Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 59
(1938)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bezoekreis van Hendrik Berents Hulshoff aan de Doopsgezinde Gemeenten der oude Vlamingen in Pruisen en Polen in 1719.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en stond als ‘Oudste’ in hoog aanzien bij die Doopsgezinden, die zich de Oude Vlamingen noemden. Deze Oudsten, opzieners of bisschoppen, hadden een grooten invloed. In tegenstelling tot de leeraren en diakenen, wier werkkring binnen een bepaalde gemeente lag, strekte hun geestelijk gezag zich uit over een groot gebied, hetwelk zij op gezette tijden bereisden om toezicht te houden op de leer en het leven van leeraren en gemeenteleden, om te prediken, doop en avondmaal te bedienen en de voetwassching te verrichten. In deze functie maakte Hendrik Berents de reis naar Pruissen en Polen. Hij had vijf broers, van wie Arend Berents hem vergezelde en van wie hij er drie, die hij met name noemt, op deze reis bezocht: Jan te Middelstum, Gerrit te Appingedam en Abraham te Groningen. Tot zijn beschikking kreeg hij de gegevens, die één van zijn voorgangers, vermoedelijk Ale DerksGa naar voetnoot1), Oudste der Oude Vlamingen te Groningen, op diens dienstreis naar Polen heeft verzameld. Deze heeft op fol. 1-14 van het handschrift eerst een aanteekening gemaakt over Poolsch geld, dan heel uitvoerig de reisroute naar Danzig over land en van Danzig naar Schwetz beschreven en vervolgens een naamlijst gegeven van de gezinnen der Oude Vlamingen, die hij had bezochtGa naar voetnoot2). Hij deelt mede, dat er twee hoofdwegen naar Danzig leiden, 1o. van Amsterdam-Apeldoorn-Deventer-Delden-Bentheim -Osnabrück - Hannover - Maagdeburg - Berlijn-Barnou-Koslijn naar Danzig en 2o. van Amsterdam over Deventer-Almelo-Nordhorn-Bremen - Hamburg - Rostock - Danzig. Hij geeft de tusschenliggende pleisterplaatsen aan, met telkens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den afstand in mijlen, en vermeldt de logementen, waar overnacht kon worden. De reis over land was voor Hendrik Berents het meest aangewezen. Hij heeft uitgerekend, dat de reis van Amsterdam naar Dantzig over land 135 mijlen bedroeg, de zeereis echter 203 mijlen. Toch heeft hij de veel langere reis over zee gekozen, denkelijk omdat de Zweedsche legerbenden Noord-Duitschland onveilig maakten, daar in 1719 nog de Noorsche oorlog woedde. Op zijn terugreis, die hij wel over land maakte, vertelt hij bij zijn bezoek aan Altona bij Hamburg, ‘hoe 't daer nog vervallen lag van 't afbranden, dat de Sweeden daar gedaan hadden’. Het wordt een omslachtige en langdurige reis, die niet minder dan 84 dagen heeft geduurd. Vertrek uit Borne 22 Mei, Groningen 23 Mei-4 Juni, over Dokkum, Leeuwarden, Harlingen naar Vlieland, waar zij 15 Juni scheep gaan, Dantzig 30 Juni-3 Juli; plaats van bestemming zijn de nederzettingen aan de Weichsel in de buurt van Schwetz en Culm, waar zij 4 Juli aankomen en tot 29 Juli verblijven. Terugreis over Danzig (2 Augustus), Berlijn, Hamburg, Bremen, behouden thuiskomst 14 Augustus. Om de bedoeling en de beteekenis van deze reis te kunnen begrijpen, is het noodig na te gaan, welke groepen van Doopsgezinden er te Danzig en aan de Weichsel woonden, hoe hun onderlinge verhouding en hun betrekking tot de Doopsgezinden in Nederland was. Daarvoor geeft het reisboek van Hendrik Berents een belangrijke bijdrage. Mej. Felicia Szper, geboren te Warschau, die in 1913 aan de Amsterdamsche Universiteit is gepromoveerd op het proefschrift: Nederlandsche nederzettingen in West-Pruisen gedurende den Poolschen tijd, heeft dit handschrift niet gekend. Vooral voor het 8ste hoofdstuk: De godsdienst der Nederlandsche kolonisten, had zij er vele gegevens uit kunnen putten. In Danzig en omgeving waren bloeiende gemeentenGa naar voetnoot1), die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
echter een andere richting waren toegedaan dan Hendrik Berents vertegenwoordigde. Van veel belang zijn een drietal losse aanteekeningen achterin, op fol. 14 verso en fol. 1 recto van het handschrift. Hij zegt: ‘De vrienden tot Dansik en op Schotlandt, die men daar de KlerkenGa naar voetnoot1) en hier Huijskopers noemt, hebben haar gemeenten als volgt: tot Dansig en op Schotlandt een groote gemeente; in 't Groot Warder een besonder groote gemeente, wel van 1000 à 1100 broeders en zusters; in Elbink een gemeente, maar niet heel groot, in Heijbode ook soo. Tot Amsterdam, Lantsmeer, Rotterdam, Beijerlandt, in den Bril wonen ook eenige, dog weijnig.’ Als leidslieden worden door Hendrik Berents genoemd: ‘Tot Dantzik: Jan van Hoek. - IJsaäk de Veer, een dienaar van de Klerken. - Cornelis Goossens. - Hans Janssen, mede een dienaar. - Op 't Schotland buijten Dantzik, worden hijr meen ik Huijskoopers genoemd, Anthoonij Janssen, een oudste. - Derk Janssen, sijn broer. - Hindrik Weeke. - Hindrik Wilken. - Merten Eeken, een diaken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van J. van Hoeks gemeente. - Van Duijren, een oudste. - Jan Donner, dienaar. - Hans Rienties, een doopsgezinde voerman.’Ga naar voetnoot1) ‘De outste van de Huijskopers tot Amsterdam heet Adriaan van Gammeren, woont op de Voorburgwal, tegenover de Nieuwe Kerk bij den Dam’.Ga naar voetnoot2) Deze Klerken of Huiskoopers in Holland beschouwden de Danziger gemeente als hun moedergemeente. Toen hun Oudste Adriaan van Gammeren in 1725 stierf, richtten de ‘Danziger’ gemeenten te Amsterdam en te Rotterdam het verzoek aan de broeders te Danzig om in diens opengevallen plaats een van hun Oudsten te zenden. Daar in de gemeenten te Elbing en te Warder niemand voor deze post geschikt was, werd te Danzig besloten door het lot een der dienstdoende leeraren aan te wijzen. Het lot trof den bovengenoemden Dirk Janssen. Deze reisde met zijn gezin 7 September 1725 naar Amsterdam. Toen zijn broer Anthony een maand later stierf, waren er velen in de gemeente, die hem terstond wilden terugroepen. Hij bleef echter acht jaren te Amsterdam en keerde 1 November 1733 naar Danzig terug. Hier was intusschen de zooevenvermelde Isaäc de Veer tot Oudste gekozenGa naar voetnoot3). Hendrik Berents stond met de Oudsten te Danzig en in Schotland op goeden voet. Zoodra hij aan wal was gekomen, was zijn eerste gang naar den Oudste Jan van Hoek, die hem zijn diensten aanbood, ‘hadden wij gelt van noden, hij wilde ons genoeg op credijt verschieten’. Denzelfden avond nog bracht hij een bezoek bij den Oudste Anthony Janssen op Schotland, die hem ongemeen vriendelijk ontving en niet wilde toestaan, dat hij bij iemand anders zijn intrek zou nemen. Niettegenstaande de goede verstandhouding vroeg geen van beiden hem om een predikbeurt te vervullen, den doop of het avondmaal te bedienen; hij werd zelfs niet uitgenoodigd tot de avondmaalsviering, hoe gaarne hij die ook had willen bijwonen. ‘Sondag den 2 souden dese vrienden eenigheijdt houden (d.w.z. het avondmaal vieren), daar ik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van natuijrswegen wel toe genegen was om eens te hooren en te sien haar manier van doen in dese zaak, maar hadde evenwel bij mij selven om reden geen vrijheijdt om te doen, de vrienden versogten ook sulks niet, want sij, sooals 't mij voorkomt, ook in geen ander vergaderingen gaan, soodat wij dese voormiddag in huijs met lijtsaamheijdt weer versleten.’ In de gemeenten aan de Weichsel wordt hij echter als geestelijk leidsman ingehaald. Telkens en telkens weer moet hij er den predikdienst waarnemen; 31 doopelingen moet hij aannemen; hij leidt de verkiezing van twee dienaars in 't Woord; hij zorgt, dat de tegen broeder Hans Voet ingebrachte bezwaren behandeld en tot aller genoegen uit den weg worden geruimd; hij moet de avondmaaldienst leiden en de voetwassching verrichten. Hun groote blijdschap bij zijn komst, hun teedere aanhankelijkheid en dankbaarheid tijdens zijn verblijf, hun ontroerende droefheid bij zijn vertrek is alleen daardoor te verklaren, dat zij niemand hadden, die deze kerkelijke bedieningen bij hen vervulde. Men vraagt zich af, waarom de beide Danziger gemeenten deze verlaten schapen niet onder hun hoede namen. De afstand van meer dan een dagreis kan een bezwaar zijn geweest. Volgens de gegevens van Ale Derks in het reisboek van Hendrik Berents was er op de Groep (Die Gruppe), dus op korten afstand, een tamelijk groote gemeente van Doopsgezinden ‘van de vrinde van Van Hoek’, die omtrent honderd huisgezinnen telde, met vijf dienaars in 't Woord en vier diakenen. Deze vijf dienaars in 't Woord: Davyt Schreeder, Ysaäk Schreeder, Sacharias KerberGa naar voetnoot1), Davit Blok en Adryaan Derkx, waren echter van dezelfde richting als de gemeente van Jan van Hoek te Danzig. Hebben zij daarom de door Hendrik Berents bezochte Doopsgezinden gemeden? Op grond van de pachtcontracten, die zij in het Staatsarchief te Warschau heeft gevonden, toont Mejuffrouw Szper aan, dat er niet alleen in de Weichseldelta, maar ook langs den geheelen benedenloop van den Weichsel nederzettingen van Nederlandsche Doopsgezinden zijn geweest. Zij waren uitnemende kolonisten, daar zij de kunst verstonden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om de landerijen langs de rivier door dijken, kanalen en windmolens droog te leggen en in cultuur te brengen. Daardoor waren zij in staat om van die gronden een veel hoogere pacht op te brengen dan de inheemsche boeren. Dat is de reden, waarom de pachtheeren hen lokten en ondanks het verzet der kerkelijke overheid hun die gronden in pacht gaven. Ook de door Hendrik Berents bezochte Doopsgezinden waren pachtboeren. Hoe komt het nu, dat juist deze groep tusschen Schwetz en Culm contact heeft gezocht met de Doopsgezinden in Groningen en in Twenthe? Zoowel deze als gene worden met den naam van Oude Vlamingen aangeduid. De titel op het omslag van Hendrik Berents' reisverhaal luidt: ‘Rondreise in alle gemeenten der Oude Vlamingen in Pruissen en Polen’. Vergelijkt men ‘Den Staat der Doopsgezinde gemeenten in de Nederlanden en in Oost-Friesland, behoorende tot de Societeit der Oude Vlamingen te Groningen, in het jaar 1710 opgemaakt door Hendrik Berents’ en afgedrukt achter in het Jaarboekje voor de Doopsgezinde gemeenten in de Nederlanden van 1838 en 1839, dan blijkt, dat deze Oud-Vlaamsche gemeenten bijna alle in het Oosten van ons land, in Groningen, Friesland en Overijssel zijn gelegen. Afgaande op den term ‘Oud-Vlamingen’ is men geneigd aan afstammelingen van Vlamingen te denken, die, zooals bekend is, bij het begin van den Opstand in grooten getale naar het Noorden zijn gevlucht. Volgens Blaupot ten Cate hebben een gedeelte van hen zich als wevers in Twenthe gevestigd; met instemming verwijst hij naar een geschrift van P. Beets, omstreeks 1750 leeraar bij de Doopsgezinden te Almelo, volgens hetwelk tusschen 1520 en 1530 vele Doopsgezinden uit Brabant en Vlaanderen in Overijssel en vooral in Twenthe zijn gekomen en toen hier en daar, bijvoorbeeld te Almelo, Enschede, Borne, Hengelo, weefstoelen hebben opgericht. Zoo is volgens hem de familie Warnaars of Warnars te Almelo oorspronkelijk uit Vlaanderen en heeft van daar de linnenfabriek te Almelo gebrachtGa naar voetnoot1). Wanneer men aanneemt, dat een ander gedeelte naar Pruisen en Polen is getrokken, zou tevens worden verklaard, waarom de Doopsgezinden aldaar zulke nauwe betrekkingen met de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geloofsgenooten in het Oosten van ons land hebben onderhouden. Wat Twenthe betreft, pleit tegen deze onderstelling, dat de Doopsgezinde families, die de grondleggers der Twentsche industrie zijn geweest, inheemsche namen dragen, bijvoorbeeld Bavink, Blenken, Blijdenstein, Bussemaker, Van Calcar, Ten Cate, Van Delden, Hofkes, Ter Horst, Hulshoff, Nijhoff en Stenvers. Wat de Doopsgezinden aan de Weichsel betreft, de door Ale Derks, en de door Hendrik Berents opgestelde naamlijsten van bezochte gezinnen, vooral de daarin medegedeelde voornamen, wijzen niet naar Vlaanderen, maar naar Waterland en naar Noord-Holland. De term Oude Vlamingen te verklaren is niet gemakkelijk. Toen door de bittere vervolging in het Zuiden vele Vlamingen van 1560 af naar het Noorden de wijk namen en zich vooral in Friesland vestigden, ontstond daar een heftige tweespalt, die wordt aangeduid als de strijd tusschen de Friezen en de Vlamingen. De diepere grond van deze twisten is volgens Kühler de vraag, of het zwaartepunt van het godsdienstig leven ligt bij de geloovigen zelf dan wel bij de gemeente en haar leidersGa naar voetnoot1). Deze tegenstelling werd echter vertroebeld door bijkomstigheden als verschil in nationaliteit en heerschzucht der Oudsten, die elkaar de hegemonie betwistten. Vooral door toedoen van den Danziger Oudste Dirk Philips sloten de gemeenten in Noord-Duitschland zich bij de Vlamingen aan. Hij koos voor hen partij in zijn in 1567 verschenen geschrift, getiteld: ‘Een cort doch grondtlick verhael van den twistigen handel en de onschriftmatigen oordeel dat in Friesland over sommighen die men de Vlamingen noemt ghegeven is’. Friezen en Vlamingen vormden twee broederschappen, die elk een rechter- en een linkervleugel hadden. Er ontstonden telkens nieuwe scheuringen. Zoo splitsten zich de Vlamingen in twee partijen, in de mildere richting der Jonge Vlamingen, die kortweg Vlamingen worden genoemd en in de strengere richting der Oude Vlamingen, die de hoogheid en zuiverheid der gemeente als Gods gemeente strenger handhaafden en aan alle ouderwetsche regelen en gebruiken stipt vasthielden. Deze scheidden zich in het begin der 17e eeuw in Groninger en in Danziger | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oude Vlamingen (ook Huiskoopers of Klerken genoemd). Het onderscheid lag in de voetwassching, die de eersten in een godsdienstoefening en dan alle leden aan elkander bedienden; bij de laatsten deed men dit alleen aan oudsten bij bezoeken, dus in de eigen woningGa naar voetnoot1). In Borne, dat tot de Groninger groep der Oude Vlamingen behoorde, geschiedde de voetwassching nog in het begin der 19de eeuw; na het avondmaal vulde men eenige ‘kuiventjes’ (kuipjes met witte randen) met lauw water en zette die met een doek erbij hier en daar in de kerk neer. Twee aan twee, zooals men naast elkaar zat, wiesch men dan elkaar de voeten, aanzienlijken en geringenGa naar voetnoot2). In den tijd van Hendrik Berents zijn de scheidsmuren tusschen de verschillende partijen nagenoeg vervallen. Van de Doopsgezinden op Schotland, wier Oudste Anthony Jansen was, zegt hij o.a. ‘Dese vrienden in 't generaal bewijsen ons ongemeene groote vrientschap. De mans zijn ons in kledinge en baarden seer gelijk, maar de vrouwen sijn wat anders gekleedt; komen met haar geloofsbelijdenissen en order vrij wel met ons overeen’. Hoewel hij behoorde tot de Oude Vlamingen, brengt hij op zijn terugreis, als hij Montau aandoet, ook een bezoek ‘bij een van de Vriessche Doopsgezinde, geheten Pieter BalsterGa naar voetnoot3), die ons vrientlijk ontfing en gaf ons eten en drinken’, bij wien zij overnachten. In de naamlijst van Hendrik Berents' voorganger staat, dat Jurjen Boeler en Dyna Toomske woonen in de nieuwe schoole. Zelf vertelt hij, dat de ankomelingen, die 31 in getal waren, op zijn verzoek in de schoole kwamen, ‘daar hebbe ik doen tot onderwijs en stigtinge wat toe gesprooken, opdat zij dog regt mogten bedenken, wat dat sij stonden an te nemen’. Ook uit het boek van Mejuffrouw Szper weten wij, dat de Mennonieten aan de Weichsel er eigen scholen op nahielden. In den tijd van Hendrik Berents was de schrijftaal, de spreektaal en de kerktaal nog Nederlandsch. Vandaar ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat hij een partij boeken uit Nederland had meegenomen, deels op bestelling, deels om aan behoeftigen uit te deelen. Te Harlingen had hij bij Jarig Jacobs ‘een groote korf vol boeken’ in ontvangst genomen, die Ale Derks aan dezen had gezonden, ‘die wij met na Pruijssen souden nemen an onse vrinden’. Den 4den Juli kwamen zij ‘op de Groep an Jacob Bertels huijs, sijnde een man van de ander Doopsgesinden, daar hadden wij een brief en twee boekjes an te bestellen, die van Alle Derkx an hem gesonden en gegeven worden’. Een paar dagen later te Persighofke schrijft hij: ‘Vrijdag den 7 hebben wij wat overleg gemaakt om aan de meest behoeftigen boeken te ordonneeren.’ Welke boeken gewenscht werden, blijkt uit eenige losse aanteekeningen achter in het handschrift. ‘Derk Wiggert op de Horst en IJsaäk Geerts dienaars in de vereenigde gemeenten hadden geerne sodanige boeken als sij in die brief genoteert hebben en te bestellen an Van Hoek tot Dansig, waarvan de betaling door wissel tot Amsterdam weer kan genoten worden. Sij hadden geerne van de oude Biestkensbijbels en oude liedeboeken of van Derk Philips of van Menno of martelaarsboeken. Peter Raatslaf hadde ook geerne een liedeboek en Eernst Smits soons ook. Jacob Bertelts op de Groep hadde geerne een bijbel van grove druk. Mighiel Smit hadde geerne een liedeboek. Hendrik Vonk hadde geerne een handtboek van Derk Philippes of Offerboek of van Menno Simons. Peter Tesmer hadde geerne een liedeboek.’ Een beknopte toelichting bij deze boekentitels is niet overbodig. Wat de oude Biestkensbijbels betreft het volgende: De bijbeluitgave van Nicolaus Biestkens van 1560 is in tal van herdrukken lange jaren vooral onder de Doopsgezinden in gebruik gebleven. Van de latere Biestkensbijbels is merkwaardig een fraaie groote folio-uitgave van 1598, met de aanduiding: ‘Men vindt se te koop bij Krijn Vermeulen de jonghe, Cramer, woonende opte leege zijde van Schotlandt bij Danswijck.’ Volgens Burger is de eigenlijke drukker en uitgever Gillis Rooman te Haarlem, die echter zijn naam verzweeg om geen aanstoot te geven aan Calvinistische drijvers, die op vervolging van de Doopsgezinden aandrongen.Ga naar voetnoot1) De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrienden van Hendrik Berents zijn zich zeer wel bewust te wonen in het land der vreemdelingschap. Telkens hebben zij te lijden onder de willekeur van wereldlijke en kerkelijke overheden. Zij putten troost uit de lectuur van boeken, waarin het lijden hunner vrome vaderen wordt beschreven. Zij vragen naar het Offerboek, anders geheeten Het Offer des Heeren. Voluit luidt de titel der eerste uitgave: Het Offer des Heeren, om het inhout van sommighe opgeofferde kinderen Gods: de welcke voortghebracht hebben uit den goeden schat haers herten, Belijdingen, Sendtbrieven en de Testamenten, de welcke sij met den monde beleden, ende metten bloede bezeghelt hebben. Tot troost ende versterckinge der slachschaepkens Christi enz. Z. pl. 1562. (Daarachter:) Een Liedtboecxken, tracterende van den Offer des Heeren, enz. Z. pl. 1563, 16o. Dit kleinood, dat de aangrijpendste martelaarsbrieven en martelaarsliederen bevat, heeft talrijke uitgaven beleefd. Slechts enkele exemplaren zijn aan den speurzin der inquisitie ontsnapt. Gelukkig is het thans herdrukt in de Bibliotheca Reformatoria Neerlandica. Zij vragen naar martelaarsboeken en bedoelen in de eerste plaats den Martelaarspiegel van Van Braght, dat de hoofdbron is voor hen, ‘die het godsdienstig leven der Doopsgezinde martelaars in zijn volle diepte en rijkdom willen leeren kennen.’Ga naar voetnoot1) Van de oude Liedboeken, waarvan de voornaamste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden beschreven in den Catalogus der werken over de Doopsgezinden en hunne geschiedenis, aanwezig in de bibliotheek der Vereenigde Doopsgezinde Gemeente te Amsterdam, 1919, p. 265-279, bestaan zooveel uitgaven, dat het moeilijk uit te maken is, welke hier bedoeld worden. Dat op de verlanglijst naast Menno Simons de naam van Dirk Philips voorkomt, is wel te begrijpen, daar hij de eerste voorganger der Danziger gemeente is geweest. Met het ‘handtboek’ van Derk Philippes wordt bedoeld: Enchiridion oft Handtboecxken van de Christelijke leere ende Religion, in corte somma begrepen, waarvan de eerste uitgave in 1564 waarschijnlijk te Emden is verschenen. Het handschrift van Hendrik Berents is geen reisverslag, dat na de thuiskomst keurig in het net is geschreven. Het bevat de aanteekeningen, die hij zelf onderweg heeft gemaakt. Dat blijkt uit allerlei aanwijzingen zooals de telkens wisselende vorm van het schrift en de telkens wisselende tint van de inkt. Vandaar de natuurlijkheid, de onmiddellijkheid en de levendigheid van zijn reisbeschrijving. Hij is vaardig met de pen en de Nederlandsche taal behoorlijk machtig. Toch verraden enkele woorden, zegswijzen en uitdrukkingen zijn Twentsche afkomst: ‘pennevogels.’ (vlinders) p. 49, ‘moerwepsen’ p. 50, zij rijden door een bosch in de buurt van Geelen, ‘daar was het soo vol eerbesen en everbesen.... gingen eens van de wage en pluckten ons genoegen’ p. 62; zij worden getrakteerd op een ‘soopjen’ p. 70; ‘dese avont was 't heel wierig (onstuimig) weer’ p. 58; het land wordt ‘gebouwt’ (omgeploegd) p. 61; ‘omdat wij onse reijse geerne hadden vervordert’ (bespoedigd) p. 48; ‘hebben daar doen eens onderstaan (inlichtingen ingewonnen) bij de schipper, wanneer hij meijnde met het schip in de stadt te komen’ p. 61; ‘doen was hij soo onrustig geworden, dat hij daar niet wel hadde konnen duijren (uithouden)’ p. 52: ‘ankomelingen’ (aannemelingen) p. 63; ‘eenigheijt houden’ (avondmaal vieren) p. 61; ‘Donderdag den 6 maakten wij anleg (aanstalten) om voor broederen en susteren een weinig te spreken’ p. 63; ‘Dinsdag den 6 heb ik daar bedient (gepreekt) over Efes. 6 van de wapenrustinge Gods’ p. 65; zijn predikatie vond in- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gang en ‘nadruk tot veel gemoeden’ p. 50; hij bidt, dat God ‘onse anslagen (plannen) wel mogt laten gelukken’ p. 64; ‘het land was daar vrij wat op sijn Twents’ p. 72. De hier medegedeelde reisbeschrijving is ook daarom van belang, omdat wij er uit kunnen zien, uit welk hout een Doopsgezinde ‘Oudste’ gesneden was. Hendrik Berents was een vroom man, die met innige overtuiging en niet zonder talent het Evangelie wist te verkondigen, wanneer hij daartoe gelegenheid vond. Toen het schip, dat hem en zijn broer in Vlieland zou opnemen, eenige dagen uitbleef, had hij gelegenheid ‘om van de Schriftuijre te spreeken, daar wij ook niet traag in waren, temeer omdat wij zagen, dat het ingank en nadruk tot veel gemoede hadde.’ Bij het afscheid bedankten de vrienden hem voor de zieleverkwikking, die zij van hem genoten hadden, en verzochten hem hen nogeens te bezoeken. In zijn optreden onder de Doopsgezinden aan den Weichsel heeft hij iets van een echten apostel des geloofs, die de ongemakken van een langdurige en lastige reis trotseert om aan de broeders en zusters in den vreemde de schatten van het Evangelie te brengen. Zijn prediking onder hen is doordrongen van een warmte en gloed, die ook thans nog weldadig aandoet. Hij had de broederschap lief en was innerlijk verzekerd, dat de door haar beleden beginselen de juiste waren. Met ingenomenheid vertelt hij van de bekeering van een Pruissisch soldaat Freerik Lutzner, die de reis naar Danzig meemaakte. Hendrik Berents voelt zich een verlicht man. Met groote ergernis verhaalt hij tot twee keer toe van het groote Poolsche onverstand, daarin bestaande, dat oude vrouwen, van tooverij verdacht, gemarteld worden en verbrand. Bij zijn vroomheid was hij geenszins in zich zelf gekeerd en blind voor hetgeen er in de wereld om hem voorvalt. Hij is niet afkeerig van een glas wijn en van een hartigen dronk en houdt van gezelligen kout. Als buitenman had hij een scherp en geoefend oog, merkt kleine bijzonderheden op, die den gewonen reiziger ontgaan. Het doet hem genoegen, dat de postiljon die hen rijdt van Slaag tot Pankenie, een meester was in het blazen. Al wat het buitenleven betrof, veeteelt, land- en tuinbouw had zijn bijzondere belangstelling. Te Kopenhagen bezocht hij de koninklijke stallen, in Schotlandt de hoven, waar veel kersen en andere vruchten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werden gekweekt en voornamlijk rozen, waarvoor de vrinden heel wat geld wisten te maken. Van de daar gelegen heuvels kon hij het zeer kostelijke land overzien, dat vol is ‘van vleijs, vis, melk, boter, kese en wat de menschen behoeven.’ Op de terugreis door 't ‘Dansiker Wadder’ telt hij bij een boer 89 stuks groot en kleinvee, ‘die bij maalkander in een landt gingen.’ Ds. N. van der Zijpp noemt Hendrik Berents ‘een self made man, die zijn goede aanleg tot rijke ontwikkeling heeft gebracht. Vroom en praktisch mensch, wist hij op deze reizen ook zijn zakelijke relaties te versterken.’Ga naar voetnoot1) Met ronde woorden wordt dit in zijn reisverhaal niet gezegd, maar er zijn enkele aanwijzingen, die doen vermoeden, dat hij zijn dienstreis met een zakenreis gecombineerd heeft. Te Groningen, waar hij zich twaalf dagen ophield, had hij besprekingen met zijn broeder Abraham, die een groot-negociant wasGa naar voetnoot2). Te Kopenhagen bezocht hij met den schipper eenige kooplieden en bezichtigde de beurs. Te Danzig confereerde hij op de heen- en op de terugreis met Jan van HoekGa naar voetnoot3), die zaken deed op Amsterdam, en die hem geld op een wissel voorschoot. Voldoende reisgeld zal Hendrik Berents wel van huis hebben meegebracht. Kan hij dit opgenomen bedrag niet voor handelsdoeleinden hebben gebruikt? Hij verzocht Van Hoek hem een geleidsman mede te geven naar Schotland, waar ‘wij brieven en ook ijets anders an verscheijden vrienden te bestellen hadden.’ In Hamburg neemt hij zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
intrek bij een goede bekende, Freerik Steenwik, die helaas niet thuis was, wiens vrouw hem echter gastvrij onthaalt en beide reizigers te logeeren vraagt. Hier ontmoet hij toevallig een nicht Aaltjen JaspersGa naar voetnoot1), de vrouw van Mete Jacobs, dat ons en haar seer aangenaam was, tot verwonderinge dat wij daar soo onbedagt bij maalkander quamen.’ In 1733 schijnt Hendrik Berents opnieuw een bezoekreis naar Pruisen en Polen te hebben gemaakt. Dit blijkt uit de aanteekening aan het slot van de naamlijst der bezochte gezinnen: ‘1733 den 9 Januarij deze bovengemelde naamen nagezien en volgens getuijgenisse van Teunis Voet en Jan Janzen bevonden, dat daar al 40 van gestorven zijn.’ Vermoedelijk heeft hij hun de opbrengst ter hand gesteld van de collecte, die in 1732 op initiatief van hem en van zijn mede-Oudsten Ale Derks en Pieter Folkerts bij de gemeenten der Groninger Societeit is gehouden ten behoeve van de noodlijdende Doopsgezinden in Pruissen en PolenGa naar voetnoot2). In de achttiende eeuw hebben Twentsche Doopsgezinden den grondslag gelegd voor de Twentsche grootindustrie van onze dagen. Aan de ontwikkeling van de huisindustrie tot een georganiseerd handelsbedrijf hebben mannen als Hendrik Berents, die zelf spinner en wever was, medegewerkt door op hun rondreizen als Oudste ook hun zakenbelangen te behartigen. Ditzelfde geldt ook van den grondlegger der Hengelosche industrie den bekenden Wolter ten Cate, geb. 1701 gest. 1796, die in 1755 in de plaats van Hendrik Berents als Oudste werd gekozen. Door Danziger wevers liet hij zich onderwijzen in het fabriceeren van damastGa naar voetnoot3). De instelling van ‘Oudste’ is bij de Nederlandsche Doopsgezinden in de tweede helft der achttiende eeuw aan het kwijnen en verdwijnen geraakt. Geleidelijk gingen zijn kerkelijke functies over op den plaatselijk dienstdoenden leeraar. Hiermede vervielen ook de rondreizen in binnen- en buiten- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
