persoonlijk is. Hanssen heeft het materiaal vergaard en vervolgens al zijn inlevingsvermogen en verbeelding in stelling gebracht om zich voor te stellen hoe Ter Braak in elkaar gezeten moet hebben, hoe hij op zijn omgeving reageerde en waarom hij een einde aan zijn leven maakte.
Want vóór alles is de studie naar het leven van Menno ter Braak een onderzoek naar de achtergronden van diens dood. Zo kun je de vijf jaar geleden gemaakte opmerking over de niet sluitende boekhouding van de biograaf zien: als iemand zelfmoord pleegt en zeker als diegene dat doet op pas 38-jarige leeftijd, dan zijn er onbetaalde rekeningen, dan moet het leven wel losse eindjes bevatten.
In de meest directe zin wordt dat getoond door het briefje waarmee Ter Braak afscheid nam van zijn vrouw, toen zij in de voorkamer van het huis van zijn broer zat, een paar minuten vóór Ter Braak de trap op zou gaan naar de slaapkamer van zijn broer, waar hij - waarschijnlijk met hulp van die broer - door vergiftiging een einde aan zijn leven maakte. Ter Braak schreef:
| |
| |
Ik maak een eind aan mijn
tusschen ons gezegd moet worden, is
gezegd; ik kan niet meer verder gaan.
heb zooveel vrienden gehad,
‘Ik maak een eind aan mijn leven, je weet waarom.’ Denkt hij. Wist Ant Faber werkelijk waarom haar man zelfmoord pleegde? Toen hij haar op die laatste middag vroeg met hem uit het leven te stappen, wist ze wél dat ze dat niet wilde. Léon Hanssen kopieerde de tekst van het afscheidsbriefje in mei 1992 bij Ant Faber thuis en zijn opmerking in het interview met Biografie Bulletin een paar jaar later duidt erop dat hij weet dat hij ook niet moet wíllen weten waarom. Uiteindelijk schrijft hij: ‘Ter Braak zocht niet de dood omdat hij op een lijst van de Duitsers stond, maar omdat het leven onder een Duitse bezetting hem ondraaglijk leek. De bekoring van dit tragische leven is dat we weten dat Ter Braak zijn noodlot had kunnen ontlopen, maar dit niet deed: uit zwakte of polemische trots of door het uiteenvallen van zijn persoonlijkheid.’
| |
Troost
Wie weet dat dit de conclusie van zijn biografie zal zijn, kan maar een ding doen: niet de analyse de boventoon laten voeren, maar al het aanwezige materiaal verzamelen en ordenen en vervolgens een poging doen het zo op te schrijven dat de lezer met de biograaf en met de held kan meevoelen om uiteindelijk de troost te hebben dat hij zich iets bij leven, daden en laatste daad van Ter Braak voor kan stellen. Daarin is Hanssen glansrijk geslaagd: zijn Ter Braak is een man die het al snel moeilijk heeft met zichzelf en zijn omgeving, die door talent en een zeer sterke geest tot grote hoogte weet te komen, maar die uiteindelijk geen weerwoord meer heeft tegen de wereld. Het is moeilijk voor te stellen hoe Hanssen zijn biografie geschreven zou hebben zonder de gesprekken met de weduwe: zij is degene die hem de mogelijkheid gaf dicht op de huid van Ter Braak te zitten. Zo weet de biograaf nu het een en ander over de eerste logeerpartij van de toekomstige mevrouw Ter Braak bij Menno waarop de twee ‘gehuld in feestelijke pyjama's “zacht gevreeën” (...) hebben’.
Belangrijker dan deze erotische verkenningen waren uiteraard de gesprekken over de dood van Ter Braak. Aan de hand van in de eerste plaats de getuigenissen van Ant Faber beschrijft hij de sfeer van verwarring en radeloosheid in huize Ter Braak in de dagen na de Duitse inval. Ter Braak die weet dat hij er eigenlijk een einde aan moet (wil) maken, ook nog geplaagd door berichten over de zeer slechte gezondheid van Eddy du Perron. Ter Braak die op een bepaald moment zelfs halfslachtig met een groepje anderen
| |
| |
naar de haven ging om te ontdekken dat het bedrag dat hij moest betalen voor een boot (f 23.000, -) zo hoog was dat het het overwegen niet echt waard was. Hoe dan ook, hij wilde ‘zolang blijven tot alles afgelopen was’.
