Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 86
(1971)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |
Het verzet van de bevolking tegen Nederlandse bestuursmaatregelen 1870-1914Ga naar voetnoot*
| |
[pagina 71]
| |
als het Sidoardjose met zijn vele suikerfabrieken, werden de volkshoofden bovendien dikwijls afhankelijk van de ondernemingen die hen door schenkingen, geldleningen of andere transacties aan zich trachtten te bindenGa naar voetnoot4.. Ook deze ontwikkelingen betekenden een vermindering van de mogelijkheden voor de bevolking om haar opvattingen kenbaar te maken. Tegen de achtergrond van deze ontwikkelingen zou ik de opkomst van de hier onder te behandelen verzetsbewegingen willen plaatsen. Ik zal niet het verzet in al zijn aspekten behandelen, maar mij beperken tot verzetsbewegingen op het platteland waarvan eenvoudige boeren deel uitmaakten.
Regelmatig maken de Koloniale Verslagen melding van rustverstoringen, al of niet geleid door een profeet, door een ‘geestdrijver’ zoals hij in officiële stukken soms genoemd wordt. In het Koloniaal Verslag over 1873 lezen wij reeds, hoe in mei van dat jaar een deel van de bevolking in Banjuwangi in Oost-Java misnoegen aan de dag legde over de invoering van de landrente. Samenscholingen in de hoofdplaats namen meer en meer een dreigend karakter aan. De zaak kon echter in de kiem worden gesmoord, nog voor de aankomst van een uit Surabaja gezonden troepenmacht. In augustus van hetzelfde jaar werd een poging tot rustverstoring in het distrikt Tjibarusa in West-Java, door de politie onderdrukt. Het is ondoenlijk om zelfs maar de belangrijkste ordeverstoringen in een kort tijdsbestek de revue te laten passeren, en ik wil dan ook slechts het karakter van die bewegingen nader verduidelijken aan de hand van enige voorbeelden. Snouck Hurgronje onderscheidde, althans voor Java, bewegingen van specifiek Mohammedaanse aard, en die welke meer direkt uit de (Javaanse) volksaard voortkwamen met Hindu-Buddhistische inslag. De eerstgenoemde bewegingen zouden zich weer laten onderscheiden in bewegingen, waarbij de leiders de bevolking de plicht van de heilige oorlog (perang sabil, djihad) tegen niet-Mohammedanen voorhielden, en in bewegingen van eschatologische aard, waarbij de gemoederen in onrust werden gebracht door het als zeer aanstaande voorstellen van opzienbarende gebeurtenissen, welke door de geloofsleer aan het einde der wereld werden geplaatst, zoals de verschijning van een mahdi of ratu adil (rechtvaardige vorst) enz.Ga naar voetnoot5.. Zoals we zullen zien valt er bij verschillende bewegingen van de eerste kategorie geen scherpe grens te trekken tussen een en twee: de figuur die zich de mahdi noemt, verkondigt tevens de heilige oorlog. Verder onderzoek zal ook aantonen, dat de figuur van de ratu adil, i.c. Heru Tjokro, ook verschijnt bij de tweede kategorie van bewegingen, voortkomend uit de Javaanse | |
[pagina 72]
| |
volksaard. Snouck Hurgronjes tweedeling blijkt overigens nuttig te zijn; zij biedt houvast bij het classificeren van de verzetsbewegingen. Van de bewegingen voortkomende uit de Javaanse volksaard is de Samin-beweging ongetwijfeld een zeer belangrijke geweest. Deze beweging is genoemd naar de grondlegger Surontiko of Surosentiko Samin, een boer uit het gehucht Ploso in het dorp Kediren, afdeling Blora - een betrekkelijk onvruchtbare streek aan de Noordoostkust van Midden-Java. Het verzet der Saministen was voornamelijk lijdelijk verzet tegen het betalen van belastingen en het verrichten van desadiensten. De Saministen ontkenden ook het recht van de regering om het sprokkelrecht van de bevolking in de bossen, staatsdomein, te beperken. Lastige vragen van ambtenaren, die de Saministen in laag-Javaans