landsche gemeenten. De banden met de Doopsgezinden aan de Weichsel werden allengs losser. Daarbij komt, dat hier te lande tengevolge van de denkbeelden van het rationalisme de geloofsijver verflauwde; de grenzen, die de Doopsgezinden van de andere kerkgenootschappen scheidden, vervlakten en vele gegoeden, die een overheidsambt begeerden, met het oog daarop naar de Hervormde d.w.z. de Staatskerk overgingen. De broeders aan de Weichsel, die een van de wereld afgesloten kring vormden, bewaarden hun geloofsbeginselen ongerept. Toen zij na de tweede Poolsche deeling in 1793 onder het gezag kwamen van den koning van Pruisen, die hen tot den krijgsdienst wilde verplichten, trokken zij naar Rusland, waar zij gewetensvrijheid vonden en waar zij zich in de 19e eeuw tot bloeiende kolonies ontwikkelden. De revolutie in Rusland en de politiek der Sovjets ten opzichte van de boerenbevolking is hun noodlottig geworden. Have en goed in den steek latend zijn sommigen dwars door Siberië naar Amerika gevlucht, velen hebben over Duitschland ons land weten te bereiken, waar het Hollandsch Doopsgezind Emigranten Bureau te Rotterdam hen liefderijk heeft geholpen om in Zuid-Amerika een nieuw vaderland te vinden. Aan de afstammelingen van Hendrik Berents' ‘Vrinden’ onder hen zenden wij van uit de verte een eerbiedigen groet voor hun beginselvastheid en voor hun trouw aan het geloof onzer vaderen. H.Ch.H. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reisverhaal.1719 den 22 Maaij, zijnde Maandag, ben ik Hendrik Berents, met mijn broer Arent Berents tot geselschap hebbende, van onse lieve huijsvrouwen en kinders gescheijden, om na Pruijsen te reijsen en aldaar onse vrienden te besoeken en te bedienen; en zijn dan 's avonts tot SweelGa naar voetnoot1) gekomen en 's nagts gebleven. Ga naar margenoot+ Dinsdag den 23 gekomen tot Grooningen, daar wij de vrienden in goede staat des lighaams bevonden en dewijl wij daar ijets te doen hadden, waren dan voornemens om daar eenige daagen te blijven en dan naa 't Vlie te reijsen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om daar t' scheep te gaan, om op Dansig te varen. Soo zijn wij dan Donderdag den 25 om 4 uijr agtermiddag na Den DamGa naar voetnoot1) gevaren, om broer Gerrit en zijn vrouw te besoeken en dan den 26, sijnde Vrijdag, vandaar na Loppersum en voorts ook na Middelstum te gaan en daar onse vrienden ook te besoeken. Ten dien eijnde is Arent Jans dan den 26 's morgens in Den Dam bij ons gekomen met een sjese, om ons na Loppersum te halen. Soo zijn wij dan om 9 uijr van Den Dam gevaren en om 11 uijr tot Loppersum gekomen en aldaar onse vrienden in goede gesontheijdt gevonden. Maar omdat het doen soo regende en waaijde en daarom onbequaam was om te gaan, soo worden wij genootsaakt om niet na Middelstum te gaan, maar gingen weer na de trekschuijt en quamen des avonts weer tot Grooningen. Daar hadde 't tusschen 8 en 9 uijr 's morgens soo gewaaijt, dat bijna alle meulen beschadigt waren; daar wij in Den Dam sijnde bijna niet van wisten, alsdat er een stijve koelte waaijde. Dese storm (welke een orkaan genoemt worde) heeft buijten Grooningen en in Vrieslandt, Hollandt en meer plaatsen veel schade gedaan. Hebben doen Saterdag den 27 soo een en ander saken verrigt en den 28, sijnde Pinxster, hebb ik agtermiddags daar bedient, en meijnden doen Maandag den 29 te verreijsen. Maar verwagten doen eerst de post, daar wij doen van Willem Dijk schrijven kregen, dat de reijders van 't galjoot de reijse nog een weeke hadden uijtgestelt, op hope dat daar na de Pinxsterdagen nog vragt mogt komen; dat ons niet behaagde, omdat wij onse reijse geerne hadden vervordert, maar mosten doen tot Grooningen blijven. En zijn doen Dingsdag den 30 na Middelstum gevaren, (met Hendrik Schultens peert en sjese, dat hij ons uijt liefden daartoe leende) en hebben broer Jan en Jan Krijns, neffens eenige ander vrienden daar doen nog eens angesprooken en des avonts weer in de stadt gekomen en hebben doen daar de week met anspreeken der vrienden en eenige verrigtinge van ander saaken doorgebragt. En zijn doen Sondags den 4 Junij 's morgen te 8 uijr met de trekschuijt van Grooningen vertrokken en van Alle Derks, Geert Gerrits en zijn vrouw, Teunis en IJsaäc Freeriks, Goosen Schoten en zijn vrouw, broer Abraham en zijn 2 soons Berent en IJsaäc, tot an de trekschuijt geleijdt en broer Abraham met sijn soons | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn met ons gevaren tot an Hoogkerk en is daar met droefheijdt van ons gescheijden. Soo zijn wij dan omtrent half twee tot Stroobos gekomen en omtrent half vijf te Dokkum en dewijl wij daar omtrent ¼ uijr te laat quamen, soo waren wij genootsaakt daar een wannen vragtGa naar voetnoot1) of te huijren, dat ons niet wel behaagde, maar dit most daarom geschieden, anders konden wij de nagtschuijt van Leeuwaarden op Harlingen niet bekomen en quamen doen 's avonts om half negen tot Leeuwaarden en vandaar met de nagtschuijt op Harlingen, daar wij dan Maandag den 5 's morgens om 4 uijr quamen. Ga naar margenoot+ Daar hebben wij doen Jarig Jacobs opgesogt, daar Alle Derks een groote korf vol boeken an gesonden hadde, die wij met na Pruijsen souden nemen an onse vrienden. Dese man ontfing ons vrientlijk en gaf ons de koffij, maar omdat hij de dag van te voren onpasselijk hadde geweest, soo heeft hij zijn oom Menno Tijsen laten versoeken om met ons te gaan, om na een vaartuijg te vernemen, daar wij met na 't Vlielandt mogten varen, maar vonden geen gelegentheijt; alsoo dat wij daar een schip voor ons mosten afhuijren, waartoe dat Menno-oom veel moeijte voor ons gedaan heeft en ongemeene grote vrientschap bewesen heeft; gevende ons eeten en drinken en holp ons onse goet in 't schip krijgen en heeft ons tot an 't uijterste van de haven vergeselschapt, met veel liefdeteekenen bewijsende soo lang als hij konde. Dit was een diaken van de ander Mennisten en heeft ons dan weer gerecommandeert an eenen Pieter Pietersen Schaaf op 't Vlielandt, om daar onse goederen te mogen herbergen. De schipper en zijn knegt, daar wij dan met voeren, waren ook doopsgesinde. Ga naar margenoot+ Doen wij van Harlingen na 't Vlie voeren, was 't heel mooij weer met Oostewindt. In 't varen hebben wij met verwonderen gesien, dat daar een ongemeene menigte van die witte kapellen of pennevogels uijt het Noort-Oost van lant af quamen en vlogen soo zeewaart over; dat wij nooijt van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
diergelijk getal gehoort of gesien hebben en sagen ook enige moerwepsen, die haar an de seijlen of ander goet altemet wat rusten. Quamen doen omtrent 11 uijr an 't Vlielandt op de ree, daar wij doen met een wagen uijt het water werden gehaalt, gelijk als men daar doen moet, omdat men daar met geen schepen an lant komen kan. Dese voerman hiet Bouwe; die bragt ons dan an Pieter Pieters Schaaf zijn huijs met onse goet, die ons met veel vrientschap betonende, heeft ontfangen en wilde niet hebben, dat wij in een herberg souden gaan, maar mosten bij hem t' huijs blijven. Dingsdag den 6 worde het besonder warm en stil, dat men geen staat op de windt konde maaken; gingen doen altemet eens boven op de duijnen en sagen doen in 't West en Noort-West wat opkomen. En tegen den avont beginde het uijt 't Noorden een mooije koelte te waaijen, soodat de schepen wel van buijten in konden komen, maar niet uijt lopen. 's Morgens den 7, sijnde Woensdag, was de windt nog Noorden met donkere lugt; wij eens na de duijnen gaande vernamen nog ons schip niet, daar wij met varen souden. Tegen de middag was de windt omtrent Noort-Noort-West en bleef ook soo omtrent staan, soodat er geen groote schepen van Amsterdam tegen die windt in 't Vlie konden komen. Donderdag den 8 de windt nog al Noort en Noort-Noort-Oost, soodat wij dan eens na de duijnen gingen en dan eens daar de schepen ankomen en sagen met verlangen of nog het schip niet quam, soo dat ons de tijt hier lank viel. Maar hadden dit voordeel weer, dat niet alleen onse huijsweert en vrouw, maar die lieden van die plaatse ons ongemeene vrientschap bewesen, met te noden op koffij en tee en ook ten eeten en in 't besonder om van de schriftuijre te spreeken, daar wij ook niet traag in waren; te meer omdat wij sagen dat het ingank en nadruk tot veel gemoeden hadde, waardoor wij ook weer groot vermaak bij dese lieden hadden. Vrijdag den 9 hebben wij elk een brief na onse vrouwen en ook een na Grooningen gesonden, bij Abel Pieters Schaaf, die doen met sijn schip na Zwol vaarde; de windt bleef nog al Noort-Noort-Oost en daar na ook Noorden, met een stijve koelte. 's Agtermiddaags gink onse huijsweert en zijn soon Pieter Pieters eens met ons na strant toe; daar lag nog een stuk van een groot schip, dat daar gestrant was, daar 't volk en ook 't goet nog ten deele van geborgen was. Dit schip hadde de schout van 't Vlielandt verkogt voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
250 à 300 gl.; om dan in de tijt van 6 weeken daar te mogen afbreeken en halen sooveel als sij konden. En is op sulke wijse (het geen dan nog over bleef) tot verscheijden malen nog weer verkoft; maar dan voor minder prijs, omdat er dan niet wel wat an los te krijgen is, gelijk als wij daar doen konden sien en ook door helpen arbeijden bevonden. Het wrak was sonder roer en voorsteven nog lank 44 treden; is omtrent 145 à 150 voet. Weer t'huijs komende kregen wij tijdinge dat'er omtrent Workum een galjoot met 3 masten lag; dat ons hoope gaf, dat dat onse schip was, daar wij met varen souden. Saterdag den 10 was de wint omtrent Oost en sagen doen een schip afkomen, dat ons hoope gaf, dat dat onse schipper met zijn schip was, 't welke omtrent 9 uijr op de ree quam. Om 10 uijr sagen wij een boot na landt toe komen, daar doen een wagen na toe vaarde, die weder komende, gingen wij hem tegen om te sien of onse schipper Hillebert Teekes daar op was. Daar bij komende bevonden van ja, dien wij doen verwellekoomden en gingen doen met hem binnen de plaats Oost-Vlielandt. Maar omdat de windt doen omtrent Noort-Oost was en daar niet mede konden in zee komen, soo hebben wij onse goet na den middag met de schipper na 't schip gesonden en bleven die nagt doen nog in onse goede herberg en hoopten dat ons de windt dan 's morgen mogt dienen. Maar Sondag den 11 was 't nog een stijve koelte met donkere lugt uijt het Noort-Oosten, dat onse hoope nog al deede vertrekken. Tegen den middag gink de windt wat Noort-West. Maandag den 12 s'morgens wordet weer helder met Noordewindt en met'er tijt weer Noort-Oost. In 't Zuijden konde men stadig wat sien op dringen, maar de Noordewindt konde het al tegen houden, dat ons nog al met smerte doet blijven. Dinsdag den 13 de windt Noort-Noort-Oost, worde dikke lugt, waaruijt om 8 uijr wat stofregen viel. Ga naar margenoot+ Omtrent 10 uijr gingen wij met onse huijsweert en zijn soon eens na strant om 't schip eens te besien, daar wij met varen souden. De schipper, dit vernemende, quam met zijn boot en haalde ons an boort en verwellekoomde ons. Soo deden ook zijn stuijrman en bootsgesellen. De schipper hiet Hillebert Tekes; de stuijrman Andries Jans, zijnde een Swede; de kok Bodes Jansen, een Amelander; de timmerman Jan Jacobs Draaij, is van Middelij; bootsman Kristiaan Tekes, de schippers broer; bootsgesel Simon Pieters Groot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Middelij; bootsgesel Andries Derksen, een Swede; de jonge Claas Teunis, een Amelander. Bevonden ook 2 passegiers in 't schip, die met souden varen. Die een was een hoedemaker van Dansik, hiet Benjamin Sigemonts; de ander hiet Freerik Lützner, een doopsgesinde van die vrienden op Schotland. (Dese Freerik Lützner was een geboren Saxe, bij Läbau in Kitzlitz, in de Over-Lausnitz.) Hij, een soldaat sijnde, hadde zijn quartier gekregen in 't Groot Warder bij Dansig, bij een van de doopsgesinde vrienden, die men daar Klerken noemt en bij ons Huijskopers. Hij, het leven en wandel van deze vrienden ansiende, was begeerig geworden om eens met na de vermaning te gaan, daar hij sulken behagen hadde ingekregen, dat hij 't niet wel hadde konnen laten of hij hadde daar moeten heenen gaan, waardoor hij van de ander soldaten seer veel spot en smaat hadde moeten lijden. Daarna waren sij vandaar vertrokken na Pommeren, doen was hij soo onrustig geworden, dat hij daar niet wel hadde konnen duijren. Hadde na veel bidden en voorspraak voor een tijdt verlof gekregen, om eens weer na 't Warder te gaan, dog onder een vast verbandt om weer te komen. Daarna wederkomende hadde hij kragtig versogt om zijn paspoort; maar doen hij gesien hadde, dat daar geen raat toe was, doen was hij stil weg gegaan en was doen met'er tijdt van Dansig na Amsterdam gereijst en vandaar met schrijven en gelt sooveel bewerkt, dat hij zijn paspoort hadde bekomen, waarover hij seer verblijdt was. Hij was tot Amsterdam bij de gemeente gekomen, maar dagte nu weder bij de vrienden in 't Warder te wonen. De schipper node ons 's middaags ten eeten; de kok bereijde doen een sode verse tonge en goet vet vleijs en na den eten een glaasje wijn, en bragten ons doen met'er tijt weer met het boot na strant. Woensdag den 14 was de wind nog al Noort-Noort-Oost en omtrent Noorden en om 6 uijr beginde het wat te regenen, maar duijrde niet lang en bleef nog donkere lugt met Noordewindt; dog in 't Zuijd-West worde 't wat dik en tegen den avont draaijde de windt al wat meer na 't West, met mooij weer en bleef des avonts ook soo staan. Donderdag den 15 's morgens om half vier was de windt Zuijd-West en om 6 uijr worden wij al geklopt om an boort te komen, dat ons doen een blijtschap was en hebben doen onse afscheijdt van de vrienden genomen, dat in de sommige eenige droefheijt verwekte en mij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook veranderlijk was door de grote genegentheijt en liefde, die ons daar getoont wierde, bedankende ons voor de zielsverquikkinge, die sij van ons genoten hadden, met versoek of 't ooijt weer mogt komen te gebeuren, haar dog weer te besoeken en zijn van onse huijsweert Pieter Pieters en zijn soon Pieter Pieters tot an strant geleijdet. Ga naar margenoot+ Daar wij doen in de loots zijn scheepjen gingen en an boort gebragt worden; gingen doen voort t'zeijl en quamen doen omtrent 8 uijr in zee, met stijve Zuijd-Weste koelte. De schipper sette de koers Noorden ten Oost an en dewijl de windt doen verscheijden dagen uijt de Noorderkusten gewaaijt hadde en doen uijt het Zuijdt-Westen daar tegen an, waardoor de zee heel beroertGa naar voetnoot1) en vuijrig was, alsoo dat broer Arent en ik beijde wat zeesiek wierden. Doen gingen wij na de kooij, doen ging het met'er tijdt wat over, dog wij mogten dien dag niet eeten. Na den middag liep de windt weer West en an den avont West-Noort-West en waaijde stijf door, soodat het scheepsvolk in de nanagt of hondewagt de merszeijlen inreefden. Vrijdag den 16 's morgens liep de windt Noort-West en begon hardt te waaijen, alsoo dat sij de beijde marsseijlen innamen en lagen doen met de onderzeijlen tot 's anderdaags morgens. Den 17 bleef de windt doen Noort-Noort-West; na de middag halsde de schipper om over bakboort en hadden doen RiftshornGa naar voetnoot2) van ons Noort-Oost, 16⅓ mijl na gissing, en lagen doen de heele dag Westwaart over met een harde koelte. In de eerste wagt minderde de koelte wat en in de nawagt wast weder redelijk, maar het water nog heel beroert. Sondag den 18 setten de schippers de marszeijls weer bij en de windt liep tegen den middag weer Noort-West met mooij weer. Doen wenden zij het schip weer Noortwaart over en agtermiddag word 't weer stil tot an den avont, doen dreven wij met stilte. Des avonts quam daar een weijnig koelte uijt het Zuijt-West-ten Zuijden. De schipper stelde de koers doen weer Noord ten Oosten an; in de voorwagt quam daar wat meer koelte, in de nanagt setten zij de koers Noort-Noort-Oost met een goede windt. Maandag den 19 's morgens de windt Zuijd-West met mooij weer en bequame koelte. De windt bleef dien dag stijf uijt het Zuijden, alsoo dat wij dien dag redelijk voort quamen. Om- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