Als ze even later in de praktijkkamer van Ter Braaks broer Wim zitten, wil Ter Braak niet naar huis. ‘[...] hij dacht dat als hij de boeken en de poesjes weer zou zien, hij “het” niet meer zou kunnen.’ Van die laatste uren is geen standvastig verhaal meer te maken, moet Hanssen zich gerealiseerd hebben. En als de apotheose niet eenduidig is, zal ook de aanloop zijn kracht uit meerduidigheid moeten putten. Dus volgde Hanssen Ter Braak op de voet en probeerde hij uit alle macht met Ter Braak méé te voelen, hem te begrijpen. In het al genoemde interview had Hanssen het over zijn biografische onderneming als een ontmoeting tussen twee individuen. Een gelijkwaardige ontmoeting is dat niet: de biograaf doet alles wat hij kan om zijn onderwerp te begrijpen, maar vooral om te voelen wat de held voelt. ‘De blik van de biograaf zal altijd vol tranen zijn’, schreef Hanssen in zijn proefschrift Huizinga en de troost van de geschiedenis.
Een zo hermeneutische onderneming, waarbij de held gevangen moet worden in een grotendeels onbepaalde structuur, kan alleen slagen als het de biograaf lukt de lezer mee te slepen in zijn tocht naar het binnenste van zijn held. Dat vraagt vooral stilistische kracht en de reden dat de biografie van Hanssen zo goed is, heeft dan ook alles te maken met het feit dat hij uitstekend schrijft. Met zijn hele hebben en houwen zogezegd, heeft hij zich op Ter Braak gestort. Dat pathetiek hierin om de hoek ligt en hij zich soms wat al te zeer vervoerd van zijn eigen werk raakt, neem je op de koop toe. Ronald Havenaar signaleerde in NRC Handelsblad al de passage over Ter Braaks discipel Hans Gomperts en de mogelijkheid dat homo-erotische spanningen tussen de twee gespeeld zouden hebben. Daar oppert Hanssen uiteindelijk dat Ter Braak wellicht niet de ‘toverstaf’ bezat waarop Gomperts had gehoopt. Maar het aantal melige woordspelingen blijft binnen de perken en in het grootste deel van zijn relaas is Hanssen meeslepend zonder larmoyant te worden.
| |
Leesboeken
Daarbij komt een ander element dat Want alle verlies is winst en Sterven als een
Huwelijksfoto van Menno Ter Braak en Ant Faber, 2 augustus 1933
| |
| |
polemist tot buitengewoon aangename leesboeken maakt, en dat is precies het contrast tussen biograaf en gebiografeerde. Menno ter Braak was - dat is méér dan een mythe - geen schrijver van grote gevoelens. Juist omdat Ter Braak vóór alles zakelijk blijft en omdat Hanssen ruimschoots citeert, houden hun uiteenlopende stijlen elkaar in evenwicht. De heren komen zo tot een interessante, elkaar versterkende wisselwerking. Was Ter Braak een schrijver geweest die zelf een neiging tot pathos had gehad, dan was een zo geschreven biografie waarschijnlijk een soft-emotionele draak
Sils-Maria, Zwitserland, 10 augustus 1933
geworden. Zoals omgekeerd een volledig zakelijke, wetenschappelijke aanpak er waarschijnlijk niet in was geslaagd bij de eenentwintigste-eeuwers de belangstelling voor Ter Braak weer enig leven in te blazen.
Hanssens aanpak heeft zo een buitengewoon geslaagde biografie opgeleverd, maar - om een zegswijze van een beroemde Nederlander om te draaien: elk voordeel heeft zijn nadeel. In deze biografie schuilt het nadeel vooral daarin, dat Hanssen de verdediging van Ter Braak wat al te enthousiast op zich neemt, bijvoorbeeld tegen Gomperts, van wie twee jaar geleden postuum een essay verscheen waarin hij een latente homoseksualiteit van Ter Braak verbond met antisemitische tendensen in diens werk. In zijn eigen evaluatie van die laatste kwestie is Hanssen streng maar fair voor Ter Braak, maar wijlen Gomperts krijgt naast de toverstafpesterij doorlopend kwalificaties als ‘troonpretendent’ naar het hoofd geslingerd, hoewel het afgaande op de beschrijvingen van Hanssen vooral zo was dat Ter Braak Gomperts een aardige discipel vond, zonder dat er nu van een strijd om een ‘troon’ sprake is. Hanssens lust om in naam van zijn held te polemiseren, leidt zo soms tot slordige redeneringen. Zo verwijt hij Gomperts anachronistisch politiek correct denken, omdat die een ‘diepgeworteld racisme’ bij Ter Braak signaleert in diens afkeer van de principiële gelijkheid tussen mensen. Wat het gebruik van de term racisme betreft, heeft hij daarin volkomen gelijk, maar over de inhoud van Gomperts' kritiek (Ter Braak bleef de negentiende-eeuwse positivistische traditie verkiezen boven de democratische idealen van de Franse Revolutie) heeft hij het verder niet. Het is - zeker in de jaren dertig - niet ingewikkeld om redenen te verzinnen die de keuze voor de positivistische traditie laakbaar maken. Ter Braak kende ze ook: zijn resolute strijd tegen Hitler, die volgde op een ingewikkelde worsteling met het fascisme, was een ingewikkelde, zoals Hanssen elders in zijn boek laat zien.