plachten aan te spreken, werden beantwoord met woordspelingen en woordverdraaiingen. De geheime taal der Saministen bevatte veel zinspelingen op de sexuele verhouding tussen man en vrouw, een overblijfsel waarschijnlijk van oude vruchtbaarheidsriten. De agama Adam, zoals Samin zijn leer noemde, bevatte overigens sociale leerstellingen, vooral aansporingen tot het betrachten van deugdzaamheidGa naar voetnoot6.. De opkomst van de beweging dateert van 1890, d.w.z. van enkele jaren na de invoering in 1882 van het hoofdgeld (f 1, - per herendienstplichtig persoon) ter vervanging van bepaalde diensten, die werden afgeschaft. In een streek als Blora betekende de invoering van het hoofdgeld een verzwaring. Er waren slechts beperkte mogelijkheden om geld te verdienen, b.v. bij Europese ondernemingen, terwijl aan de andere kant het boerenbedrijf de boer niet het gehele jaar door arbeid verschafte, zodat de diensten niet zwaar drukten. ‘Goedkope’ diensten werden dus vervangen door ‘duur’, d.w.z. moeilijk te verkrijgen geld. Bij zijn verhoor in 1907 verklaarde Samin dat hij, toen het hoofdgeld werd ingevoerd, het eerste jaar een halve gulden betaalde en het volgende jaar een hele gulden, maar na die tijd niets meer. Tegen het verrichten van desadiensten had Samin geen bezwaar. De opgang van de Samin-beweging kwam na 1900, toen ten behoeve van de welvaartsmaatregelen in naam van de ‘ethische politiek’ vele offers van de bevolking werden gevraagd: in geld, arbeid en ook in bouwgrond. Men heeft tot dusver verondersteld dat de reaktie van de Javaanse bevolking op de ‘ethische politiek’ er een was van nostalgie. De Samin-beweging werd door verschillende schrijvers geïnterpreteerd als uiting van ‘heimwee naar de goede oude tijd’, als de wens om met rust | |
[pagina 73]
| |
te worden gelatenGa naar voetnoot7.. Deze interpretatie impliceert dat het Javaanse volk negatief reageerde op modernisatieGa naar voetnoot8.. Men verliest hierbij dan echter uit het oog dat een belangrijk deel van de welvaartsplannen door de bevolking zelf moest worden betaald en de heffingen daarvoor in een arme, nogal onvruchtbare streek zwaar op haar drukten. Het rapport van assistent-resident Jasper, die op last van de regering een onderzoek instelde naar de Samin-bewegingGa naar voetnoot9., laat zien dat men bij de uitvoering van de op zich zelf goed bedoelde maatregelen ternauwernood rekening hield met de lokale omstandigheden, ook in gebieden waar reeds gebrek bestond aan vruchtbare grond. Zo zonderde men desagronden af ten behoeve van de onderwijzers en anderen, wier bezoldiging gedeeltelijk door de bevolking werd betaald, om er opbrengsten uit te krijgen bestemd voor desakassen, enz. Kan men verwachten dat de bevolking offers zou willen brengen voor het bouwen van desaraadhuizen als de dorpsbevolking daar alleen bij elkaar kon komen om er de bevelen van het dorpshoofd in ontvangst te nemen? Zachte dwang of openlijk bevel (perintah keras) waren veelal het middel om de bevolking datgene te laten doen wat het bestuur nodig achtte. Merkwaardig is ook de maatregel van een overijverige controleur, die grote sommen geld uit de desakassen liet uitgeven om voor elk erf in zijn ressort een naambord, bevattende de namen van alle erfbewoners, te laten schilderen. Een luxe, daar slechts weinige dorpsbewoners dat naambord zouden hebben kunnen lezen. ‘Ons bestuur in Indië is meer dan vaderlijk, om niet te zeggen uiterst bemoeiziek’, schreef Snouck Hurgronje reeds. Een destijds door het Nederlandse bestuur hoog gewaardeerd resident zei hem eens, dat hij niet verbaasd zou opzien, wanneer hij in een of ander gewest bij voorkeur vastgesteld vond, op welke tijden en plaatsen de Inlandse bevolking haar natuurlijke behoeften behoorde