Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 56
(1935)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
Het dagboek van den Keulschen Nuntius Agostino Franciotti, gehouden tijdens zijn voorzitterschap van het Vredescongres te Aken (1668),
| |
[pagina 70]
| |
de bemiddelingspogingen der Curie, te kort echter om veel nieuws te brengen. Toch heeft dit alles slechts betrekking op de voorbereiding van het Congres, niet op het Congres zelf. Het artikel van Von Reumont ‘Monsignor Agostino Franciotti und der Aachener Friede von 1668’Ga naar voetnoot1) stelt erg teleur. Van het eigenlijke werk van den nuntius op het Vredescongres vermeldt het niets; alleen de namen der aanwezige gezanten geeft het en de data van hun aankomst te Aken! Voor een juisten kijk op het gebeuren tijdens dit Congres te Aken, dat door zoo vele Nederlandsche en Fransche historici werd belicht, zonder eenige aandacht te schenken aan het optreden van de pauselijke diplomatie in deze aangelegenheid, is het toch ook noodzakelijk kennis te nemen van de meeningen van den vertegenwoordiger van Clemens IX, die met een buitengewone belangstelling de groote politiek in Noord-Europa volgde, vooral met het oog op den oorlog tegen de Turken, en die meende in dit vredeswerk de voornaamste rol te spelen. Door wat voor bedoelingen de pauselijke diplomatie daarbij werd geleid, hoe zij haar standpunt te Aken wenschte vast te houden en te verdedigen, kunnen wij thans voor het eerst leeren kennen uit het dagboek van Agostino Franciotti, dat wij hierachter gaan publiceerenGa naar voetnoot2). Om de beteekenis van het document geheel tot zijn recht | |
[pagina 71]
| |
te doen komen, lijkt het ons wenschelijk het den lezer te laten zien in het licht van de heerschende politieke denkbeelden en diplomatieke bedrijvigheid der Curie in die dagen en vooral als onderdeel van die geheele reeks van onderhandelingen, waarvan de vrede van Aken, althans in de oogen van het pauselijk hof, het succesvol einde was. Moeilijk kon Rome zich schikken in de gedachte, dat de groote rol, die het zoo dikwijls gespeeld had in de politieke verwikkelingen van West-Europa, in de 17e eeuw uitgespeeld raakte. Gedurende de jarenlange onderhandelingen, welke voorafgingen aan den Westphaalschen vrede, was Rome nog uitgenoodigd om een vertegenwoordiger naar Munster te zenden, maar op het Vredescongres der Pyreneeën (1659) werd een pauselijk afgevaardigde niet meer geduld. Mazarin achtte de aanwezigheid van een pauselijk diplomaat in strijd met zijn opvatting van vorstelijk absolutisme en staatssouvereiniteitGa naar voetnoot1). Toch gaf Rome, hoe pijnlijk ook getroffen door deze miskenning, nog den moed niet op. Zoodra de devolutieoorlog tusschen Frankrijk en Spanje was uitgebroken, liet Paus Clemens aan beide strijdende partijen weten, dat hij gaarne bereid was de rol van bemiddelaar op zich te nemen. Dit gebeurde bij schrijven van 21 Juni 1667, waarbij zoowel aan Lodewijk XIV als aan Koningin-Regentes Anna bemiddeling werd aangebodenGa naar voetnoot2). Nog een andere reden dan het verlangen om Rome's politieken invloed te herstellen dreef Clemens tot deze daad, en deze reden komt dan ook alleen in de pauselijke documenten expliciet tot uiting: hij had de hulp van deze beide katholieke naties noodig voor de verdediging van het eiland Candia, dat juist in dezen tijd zoo gevaarlijk door de Turken bedreigd werd. Behalve Lodewijk XIV was er geen enkel Katholiek vorst, die zich alléén kon meten met den Turk. Het Duitsche rijk had zich nog niet hersteld van de wonden uit den 30-jarigen oorlog, was bovendien gebonden door de conventie van Vasvar en had reeds werk genoeg met de verdediging van zijn bezittingen | |
[pagina 72]
| |
in Hongarije; Polen was in een troonstrijd gewikkeldGa naar voetnoot1). Mocht Clemens wel eenige hoop koesteren, dat Frankrijk op zijn voorstel zou ingaan? Immers onder Alexander VII, Clemens' onmiddellijken voorganger, had het noodlottig incident tusschen Fransche en pauselijke soldaten te Rome aanleiding gegeven tot scherpe tegenstellingen. Lodewijk had zelfs het pauselijk graafschap Venaissin laten bezetten en Alexander gedwongen tot den zeer vernederenden vrede van Pisa (1664). In ieder geval stond de persoon van den nieuwen Paus geen der twee regeeringen in den weg om de bemiddeling van Rome te aanvaarden. Het Spaansche Hof had Giulio Rospigliosi leeren kennen in al zijn goede hoedanigheden, toen deze nuntius was te Madrid en had zijn keuze tot Paus op 20 Juni 1667 ten zeerste toegejuichtGa naar voetnoot2). Aan Frankrijk was deze keuze nog meer sympathiek geweest, aangezien Rospigliosi voorkwam op de lijst der papabili, hoewel de tweede op de lijst, voor wier verkiezing Chaulnes, de Fransche gezant te Rome, moest werkenGa naar voetnoot3). De Parijsche nuntiatuur werd op dit moment waargenomen door een internuntius, een vaste vertegenwoordiger was er nog niet. Er moest dus naar een geschikt onderhandelaar voor het aanbieden der bemiddeling worden omgezien. Aan Jacopo Rospigliosi, internuntius te Brussel, werd bij schrijven van 23 Juni 1667 deze moeilijke zending opgedragen. Of er nog een andere reden bestond, die de keuze op hem deed vallen, behalve de omstandigheid, dat hij 's Pausen neef was, is ons niet gebleken. De bewering van Von ReumontGa naar voetnoot4), dat Jacopo Rospigliosi ‘der rechte Mann war, diesen Auftrag geschickt aus zu führen’, omdat hij ‘an den nicht leichten Unterhandlungen mit dem französischen Hofe unter dem vorigen Pontificat thätigen Antheil genommen hatte’, is beslist onjuist. Zijn diplomatieke zending naar Parijs onder Alexander VII werd een groote | |