Hanssen is een biograaf die graag naar zichzelf luistert, wat vooral aan het begin
| |
| |
van zijn hoofdstukken soms tot vreemde redeneringen leidt. Neem het begin van het tweede hoofdstuk van Sterven als een polemist: ‘Wie van Ter Braak meent dat hij maar een half leven heeft gehad, aangezien hij het voortijdig afbrak op 38-jarige leeftijd, moet bedenken dat hij in dat halve leven ruimschoots heeft gepresteerd voor een volledig bestaan. Zijn leven was compleet. De intensiteit, de ijver en de energie die hij steeds als vanzelfsprekend bij alles aan de dag legde, wekken de indruk dat hij wist in een kort tijdsbestek een volwaardig bestaan te moeten leven. Wat dat had opgeleverd als hij bijvoorbeeld 76 was geworden, is een overbodige vraag: Ter Braak werd precies oud genoeg om de “iemand” te worden die hij is. Een andere Ter Braak is er niet.’
| |
Cirkelredenering
Hier opent de biograaf eerst het vuur op een denkbeeldige redenering (‘Ter Braak had maar een half leven’), geeft hij zijn held vervolgens een complimentje voor zijn werklust waar hij een speculatie over voorkennis van een kort leven aan toevoegt om af te sluiten met een cirkelredenering (‘Er is geen andere Ter Braak dan de Ter Braak die er was’). Ongetwijfeld heeft Ter Braak als een bezetene gewerkt, maar dat overkomt ook veel mensen die 76 worden. De veronderstelling dat het leven van een 38-jarige ‘compleet’ is, is óf een betekenisloze tautologie, óf een even onzinnige bewering als de veronderstelling dat Ter Braak maar een half leven had. (Als Ter Braak inderdaad pas in 1978 was gestorven, zou het in niemand zijn opgekomen om te verklaren dat dit leven al in 1940 ‘compleet’ was) Waar Hanssen hier op lijkt te zinspelen, is een bewering dat als het leven van Ter Braak in 1940 ‘af’ was, een vervolg niet zo veel meer op zou leveren. Dat sluit aan bij een van de meest overtuigende passages in zijn boek, een heel eind verderop, waar hij duidelijk maakt dat de creatieve energie van Ter Braak in de laatste jaren van diens leven al in belangrijke mate was afgenomen.
Een ander bizar zijpad is het begin van het negende hoofdstuk: ‘De namen van twee Nederlanders hebben een symboolwaarde gekregen als slachtoffer van het nationaal-socialisme: Menno ter Braak en Anne Frank.’ Volgt een korte uiteenzetting over Sils-Maria, het lievelingsoord van Nietzsche in Zwitserland, waar zowel Anne Frank als Menno ter Braak ooit zijn geweest. Anne Frank - als het om symboolwaarde als slachtoffer van het nazisme in Nederland gaat is zij de olifant met wie de muis ter Braak ‘hard stampend’ over de brug loopt - verdwijnt overigens binnen twee regels weer uit het verhaal, zonder dat ooit nog duidelijk wordt waarom Hanssen haar binnengehaald had. Nietzsche keert wel terug: afgaande op het personenregister komen
Het Nietzsche-huis in Sils-Maria
| |
| |
alleen Eddy du Perron en Ant ter Braak-Faber vaker in het boek voor. De verwijzingen naar Nietzsche zijn trouwens wel overtuigend: Hanssen toont mooi hoe Ter Braak zich spiegelde aan de Duitse filosoof en in alles probeerde een Nietzscheaanse polemist te zijn.