te bevredigen, op straffe van enige dagen ten arbeidsstelling.... De bedoelingen der elkander meestal snel afwisselende bestuurders verschilden zo zeer, dat de afwisseling der knellende voorschriften de bevolking soms radeloos maakte, aldus Snouck HurgronjeGa naar voetnoot10.. Zo toegepast, moesten de goed bedoelde welvaartsmaatregelen na 1900 wel verzet opwekken en dat verzet kwam van de beste en ijverigste boeren, want dat waren de Saministen. In 1890 was aan het Nederlandse bestuur slechts een vijftal Saministen bekend; in 1907 was hun aantal gestegen tot ruim 3000. In dat jaar reageerde het bestuur in paniek op het gerucht dat op 1 maart van hetzelfde jaar een opstand zou uitbreken. Samin en zijn naaste medewerkers werden gevangen genomen en verbannen. Doch er kwamen nieuwe leiders, en de beweging wist zich te handhaven. | |
[pagina 74]
| |
Voor een ander type verzetsbeweging gaan wij naar het Sidoardjose, een vruchtbare streek in Oost-Java met vele suikerfabrieken. Vroeg in de morgen van 27 mei 1904, op de Moslimse feestdag Maulud ter herinnering aan Mohammeds geboorte werd het Nederlandse bestuur opgeschrikt door het bericht dat zich op betrekkelijk korte afstand van de hoofdplaats Sidoardjo, in het dorp Keboanpasar in het distrikt Gedangan een oproerige bende had verzameld, gereed om tegen het gezag in het algemeen en in het bijzonder tegen de heerschappij der Europeanen te strijden. Een aangroeiende menigte van een veertigtal in het wit geklede Javanen had zich om een in een rijstveld geplante vlag met een wimpel van droge bananenbladeren geschaard en zou, naar werd bericht, optrekken naar de suikerfabriek Sruni om daar alle Europeanen te vermoorden. De leider van de opstand was een totdusver voor het bestuur onbekende godsdienstleraar uit het dorp Sumentoro van het aangrenzende distrikt Krian, kiaji Kasan Mukmin, die zich gereed zou maken tot de heilige oorlog tegen het ongelovig gezag. Kasan Mukmin noemde zich Imam Sultan Mahdi, bode van Allah en vervanger van de gezant Gods, die volgens Moslemse opvattingen een heilstaat op aarde zou stichten. Kasan Mukmin verweet het Nederlandse koloniale bewind schending van graven bij de aanleg van de stoomtramweg Sepandjang-Krian, de aanleg van een drinkwaterleiding naar de hoofdplaats Surabaja waarmee onrein water (banju serani) werd aangevoerd, en verkoop van voor de gezondheid nadelig of eveneens met onreine bestanddelen vermengd zout, en vooral willekeur ten aanzien van de grond. Hierbij doelde hij op de enkele maanden tevoren ingevoerde vervroegde bevloeiing van de gronden bestemd voor de rietaanplant, waardoor aan de bevolking voor duizenden guldens schade zou zijn toegebracht, doordat de te velde staande gewassen moesten worden vernield of verwijderd. Kiaji Kasan Mukmin klaagde voorts over het feit dat grond aan de beplanting met inheemse gewassen werd onttrokken door de grondverhuur aan de suikerfabrieken en laakte tenslotte de zware druk van de landrente. De gunstige economische mogelijkheden in het vruchtbare Sidoardjose in aanmerking nemend concludeerde de toenmalige directeur van Binnenlands Bestuur D.F.W. van Rees dat de door kiaji Kasan Mukmin aangevoerde grieven slechts waren aangevoerd om de grote massa van boeren in beweging te krijgen. De opstand was zijns inziens in werkelijkheid een uiting van religieus fanatisme geweest. Bij zijn godsdienstig verzet zou de kiaji echter geen zelfstandige figuur zijn geweest. Hij zou tot verzet zijn aangespoord door het geschorste distriktshoofd van Bulang, die de kiaji gebruikte in zijn intriges tegen de regent van SidoardjoGa naar voetnoot11.. De opstande- | |
[pagina 75]
| |