[pagina 73]
| |
mislukking. Alleen het feit reeds, dat een onbeteekenend man - zoo qualificeerde de Fransche regeering Jacopo Rospigliosi -, voor deze zending werd aangewezen, had men te Parijs als een beleediging beschouwdGa naar voetnoot1). Jacopo Rospigliosi zal dan ook zelf wel verwonderd zijn geweest, dat zijn missie ditmaal zoo boven alle verwachting slaagde. Teruggeroepen naar Rome om de functie van staatssecretaris op zich te nemen, nam hij zijn weg over Parijs om bij Lodewijk XIV het pauselijk voorstel tot bemiddeling te ondersteunen. De vriendelijke ontvangst, die hem bij den Franschen Koning te beurt viel, was voor den Paus een reden om met de bemiddelingspogingen ernstig voort te gaan. Ook de andere oorlogvoerende partij was alleszins bereid 's Pausen bemiddeling te aanvaarden, zooals Clemens op 18 Juli in een consistorium aan de kardinalen kon mededeelenGa naar voetnoot2). Welke moeilijke taak Clemens op zich genomen had, werd van het begin af aan duidelijk. Reeds de eerste vraag: waar zal het Congres gehouden worden? - gaf aanleiding tot ernstige tegenstellingen. Frankrijk stelde voor een neutrale stad in het Duitsche rijk: Keulen of Luik. De Koningin-Regentes van Spanje kon zich daarmede echter niet vereenigen: die steden lagen te dicht bij Parijs en te ver van Madrid; daarom deed zij een ander voorstel: men zou samenkomen te Rome of te VenetiëGa naar voetnoot3). Clemens had er natuurlijk wel ooren naar, Rome als plaats van samenkomst voor het Vredescongres te nemen. Frankrijk wilde daar echter niet van hooren. Het bleef bij zijn oorspronkelijk voorstel; Rome vond het absoluut ongeschikt. Naast andere bezwaren voerde de Fransche regeering vooral dit aan: Frankrijk had nu eenmaal de bemiddeling aanvaard ook van niet-katholieke vorsten en dezen zouden toch niet in Rome kunnen verschijnenGa naar voetnoot4). Nam men Rome als plaats voor het Congres, had De Lionne aan den internuntius | |
[pagina 74]
| |
Vibo gezegd, dan konden de Spanjaarden er alleen onderhandelenGa naar voetnoot1). Clemens trachtte Frankrijk te kalmeeren; het had geheel buiten zijn bedoeling gelegen Rome als plaats voor het Congres op te dringen. Iedere stad, die de partijen zouden kiezen, was hem goed. Intusschen had de Curie nog aan een andere oplossing gedacht: was het niet mogelijk een dubbel Congres samen te roepen zooals ook voor de Westphaalsche vredesonderhandelingen geschied was, toen de afgevaardigden der katholieke landen in Munster waren samengekomen, die der protestante in Osnabrück? Kon men ook nu zoo niet handelen, door de katholieke vorsten samen te roepen in Rome, en de ketters in Venetië?Ga naar voetnoot2) Het is mij niet bekend, of een voorstel in dien geest aan de belanghebbende partijen is gedaan. Spanje bleef bezwaren maken tegen Keulen of Luik en nu kwam Rome met het voorstel, Aken te nemen. Lodewijk XIV liet door De Lionne aan Franciotti weten, dat hij er zeer mee ingenomen wasGa naar voetnoot3). Castel-Rodrigo in de meening, dat Frankrijk, om den Keurvorst van Keulen te believen, zou vasthouden aan Keulen of Luik, stemde ook toe en liep aldus in den valGa naar voetnoot4). Klaarblijkelijk had hij in deze zaak zonder autorisatie van Spanje gehandeld. Immers 16 Januari 1668 schreef de Koningin-Regentes nog aan het Congres te Keulen, dat zij de zaak aan den Paus in handen heeft gegeven om in Rome beslecht te worden, en 23 Januari 1668 kon Visconti, de nuntius te Madrid, nog aan Vibo in Parijs melden, dat de Spaansche regeering tegenover Aken nog even afwijzend stond als vroegerGa naar voetnoot5). Hoe ongunstig deze berichten ook leken, toch was de nuntius overtuigd, dat Spanje na het sluiten van de Triple-Alliantie wel wat toegeeflijker zou wordenGa naar voetnoot6). Het duurde | |
[pagina 75]
| |
echter nog geruimen tijd, vóór die hoop van den Spaanschen nuntius in vervulling ging. Eerst in Maart 1668 toonde Castel Rodrigo aan Burgersdijck en Van der Togt, de Hollandsche gezanten in Brussel, den brief van de Spaansche Koningin, waarin zij Aken als congresplaats goedkeurdeGa naar voetnoot1). De moeilijkheden met Frankrijk over het kiezen van de plaats voor het Vredescongres wekken eenigszins den schijn, alsof Frankrijk zijn aanvankelijk zoo welwillende houding ten opzichte van den Paus zou hebben laten varen. Uit de overige correspondentie tusschen het Fransche Hof en Rome blijkt echter het tegendeel: 18 Juli 1667 schreef Lodewijk aan Chaulnes, den gezant van Frankrijk in Rome: ‘je veux donner à Clément IX autant de pouvoir en France qu'en a eu le dernier pape du même nom sur le grand roi, mon aieul’Ga naar voetnoot2). En De Lionne gaf aan Chaulnes in een particulieren brief de opdracht, het koninklijk schrijven aan den Paus te laten lezen, zonder het vermoeden te wekken, dat hij hem dit gesuggereerd hadGa naar voetnoot3). Het plan van De Lionne schijnt volkomen gelukt te zijn: Chaulnes kon aan den Franschen minister melden, dat het hem onmogelijk was de groote blijdschap van den Paus te beschrijven. Nadat aan Spanje het bekende alternatief aangeboden was, zond Lodewijk XIV daarvan ook een afschrift aan Clemens IX. De Fransche Koning deed, alsof hij aan den Paus zijn meest geheime plannen wilde mededeelen. Hij liet aan Clemens weten, dat hij aan de Spanjaarden een wapenstilstand had toegestaan, waardoor het werk der bemiddelaars zou vergemakkelijkt wordenGa naar voetnoot4). In werkelijkheid had de bemiddeling van Clemens niets bijgedragen tot het doen van deze concessies, die slechts onder pressie van Holland en Engeland waren toegestaanGa naar voetnoot5). Rome vond het alternatief niet geschikt als basis, waarop de vrede zou gesloten kunnen worden. Kardinaal Visconti, de nuntius in Madrid, had er den Paus op gewezen, dat alle bemiddelingspogingen ijdel zouden zijn, als niet | |