trent 5 uijr wierpen zij het loot, bevonden 30 vadems, 't worde geseijt dat wij al over 't rif waren; de windt Zuijdt-Zuijdt-Oost. Ten 6 uijr wierpen sij 't loot bevonden 36 vadems diepte, de windt nog als voren met bequame koelte en mooij weer. Ten 9 uijr wierpen sij 't loot weder, bevonden 45 vadems diepte, nog weer en windt als voren. Na den middag sagen wij Noorwegen, na gissing omtrent 8 à 10 mijlen van ons; de windt doen stark waaijende uijt het Oost, dat wij onse koers doen nogal na de Noorweegse kust hielden. Te 7 uijr gink de windt Zuijdelijken, met stijve koelte, soodat het schip worde gewend en de Noorweegse kust doen verlaten, stelden de koers wat Oostlijker, soodat sij die nagt over den boeg hebben gezeijlt. Dingsdag den 20 de windt nog als voren; wat verder op den dag worde de lugt wat donker en regende ijets. Maar was haast weer gedaan, de windt nog Zuijd-Oost, doen konden wij veel schepen sien, die ook, soo 't scheen, na de Oost wilden. Het schipsvolk wierpen het loot, maar kregen geen gront en hadden al 60 vadems touw uijtgelaten en seijden, dat op sommige plaatsen wel over 100 vadem diep waar. An den avont loden sij weder, bevonden doen omtrent 40 vadems. Omtrent 10 uijr riep een van de maats: ‘schipper, landt,’ 't welk bevonden worde Jutlandt te zijn. Omtrent middag sagen wij eenige lankvleugelde zwaluwen en ook verscheijden pennevogels. Des avonts om 8 uijr sagen wij 't landt klaar, 't welke HolmsGa naar voetnoot1) genaamt wordt, is een hoogte in Jutlandt. De windt Zuijt-Oost-ten Zuijden. Woensdag den 21 de windt nog als voren. Om 8 uijr sagen wij somtijts besijden en ook agter 't schip een ongemene groote vis, van koleur als een bruijnvis en liet hem ook op die manier sien, soodat hij altemets hoog uijt het water was. Het scheepsvolk seijden, dat het een vinvis was en seijden ook, dat hij wel 30 à 40 voet lank was, dog daar konde ik geen gissing na maken. Doen sagen wij ook 2 schepen, dat wij vermoeden of Zweetse of Deense kapers waren, dog doen sij agter ons voorbij zeijlden, sagen wij, dat het Engelse koopvaardijscheepjes waren. Zeijlden met mooij weer en stille Oostelijke windt; dog omtrent de middag worde het vrij stil en hadden Robbe KnuijtGa naar voetnoot2) Zuijd- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zuijd-Oost van ons. Terwijl wij het middagmaal aten, begon de windt mooij op te koelen uijt het Noort-West-ten Noorden, dat ons besonder wel diende om na 't Kattegadt te komen en kregen ook wat warme regen, die uijt het Zuijdt op quam. Dese na de middag is de windt soo gebleven met besondere stilte en soete regen. Donderdag den 22 heeft het de nagt door al wat geregent en begon 's morgens met een westelijke windt weer te regenen en met een bequame koelte an te halen. Daarmede wij doen de hoek van SchagenGa naar voetnoot1) (sijnde d'uijterste hoek van Jutlandt) met sonopgank omseijlden en soo 't Kattegat inquamen, sijnde een water op sommige plaatsen 10 mijlen breedt, dog prijkuleus om te bevaren, omdat daar soo veel riffen en santbanken en groote steenen liggen. Wij sagen in Kattegat ook verscheijden swarte meeuwen. Om 7 uijr kregen wij weer in 't gesigt het eijlandt LisouGa naar voetnoot2). Daar staat ook een kerk op, die wij ook konden sien; de windt doen omtrent Noort-West en bequaam om te zeijlen. Tegen het eijlandt Lisau konde men een stuk van een schip met 2 masten sien, dat daar gestrant was en omtrent an 't ende van 't landt sag men nog een groot schip, dat daar ook gestrant was. Omtrent 12 uijr liep de schipper na boven; seijde, dat hij AnoutGa naar voetnoot3) konde sien; de windt West-Noort-West en seer dienstig voor ons. Omtrent 3 uijr passeerden wij 't rif van Anout. Aldaar was nog een stuk van een oorlogschip, dat daar voor omtrent 3 jaar was vergaan en hadde 74 stukken gevoert. Dit rif gaat omtrent 1½ mijl van landt in 't water en daarom bij nagt priculeus varen. Omtrent 4 uijr stilde de windt wat met een opklarende lugt. Doen konde men HolGa naar voetnoot4) (sijnde een Sweets eijlandt en een besonder hoge klippe) ook sien, soodat wij dien dag met een bequame koelte het Kattegat passeerden en quamen doen des nagts om een uijr in de Sondt, is 25 mijl. Ga naar margenoot+ Vrijdag den 23 om 1 uijr 's nagts in de Sond komende, is de schipper, broer Arent en meer andere met het boot na landt toegevaren, om in ElseneurGa naar voetnoot5) zijn dingen te doen en tol te betalen. Omdat het nu Vrijdag is, soo wordt hier ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
preekt, en, soo ik meen, wat bededag gehouden, soodat de schipper daarom niet terstont kan voort komen. Dit statje Elseneur ligt vlak an de Sondt en is een kasteel bij, dat hiet KroonenborgGa naar voetnoot1), hoort de Deene toe. Daar tegenover ligt ElsenborgGa naar voetnoot2), omtrent een groot half of een klein uijr van maalkander, dat hoort de Sweede toe. Omtrent Zuijt-Oost van dit vlek kan men een kerk sien; dat statje hiet LantskroonGa naar voetnoot3). Bij Elsenborg is weer boulant en vrij veel geboomte, alsook bij Elseneur en daar dan voort de Sont bij langs soo verre, als wij daar sien konden. Na de middag wordet weer stil; de wint was te Elseneur West, daar de meulen nog bequaam bij gaan konden en op de Sond an de Sweetse kust was de windt na de Oostkant, was omtrent een half uijr gaans van maalkandere. Daar lagen wij tusschen beijden, niet wetende of de Deense of de Sweetse windt soude winnen; dan waaijden onse vlaggen eens uijt het Oost en dan weer uijt 't West; ten laatste drong de Oostewindt door en, nadat sij 't anker geligt hadden en weer onder zeijl waren, liep de windt Zuijden; doen mosten wij 't anker weer laten vallen en blijven daar doen in de Sond leggen. Saterdag den 24 de windt nog al Zuijd-Oost en ons kontrarij en mosten daarom daar nog al blijven liggen. Sondag den 25 was de windt nog Zuijdt-Oosten, stil, met heel mooij weer, mosten daarom met gedult daar nog blijven liggen. Nadat wij 't middagmaal gegeten hadden, vaarden wij met het bood eens an landt en gingen daar eens op de bergen. Daar ligt het soo ongemeen vol groote steenen, alsook an de kant van de Sondt, dat wij diergelijk noijt meer gesien hebben. Daar worde ook rogge en haver verbouwt an de steijlte van de bergen, dat men schier soude seggen, dat het onsaaijen onmaaijbaar was. Tusschen de bergen in de leegten worde ongemeene kostelijke turf uijtgegraven. Bij dese bergen was ook vrij wat boskagie; daar was des koninks wilt in. Wij sagen daar wel 40 of meer herten lopen, die waren niet heel schou. Men hadde se soo op de bergen wel konnen schieten. De bomen, die daar zijn, waren veel eijken en boeken; ook elsen en willigen; op de bergen ook genever of waag. Nadat wij 't daar wat besien hadden, gingen wij weder na de water- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kant, maar, omdat de schipper met het boot na Elseneur gevaren was en wij hem nog niet weer sagen, soo gingen wij ook na Elseneur. Doen was de schipper al met het boot weg, soodat wij ons doen weer na buijten haasten en daar an de kant van de Sondt weer in 't boot gingen. De windt was doen na 't Oost-Zuijd-Oost gelopen en beginde mooij an te koelen; daar konden wij weer met seijlen. An boort komende gink doen an 't arbeijden en waren in 't kort klaar en gingen omtrent quartier voor 8 onder zeijl met een goede vaart, dat ons wel anstont, en zijn des nagts voor Koppenhagen gekomen; daar sij doen het anker weer lieten vallen en lagen daar tot 's morgens. Ga naar margenoot+ Maandag den 26 tegen 4 uijr maakten sij 't boot klaar om na landt te varen daar; en haalden doen eersten nog een Aamelander schipper, die daar doen bij ons lag (geheeten Jan Wobkes) an boort en doen wij de koffij met maalkander gedronken hadden, doen gingen wij in 't boot en voeren na Koppenhagen. Daar hebben wij doen de stadt wat besien en het koninkspalaaijs van buijten ook en gingen doen ook in de peerdestallen (daar men vrij ingaan mogt). De eerste stal daar waren 100 verscheijden plaatsen, elk besonder afgescheijden om een peert in te staan; waren altemaal genommert van no. 1 tot 100 toe. Daar waren schoone peerden in en daar worde besonder net opgepast en in order gehouden. Agter dese stal was een groote ruijmte, dat ook onder verdek was; daar die peerden geleerdt worden om te rijden. Van dese stal gink voort een ander weer dwers af; daar ook elk peert sijn afgescheijden plaatse hadde, als in de ander, maar niet genommert. Dan gink de derde weer in 't lange als de eerste, maar ook sonder no. Tusschen dese stallen was een groot pleijn in 't vierkant, daar sij de peerden voor de wagen leerden. En, nadat wij met de schippers an eenige koopliedenhuijsen geweest waren en de beurs besien hadden, soo gingen wij na de herberg en bestelden daar een maaltijdt tegen de middag. En, doen wij wat gegeten hadden en de schippers haar dingen gedaan hadden, zijn wij weer na 't boot gegaan om na boort te varen. Doen heeft Jan Wopkes ons eerst an zijn schip genoodt en ons eeten en drinken gegeven en namen doen ons afscheijdt en voeren doen weer na onse schip toe, daar wij omtrent half 8 weer quamen. Maar, omdat de windt doen nog al Oost-Zuijdt-Oost was, soo bleven wij die nagt nog voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
anker liggen. 's Morgens, sijnde Dingsdag den 27, om 3 uijr was de windt omtrent Noort-Oost-ten Oosten; doen hebben sij 't anker opgewonden en maakten haar klaar om te zeijlen en raakten omtrent half 4 onder zeijl. Omtrent 5 uijr seijlden wij een Deens schip of soon liggerGa naar voetnoot1) voorbij; die schoot met scharp agter ons heenen, omdat onse schipper de zeijlen niet genoeg gestreeken hadde; dit was omtrent tegen het dorp DraakerGa naar voetnoot2). Doen wordet weer soo stil, dat sij 't anker weer lieten vallen. Maar het begon kort daar an weer op te koelen uijt het Noort-Oosten-ten Oosten. Om 7 uijr konden wij Zuijd-West van ons sien groote krijtbergen, en zeijlden doen met mooij weer en koelte een redelijke vaart. Deze krijtbergen worden genaamt de Hoek van StedenGa naar voetnoot3), zijnde nog de Deense kust en an de ander kant nog al Sweetse kust, die wij tot in de Oostzee konden sien. Om 11 uijr quamen wij in de Oostzee, nog met mooij weer en de wint Noort-Oost-ten Oosten en konden doen in 't Zuijden weer een Deens eijlant sien, genaamt MuenGa naar voetnoot4), dog verre in zee. Doen hebben wij over die boeg tot an den avont geseijlt; doen waren wij heel onder een eijlandt geheten DoornbosGa naar voetnoot5) en konden het eijlandt WitmontGa naar voetnoot6) in 't Zuijd-Oost van ons weer sien. Dese eijlanden liggen an de kust van Sweets Pommeren. Met de sonondergank wende de schipper weer op de ander boeg; doen liep de windt tot onsen voordeel naa 't Zuijden-Zuijt-West; stelden de koers doen Noort-Oost-ten Oosten. Dese avont was 't heel wierigGa naar voetnoot7) weer; van weerligt en donderen en voornamelijk in 't Oost; daar ook een buije uijt op quam. Doen namen sij de merszeijlen in, vresende voor rukwinden. Om 10 uijr begindet te regenen en regende vrij hardt maar met stille windt en is ook stil gebleven die nagt door. Woensdag den 28 was de windt 's morgens weer Zuijt-Oost en stil, soodat wij die nagt niet veel waren voortgekomen; konden het eijlandt Witmont nog wel sien. Om 8 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uijr quam daar een mist op en de windt liep weer Oost; ook somtijts weer Zuijd-Oost en al stil en mistig. Na de middag om 4 uijr doen kregen wij een moije koelte uijt het Westten Zuijden, dat ons wel an stont, maar bleef nog al mistig. Tegen den avont gink de wint West-ten Noorden, waarmede wij een snelle vaart zeijlden en passeerden doen omtrent middernagt het eijlandt Bornholm, sijnde omtrent 2 mijl breedt en 3 mijl lank; ligt midden in zee. Donderdag den 29 's morgens was de windt omtrent regt West met donkere lugt en een schone koelte. Van dese voormiddag wast donker mottig weer en de windt liep tegen de middag wat Zuijdeliker. Om 1 uijr beginde het wat op te ligten en worde om 2 uijr mooij weer; doen konde men veel schepen sien. Om 3 uijr konde men een hoge berg in Pommeren sien, die hiete Rifhol;Ga naar voetnoot1) daar wort gesegt, dat hij wel 6 à 7 mijl in 't landt op ligt. Daarna beginde het mettertijt wat stilder te worden, dog bleef nog soo veel koelte, dat het schip nog al een goede vaart gink, soodat wij die nagt door elk uijr nog wel een mijl hebben gezeijlt. Vrijdag den 30 's morgens was de windt omtrent Zuijd-West; om 6 uijr passeerden wij de hoek van RijkxhovenGa naar voetnoot2); zeijlden doen kort onder 't landt langs; daar konde men doen veel boomen sien en ook het hooge landt van Dansig. Om half 9 begon het scheepsvolk de ballast uijt te werpen; om 9 uijr passeerden wij de hoek van EelGa naar voetnoot3) en worde doen vrij stil. Om half 10 quamen ons 3 visschers an boort; daar kofte onse schipper voor 4 sessers vis van, die permuggel hiet; lijkt wat na schelvis, maar is bruijnder van koleur en kleijnder. Agter Eel gaat een inham van de zee lantwaart in, geheeten PoetskerwijkGa naar voetnoot4). Uijt dese inham wordt veel boekenhoudt met schepen na Dansik gevoert. Ga naar margenoot+ Om 12 uijr liep de windt weer Noorden, waarmede wij doen mooij na de ree van Dansig toedreven. Om half 3 quamen wij op de ree en kregen voorts de loots an boort om ons na binnen te leijden. Om 4 uijr quamen wij binnen in 't Westerdiep; doen zijn wij met de schipper an landt gegaan, om ons bij de kommandant op 't slot an te geven en onse pas- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