lingen echter, aangevoerd door Kasan Mukmin en primitief bewapend met slag- en stootwapens, vormden geen partij voor de vanuit Surabaja gezonden militairen. Eén détachement was voldoende om de opstandelingen reeds op de eerste dag van hun verzet een beslissende slag toe te brengen. De opstandelingen verloren bij hun verzet 38 doden, waaronder kiaji Kasan Mukmin zelf, 22 werden gewond van wie naderhand nog een zestal overleed. Verzetsbewegingen zoals die in het Sidoardjose kwamen ook buiten Java voor. In 1910 werd in Djambi beroering gewekt door het optreden van Alam Bidar, een jongeling met bovennatuurlijke gaven, een orang keramat. Ook hij noemde zich Imam Mahdi, hiertoe aangezet door de dukun (wonderdokter) van Tanah Birah. In Djambi drukten de herendiensten zwaar en in zijn dorp en de naaste omgeving kreeg Alam Bidar grote aanhang. Het gerucht deed de ronde dat de Nederlanders niet lang meer in Djambi zouden blijven. De wegen zouden niet meer onderhouden hoeven te worden, de herendiensten zouden worden afgeschaft en de belastingen zouden tot het verleden behoren. Maar nog voor Alam Bidar begonnen was de heilige oorlog te prediken werd hij door soldaten, die jacht op hem maakten omdat hij een geweer bezat, gevonden en gesommeerd om zich over te geven; toen hij weigerde en enkele schoten loste, schoten ze hem neer. In 1912 werd de Sarekat Islam opgericht door Indonesische handelaren die zich tegen de concurrentie van de Chinese kooplieden wilden beschermen. Maar al spoedig trok de beweging een totaal andere aanhang. In Zuid-Sumatra, in Benkulen vooral, meldden zich vele nieuwe leden. Men zag hen zelfs in grote aantallen naar de hoofdplaats trekken om zich te melden. Wat hen in de eerste plaats bewoog was de verwachting van belastingen en herendiensten te worden vrijgesteldGa naar voetnoot12.. Zij baseerden deze hoop op het plan van het bestuur van de Sarekat Islam om de vereniging te exploiteren als een handelsonderneming; een deel van de te betalen winst zou aan de toegetreden leden worden uitbetaald om belasting te betalen en de herendiensten af te kopen. De zaak liep echter op een mislukking uit. Een doelmatige handelsvereniging kwam niet tot stand. Bij vele verenigingen die tot de Sarekat Islam behoorden, ontbrak een nauwkeurige boekhouding. In 1914 werd de belasting verzwaardGa naar voetnoot13.. De situatie was niet meer te redden. Tegen de wil van de plaatselijke leiders van de Sarekat Islam in brak de bevolking in opstand uit: de Djambi-opstand van 1916 waar bij de militaire acties alleen al 400 doden onder de bevolking vielen. | |
[pagina 76]
| |
Hoe kunnen wij bovengenoemde bewegingen vanuit een meer theoretisch gezichtspunt beschouwen? Volgens Sartono Kartodirdjo zouden de opstanden op Java de volgende kenmerken gemeen hebben: they were traditional, local or regional, and shortlived. As social movements they all lacked modern features such as organization, modern ideologies, and nation-wide agitation. Most of the peasant uprisings were local and disconnected. The peasants did not know what they were fighting for; they had a vague desire to overthrow the government, but did not feel consciously that they were taking part in a social revolutionary movement. There was certainly no realism in the aim professed by the rebels. It is very likely that even the leaders lacked the understanding of politics to make realistic plans in the event of succes. These risings were therefore doomed to failure and the same tragic sequel of repressions followed all the outbreaks. The suicidal nature of peasant revolts in Java is inherent in the magico-religious form in which their strivings were expressed. Here we come across the real difference between these and modern, political movements with their secular ideology and effective organizational devicesGa naar voetnoot14..