[pagina 76]
| |
eerst de kwestie van de ‘renunzia’ van de Fransche Koningin werd opgelostGa naar voetnoot1). Daarom maakte Clemens nu het Fransche hof op deze moeilijkheid attent: er was geen vergelijk mogelijk, als Frankrijk bleef vasthouden aan het z.g. devolutie-recht. De oorzaak van den oorlog werd dan niet weggenomen en van een duurzamen vrede zou er geen sprake kunnen zijn. Nu bleek reeds hoe gering de invloed van Clemens in werkelijkheid was. Lodewijk liet hem weten, dat hij over dit onderwerp geen discussie wenschte, dat de Paus geen nieuwen wapenstilstand moest vragen, als de Spanjaarden niet binnen drie maanden het ontwerp geteekend zouden hebben, en dat aan het alternatief niets te veranderen vielGa naar voetnoot2). Het werd voor Rome een hopeloos geval: met Frankrijk viel niet meer over eenige moderatie in zijn eischen te praten, terwijl Castel-Rodrigo, de gouverneur der Z.-Nederlanden, aan Agretti, den pauselijken internuntius te Brussel, verklaarde, dat het nog beter was geheel de Spaansche Nederlanden te verliezen, dan de voorwaarden der Franschen aan te nemenGa naar voetnoot3). Clemens zal van Spanje wel geen ander antwoord verwacht hebben. Van het hof te Madrid had hij immers in geheel deze zaak nog maar weinig medewerking ondervonden. In een brief van 8 October 1667 klaagt de nuntius te Madrid dan ook ten zeerste over den weinigen ijver, dien de Spaansche ministers aan den dag leggen, om tot een vergelijk te komenGa naar voetnoot4). Bovendien vreesde de nuntius, dat de Spaansche landvoogd in de Zuidelijke Nederlanden, Castel-Rodrigo, tot afgevaardigde van Spanje op het Vredescongres zou benoemd worden. Een man, die volgens den nuntius door de persoonlijke antipathieën, welke hij in Frankrijk had opgewekt, geheel ongeschikt was voor deze functieGa naar voetnoot5). Wat de nuntius vreesde, was ondertusschen | |
[pagina 77]
| |
reeds gebeurd: 4 Augustus 1667 had Castel-Rodrigo de koninklijke afvaardiging gekregenGa naar voetnoot1). Deze had die opdracht volstrekt niet geambiëerd. Door tegenspoed ontmoedigd en door ziekte gekweld, dacht hij slechts aan één zaak: naar Spanje terugkeerenGa naar voetnoot2). De Spaansche regeering had ook wel besloten hem terug te roepenGa naar voetnoot3), maar het was moeilijk voor hem een opvolger te vinden. Verschillenden waren reeds aangezocht, maar zij hadden geweigerdGa naar voetnoot4). Don Juan wilde wel gaan, maar niet voordat de vrede met Portugal gesloten wasGa naar voetnoot5). Doch ook na het vredesverdrag met Portugal kwam Don Juan niet en Castel-Rodrigo heeft tot het einde toe de vredesonderhandelingen moeten voeren. Hoe juist Visconti had gezien, toen hij den markies voor deze taak ongeschikt verklaarde, zal vooral tijdens de onderhandelingen te Aken tot uiting komen. Inmiddels hadden Engeland en de Republiek hun pogingen om den vrede tot stand te brengen voortgezet. En ondanks al de deemoedige verklaringen van Lodewijk XIV aan den Paus valt het niet te ontkennen, dat het alleen deze twee bemiddelaars waren, die daadwerkelijk invloed op de onderhandelingen uitoefenden. Zeer juist merkt Mignet dan ook op: ‘La médiation de l'Angleterre, de la Hollande et de la Suède, qui avait un caractère presque impérieux, devait être plus efficace que ne l'avait été la médiation toute bénévole des princes allemands assemblés à Cologne et la médiation toute paternelle de Clément IXGa naar voetnoot6).’ Tot een openlijke erkenning van onmacht om het beoogde doel te bereiken is Rome niet gekomen. Toch schijnt de Curie wel een oogenblik ontmoedigd te zijn geweest: na het sluiten van de Triple Alliantie wordt in de correspondentie, gewisseld tusschen de pauselijke staatssecretarie en de nuntii in Parijs, Brussel, Madrid en Keulen, nog maar opvallend weinig gesproken over de kwestie van de vredes- | |
[pagina 78]
| |
bemiddeling. Of moet men dit feit alleen hieraan toeschrijven, dat het pandstedenverdrag, door de Republiek aan Spanje voorgesteld, alle aandacht in beslag nam? Hoe het ook zij, onkundig gebleven van het werken der Hollandsche diplomatie was de Curie niet. Franciotti, de Keulsche nuntius, had verontrustende berichten gezonden over de booze plannen der Hollanders, die slechts één doel hadden: te profiteeren van den hachelijken toestand, waarin Spanje verkeerdeGa naar voetnoot1). De bisschop van Munster, de zoo bekende Christoffel Bernhard van Galen, had Franciotti nog meer wantrouwen ingeblazen tegen de Republiek: Frankrijk zou aan de Republiek hebben aangeboden de Zuidelijke-Nederlanden samen te verdeelen; er was slechts één middel om te voorkomen, dat de Hollanders er voordeelen uit zouden trekken: vrede sluitenGa naar voetnoot2). En Agretti kwam die ongunstige tijding nog eens bevestigen. Nog op 7 Januari had hij vernomen, dat