poort te vertonen en voort met de schipper na de stadt te gaan, daar wij doen omtrent een mijl of waren; daar vaart alle uijren een trekschuit; omtrent een uijr gaans daar uijt komende is omtrent een half uijr van de stadt. Doen zijn wij omtrent 6 uijr in de stadt gekomen, gingen doen voort na Van HoeksGa naar voetnoot1) huijs, die ons verwelkoomde en ons vrientlijk bejegende en in alles, waarin dat wij hem van noden hadden dienstvallig presenteerde. Hadden wij gelt van noden, hij wilde ons genoeg op credijt verschieten en wilde ons ook bij goede lieden in herberg bestellen; maar, omdat wij brieven en ook ijets anders op SchotlandtGa naar voetnoot2) an verscheijden vrienden te bestellen hadden, soo versogten wij maar een geleijdtsman om daar te regt te komen, die voort geordonnierde worde. Doen seijde hij ook, dat hij sooeven een brief van Alle Derkx hadde ontfangen, die an mij hoorde, waarvan wij blijde worden, te meer, omdat wij hoopten, dat daar een van mijn vrouw soude in wesen, gelijk als daar ook was, dat ons ongemeen angenaam was, want wij hadden al heel nog geen tijdinge van onse volk gehadt, sedert dat wij van huijs waren gegaan. Ga naar margenoot+ Doen zijn wij des avonts op Schotlandt gekomen an Anthonij Jansens huijs, sijnde een Outste van de doopsgesinde vrienden, die daar wonen. Die man heeft ons ongemeen vrientlijk ontfangen en verwellekoomt en wilde ook niet toestaan, dat wij een ander herberg souden soeken, maar mosten bij hem blijven. Dese vrienden in 't generaal bewijsen ons ongemeene groote vrientschap; de mans zijn ons in kledinge en baarden seer gelijk, maar de vrouwen zijn wat anders gekleedt; komen met haar geloofsbelijdenissen en order vrij wel met ons overeen. Nu was onse oogmerk om den 2 Julij, sijnde Sondag, te vertrekken na onse vrienden, waartoe ons dese vrienden seer gedienstig waren; begeerden niet toe te staan, dat wij eens na een wagen souden uijtgaan en seijden, dat souden sij altemaal wel besorgen en mosten ons daar niet met bekommeren. Nu Saterdag den 1 Julij meijnden wij onse goet uijt het schip te krijgen, maar de schipper konde nog geen paspoort krijgen, die hij hier eerst most hebben, eer dat hij met het schip in de stadt mogt komen of eenig goet uijt het schip | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mogt halen, dat koopmansgoederen waren. En, dewijl wij een groote korf vol boeken bij ons hadden voor onse vrienden, soo konden wij ook niet voort komen of wij mosten de boeken tot nader gelegentheit agterlaten; zijn daarom geresolveert om nog een dag langer te blijven. Doen zijn wij na de middag om 4 uijr met Derk Jans en Hendrik Wilken uijt de stadt gegaan na 't schip en hebben daar doen eens onderstaan bij de schipper, wanneer hij meijnde met het schip in de stadt te komen. Die stelde van Sondag den 2 s'morgens af tegen den middag; doen zijn wij met de schuijt van 7 weer na de stadt gevaren en quamen om 9 uijr weer op Schotlandt. Sondag den 2 souden dese vrienden eenigheijdt houden, daar ik van natuijrswegen wel toe genegen was, om eens te hooren en te sien haar manier van doen in dese saak; maar hadde evenwel bij mij selven om reden geen vrijheijdt om te doen; de vrienden versogten ook sulks niet, want sij, sooals 't mij voorkoomt, ook in geen ander vergaderingen gaan, soodat wij dese voormiddag in huijs met lijtsaamheijdt weer versleten. Na de middag was broer Arent eens weer na de stadt gegaan na 't schip, dat doen binnen gekomen was, daar wij onse goet voor Maandag niet konden uijt krijgen. Ik bleef bij de vrienden, omdat sij en ik ook genegen waren om met maalkanderen te praten. Wij waren op de hoge sijdt van Schotlandt te huijs en gingen daar eens in de hoven, daar ongemeen veel kerssen en ander vrugten in waren en dan voornamelijk rosen, daar de vrienden vrij wat gelt voor konden kopen. Dese hoven gaan soo steijl tegen de bergen op, dat het te verwonderen is en zijn op 't hoogste soo hoog, dat men over de stadt, over kerk en torens kan henen sien. Agter de hoven is dan veel bergagtig landt, daar kostelijk koren op wast en zijn op sommige plaatsen soo steijl, dat men soude seggen, dat het schier onmogelijk was om te hantieren en worde evenwel nog gebouwtGa naar voetnoot1). Van dese bergen konde men het lege landt oversien, dat seer kostelijk landt is, alsoo dat hier een ongemeen landt is vol van vleijs, vis, melk, boter, kese en wat de menschen behoeven. Maandag den 3 gingen wij om 9 uijr weer na de stadt om onse goet te halen, dat nog alsoo lange belet hadde, dat het middag worde, eer dat wij weer met het goet op Schotlandt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
quamen. En doen wij wat gegeten hadden, was onse redenieringe met de vrienden nog soo soet, dat ons de tijt als onbedagt nog ontging; dat het 3 uijr worde, eer dat wij an 't varen quamen. Onse voerman hiete Jacob Kempener, was ook van die doopsgesinde vrienden op Schotlandt. Des avonts quamen wij nog 5 mijl van de stadt an een plaatsjen, geheeten SipkouwGa naar voetnoot1); daar bleven wij 's nagts. Dingsdag den 4 's morgens om 3 uijr gingen wij weer an de reijs. Om 8 uijr quamen wij te GeelenGa naar voetnoot2); daar pleijsterden wij weer; omtrent half elf vaarden wij door een bos; daar was het soo vol eerbesen en everbesen, dat wij 't nooijt soo meer gesien hebben; gingen eens van de wage en pluckten onse genoegen en vaarden doen weer voort en quamen doen om half 1 in 't stadtje NijenborgGa naar voetnoot3), daar wij doen weer pleijsterden; quamen om 1 uijr weer an de reijs en quamen doen om 5 uijr op de GroepGa naar voetnoot4) an Jacob Bertelts huijs, sijnde een man van de ander doopsgesinden; daar hadden wij een brief en 2 boekjes an te bestellen, die van Alle Derkx an hem gesonden en gegeven worden. Dese man ontfing ons vrientlijk, dat het meer als gemeen was, en mogt niet hebben, dat wij 's avonts souden wegreijsen, maar mosten daar vernagten en laten onse voerman varen en dan wilde hij 's morgens met ons varen en brengen ons bij onse vrienden. Woensdag den 5 's morgens om 8 uijr quamen wij weer an de reijs; omtrent half elf waren wij op een hooge berg, daar de lieden verscheijden wegen bouwden; sulk landt dat dit jaar woest lag en in een ander kamp was een schaapherder met veel schapen. Nu regt an de weg, daar wij verbij vaarden, daar waren 2 wolven, die loerden op die schapen; maar, doen wij daar anquamen, weken soo met een sagte draf uijt de weg in de rogge; daar wij se soo in konden sien gaan en staan en sagen ons an; gingen doen weer na 't bos, dat voort bij de rogge was. Ga naar margenoot+ Omtrent 1 uijr quamen wij op PschighofkeGa naar voetnoot5) bij onse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrienden, an oom Benjamin Wedels huijs, die ons met een ongemeene liefde en genegentheijdt ontvingen; gelijk als ook die agtermiddag veel vrienden quamen, die ons met tranen verwellekoomden en sulke liefde betoonden, dat het niet wel te seggen of te schrijven is en dat te meer, omdat wij soo langduijrig gereijst hadden; waardoor sij soo bevreest hadden geweest, dat wij verongelukt waren, soodat de vreugde nu bij haar ongemeen groot was; songen verscheijden wellekoomlietjes ons tot vermaak. Donderdag den 6 maakten wij anleg om voor broederen en susteren een weijnig te spreken om de Heere te danken voor zijn goetheijdt an ons bewesen, dat wij dus gesont en wel na 't lighaam in staat sijnde tot de vrienden gekomen waren. Met een hertelijke anspraak en vermaninge, dat wij met maalkander den Heere vieriglijk en in geestskragt en andagt mogten bidden, dat het sijn vaderlijke goetheijdt mogte believen om met zijn geestskragt ons te bestralen om ten eersten mijn mondt te openen; om te mogen spreeken de verborgentheijt des eeuangeliums Jesu Christi en ten tweeden om de vrienden de ooren te openen en de herten te vermeurwen, om soo regt te mogen hooren en verstaan, opdat onse werk niet ijdel en vergeefs mogt wesen, maar dat het vrugten mogt voort brengen; daar des Heeren naam door mogte geëert en gepresen worden etc. Vrijdag den 7 hebben wij wat overleg gemaakt om an de meest behoeftigen boeken te ordonneeren en doen hebben ons ook nog veel vrienden besogt en ongemeene groote liefde bewesen, daar wij doen die dag met door bragten. Saterdag den 8 hebben ons nog alweer vrienden besogt, maar, omdat ik Sondag bedienen most, soo hadde dan mijn tijt tot oeffenen nodig, maar konden mij niet wel met vreeden laten; sulke liefde bewijsen sij ons; ja sij sijn soo met liefde angedaan, dat sij se niet konnen verbergen. Sondag den 9 hebbe ik bedient over Heb: 1 etc., hetwelke de vrienden met veel tranen anhoorden. Na de middag hadden de vrienden broederbijkomste om van de verkiesinge en van eenige ankomelingen nog te spreken. Doen quamen de vrouwen en veel jonkvolk, soo manlieden en vrouwlieden en spraaken ons an; bewesen ons veel liefde, daar wij groot vermaak met hadden; sleten onse tijdt met singen en spreeken wat de salige leringe angink. Maandag den 10 quamen op mijn versoek de ankomelin- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen in de schoole, die 31 in getal waren; daar hebbe ik doen tot onderwijs en stigtinge wat toegesprooken, opdat zij dog regt mogten bedenken, wat dat sij stonden an te nemen etc. Dingsdag den 11 hebben wij eenige vrienden angesprooken en de liefde, die sij ons betonen, kan men in alles na mate niet wel schrijven. Woensdag den 12 hielden wij met maalkander een dag om de Heere met vasten en bidden nog te genaken; dat Hij dog onse anslagen wel mogt laten gelukken en met ons in 't werk en arbeijdt gaan en stieren het na Zijn wille etc. Donderdag den 13 is dan de verkiesinge gehouden tot 2 dienaars in 't woordt en zijn dan de meeste stemmen gevallen op Jacob IJsaäks over de WijselGa naar voetnoot1) wonende en op Abraham Onrouw, woondt op Pschighofke. Vrijdag en Saterdag den 14 en 15 most ik mij heel stil alleen houden bij de boeken om Sondag dan opneminge en bevestinge te doen. Doen was het heel swoelGa naar voetnoot2) heet weer, gelijk als 't ook doorgaans was en bijna geen regen. Sondag den 16 hebbe ik de opneminge bedient; waren 31 personen en die bevestinge etc. Maandag den 17 hebben wij de vrinden wat angesprooken. Dingsdag den 18 zijn wij na 't WoltGa naar voetnoot3) en voort na SchoonzeeGa naar voetnoot4) gevaren om daar de vrienden ook eens te besoeken, geherbergt bij Hans Voet op Schoonzee. Woensdag den 19 hebbe ik daar bedient, over de vrugt des geest, en doen na de middag de vrienden daar angesprooken. Donderdag den 20 hebben wij daar nog eenige vrienden besogt en doen heeft ons Hans Voet en zijn vrouw weer geleijde gedaan en hebben doen bij Jacob IJsaäks onse middagmaal gehouden en doen de ander vrienden in 't Wolt ook besogt en voorts met oom Benjamin en Pieter Bekker weer na huijs gereijst. Vrijdag en Saterdag den 21 en 22 most ik weer bij de boeken blijven, om Sondag dan de eenigheijt en voetwasschinge te bedienen, dog Saterdag na den middag hadden wij bijkomst over de saak van Hans Voet; brogten die tot goet genoege van de vrienden an 't eijnde. Sondag den 23 hebben wij doen de eenigheijt en voetwasschinge gehouden, 't welke met veel tranenstortinge geschiede. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na die vermaninge maakte ik voort an broederen en susteren bekent, dat wij voornemens waren om WoensdagGa naar voetnoot1) den 26 de vrienden weder te verlaten, om soo weer tot de onse te keren en dat ik dan met toelatinge van de Heere voornemens was om de vrienden Dingsdag den 25 tot een afscheijt voor de laatste maal nog te bedienen, dat bijna in alle de vrienden (soo 't niet in altemaal geweest is), een tranenstortinge veroorsaakte; want haar liefde is soo groot, dat sij 't niet verbergen konnen. Hebben doen dien nademiddag ons veel weer besogt en als men van vertrekken spreekt, dan lopen anstonts de oogen van veel vrienden over. Maandag den 24 hebbe ik mij weer bij de boeken gehouden; maar doen quamen verscheijden vrienden en klaagden, dat sij geerne met ons na Dansig wilden varen; maar, omdat het soo regt in den oogst was, om juijst op die tijt de rogge te moeten inhalen; soo konden sij 't niet wagten en ook bijna niemandt van de vrienden om met ons te varen; versogten daarom met tranen, dat wij dog tot Saterdag den 29 mogten blijven, want ons dus te laten reijsen, konden sij haar leven niet vergeten. Daar wij niet wel toe konden resolveren, omdat wij al soo lange hadden van huijs geweest; soodat wij ten laatsten door de gelegentheijdt zijn geresolveert om tot Saterdag te blijven; dat sulken blijtschap in de vrienden baarde, dat het in 't kort tot op 't KoenpatGa naar voetnoot2) en ook over de Wijsel de vrienden bekent was. Dingsdag den 25 hebbe ik doen bedient over Efe: 6 :Ga naar voetnoot3) van de wapenrustinge Godts etc. Daar waren onse vrienden van de ander kant van de Wijsel ook nog veel gekomen en ook 2 dienaars in 't woort van de ander doopsgesinde, geheten Derk Wiggerts en IJsaäk Geerts en verscheijden van haar vrienden meer. Na den middag hadden wij soo veel anspraak van de vrienden, dat het soo benauwt van hitte in huijs was, dat men daar qualijk konde duijren. Ga naar margenoot+ Mag niet wel nalaten om hier mede tot gedagtenisse in te voegen het groote Poolse onverstant, daar in bestaande, omdat het daer van dit somer soo ongemeen gedroogt heeft, als bijna geen menschen heugt; dat ook selfs over de Wijsel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in 't Wolt al veel beesten sterven, die door de groote hitte en droogte verhongeren en versmagten. Waardoor dat seker heer, genaamt de heer van de HobbilGa naar voetnoot1), de vrouwen van sijn onderdanen heeft opgelegt, dat sij 't water uijt de leegte moeten halen en dragen 't op hooge santbergen in een kuijpe, die sij mosten voldragen en storten het daar dan uijt; daar 't geen nut kan doen en dat om dese reden, dat hij hem inbeelt, dat dese groote droogte door de vrouwen toverije veroorsaakt worde en dat de vrouwen door dit water dragen dan soo souden vermoeijt worden, dat sij 't dan weer souden laten regenen. Dit onverstant is nu niet alleen opgekomen, maar is voor desen ook alsoo gedaan. De berugtinge van toverije gaat hier nog soo in swange, dat de heer van 't Koenpat nu al eenige heeft laten verbranden en heeft ook nog eenige gevangen, die in eenige dagen nog staan verbrandt te worden. Hij is een groot heer en heeft de regeering ook over 't stadtje Nijenborg. Daar hij dit werk nu uijtvoert, gelijk als ook op meer plaatsen hier in 't lant heden gedaan wordt, en dat, om reden dat het soo overmate droogt en 't vee sterft, soodat daarom de vrouwen (en wel voornamelijk de oude vrouwen) dus jammerlijk onschuldig moeten gemarteliseert worden; eerst met sulk ongehoort pijnigen, dat sij sullen bekennen, dat sij toveren konnen en anderen mede te noemen, die 't ook sullen konnen en dan verbrandt te moeten worden. Dat niet alleen om de droogte nu gedaan wordt, maar ook, als daar eenige ongelukken geschieden soo van sterfte van 't vee of ander. Men mogt seggen, hoe dat verstandige menschen tot sulke fabuleuse grouwelen konden vervallen; dusverre van 't Poolse onverstantGa naar voetnoot2). Woensdag en Donderdag den 26 en 27 hebben wij de vrienden nog weer angesprooken en ook goedenagt gesegt. Vrijdag den 28 waren wij voor de middag eens met, om rogge van 't landt te halen, en eens te sien, hoe 't landt daar gestelt is, dat zij daar bezaaijen. Dat is soo gestelt, dat men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daar over verwondert moet staan, want dat zijn bergen en dalen en dan soo hoog en leeg en steijl, dat men op sommige plaatsen schier werk heeft, dat men daar opkoomt en wordt nog geploegt en bezaaijt en schoon koren op verbouwt. Na de middag hebben wij onse dingen reijsveerdig gemaakt. Ga naar margenoot+ Saterdag den 29 zijn de vrienden an Benjamin-ooms huijs meest weer bij ons gekomen om 't laatste afscheijdt van ons te nemen, tot welken eijnde wij ons eerst tot het gebedt keerden en zijn doen om half elf met een ongemeene groote droefheijdt van maalkander gescheijden. Doen sagen ons de vrienden soo lange na, als sij konden. Doen zijn met ons gevaren 4 wagens vol van onse vrienden wel