Het lijkt Hanssen moeite te kosten anderen in de buurt van zijn held toe te laten. Dat blijkt sterk uit de kwesties rondom de dood van Ter Braak en - vooral - de vraag in hoeverre Ter Braak in directe zin iets te vrezen had van de binnentrekkende bezetter. Het is een kwestie waarover al veel is geschreven en gespeculeerd. Hanssen haalt met zijn zorgvuldige weergave van Ter Braaks gemoedstoestand aan de vooravond van zijn dood eigenlijk al de angel uit die kwestie - hij maakt duidelijk dat Ter Braak geen concrete bedreiging van zijn leven nodig had om dood te willen, maar desondanks doet hij er alles aan om te bewijzen dat er
Overlijdensadvertentie in Het Vaderland
niets aan de hand is.
Welbeschouwd is er één concreet aanknopingspunt, namelijk dat Ant Faber, nadat zij na Menno's zelfmoord thuis kwam, van een buurvrouw hoorde dat een Duitse militair naar ter Braak was komen vragen. Hanssen husselt dit verhaal vervolgens door elkaar met een serie speculatieve opmerkingen van mensen die er eigenlijk niets van hebben kunnen weten, verneemt dat de spelende kinderen van de buurvrouw zich niets dergelijks herinneren, werpt de volgende retorisch bedoelde vraag op: ‘Zouden ze de deur niet hebben geramd of een raam stukgeslagen om binnen te dringen, op zoek naar de bewuste persoon die zich wellicht schuilhield, of op zoek naar belastend materiaal?’ Nee, zou ik zeggen, zo op de eerste dag van de bezetting. Hanssen verwijst de mogelijkheid echter resoluut naar ‘het rijk der fabelen’.
Een gelijksoortige, wat gespannen reactie vertoonde de biograaf in een korte discussie in de brievenrubriek van NRC Handelsblad, waarin werd gemeld dat er in Duitsland een Sondernfahndungsliste bestond waarop de naam van Ter Braak voorkwam. Hanssen betoogde omstandig dat de Duitsers niet van plan waren om Ter Braak op te pakken (daar lijkt het inderdaad op), maar verzuimde de vraag te beantwoorden die de brief impliceerde, namelijk of hij op de hoogte was van het bestaan van de lijst, die in zijn boek niet voorkomt. Met een zakelijker blik had hij eenvoudig kunnen zeggen: interessant, maar ik denk niet dat het een rol heeft gespeeld bij de zelfmoord van ter Braak, nu werd de briefwisseling een vreemd gehakketak.
Begin januari werden Want alle verlies is winst en Sterven als een polemist besproken in de jaarlijkse aan biografieën gewijde uitzending van het televisieprogramma ‘Zeeman met Boeken’, waarbij
| |
| |
Hermans-biograaf Willem Otterspeer zich verrassend, maar niet bijster overtuigend, het meest kritisch toonde. Wel stemden alle aanwezigen (behalve Otterspeer en presentator Michael Zeeman waren dat Bas Heijne en leme van der Poel) overeen in hun oordeel dat het tweede deel van de biografie aanmerkelijk beter is dan het eerste én dat het geheel van 1300 pagina's hoe dan ook te lang is. Daar zit een kern van waarheid in: bij het verschijnen van het eerste deel leek dat boek weliswaar een veel te lange aanloop te hebben, met al veelvuldig aangehaalde verwijzingen naar een boom (de Ginkgo biloba) waarover Goethe een gedicht schreef, maar leek het zich door de geleidelijk steeds verder opgebouwde spanning toch in bijna zijn volle lengte te rechtvaardigen.
Nu het tweede deel er is, en de tien jaren waarin voor Ter Braak vrijwel alles gebeurde dus ook biografisch voor het grijpen liggen, lijkt de lange aanloop inderdaad wat veel van het goede. Het gaat echter wat ver om, zoals in het televisieprogramma werd geopperd, het eerste deel in te korten tot 100 of 50 bladzijden en samen te voegen met het tweede deel. De inlevende methode van Hanssen heeft immers veel tijd nodig: zoals hij de lezers met zijn held méé het moeras in wil trekken, dat lukt niet in 300 bladzijden.
Léon Hanssen, Sterven als een Polemist. Menno ter Braak 1902-1940. Deel II 1930-1940 (Amsterdam, Balans 2001) |
Léon Hanssen, Want alle verlies is winst. Menno ter Braak 1902-1940. Deel I 1902-1930. (Amsterdam, Balans 2000) |
|
|