de Hollanders waren teruggekomen van hun plan Frankrijk tot vrede te dwingen en het Fransche voorstel tot verdeeling der Zuidelijke Nederlanden volgens het tractaat van 1635 aanvaard haddenGa naar voetnoot3). Weldra kon hij Rome echter gerust stellen: bij schrijven van 21 Januari meldde hij van een ‘persona autorevole, che è nel ministero’, onder verplichting tot stipte geheimhouding vernomen te hebben, dat de Hollanders en Engelschen besloten hadden hun wil door te zetten. Zij zullen Frankrijk dwingen op redelijke voorwaarden vrede te sluiten. Mocht Frankrijk onverhoopt weigeren, dan zullen niet alleen Engeland en de Republiek, maar ook Brandenburg en Lüneburg zich bij Spanje aansluiten. De vrede was dus verzekerd, meende zijn zegsmanGa naar voetnoot4). Er schijnt dus toen reeds iets te zijn uitgelekt over de onderhandelingen, die Temple in Den Haag van 18 tot 23 Januari voerde en die leidden tot het sluiten van de bekende Triple-Alliantie. Voor de nu volgende periode, vanaf het sluiten der | |
[pagina 79]
| |
Triple-Alliantie - op 23 Januari 1668 - tot aan 7 April, den dag waarop Franciotti zijn dagboek begint te schrijven, staan ons uit het Vaticaansch Archief weinig belangrijke gegevens ten dienste. De gebeurtenissen uit dit tijdvak: de veldtocht van Lodewijk XIV naar Franche-Comté, de moeizame arbeid van de Hollandsche en Engelsche diplomaten in Parijs en Brussel, om de strijdende partijen tot elkander te brengen, zijn van Fransche en Nederlandsche zijde te vaak beschreven, dan dat hier een herhaling gerechtvaardigd zou zijn. Als het dagboek van Agostino Franciotti begint, is te Parijs reeds een concept-vredesverdrag, dat ook de goedkeuring van Holland en Engeland verwierf, opgesteld en heeft Castel-Rodrigo verklaard een der alternatieven te aanvaarden. De voornaamste gezanten zijn reeds te Aken: Van Beverningk, de gezant der Republiek, Temple, de gevolmachtigde van Engeland, Bergheyck, als plaatsvervanger van Castel-Rodrigo, en Colbert, de plenipotentiaris van Lodewijk XIV, wiens aankomst in de eerste regelen van het dagboek wordt beschreven. Voorzitter van het Congres was Franciotti, pauselijk nuntius te Keulen. Paus Alexander VII, die zelf als Fabio Chigi nuntius te Keulen was geweest, kende maar al te goed zoowel den zwakken kant van de religieuse situatie als de politieke afhankelijkheid der Duitsche vorsten langs den Rijn van het Fransche goud, om niet te begrijpen, dat hier een bekwaam en getrouw berichtgever noodig wasGa naar voetnoot1). In Franciotti meende hij den rechten man gevonden te hebben en in Juli 1666 aanvaardde deze zijn gewichtige functie. Franciotti schijnt Rome niet teleurgesteld te hebben. Na de beëindiging van zijn werkzaamheden als voorzitter van het Vredescongres te Aken kreeg hij van de pauselijke staatssecretarie een schrijven, waarin hij zeer werd geprezenGa naar voetnoot2). Diplomatieke bekwaamheid is hem - getuige het verslag, dat wij hier publiceeren - niet te ontzeggen. Bij het lezen van Franciotti's dagboek valt het ons onmiddellijk op, dat de Curie blijft vasthouden aan het idee, | |
[pagina 80]
| |
dat aan haar de eer moet toekomen den vrede tusschen Frankrijk en Spanje bewerkt te hebben. Iedere week opnieuw brengt de koerier uit Aken bezorgde berichten naar Rome, dat aan den Paus misschien toch nog die eer zal ontgaan, om aan de ‘ketters’ te beurt te vallen. Men vraagt zich af, hoe of het mogelijk is, dat een man als Franciotti, die bij verschillende gelegenheden op het Congres toch blijk geeft van zoo'n reëelen kijk op personen en zaken, werkelijk gemeend heeft, dat het 's Pausen bemiddeling was, die aan den oorlog een einde maakte. Een opvatting, die hem de beteekenis van het Congres te Aken ten zeerste deed overschatten. Onze gezant Van Beverningk zag de onderhandelingen te Aken in een geheel ander licht: in een missive van 24 April aan de Staten-Generaal klaagt hij, dat hij te Aken ‘so oisif en ledig liggende’ is. Ook de belangrijkheid van de onderhandelingen taxeert hij al heel laag: ‘ende sijnde over het subject ende den inhoud van deselve (het ontwerp-vredesverdrag) verscheydene communicatiën gegeven ende conferenties gehouden met de Heeren Colbert ende Bergeyck ende de aenwesende heeren ministers van de Keurfursten van Ments ende Köln, tot advertissement ende eclaircissement van den toestant der saecken soo in den Haage als tot Paris, evenwel niet sijnde van die consideratie geweest, dat U. Ho. Mo. met het recit van dien opgehouden souden behooren te worden, dewijle geen conferenties ten principalen aengestelt oft eenige besoignes geëntameerd hebben connen worden, bij gebreck aan volmacht ende instructie van de Spaensche zijde, ende dat het geheele beleyt van saecke ook door ordre van U. Ho. Mo. gevallen in handen van de Heeren van Beuningen tot Paris ende van de Heeren Burgersdijck en Van der Togt tot Brussel, ende tot Aaken geene sonderlinge saecken te verrichten en waeren als van hetgene respectievelijck bij de voornoemde Heeren verhandelt was’Ga naar voetnoot1). Hij begreep dus maar al te goed, dat het zwaartepunt der onderhandelingen niet te Aken lag, maar te Parijs en Brussel. Franciotti's werk te Aken werd zeer bemoeilijkt door het feit, dat hij geen onderhandelingen mocht voeren met de | |
[pagina 81]
| |