Toetsen we Sartonos beschouwingen aan ons feitenmateriaal dan blijkt allereerst, dat Sartonos opmerking betreffende de kortstondige levensduur van de opstanden niet altijd opgaat. Sartono heeft eigenlijk zijn bevindingen over de Tjilegon-opstand, onderwerp van zijn onderzoek, gegeneraliseerd. Hij heeft geen rekening gehouden met bewegingen van het Samin-type. Door zich te beperken tot lijdelijk verzet, handhaafde de Samin-beweging zich gedurende de koloniale periode, en ook daarna. Verder onderzoek zal aantonen, inhoeverre de Samin beweging, door Benda en Castles terecht ‘one of the longest-living social phenomena in modern Javanese history’ genoemdGa naar voetnoot15., in dit opzicht uniek is geweest in de Indonesische geschiedenis, en of niet meer bewegingen een respektabele levensduur hebben gehad, zij het minder langGa naar voetnoot16.. Verzetsbewegingen plegen door het koloniale bestuur te worden verpletterd, wanneer zij overgaan tot gewapend verzet - in het bijzonder wanneer zij de djihad of heilige oorlog afkondigen. Gewone boeren zullen dit meesal niet doen. Om een heilige oorlog af te kondigen moet men over de nodige godsdienstige kennis beschikken en/of een ingewijde zijn in de geheime wetenschappen, d.w.z. de leer der onkwetsbaarheid kunnen onderwijzen. Een gewone boer heeft deze kennis niet. Hij kan haar natuurlijk leren, | |
[pagina 77]
| |
maar dat is verre van eenvoudig. Bij dergelijke bewegingen zien wij dan ook, dat de leiding meestal van het begin af aan maar soms pas in een later stadium in handen kwam van godsdienstonderwijzers, of ingewijden in de geheime wetenschappen - de gurus ilmu (zoals kiaji Kasan Mukmin er een was). In dit geval bestaat de kans, dat de leiders van de opstand gebruik maakten van onder de boeren levende grieven en hen zo mobiliseerden, maar in wezen belangen van hun eigen groep of van zich zelf begunstigden (b.v. de verkoop van toverformules, amuletten en dergelijke kan een lucratieve bron van inkomsten zijn). Eigenlijk kunnen wij met onze kritische opmerkingen bij het overigens verdienstelijke werk van Sartono reeds beginnen bij de titel: The Peasants' Revolt of Banten in 1888. Bij een boerenopstand denken wij toch in de eerste plaats aan een opstand van, en ook geleid door boeren. Dit was slechts gedeeltelijk het geval bij de Tjilegon opstand. Er waren wel ontevreden boeren, maar de opstand werd geheel georganiseerd en geleid door leiders van de mystieke Moslem broederschappen, i.c. de Kadiriah sekte; zonder hun aandeel zou er misschien niet eens een opstand zijn geweest. Sartono voelt ook wel aan dat zijn benaming ‘peasants revolt’ nadere toelichting behoeft: It does not denote that the participants are exclusively peasants. Throughout the history of peasant rebellions, the rebel leaders were very rarely ordinary peasants. They belonged to wealthier or more eminent groups of rural inhabitants, and were religious leaders, members of the old nobility or people belonging to the rural gentry... Peasants furnished the numerical strength in the movements, but the organizing leadership was in the hands of the rural eliteGa naar voetnoot17..