bij 3 uijr gaans, om ons nog te vergeselschappen, daar wij na gedaan gebedt met groete droefheijdt doen van maalkander zijn gescheijden. De namen van die vrienden, die ons vergeselschapten, zijn dese: Hans Voet en zijn vrouw; Hendrik Vonk, Jacob IJsaäks en zijn vrouw; Tobijas Spaarlink, Peter Jans en zijn vrouw; Eernst Smit en zijn vrouw; Cornelis Riggers, Adam Raatslafs weduw, Heijn Onrouw weduw, Abraham Onrouw en zijn vrouw; Peter Bekkers vrouw, Saartje Wedel weduw, Antje Koppers ook weduw; David Derks, Hendrik Tesmer, Hans Onrouw en zijn vrouw. Doen zijn Benjamin Wedel en Peter Bekker met ons voort gevaren om ons na Dansig te brengen en zijn doen om 4 uijr op de Groep gekomen an Jacob Bertelts huijs, daar wij in de heenreijs ook an waren, die ons doen met zijn wagen en peerden tot onse vrienden hadde gebragt. Daar hebben wij verwagt Tobijas Spaarlink en zijn vrouw en oom Benjamins vrouw, die wat na ons van huijs waren gevaren, die doen om 5 uijr daar bij ons quamen. Doen hebben wij daar nog wat met de vrienden gepraat en doen ook wat gegeten en gedronken en doen om 7 uijr weer vertrokken en sijn doen na de Wijsel door de NederingeGa naar voetnoot1) gevaren; eerst op de KompenijGa naar voetnoot2), op SanskouGa naar voetnoot3), doen op MontouwGa naar voetnoot4); daar bleven wij des nagts bij een van de Vriesche doopsgesinde, geheten Pieter Balster, die ons vrientlijk ontfing en gaf ons eten en drinken. Sondag den 30 zijn wij van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Montouw weer gevaren op TruijlGa naar voetnoot1); doen op Nijenborg en doen voort als fol. 10Ga naar voetnoot2) staat en sijn doen om half 8 tot HeltendorpGa naar voetnoot3) gekomen; daar hebben wij gepleijstert; zijn doen na de Wijsel af gesakt na 't stadtje MeeuwGa naar voetnoot4). Daar wij doen ook eens gedronken hebben, vaarden doen weer voort en quamen doen omtrent 5 uijr an een dorp genaamt SoupkooijGa naar voetnoot5). Daar hebben wij doen gegeten en gedronken en vaarden doen na 't statje DersouwGa naar voetnoot6), dat nog een redelijk mooij plaatsje is, en zijn doen nog gevaren na 't dorp StiblouwGa naar voetnoot7), daar wij onse nagtrust namen. Maandag den 31 zijn wij van Stiblouw 's morgens om 4 uijr weer af gevaren en voorts soo 't Dansiker WadderGa naar voetnoot8) doorgevaren, dat een kostelijk landt is. Wij telden in een boer zijn landt peerden en koeijen; bevonden soo kleijn als groot 67 koebeesten en een bolle, daar niet een kalf bij was, en 21 peerden met de veulen, waren 89 in 't getal, die bij maalkander in een landt gingen. Ga naar margenoot+ En zijn doen in het dorp ProestGa naar voetnoot9) weer op die weg gekomen, die wij anders souden hebben gekomen en quamen doen om 9 uijr weer op Schotlandt. Daar onse vrienden de peerden en de wagens in bragten en hebben daar doen wat met maalkander gegeten en gedronken en zijn doen na Hendrik Willeken en Anthonij Jansens huijs gegaan, die wij in goede staat bevonden en ons lieflijk verwellekoomden. Dingsdag den 1 August hebben wij de vrienden op Schotlant hier en daar wat besogt, die haar besonder vrientlijk tegen ons bewesen, willen ons geerne eten en drinken geven, meer als wij van noden zijn en de eene voor de ander pretendeert ons te hebben. Hebben dan ook bij Van Hoek in Dansig geweest | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om nog wat gelt van hem op wissel te trekken, die dat ook geerne dede, soo veel als wij maar beliefden te hebben; toonde hem ook heel traktabel en vrientlijk tegen ons; hebben doen van hem ons afscheijt genomen om dan Woensdag met de post te verreijsen. Woensdag den 2 zijn wij om 4 uijr op de postwage gegaan, nadat wij met veel droefheijdt van onse besonder lieve vrienden onse afscheijdt genomen hadden alsmede van de vrienden op Schotlandt, die ons met een besonder genegentheijdt veel behulp hebben gedaan, waar wij haar van noden hadden; quamen doen om 10 uijr tot DunmaersGa naar voetnoot1), daar wij doen weer op een ander wagen mosten gaan. Donderdag den 3 quamen wij 's morgens om 4 uijr te WotzkouGa naar voetnoot2); daar kregen wij weer een ander wagen. Tot LoepouGa naar voetnoot3) was 2 mijl, kregen wij weer een ander wagen; doen quamen wij om 12 uijr tot Stolp, was 3 mijl; daar hebben wij doen gegeten en gedronken; seker heer van Koningsbergen in onse geselschap mede an de tafel hebbende, die ons veel vrientschap bewees, die dan van Dansig met ons al gereijst was, dog op de tweede postwaagen. Te 6 uijr quamen wij tot SlaagGa naar voetnoot4), sijnde een statje omtrent als Stolp, was 3 mijl; daar kregen wij weer een ander wage. Van Dansig tot Stolp zijn veel bergen en steenen, maar van Stolp tot Slaag was 't wat gelijker landt. Van Slaag tot PankenieGa naar voetnoot5), daar kregen wij weer ander wagen en peerden; die postelion was meijster van blasen en jagen. Om 12 uijr quamen wij tot KoslijnGa naar voetnoot6), was 5 mijl van Slaag, sijnde een statje; daar waren voorleden jaar omtrent 250 huijsen of gebrandt, als ook tot Stolp omtrent soo veel, dat'er nog jammerlijk uijtsag. Vrijdag den 4 quamen wij 's morgens om 5 uijr tot KorlijnGa naar voetnoot7); daar kregen wij weer een ander wagen, was 3 mijl van Koslijn. Doen wij daar een wijnig van dan vaarden; daar was een hoffstede, daar de heer Podewils op woonde. Daar was de heer Boldz, die met ons van Dansig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
quam en tot Koningsbergen woonde, mede bekent en gink daar even op 't huijs; doen stuijrde de heer Podewils zijn knegt en liet ons van de postwage halen. Daar komende verwelkoomde ons en gaf ons tee, een soopjen en kersen en bedankte ons, dat wij hem de eer angedaan hadden, dat wij tot hem gekomen waren. Om 11 uijr kwamen wij tot PinnoGa naar voetnoot1); daar teerden wij doen maaltijt en dronken eens toe. Om half 3 vaarden wij door een stadtje, geheeten PlaatGa naar voetnoot2), was 2 mijlen; om 5 uijr tot NieugaarteGa naar voetnoot3), weer 2 mijl; daar kregen wij weer ander wage. Om 11 uijr 's avonts quamen wij in Stargart, was 4 mijl; daar bleef doen onse goede geselschap de heer van Koningsberge, die van Dansig met ons gereijst was, en kregen daar doen een nieu geselschap weer, die met na Berlijn wilde varen en lag daar in 't quartier; dese laat hem voor een slegt slag ansien. Saterdag den 5 quamen om 4 uijr tot PieritsGa naar voetnoot4), was 3 mijl; van daar op Koningsbergen, daar wij om 11 uijr quamen en hebben daar doen een brave maaltijt gedaan. Van daar door SchweetsGa naar voetnoot5), dat is een statje, ligt an de rivier de Oder; daar is een lange brug over, vrij wat langer als de Camper brugge, was 1 mijl van Pijrits. Onder wegen sagen wij 2 vogels, van fatsoen als een gans, maar wat langwerpiger; van koleur en van fatsoen van bek en hooft als een patrijs; de postelion seijde, dat sij trapvogels heeten. Om 5 uijr quamen wij tot AnkermondeGa naar voetnoot6), weer 2 mijl; daar kregen wij doen weer ander peerden en wage. Om 10 uijr quamen wij tot NijstadtGa naar voetnoot7), is 3 mijl; dese weg was voor 't grootste deel een boskasij. Sondag den 6 quamen wij 's morgens wat voor 4 uijr tot BarnauGa naar voetnoot8), was weder 3 mijl; dese weg weder meest boskagie. Van Barnau tot BarlinGa naar voetnoot9) weer boulandt, alsoo dat wij van onse vrienden in Pruijsen tot Barlin toe meeste tijt boulandt gepasseert zijn en dat veel tijts soo stee- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nig, dat men schijr soude seggen, dat het niet mogelijk was om te bouwen, nog het zaat daar weer af te krijgen. Soo wordt op sommige plaatsen ook tusschen de bomen gezaaijt, dat het voor een onkundige wonder lijkt. Soo zijn wij dan om 8 uijr in Berlin gekomen en meijnden doen met de Hollantse post voort te verreijsen, maar quamen omtrent een uijr te laat, dat ons ongemeen moeijde, omdat wij soo wel in staat waren om te reijsen, ja beter, als doen wij te Dansig eerst op de post gingen. Waren daarom niet genegen om 3 dagen te wagten, resolveerden daarom om op Hamborg te reijsen, daar men dan om half 12 moet op de post gaan na BetsouGa naar voetnoot1). Om half 6 quamen wij te Betsou, is 3 mijl, die wij heel door boskagie voeren, dog somtijts wat holagtig, bestaande meest uijt dennen, dog ook veel eeken en ook wat boeken en berken en slegt sandig landt. Van Betsou voeren wij na PhlatoGa naar voetnoot2), weer heel door boskasij als voren, was 2 mijl; van daar tot WeerbellijnGa naar voetnoot3), was weer 2 mijl; daar weer ander wage; daar quamen wij om half 12. Van daar na KusterhousenGa naar voetnoot4) is 3 mijl; van daar na KijritsGa naar voetnoot5) is een mijl; daar kregen wij weer ander peerden. Tot Kijrits quamen wij Maandagmorgen den 7 om half 6; van daar na KleetsGa naar voetnoot6), was weer veel boulandt en heel steenagtig; daar quamen wij om half 11; daar bestelden wij doen wat eeten. Om half 12 vaarden van Kleets en quamen te 2 uijr te Perleberg, is 2 mijl; daar kregen wij weer ander wagen en peerden, was al steenagtig landt. Van Perleberg na LentzenGa naar voetnoot7), daar was eerst heel steenig landt; daar na heel sandig slegt landt met out eekenhout beset; daar onder en om wort nog al gezaaijt. Om 7 uijr quamen wij tot LensenGa naar voetnoot7); daar kregen wij weer ander wagen en peerden. Van Lensen voeren na LiptijnGa naar voetnoot8) is 4 mijl; daar quamen wij om 4 uijr 's morgens, sijnde Dingsdag den 8. 's Avonts doen wij van Lensen voerden, daar was eerst weer boskasij; doen quamen wij uijt het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Brandenborgse in het MekelenbergseGa naar voetnoot1); maar hoe 't landt daar gestelt is, kan ik niet veel van seggen, omdat wij daar 's nagts vaarden en ook veel sliepen. Van Liptijn vaarden wij na BeetzenborgGa naar voetnoot2), is 3 mijl; daar weer ander waag en peerden; het lant was daar vrij wat op sijn Twents. Van Beetzenborg na EsseborgGa naar voetnoot3) was 4 mijl; daar weer ander peerd; daar quamen wij om half 4; het landt was van Beetzberg tot Esseborg heel bergagtig en steenagtig, daar de ElfGa naar voetnoot4) bij langs loopt. Van Esseborg na Hamborg was 3 mijl; daar quamen wij 's avonts om 8 uijr en sogten daar doen Freerik Steenwik op, die niet t'huijs was, maar sijn vrouw en dogter en ander volk ontfingen ons vrientlijk. Daar hadden wij doen goede nagtrust, dat ons angenaam was, hoewel wij in goede staat des lighaams ook waren om voort te reijsen, dog wij sullen ons hier nog een dag soeken op te houden. Woensdag den 9 dronken wij de koffij, die ons seer angenaam was; soo treft het juijst, dat daar ondertusschen inkoomt onse nigt Aaltjen Jaspers, de vrouw van Mete Jacobs, dat ons en haar seer angenaam was tot verwonderinge, dat wij daar soo onbedagt bij maalkander quamen. Dese agtermiddag ging Claas Modderman, de knegt van Freerik Steenwijk eens met mij uijt na AltenaGa naar voetnoot5) (broer Arent bleef t'huijs, omdat hij een seer oog hadde) en nadat wij 't daar wat besien hadden, (hoe 't daar nog vervallen lag van 't afbranden, dat de Sweden daar gedaan hadden en hoe 't ook ten dele weer opgetimmert is en nog wordt), soo gingen wij weer na de stadt; t'huijs komende was 't avont. Donderdag den 10 lieten wij een voerman halen om eens te horen, wat hij wel soude willen verdienen, dat hij ons na Bremen brogte, of ook van hem eens t'horen, hoe 't met de ordonnantie wagens was. Die seijde, dat sooeven een koetse met een heer en zijn knegt direkt na Amsterdam gevaren was en vertroude, dat ons die wel mede soude opnemen, ten ware dat hij meer vragt hadde, waar op wij resolveerden eerst an die voermans huijs te vragen, die ons antwoorde, dat daar geen vragt meer op de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wage was, soodat wij anstonts resolveerden om met de ander voerman na te varen, tot dat wij bij hem quamen. Hebben daarom ons voort klaar gemaakt en onse afscheijdt genomen en om 10 uijr uijt Hamborg gevaren na de Blanke NeuseGa naar voetnoot1) an de Elfe. Daar wij de heer met een groot geselschap vonden, die hem konvoijeerden; doen lieten wij hem vragen, of 't hem lief was, dat wij bij hem op de koetse mogten sitten; maar de staat was te groot om sulk volk bij hem te hebben. Doen accordeerden wij met onse voerman, dat ons die na Breemen soude brengen en zijn doen in geselschap met maalkanderen gevaren na Breemen. Soo quamen wij dan om 2 uijr over de Elve en vaarden doen na BoxstahoeGa naar voetnoot2), is 5 mijl van Hamborg. Van de Elve tot Boxtahoe is kostelijk landt, dat behoort de Swede nog toe. Van Boxtahoe vaarden wij na ArentswooltGa naar voetnoot3), was 2 mijl; daar bleven wij 's nagts, was soo'n boerenplaats. Van Boxtahoe vaarden wij eerst over bergen; daarna was 't landt bijna als de Drente; dog weijnig dorpen of kerken. Vrijdag den 11 vaarden wij van Arentswoolt en quamen te 12 uijr tot Ottersberg; daar most onse voerman wederom, omdat die voerlieden van Ottersberg volgens ordonnantie die vragt konden verdienen, soodat wij doen een ander wage kregen, die ons na Bremen bragte. Om 7 uijr quamen wij tot Bremen, daar wij volgens ordonnantie voort een ander wage kregen en quamen om 10 uijr 's avonts tot DelmshorstGa naar voetnoot4), daar wij dan weer op ordonnantie een ander wage kregen, die ons na WiltzhoesenGa naar voetnoot5) soude brengen. Van Bremen na Delmshorst is schoonder landt. Saterdag den 12 's morgens om 4 uijr vaarden wij van Delmshorst en quamen om 8 uijr tot Wiltzhoesen; daar kregen wij weer ander wagen en peerden. Het lant tusschen Delmshorst en Wiltzhoesen is vrij wat na de Twente en Drente gestelt. Van Wiltzhoesen vaarden wij na KloppenborgGa naar voetnoot6), is 3 mijl, het lant al Drentagtig. Van Kloppenborg na LeuningenGa naar voetnoot7) is 2 groote mijl; het lant nogal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Drents. Tot Leuningen quamen wij om 9 uijr 's avonts; daar hebben wij doen wat gegeten en tragten te rusten. Sondag den 13 quamen wij 's morgens om 6 uijr tot HaselinneGa naar voetnoot1); tusschen Leuningen en Haselinne is veel sandt. Van Haselinne op Lingen is 2 mijl; tot Lingen quamen wij 11 uijr; daar hebben wij doen wat gegeten. Tusschen Lingen en Haselinne is ook veel sant. Om 12 uijr vaarden wij van Lingen na NoothoorenGa naar voetnoot2), was ook veel sant en groote heijden. Van Noothoorn vaarden wij om 5 uijr en quamen om 11 uijr 's avonts te huijs en vonden onse lieve vrouwen en kinders in goede gesontheijdt, dat ons een groote blijtschap was en wij lange na verlangt hadden, waarvoor de Heere gedankt sij, en zijn alsoo omtrent 4 uijr binnen 12 weken weer t' huijs gekomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naamlijst van doopsgezinde families in de buurt van Schwetz.