‘ketters’. Dit was het traditioneel standpunt van de Curie. Het oudste bewijsstuk uit het Vaticaansche archief, dat ons daarvan onder oogen kwam, is van 9 Februari 1622. De nuntius in Parijs had bij schrijven van 9 December 1621 in Rome instructies gevraagd over de houding, die hij tegenover den gezant der Republiek moest aannemen. 11 Februari d.a.v. kwam het antwoord: ‘Een pauselijk gezant moet geen contact hebben met den gezant der Hollanders’Ga naar voetnoot1). Op het Vredescongres te Munster had ook Chigi, de latere paus Alexander VII, die afzijdige houding ten opzichte van de gezanten der ‘kettersche’ mogendheden bewaard, maar zich daardoor ook van elken invloed op hen beroofdGa naar voetnoot2). De Hollandsche gezanten hadden bij hun aankomst in Munster ook bij den nuntius hun aankomst laten melden; Chigi had zich echter niet verwaardigd, ‘haer met eenich contracompliment van beleeftheyt of met de ordinarise visite te bejegenen’. Dit was, zoo meende Van Beverningk, voor hem een voldoende reden den nuntius in Aken te negeeren: ‘Uw Ho. Mo. Ambassadeur in de retroacten van de Munstersche negociatie van de Jaren 1646, 1647 ende 1648 geremarqueert ende geobserveert hebbende, dat U Ho. Mo. Ambassadeurs ende Plenipotentiarissen op haer aencomste aldaer aen den nuntius van den Paus haere aencomste in die stadt hadden doen notificeeren maer dat deselven sich niet verwaerdicht hadde haer met eenich contra-compliment van beleeftheit off met de ordinarise visite te bejegenen, heeft gemeent, dat U. Ho. Mo. intentie ende respect niet konde lijden, dat soodanige notificatie ook soude gedaen worden aen den aenwesenden nuntius van den Paus in dese stadt ende derhalven dat officie naegelaeten’Ga naar voetnoot3). Ook later kwam Van Beverningk nooit met Franciotti in aanraking, zooals hij in een missive van 24 April 1668 aan de Staten-Generaal meldde ‘met die van den Paus geen correspondentie en hebbe’Ga naar voetnoot4). Het volgend jaar zou Rome het oude verbod om met ‘ketters’ te onder- | |
[pagina 82]
| |
handelen nog eens opnieuw inscherpen in een brief aan den Spaanschen nuntius:...‘ma è anco egualmente necessario che i Rappresentanti del Vicario di Christi non trattino i membri recisi della Chiesa com i fideli, e non s'accommunino con loro in quegli atti particolamente che sono proprii della Rappresentanza e di publica consequenza per lo scandalo e per l'essempio, essendo impossibile il dissuadere ad altri la prattica con gli heretici, quando la veggono canonizata dallo stile apparente di principali ecclesiastici’Ga naar voetnoot1). De moeilijkheid, dat de nuntius geen contact mocht hebben met de gezanten van de ketters, werd eenigszins ondervangen door de aanwezigheid van den bisschop van Straatsburg, Franz Egon von Fürstenberg, als gezant van den Keurvorst van Keulen, Maximilian Heinrich van Beieren, op het Congres te Keulen en het Vredescongres te Aken. Een man, die door Castel-Rodrigo van samenheulen met Frankrijk wordt beschuldigdGa naar voetnoot2). En zeer terecht! Hij was de groote promotor geweest van den Rijnbond, met zijn sterk geprononceerde Franschgezinde neigingen. Mazarin had hem en zijn broer Wilhelm door geschenken en beloften voor Frankrijk weten te winnen. Door Franschen invloed was hij, die eerst deken van het domkapittel in Keulen was geweest, in 1658 benoemd tot bisschop van Metz en in 1663 had hij aan diezelfde Fransche protectie zijn verheffing tot bisschop van Straatsburg te danken. | |
[pagina 83]
| |
Evenals zijn broer, Wilhelm von Fürstenberg, die hem zoo mogelijk in Franschgezindheid nog overtrof, was hij voor alle Fransche intriges te vinden. Niet alleen pleegde hij verraad aan zijn Duitsche vaderland, maar ook aan de Kerk. Waar hij kon, stookte hij in het geheim tegen Rome. Zooals de Keulsche nuntius Marco Gallio in 1660 naar Rome rapporteerde, liepen Fürstenbergs plannen alle hierop uit: aan den invloed van Rome op de kerkelijke verhoudingen in Duitschland een einde te maken. 't Was Fürstenberg, die, ook na zijn benoeming tot bisschop in Metz en later in Straatsburg, den zwakken Keurvorst van Keulen geheel beheerschteGa naar voetnoot1). Men kan moeilijk veronderstellen, dat Franciotti onkundig was gebleven van de anti-Roomsche tendenzen van dezen eerzuchtigen man. Hij moet dan het wanhopige van zijn positie te Aken wel heel erg hebben aangevoeld, dat hij dezen man wilde gebruiken als trait-d'union tusschen hem en de overige gezanten. Of was Franciotti misschien beïnvloed door de brieven, die hij uit Den Haag had ontvangen en waarin hem werd geschreven, dat de bisschop van Straatsburg ter gelegenheid van zijn bezoek aan Den Haag aan De Witt had verklaard, dat Keulen noch voor Spanje noch voor Frankrijk partij zou kiezen, tenzij in overeenstemming met de Republiek en met de RijksvorstenGa naar voetnoot2). Bij dit bezoek aan Den Haag in December 1667 heeft Von Fürstenberg waarschijnlijk Van Beverningk leeren kennen. Colbert kende hij reeds door zijn veelvuldige be- | |
[pagina 84]
| |