De Samin beweging was een organisatie van boeren welke ook geheel door boeren werd geleid. Bij deze beweging is het leiderschap nooit in handen geweest van nietboeren. In 1914 had het lijdelijk verzet der Samins zijn hoogtepunt bereikt, en sloeg het hier en daar over in aktief verzet. Enige Samins in het dorp Larangan, afdeling Pati, weigerden hun landrente te voldoen en voor het regentschapsgerecht te verschijnen. Zij vielen het dorpshoofd aan, verwondden hem, en raakten slaags met een naar Larangan gezonden politiemacht. Met recht kunnen we hier spreken van gewapend boerenverzet. Duidelijk blijkt hier, dat Sartono het aandeel van gewone boeren bij opstanden heeft onderschat. Volgens Sartono zou het verzet van de Indonesische bewegingen die een ‘heilige oorlog’ verkondigden tot mislukking zijn gedoemd, doordat zij geheel vertrouwden ‘on supernatural forces and operated along mystico-magical lines’Ga naar voetnoot18.. Sartono doelt hierbij vooral op het geloof in de onkwetsbaarheid bij de opstandelingen. Dit aspekt van de Indonesische verzetsbewegingen is mijns inziens echter niet de voornaamste reden geweest voor hun falen. De mens is nog nergens een dermate ratio- | |
[pagina 78]
| |
neel wezen geworden dat hij het bij hachelijke ondernemingen, waarvan leven en dood afhangen, meent te kunnen stellen zonder bovennatuurlijke middelen. Westerse piloten vlogen gedurende de wereldoorlogen met hun mascottes in hun gevechtsvliegtuigen. Op dezelfde wijze vecht vandaag nog de Cambodjaanse soldaat met een Buddhistisch talisman, die hem bescherming moet geven tegen kogelsGa naar voetnoot19.. Beslissend voor de afloop van elk gewapend optreden is niet dit geloof in een talisman, maar de kwaliteit van de wapens die men hanteert. De Indonesische verzetsbewegingen beschikten doorgaans slechts over eenvoudige slag- en stootwapens. Bij Alam Bidar zagen wij het gebruik van een geweer, een defekte voorlader welke hij met de hulp van een handige knutselaar in orde wist te maken. Maar vuurwapens waren duur en uitsluitend te krijgen via de wapenhandel, die overwegend in Europese handen was. Bovendien zou een verzetsbeweging die vuurwapens gebruikte - men zou daarmee immers hebben moeten oefenen - spoedig zijn ontdekt. Met hun primitieve bewapening waren de Indonesische verzetsbewegingen geen partij voor de koloniale troepen. De voornaamste reden voor hun nederlagen lag hier. Zonder het geloof in hun onkwetsbaarheid zou het de opstandelingen aan moed hebben ontbroken om tot de aanval over te gaan; er werd dank zij dat geloof in hun onkwetsbaarheid verzet geboden. De meestal in het witte doodskleed gestoken, met de kreet sabil allah tot de aanval overgaande, nauwelijks bewapende opstandelingen lieten toch niet na indruk te maken op de koloniale autoriteiten. ‘Hoewel de bloedige afloop ten zeerste moet betreurd worden is m.i. eene andere oplossing in de gegeven omstandigheden niet mogelijk geweest’ - schreef de assistentresident Th.A. Smulders n.a.v. de opstand in SidoardjoGa naar voetnoot20.. ‘Ieder, die de fanatieke bende slechts met kapmessen, sabels e.d. tegen de met geweren gewapende soldaten heeft zien instormen, zal dit gevoelen met mij delen... Zelfs na hunne verwonding deden sommigen nog pogingen tot verzet, zoodat het raadzaam werd geoordeeld hen te binden. Een der gekwetsten zelfs richtte zich op en viel het distrikshoofd van Gedangan aan, toen deze onder de lijken en gewonden naar den aanvoerder der bende zocht’Ga naar voetnoot21.. Natuurlijk was dit soort verzet niet in staat het Nederlands koloniale gezag omver te werpen of zelfs maar aan het wankelen te brengen. Maar het was toch wel voldoende om hervormingen af te dwingen in het koloniale beleid, op die punten welke door de bevolking als drukkend werden ervaren. Elke opstand had tenminste tot gevolg dat er een onderzoek werd ingesteld, waarbij naderhand getracht werd aan rechtmatig bevonden grieven enigszins tegemoet te komen. Het offer van de eenvoudige dorpsbewoners, die het leven lieten bij hun verzet, was zodoende niet geheel vergeefs geweest. |
|