|
Andries WeedelGa naar voetnoot3) | Trijntie Richers sijn vrou |
Hermen Vrien † | Saartie Wedels |
Hindrik Onrouw † | Wedenaar |
Benjemijn Weedel | Saartie Raatslafs |
Tobias Raatslaf | Eefke Spaarlinkx |
Aaltien Adams | Andries Raatslafs wedw. is een huijshoudinge |
Abraham Onrouw | Boetsie IJsaäks, nu Onrouw |
Cornelis Richers | Trijntie Ansen } }in een huijs |
Abraham Richters † | Elske Bekers } in een huijs |
Hans Voet Weedenaar | } in een huijs |
Jurjen Boeler † | Dijna Toomske, woonen in de nieuwe schoole |
‘Jacob Raatslaf is niet getekent geweest, is nu al doodt.’ (Aanteekening van Hendrik Berents). | |
Hendrik Voet † | Marike Swegelers } |
Peter Raatslaf | Saartie Smits } |
Hans Raatslaf Weedenaar | } |
‘Weer getrouwt Abraham Riggers weduwe’ (Aanteekening van Hendrik Berents). | |
Hans Raatslaf | Trijntie Weedels † } |
Cornelis Voet | Saartie Bollers } |
Tobias Spaarlink | Trijntie Raatslafs } |
IJsaak Spaarlink | Grietie Onrouw } |
Peter Bekker | Trijntie Raatslaf |
‘De knegt doodt, Antje Keuns doodt.’ (Aanteekening van Hendrik Berents). | |
Hans Frein | Grietje Voets † } |
Sijmon Wedel | Marike Riggers } |
Volgt nu 't Koenpat. | |
Jurjen Raatslaf | Trijntie Smits |
Peter Tesmer | Antie Raatslafs |
hiertusschen woont de Heer Starost | |
van 't Koenpat. | |
Jacob Tesmer | Antie Spaarinkx |
Jurjen Nagtegal | Eefke Bekkers |
Trijntie Bekkers | weeduw 2 kinders |
Jan Voet | Trijntie IJsaäkx |
huijr tusschen woont ook een Lutters man. | |
Hans Onrouw | Antie Weedels † |
hijr weder een Lutters tusschen. |
Frans Wedel | Eelke Janssen |
Hein Onrouw † | Saartien Jans |
Antie Jans weduw en 2 kinder bij haar 3 absent. | |
Hindrik Jans † | Antie IJsakx † |
Peter Janssen | Elstie Nagtegals weer een Lutters man |
Eernst Smit | Eefke Onrouw volgen nu 3 huijsen Lutters volk. |
Andries Koen † | Lijsebeth Voet † |
Hans Boller | Boeiste Onrouw |
Hans Onrouw | Antie Nagtegals |
Dese Huijsgesinnen woonen van Sweets of, regt in een streek weg bij de Wijssel langs, Oost en West exemt de twee laatste huijsen of huijsgesinnen leggen van de Wijssel of, in 't Noorden af, als een winkel hoe na 't Wolt of busch op.
Casper Smit | Saartie Bekkers |
woonen van Andries Coen omtrent een uijr gaans ‘wonen nu op 't Koenpat’Ga naar voetnoot1). ‘Op Persighofke en Koenpat sijn 16 gestorven sedert dat Alle Derks daer geweest is.’Ga naar voetnoot1)
Wat vrinden op 't dorp Posterwolt woonen.
Tonis Voet | Trijntie Nagtegaals |
Jurjen Nagtegals | Grietie Bekkers |
nog bij haar Abraham | Cornelissen en Saartie Nagtegaals. |
Tobias Spaarlings | Antie Schellingbarg |
Jacob IJsakx | Ester Thomas |
Op Schoonzee | |
Hans Voet | Lijsabet Smit † |
Jurjen Vonk | Andries Raatslaf † slegte behuijsinge |
Jacob en Andries Dekker |
Jacob Bankrats † | de olde Grietie Pinkelers ook seer slegte behuijsinge |
Andries Bankrots wedenaar | |
Op de Hors | |
Abraham Bekker | Elske Dekkers |
Hein Dekker | Elske Voet op Jammerou |
‘Over de Wijsel 3 gestorven sedert dat Alle Derks daar geweest is.’Ga naar voetnoot1)
‘Namen der vrinden die gestorven zijn op Pschighofke, sedert dat Alle Derks daar geweest is:’Ga naar voetnoot1)
Hermen Vrien |
Hendr. Onrouw |
Abraham Riggers |
Jeurijen Boeler |
Jacob Raatslaf |
Hendrik Voet |
Trijntje Wedel |
Peter Bekkers knegt |
Antje Keuns |
Grietje Voet |
Op 't Koenpat:
Antje Wedel |
Heijn Onrouw |
Hendrik Jans |
Antje IJsaäks |
Andries Keun |
Lijsabet Voet |
Op Schoonzee:
Lijsabet Smit |
Andries Raatslaf |
Jacob Pankrots |
zijn 19 in 't getal’Ga naar voetnoot1)
Naamlijst van doopsgezinde families in de buurt van Schwetz.
Samengesteld door Hendrik Berents.
Namen van onse vrienden in Pruijsen, PersighofkeGa naar voetnoot1).
Sijmon Wedel, Merijke Riggers zijn huijsvrouw | 2 |
Andries Wedel, Trijntje Riggers zijn huijsvrouw, Saartje weduw | 3 |
Jacob Wedel wedenaar, Antje Koppers* weduw | 2 |
Benjamin Wedel*, Saartje Raatslaf zijn huijsvrouw, Trijntje Wedel*, Peter Wedel, Aaltjen Schellenbergs* weduw, Adam Raatslaf | 6 |
Abraham Onrouw, Boetsje IJsaäks zijn huijsvrouw*, Berent en Boetsje Raatslaf, Boetsje Jansen | 5 |
Cornelis Riggers*, Trijntje Jansen* zijn huijsvrouw, Derk* en Mertje Riggers, Lijsabet Wedel | 5 |
Dijna Tomas, Marijke Swegelers zijn weduwen, wonen in de school | 2 |
Hans Raatslaf, Elske Berents*, Heijn Riggert, Lijsabet Buijlers, Peter Smit, Trijntje Bekkers | 6 |
Peter Raatslaf, Saartje Smits*, Eefke Voets, Antje Jansen*, Hans Raatslaf, Hendrik Onrouw | 6 |
Jeurijen Nagtegaal, Antje Riggerts, Elsje Riggerts*, Trijntje Buijlerts, Benjamin Wedel, Jeurijen Buijlerts | 6 |
Tobijas Spaarlink, Trijntje Raatslafs, Marijken Wedels*, Jan Jansen, IJsaäk Spaarlink*, Grietje Onrouw* | 6 |
Tobijas Raatslaf*, Eefje Spaarlink, Pieter Smit, Jan Riggerts, Boetsje Bekkers | 5 |
Hans Vrij*, Boetsje Voets*, Trijntje Riggerts | 3 |
_____ | |
57 |
Nu Koenpat.
Jeurijen Raatslaf, Trijntje Smits | 2 |
Pieter Tesmer, Antje Raatslaf* | 2 |
Jacob Tesmer, Antje Spaarlink Hendrik Tesmer, Marijke Jans* | 4 |
Jeurijen Nagtegaal, Eefjen Bekkers*, Willem Voet, Saartje Voet*, Teunis Voet, Trijntje Nagtegaal*, Trijntje Voet | 7 |
Pieter Bekker, Trijntje Raatslaf, David Derks*, Saartje Smits | 4 |
Jan Voet, Trijntje IJsaäks* | 2 |
Kasper Smit*, Saartje Bekkers | 2 |
Cornelis Voet, Saartje Boelers | 2 |
Hans Onrouw*, Marijke Nagtegaal | 2 |
Saartje Jans*, Berent Voet | 2 |
Berent Raatslaf, Lijsabet Onrouw, Antje Jansen, Lijsabet Riggers | 4 |
Hendrik Keun, Marijke Voets Frans Wedel*, Eeltje Jans*, Trijntje Riggers* | 5 |
Peter Jans, Elske Nagtegaal*, Eernst Keun, Andries Keuen, Eefjen Nagtegaal | 5 |
Eernst Smit*, Eefjen Onrouw Eernst Smit, Hendrik en Eefjen Smit | 5 |
Hans Boeler, Boetstje Onrouw | 2 |
Hans Onrouw, Antje Nagtegaal | 2 |
_____ | |
52 | |
38 van de ander sijds die op 't Koenpat wonen | 38 |
Op Koenpat in alles | 52 |
Op Persighofke 57 | 57 |
_____ | |
109 |
Over de Wijsel op Posterwolde
Jeurijen Nagtegaal*, Grietje Bekkers Eefjen Nagtegaal | 3 |
Abraham Cornelis, Saartjen Nagtegaal | 2 |
Tobijas Spaarlink*, Antje Schellingberg, Eefke Pankrots | 3 |
Hans Smit, Antje Spaarlink* | 2 |
Jacob IJsaäks, Ester Tomas, Jacob en Trijntjen IJsaäks | 4 |
_____ | |
14 | |
Op Schoonzee | |
Hans Voet, Trijntje Dekkers Saartje Voets, Migheel Smit, Antje Keuns* | 5 |
Hendrik Vonk*, Lijsje Raatslaf*, Jeurijen Vonk, wedenaar | 3 |
Eefjen Tomas, Jacob Tomas | 2 |
Hermen Keuns | 1 |
Jacob Dekkers*, Saartje Voet | 2 |
_____ | |
13 | |
Andries Dekker, Trijntje Voet, Elske Voet* | 3 |
Grietje Pinkelaars, Saartje en Antje Pankrots | 3 |
Jacob Pankrots, Saartje Tomas | 2 |
Andries Pankrot, Hendrik en Eefjen Pankrot | 3 |
Heijn Dekker*, Elske Voet, Heijn Dekker, Saartje Riggers | 4 |
_____ | |
15 | |
Abraham Bekker, Elske Dekkers* Eefjen Keuns*, Hans Voet | 4 |
Peter Nagtegaal, Trijntje Keuns* | 2 |
_____ | |
21 | |
14 | |
13 | |
_____ | |
48 |
Op Persighofke 57 | 57 |
Op 't Koenpat 52 | 52 |
_____ | |
Somma in 't geheel | 157 |
1733 den 9 Januarij deze bovengemelde naamen nagezien en volgens getuijgenisse van Teunis Voet en Jan Janzen bevonden dat daar al 40 van gestorven zijn.
Naschrift.
Nadat deze bijdrage reeds gezet was, ontving ik van Dr. Cornelius Bergmann (zie p. 34, noot), thans Direktor des Verlages von Eugen Diederichs ‘Die Tat’, Urbanstrasse 2, Jena, de volgende mededeeling: ‘Als der alte Herr Mannhardt die Bemerkung veröffentlichte, sass ich noch an der Arbeit der mennonitischen Geschichte. Sie ist aber Material geblieben. Ich bin nach dem Kriege nicht mehr dazu gekommen, alles zu verarbeiten...... Ob ich noch einmal dazu komme, weiss ich nicht.’
Prof. Keyser uit Danzig, die in de Paaschvacantie met een twintigtal studenten op een studiereis door België en Nederland door den voorzitter van het Historisch Genootschap, Dr. W.A.F. Bannier, in het Kunsthistorisch Instituut te Utrecht is ontvangen en die in zijn toespraak, waarin hij voor de gastvrije ontvangst bedankte, op een nauwere samenwerking tusschen de Nederlandsche en de Danziger historici aandrong, is zoo vriendelijk geweest de drukproef van deze bijdrage door te lezen en mij een boekje ter inzage te zenden, waarin de geschiedenis van de door Hendrik Berents Hulshoff bezochte Doopsgezinde gemeenten aan de Beneden-Weichsel wordt behandeld. Het draagt den titel: Montau-Gruppe. Ein Gedenkblatt an die Besiedelung der Schwetz-Neuenburger Niederung durch holländische Mennoniten im Jahre 1568. Nach Quellen bearbeitet von L. Stobbe, Graudenz. Verlag der beiden Mennoniten-Gemeinden Montau und Gruppe. 1918. De auteur zegt omtrent de koloniseering van deze landstreek o.a. het volgende: ‘Wie die Besiedelung mit diesen im Vorflut- und Deichschutzwesen vertrauten Niederländern vor sich ging, besagen uns die folgenden Urkunden,
die bis vor einigen Jahren in der Ratslade zu Montau lagerten, jetzt aber zu ihrer sicheren Erhaltung vom Königlichen Archiv zu Danzig unter Montau 358 Nr. 123 bis 137 aufbewahrt werden. Wir begnügen uns mit der Wiedergabe der ersten Urkunde nach dem heutigen Deutsch, der folgenden aber nur in einem kurzen Auszuge. - Nach den vorgemeldeten Urkunden ist also das Dorf Montau als die Wiege der Mennoniten des Kreises Schwetz anzusehen und ihre Abstammung aus Holland ersichtlich. Hinweise hierauf finden wir besonders auch in manchen alten Wohnhäusern holländischer Bauart und noch jetzt lagern hier und dort holländische Bibeln und Predigtbücher. Auch soll noch im 18. Jahrhundert holländisch gepredigt worden sein. Doch stellen wir dies als unverbürgt hin. Sämtliche Mennoniten der Niederung aber sind Friesen gewesen, von Flämigern sind Spuren hier nicht aufzufinden.’