zoeken aan Parijs. Hij was dus wel iemand, die gemakkelijk toegang kreeg bij deze twee voorname gezanten in Aken. Aan diplomatieke gaven ontbrak het hem ook niet. D'Estrades noemt hem ‘très clairvoyant’. Op het Congres te Aken weet hij zoo zorgvuldig én zijn Franschgezindheid én zijn anti-Roomsche tendenzen te verbergen, dat men - alleen voorgelicht door het dagboek van Franciotti - hem veel gunstiger zou beoordeelen, dan hij eigenlijk verdient. Vreemd doet het aan, dat de bisschop zich nu ineens zoo bezorgd toont voor de eer van den Paus. Ernstig meende hij Franciotti te moeten waarschuwen tegen de Hollanders: dezen immers wilden de onderhandelingen naar Parijs overbrengen om ze te onttrekken aan den invloed van den Paus. Franciotti was des te gemakkelijker geneigd aan de onthullingen van Von Fürstenberg geloof te hechten, naarmate de lasterpraatjes over de hoogste personen van de Curie, die juist in dezen tijd in Holland weer werden rondgestrooid, hem nog meer afkeerig hadden gemaakt van de HollandersGa naar voetnoot1). Maandag 16 April 1668 had de bisschop van Straatsburg hem die jobstijding gebracht. Nog dienzelfden dag vroeg hij hierover opheldering aan Bergheijck, die laconiek antwoordde, dat de markies het niet gedaan kon hebben, daar de Koningin zelf Aken had aangewezen als plaats der onderhandelingen. 's Anderen daags werd Colbert over dezelfde kwestie gepolst. De Fransche minister meende Franciotti gerust te kunnen stellen: al zou het bericht van den bisschop van Straatsburg juist zijn, dan nog zou Lodewijk XIV de beëindiging der onderhandelingen te Aken laten geschieden, niet alleen uit égard voor zijn gezant te Aken, maar ook om in niets te kort te doen aan den eerbied, den Heiligen Vader verschuldigd. De vrede immers was een gevolg van de kinderlijke gehoorzaamheid van den Franschen Koning aan de vaderlijke vermaningen van Zijne Heiligheid. Noch het laconieke antwoord van Bergheijck, noch de vriendelijke woorden van Colbert schijnen Franciotti over- | |
[pagina 85]
| |
tuigd te hebben. Immers nog dienzelfden Dinsdag kwam hij tijdens een audiëntie bij Bergheijck op het onderwerp terug. Bergheijck motiveerde nu zijn meening nader: wel had hij over deze zaak geen brieven uit Brussel, maar Van Beverningk had hem gezegd, er niets van te weten. In werkelijkheid was Van Beverningk niet onkundig gebleven omtrent deze aangelegenheid. De Staten-Generaal hadden hem hun resolutie gezonden van 12 April 1668, waarbij zij, als resultaat van hun onderhandelingen met Castel-Rodrigo, aan Van Beuningen, hun gezant in Parijs, de opdracht gaven het project in naam van Spanje te teekenen. Toch is men niet gekomen tot de onderteekening in ParijsGa naar voetnoot1). Eerst op 18 April is Franciotti volkomen gerust gesteld, als de bisschop van Straatsburg hem kan mededeelen, dat de markies de Castel-Rodrigo aan Burgersdijck en Van der Togt in Brussel gezegd heeft, de beloofde autorisatie om in Parijs het project te teekenen niet te kunnen geven en dat de onderteekening te Aken moet plaats hebben. Deze zaak was nu voor goed van de baan. Maar nog was er een ander plan, in de oogen van den nuntius even verkeerd als het eerste, waaraan de Hollanders werkten. Het was dezelfde Von Fürstenberg, die den nuntius daarop attent maakte. De Hollanders hadden de Duitsche vorsten, te Keulen vergaderd, in overweging gegeven zich bij de Triple-Alliantie aan te sluiten. De bisschop verzweeg te dezer gelegenheid, dat hijzelf bij zijn bezoek aan Den Haag in December 1667 aan de Republiek een dergelijk verbond had voorgesteld. In naam ging toen het voorstel uit van den Keurvorst van Keulen, maar 't lijdt geen twijfel, dat het idee van Von Fürstenberg zelf kwam. Hij had aan De Witt de vraag voorgelegd, ‘s'il ne serait pas bon, que pour la sûreté et défense réciproque des provinces et estast des uns et des autres l'on tâche de faire au plustost une liaison et alliance forte et étroite entre les dits Seigneurs Estast et les Electeurs et Princes de l'Empire leurs voisins qui ont été assemblez à Coloignes l'esté passé, afin que par ce moyen ils puissent avoir lieu d'espérer, que, quand mesme la guerre continuerait, ils ne laisseront pas | |
[pagina 86]
| |
de conserver leurs Estast et pais dans 1e repos que cette guerre les menace de troubler’Ga naar voetnoot1). Opvallend is de overeenkomst in het standpunt van Franciotti en dat van den bisschop van Munster, die in zijn brief aan Clemens IX van 30 Maart 1668 een uitvoerig pleidooi had gehouden voor het tot stand komen van een Katholieke Liga, waardoor een dam kon worden opgeworpen tegen de veldwinnende macht van het ProtestantismeGa naar voetnoot2). Ook Franciotti wil een Katholieke liga. Een verbond van Katholieke vorsten, ja van Kerkvorsten, met ketters zou aan den Heiligen Vader ten zeerste mishagen, kon Franciotti verzekeren. Het idee, door Bernhard van Galen gesuggereerd, om van Rome uit een dergelijke liga te bewerken, schijnt de Curie in ernstige overweging te hebben genomen. Het zal toch wel niet op eigen initiatief zijn geweest, dat Bargellini, nuntius te Parijs, eenige maanden later Lodewijk XIV trachtte te bewegen, een liga te vormen van Katholieke vorsten. Een liga, die zou kunnen dienen als bolwerk tegen de kettersGa naar voetnoot3). Franciotti's werk te Aken werd niet alleen bemoeilijkt door de aanwezigheid van de gezanten der Engelschen en der Hollanders, met wie hij geen contact mocht hebben, op wie hij dus geen invloed had en zonder wie hij practisch niets kon bereiken, maar ook de Katholieke mogendheden Frankrijk en Spanje maakten zijn taak niet gemakkelijk. Reeds vóór de opening van het Congres had hij eens in een oogenblik van ontmoediging geklaagd, ‘che tutte due corone hanno più riguardo alle conseguenze politiche che alla reverenza dovuta a Sua Santità’Ga naar voetnoot4). Frankrijk nochtans bleef tenminste uiterlijk nog correct en beleefd ten opzichte van den Paus en zijn nuntius in Aken. | |
[pagina 87]
| |
Von Reumont noemt Colbert een man, die het onderhandelen niet door courtoisie placht te vergemakkelijkenGa naar voetnoot1). Wat hier ook van zij, in zijn besprekingen met Franciotti komt deze karaktertrek in elk geval niet tot uiting. Zijn houding ten opzichte van den nuntius is dezelfde als die van Lodewijk XIV ten opzichte van den Paus. Ook Colbert tracht Franciotti - en door Franciotti Rome - in de illusie te laten, dat geheel dit Vredescongres het werk is van den Paus en dat de bereidwilligheid van Frankrijk om tot een vergelijk te komen een gevolg is van de pressie, door Zijne Heiligheid op den Franschen Koning uitgeoefend. Had Colbert een ander standpunt ingenomen, dan zou hij een schrille tegenstelling hebben gevormd met de groote welwillendheid, die men van uit Parijs jegens den Paus, zijn staatssecretaris Rospigliosi en zijn nuntius Franciotti aan den dag bleef leggen. Als Frankrijk moet wijken voor den aandrang van Holland en Engeland en bij het verdrag van 15 April 1668 de door Castel-Rodrigo zoo zeer verlangde verlenging van den wapenstilstand tot einde Mei toestaat, schrijft Lodewijk XIV aan den Paus, dat de eerbied voor Zijne Heiligheid, meer dan welke andere overweging ook, hem de wapenen uit de handen heeft doen vallenGa naar voetnoot2). Een ander feit, waarvoor Franciotti zich vooral gevoelig toonde, was, dat Frankrijk het ontwerp-vredestractaat, door De Lionne, Trevor en Van Beuningen te Parijs opgesteld op 15 April 1668, door bemiddeling van Franciotti aan Bergheyck liet overhandigen, aldus den nuntius erkennend als voorzitter van het Vredescongres. Het sluiten van den vrede op 2 Mei 1668 vervulde Clemens met groote vreugde. Het sprak van zelf, dat hij een plechtigen dankbrief zond aan Lodewijk. Vooral die brief, waarin de Fransche Koning zeide, dat het de Paus was, die hem de wapenen uit de handen had doen vallen, had zijn hart geraakt: dit schrijven had hem meer tranen doen storten, dan welke groote droefheid ook en zijn leven misschien wel met meer dan tien jaren verlengdGa naar voetnoot3). | |
[pagina 88]
| |
Ook Franciotti was zeer voldaan en ging aan Colbert zijn erkentelijkheid betuigen voor de groote welwillendheid, die hij van Fransche zijde had mogen ondervinden. Lodewijk en ook De Lionne antwoordden met een zeer eervol schrijven, waarin zij nogmaals hun innigen dank uitspraken voor Rome's bemiddeling. Chaulnes, de Fransche gezant te Rome, gaf ter gelegenheid van de afkondiging van den vrede een groot volksfeest, dat 's avonds met een allegorisch vuurwerk werd besloten. 't Was als de apotheose van de comedie, die Lodewijk en zijn ministers hadden gespeeld, en ook nu vielen de Franschen niet uit hun rol: ‘Comme tout le but de cette fête était de faire voir au public en raccourci ce qui s'était passé dans la négociation de la paix, de laquelle la gloire était due à Sa Sainteté, la représentation en était d'un monde en l'air, sous lequel paraissaient un nombre infini de flammes et au-dessus étaient trois figures: l'une, au milieu et plus élevée, représentait la majesté pontificale, et les deux autres la victoire et la guerre, l'une de ces deux dernières soumettant ses palmes, et l'autre ses armes, aux pieds de la première, laquelle en les recevant sauvait le monde de l'embrasement dont il était menacé’Ga naar voetnoot1). Ook Franciotti werd niet vergeten. Hij ontving een persoonlijk schrijven van Lodewijk XIV om hem te bedanken voor zijn vredesbemoeiïngenGa naar voetnoot2). De Fransche regeering meende hem ook een stoffelijk blijk van haar erkentelijkheid te moeten aanbieden: 3 Augustus 1668 kon Franciotti naar Rome melden, dat Colbert, die zich verontschuldigd had zelf niet te kunnen komen, door een Fransch edelman hem een prachtig kruis had laten brengen met 6 diamanten ‘a faciette assai grossi con l'ornamento di albi più piccoli et è posto dentro una custodia di filo di grana d'oro’Ga naar voetnoot3). Was de welwillendheid van Colbert tegenover Franciotti een getrouwe imitatie van Lodewijks houding ten opzichte van den Paus, nog in een ander opzicht liep de politiek van Colbert geheel parallel met die van den Franschen Koning. Nooit bereikte Clemens iets bij Lodewijk, als 's Pausen voorstel niet samenviel met dat van Engeland en de Repu- | |
[pagina 89]
| |
bliek. Zoo ook heeft de bemiddeling van Franciotti te Aken nooit iets gebaat, om een voorstel, van Spaansche zijde gedaan, door Colbert te doen accepteeren. In heel het dagboek vindt men nergens een concessie van eenige beteekenis, door bemiddeling van den nuntius verkregen. Toch was de houding van Frankrijk, voor het uiterlijk tenminste correct, nog veel sympathieker dan die van Spanje, althans van zijn vertegenwoordiger, Gouverneur der Zuidelijke-Nederlanden, Castel-Rodrigo. Deze nam zelfs de uiterlijke beleefdheidsvormen niet in acht tegenover Franciotti: zijn volmacht om in naam van Spanje te onderhandelen zendt hij niet aan den nuntius, maar laat wel het origineel zien aan de gedeputeerden van de Republiek in Brussel. Hij geeft antwoord, noch op het hem toegezonden ontwerp-vredestractaat, noch op een desbetreffend schrijven van den nuntius. Voortdurend dreigt hij, om den nuntius vrees aan te jagen en onaangenaam te zijn, het project naar Parijs te zenden en den Hollandschen gezant aldaar te autoriseeren het te Parijs te teekenen. Hij wil den nuntius gebruiken, om