Stobbe spreekt p. 15 van de Doopsgezinde gemeente te Przechowko (= Przechowo? zie Szper p. 146.). Is deze misschien dezelfde als de door Hendrik Berents bezochte nederzetting? In dat geval zou de op p. 62 gegeven verklaring van Przysiersk, die het Staatsarchief te Danzig mij aan de hand gaf, niet juist zijn.
- voetnoot1)
- A.M. Cramer, die dit handschriftje van professor S. Muller ter inzage heeft gehad, noemt hem ten onrechte Hendrik Berents van Amsterdam, Jaarboekje voor de Doopsgezinde Gemeenten, 1838 en 1839, p. 36.
A.C. Meyling, die te Amsterdam tevergeefs naar deze reisbeschrijving heeft gezocht, maar aan wien een afschrift van dit document in handen is gekomen, handelt over deze reis in den door Ds. G. Heeringa verzamelden bundel schetsen: Uit het verleden der Doopsgezinden in Twenthe, p. 85-92. Zie nader over dezen Hendrik Berents: Blaupot ten Cate, Geschiedenis der Doopsgezinden in Groningen, Overijssel en Oost-Friesland, I.p. 156-157.
- voetnoot2)
- Ik dank deze gegevens aan de welwillende medewerking van Ds. G.A. Hulshoff te Borne, die sinds jaren genealogische gegevens over de familie Hulshoff verzamelt en die mij door zijn aanwijzingen op het spoor van dit handschrift heeft gebracht. Voorts voel ik mij verplicht jegens mijn vader Dr. A. Hulshoff te Utrecht, die het door mij gemaakte afschrift met het oorspronkelijke heeft gecollationneerd.
- voetnoot1)
- Zie over Ale (Alle) Derks, geb. 1670 gest. 1733, Blaupot ten Cate I.p. 158-159.
- voetnoot2)
- De aanteekening over Poolsch geld en deze reisroute heb ik niet afgedrukt, wel de naamlijst van de door Ale Derks bezochte families, omdat het van belang is deze te vergelijken met de naamlijst, die door Hendrik Berents bij zijn bezoekreis in 1719 is vervaardigd.
- voetnoot1)
- Zie over de gemeente te Danzig: H.G. Mannhardt, Die Danziger Mennoniten-gemeinde. Ihre Entstehung und ihre Geschichte von 1569-1919. Danzig, 1919. Mannhardt zegt p. 38 noot, dat hij dankbaar gebruik heeft gemaakt van de aanwijzingen van een ‘jungen Forscher aus den deutschen Mennonitenkolonien in Ruszland, Herrn Dr. Cornelius Bergmann, der seine ausführlichen Archivstudien hoffentlich bald unter den Titel Beiträge zur Geschichte der holländischen Mennoniten in Westpreuszen herausgeben kann.’ Het staat te vreezen, dat deze studien wegens den benarden toestand der Russische Doopsgezinden nooit zijn verschenen.
- voetnoot1)
- De verklaring, die Mannhardt p. 46 van het woord Klerken geeft, lijkt mij onjuist. ‘Hier in Danzig hatte die flämische Gemeinde das Uebergewicht und hielt sich durchaus für die wahre Gemeinde der echten Taufgesinnten. Sie stand mit den Flamingen in Holland in lebhaftem verkehr, ja, ein Teil dieser Gemeinden in Amsterdam, Haarlem und Rotterdam nannte sich im 17. Jahrhundert “Die Danziger.” Dasz die flämischen Gemeinden die “Feinen” genannt wurden, ist allgemein bekannt, weniger jedoch, dasz sie auch die Klaren hieszen (holländisch: klaar = unzweideutig), woher der oft für diese Partie Vorkommende Name Klarichen oder Klerichen, plattdeutsch Klarken oder Klerken, stammt.’ Ik zou een andere verklaring willen voorslaan.
In de Middeleeuwen en ook nog in de 16e eeuw beteekent Clerc een persoon, die alleen de lagere geestelijke wijdingen heeft ontvangen, en die in 't zwart gekleed gaat. De strenge Mennonieten, die zich onderscheidden door hun stemmige en donkere kleeding, werden spottend ‘Klerken’ d.w.z. zwartjassen genoemd zooals thans nog in Amsterdam de doodgravers en doodbidders met de spotnaam ‘kraaien’ worden aangeduid.
- voetnoot1)
- Te Leeuwarden woonde in 1684-1685 een Doopsgezinde drukker en uitgever H. Rintjes, zie Catalogus Amsterdam p. 183.
- voetnoot2)
- Over de Huiskoopers zie van Douwen, in: Doopsgez. Bijdragen 1912, p. 49-60.
- voetnoot3)
- Mannhardt p. 89.
- voetnoot1)
- In het dorp Gruppe worden 5 December 1625 zeven hoeven gronds in erfpacht gegeven aan de Hollanders Peter Hase en Zacharias Kerwer, welke laatste ongetwijfeld een voorvader was van den hier genoemden Sacharias Kerber, zie Szper p. 142.
- voetnoot1)
- Blaupot ten Cate I, p. 11.
- voetnoot1)
- Het hoofdstuk ‘Friezen en Vlamingen’ in Kühler's Geschiedenis der Nederlandsche Doopsgezinden in de 16de eeuw, p. 395-435.
- voetnoot1)
- Doopsgez. Bijdragen 1912, p. 73.
- voetnoot2)
- G. ten Cate, Uit een oud Mennist aanteekenboekje, (Geschriftjes ten behoeve van de Doopsgezinden in de verstrooiing No. 26) p. 15.
- voetnoot3)
- Onder de Hollanders, die in Gruppe woonden, komt in 1669 een Teuwis Baltzer voor, Zie Szper p. 143.
- voetnoot1)
- Catalogus der bijbeltentoonstelling ter gelegenheid der herdenking van het honderdjarig bestaan van het Nederlandsch bijbelgenootschap, 1914, p. XVI-XVII. Deze z.g. Danziger uitgave werd bij de Doopsgezinden hier te lande als huisbijbel gebruikt. Zie A. Hulshof, Lief en leed van een Menniste familie te Leeuwarden in de eerste helft der 17de eeuw, in Doopsgez. Bijdragen 1918, p. 107-118.
Mannhardt p. 43-44 noemt een Quirin Vermeulen, die van 1568 tot 1588 Oudste der Danziger Doopsgezinden was. Hij zegt over hem: ‘Vermeulen war ein Mann von Bildung und Vermögen. Er wohnte hier in Schottland und liesz auf seine Kosten sehr schöne reich ausgestattete Bibeln drucken, welche unter den Namen schottländische Bibeln bekannt wurden. Sie sind heute sehr selten.’ Op het titelblad van genoemden bijbel wordt echter als uitgever genoemd Krijn Vermeulen de Jonghe, die dus waarschijnlijk de zoon was van dien ouden voorganger, zie Burger in Het Boek 1923, p. 216. Zijn verhouding tot den Haarlemschen drukker Gillis Rooman dient nader te worden onderzocht.
- voetnoot1)
- Kühler, Geschiedenis der Nederlandsche Doopsgezinden in de 16e eeuw, p. 247. Men leze het treffende en ontroerende hoofdstuk ‘De martelaars’, p. 245-277.
- voetnoot1)
- In het gedenkboek ‘Overijssel’ samengesteld onder redactie van G.A.J. van Engelen van der Veen, G.J. ter Kuile en R. Schuiling, Deventer 1931, p. 912.
- voetnoot2)
- Deze Abraham, geb. 1674 gest. 1759, was een gefortuneerd man. Hij liet zijn zoon Izaäk Abraham te Groningen in 1734 een stijfselfabriek koopen, die hij uitbreidde door aankoop van eenige huizen en een lijmziederij. Hij bezat eigen schepen en financierde eenige veerschepen o.a. op Sneek en Delfzijl, zie W.J. Koppius, De stijfselfabriek te Groningen in: Groningsche volksalmanak 1931, p. 62. Zijn kleinzoon was de bekende Amsterdamsche predikant Dr. Allard Berends Hulshoff, geb. 1734, gest. 1795, gehuwd met Anna Debora van Oosterwijk.
- voetnoot3)
- Zijn naam komt voor op een lijst van grondbezitters van Neuengarten en aan de Radaune, in de buurt van Danzig, uit het jaar 1750, zie Szper, p. 25.
- voetnoot1)
- Waarschijnlijk uit Hengelo. De scheidingsacte tusschen de Doopsgezinde gemeenten te Borne en te Hengelo van 1727 is mede onderteekend door ‘Barent Jaspers wegens die van Hengelo,’ zie: G. Heeringa, Schetsen uit het verleden der Doopsgezinden in Twenthe, p. 134.
- voetnoot2)
- Blaupot ten Cate I, p. 143.
- voetnoot3)
- R. Schuiling, Gedenkboek Overijssel, p. 331.
- voetnoot1)
- Zweeloo ten N. van Koevorden.
- margenoot+
- Groningen.
- voetnoot1)
- Appingedam.
- voetnoot1)
- De beteekenis van het woord ‘wannen vragt’ is niet geheel duidelijk. In het Middelnederlandsch beteekent ‘wan’: gebrekkig, ondeugdelijk, slecht, terwijl het woord ‘vragt’ ook voor vervoermiddel, vehiculum wordt gebezigd. Vermoedelijk is dus bedoeld een slechte schuit.
- margenoot+
- Harlingen.
- margenoot+
- Vlieland.
- margenoot+
- manning medessagiers.
- voetnoot1)
- Holmsland?
- voetnoot2)
- Rubjerg Knude.
- voetnoot1)
- Skagens Horn.
- voetnoot2)
- Laesö.
- voetnoot3)
- Anholt.
- voetnoot4)
- Hallands Väderö?
- margenoot+
- Elseneur.
- voetnoot5)
- Elseneur of Helsingör.
- margenoot+
- openhagen.
- voetnoot1)
- De beteekenis van dit woord is mij niet duidelijk.
- voetnoot2)
- Dragör.
- voetnoot3)
- Stevns Klint.
- voetnoot4)
- Möen.
- voetnoot5)
- Dornbusch.
- voetnoot6)
- Wittow.
- voetnoot7)
- Onstuimig.
- voetnoot1)
- Revekol.
- voetnoot2)
- Rixhöft.
- voetnoot3)
- Hela.
- voetnoot4)
- Putziger Wiek.
- margenoot+
- Danzig.
- voetnoot1)
- Jan van Hoek: zie inleiding, pagina 36 en 45.
- voetnoot2)
- Zuidelijke voorstad van Danzig.
- margenoot+
- Schotland.
- voetnoot1)
- Geploegd.
- voetnoot1)
- Subkau.
- voetnoot2)
- Gellen.
- voetnoot3)
- Neuenburg.
- voetnoot4)
- Die Gruppe.
- margenoot+
- Bij de vrienden te Przysiersk.
- voetnoot5)
- Przysiersk, later Heinrichsdorf genoemd, in de buurt van de stad Schwetz.
- voetnoot1)
- Hs.: Wansdag.
- voetnoot2)
- Konopath in de buurt van Schwetz.
- voetnoot3)
- Paulus aan de Efeziërs: Hoofdstuk 6 vers 11 en 13.
- margenoot+
- t Poolsche nverstand.
- voetnoot1)
- Niet op de kaart te vinden.
- voetnoot2)
- Op fol. 1 recto van het h.s. staat nog de volgende losse aanteekening: ‘Bij Toren (= Thorn) worden de vrouwen grouwelijk behandelt, met pijnigen, dat haar de borsten afgebrandt worden, en onder voeten soo gebrandt, dat haar de senuwen daaruijt gesteken hadden; dat ook selfs 2 doopsgesinde vrouwen al gevlugt zijn, van Toren in 't Holms, omdat sij mede berugt waren.’
- margenoot+
- Afscheid.
- voetnoot1)
- Nehrung.
- voetnoot2)
- Kompagnie bij Gr. Lubin.
- voetnoot3)
- Sanskau.
- voetnoot4)
- Montau.
- voetnoot1)
- Treul.
- voetnoot2)
- Hij verwijst hier naar de reisroute samengesteld door Ale Derks. Bedoeld wordt: Boggelin (= Städt. Bochlin) - de Pegenis kave (niet op de kaart te vinden) - de Roode Kroeg (= Rothkrug in de kreis Rosenberg?) - Heltendorp.
- voetnoot3)
- Niet op de kaart te vinden.
- voetnoot4)
- Mewe.
- voetnoot5)
- Subkau.
- voetnoot6)
- Dirschau.
- voetnoot7)
- Stüblau.
- voetnoot8)
- Danziger Werder.
- margenoot+
- Weer op Schotland.
- voetnoot9)
- Praust.
- voetnoot1)
- Dunemorsee.
- voetnoot2)
- Wutzkow.
- voetnoot3)
- Lupow.
- voetnoot4)
- Schlawe.
- voetnoot5)
- Panknin.
- voetnoot6)
- Köslin.
- voetnoot7)
- Körlin.
- voetnoot1)
- Pinnow.
- voetnoot2)
- Plathe.
- voetnoot3)
- Naugard.
- voetnoot4)
- Pyritz.
- voetnoot5)
- Schwedt.
- voetnoot6)
- Angermünde.
- voetnoot7)
- Niestadt.
- voetnoot8)
- Bernau.
- voetnoot9)
- Berlijn.
- voetnoot1)
- Bötzow.
- voetnoot2)
- Flatow.
- voetnoot3)
- Fehrbellin.
- voetnoot4)
- Wusterhausen.
- voetnoot5)
- Kyritz.
- voetnoot6)
- Ketzken.
- voetnoot7)
- Lenzen.
- voetnoot7)
- Lenzen.
- voetnoot8)
- Lübtheen.
- voetnoot1)
- Uit Brandenburg in Mecklenburg.
- voetnoot2)
- Baizenburg.
- voetnoot3)
- Escheburg.
- voetnoot4)
- Elbe.
- voetnoot5)
- Altona.
- voetnoot1)
- Blankenese.
- voetnoot2)
- Buxtehude.
- voetnoot3)
- Niet op de kaart te vinden.
- voetnoot4)
- Delmenhorst.
- voetnoot5)
- Wildeshausen.
- voetnoot6)
- Cloppenburg.
- voetnoot7)
- Löningen.
- voetnoot1)
- Haselünne.
- voetnoot2)
- Nordhorn.
- voetnoot3)
- Diegenen, wier namen met een kruis (†) zijn voorzien, waren in 1719, toen Hendrik Berents zijn eerste reis maakte, reeds overleden.
- voetnoot1)
- Aanteekening van Hendrik Berents.
- voetnoot1)
- Aanteekening van Hendrik Berents.
- voetnoot1)
- Aanteekening van Hendrik Berents.
- voetnoot1)
- Aanteekening van Hendrik Berents.
- voetnoot1)
- Aanteekening van Hendrik Berents.
- voetnoot1)
- Hendrik Berents geeft bij ieder huisgezin aan, uit hoeveel gedoopte lidmaten dit bestaat. Kinderen zijn blijkbaar niet meegeteld. Bij zijn bezoek in 1733 heeft hij bij de namen, welke met een ster zijn gemerkt, aangegeven, dat de dragers ervan overleden zijn.