bij de Franschen voorstellen te doen, die verwarring stichten en de andere zaken laat hij over aan de bemiddeling van de ketters. Hij maakt moeilijkheden bij den nuntius over sommige punten van het ontwerp, terwijl hij te zelfder tijd aan de Hollanders en Engelschen zegt, dat zijn bezwaren van geen beteekenis zijn. De nuntius begreep heel goed, zooals hij in zijn dagboek schrijft, waarom het Castel-Rodrigo te doen was: hij wilde het Congres te Aken belachelijk maken, zeggend, dat alles te Parijs beslist was door de Hollanders en de Engelschen. Daarom liet hij tenslotte ook nog de ratificatie van het vredesverdrag niet door den nuntius maar door de Hollanders aan Frankrijk overhandigenGa naar voetnoot1). De Curie voelde zich diep gegriefd door de beleedigingen, Franciotti en in Franciotti het Roomsche hof aangedaan. Na beëindiging van de onderhandelingen te Aken werd er tusschen de pauselijke staatssecretarie en den nuntius te Madrid een drukke correspondentie gevoerd over de vraag, hoe men het Spaansche hof op de hoogte zou kunnen brengen van de onwaardige houding van Castel- | |
[pagina 90]
| |
Rodrigo en met de noodige omzichtigheid bij dat hof een protest zou kunnen indienen: de vrienden, die Castel-Rodrigo in de hofkringen had, moesten onkundig blijven van dit protest. Ook moest de nuntius meer den nadruk leggen op de schade, aan eigen land en vorstenhuis toegebracht, dan op de oneer, den H. Stoel aangedaanGa naar voetnoot1). De historici, die zich meer speciaal hebben bezig gehouden met den devolutieoorlog - Mignet, Van DijkGa naar voetnoot2), LonchayGa naar voetnoot3), Gérin, LegrelleGa naar voetnoot4), Terlinden, Von Pastor e.a. - zijn het er allen over eens, dat de invloed van Rome op het verloop der onderhandelingen, die aan den vrede van Aken voorafgingen, uiterst miniem is geweest. Het Vredescongres te Aken was volgens hen slechts ‘une simple formalité’Ga naar voetnoot5). Bijna unaniem is onder hen de meening, dat het sluiten van de Triple Alliantie op 23 Januari 1668 het alles beslissende feit is geweestGa naar voetnoot6). Franciotti nochtans beschouwde den vrede van Aken als een groot succes voor de pauselijke diplomatie. Aan dit feit valt na het lezen van zijn dagboek niet meer te twijfelen. En de Curie was in dezen even blind voor de werkelijkheid als haar nuntius te Aken. Als Visconti de opdracht krijgt te Madrid een protest in te dienen tegen den markies van Castel-Rodrigo, ontvangt hij van de Staatssecretarie gedetailleerde instructies: hij moet het hof wijzen op alles, wat tijdens de vredesonderhandelingen | |
[pagina 91]
| |
door 's Pausen bemiddeling voor Spanje werd verkregen en vooral den nadruk leggen op het feit, dat de Fransche Koning zelf verklaard heeft den wapenstilstand gedurende de maand Mei te hebben toegestaan, omdat de H. Vader het hem vroegGa naar voetnoot1). Als de Curie zelf niet geloofd had aan de verklaringen van den Franschen Koning, zou zij dan een dergelijk geloof verondersteld hebben bij de Spaansche regeering? Nog sterker bewijs voor de goedgeloovigheid van Rome in deze aangelegenheid vinden wij in de particuliere brieven, gewisseld tusschen Jacopo Rospigliosi, den pauselijken staatssecretaris, en Visconti, den nuntius te Madrid. Op zoo'n onbevangen toon wordt daarin gesproken over het succes der pauselijke diplomatie, dat alle simulatie uitgesloten schijntGa naar voetnoot2). Eén zaak had Rome werkelijk bereikt, door Franciotti met zooveel zorgen nagestreefd, door de Curie zoo hartstochtelijk begeerd: het vredesverdrag was niet te Parijs geteekend maar in Aken, en in den aanhef van het tractaat werd de Paus vermeld als de eerste en voornaamste bemiddelaar. En ook het andere, dat de nuntius zoo dikwijls gevreesd had, was niet gebeurd: geen ‘ketters’ waren in zijn huis gekomen om bij het teekenen van het verdrag tegenwoordig te zijn. En wat nog meer was: het exemplaar, bij de ‘ketters’ geteekend, had in zijn aanhef dezelfde eervolle vermelding voor den Paus. De schijn was dus zeker gered. En ook daaraan heeft men in Rome blijkbaar veel waarde gehecht. In die richting wijst o.a. een passage uit de levensbeschrijving van Clemens, een manuscript aanwezig in het familie-archief der Rospigliosi: de vrede van Aken was voor Clemens een groote voldoening ‘non solo per essersi dichiarata fatta la pace in ossequio de paterni suoi ufficii ma per non esser nel soscriversi l'instrumento intervenuto col Nunzio altro | |
[pagina 92]
| |
ministro di principe heretico’Ga naar voetnoot1). Ook een opmerking uit het interessante reisverhaal van Gio Battista Pacichelli, een tijdgenoot van Clemens, ligt geheel in dezelfde lijnGa naar voetnoot2). Zoo wordt volkomen begrijpelijk, dat latere historici zich hebben aangesloten bij de opmerking van Voltaire in zijn ‘Siècle de Louis XIV’: ‘La cour de Rome pour décorer sa faiblesse d'un crédit apparent, rechercha par toute sorte de moyens l'honneur d'être arbitre entre les couronnes... Un nonce fut envoyé à ce congrès pour être un fantôme d'arbitre entre des fantômes de plénipotentiaires’Ga naar voetnoot3).
G.P.J.G. | |
I.Ofschoon de aankomst van Colbert voor U het nadeel van een langen brief zal medebrengen, toch twijfel ik er niet aan, of hetgeen tot nog toe gebeurd is, zal U veel troost schenken. Uwe EminentieGa naar voetnoot4) sta mij toe, dat ik, om Haar nauwkeuriger in te lichten, dit schrijven samenstel meer in een vorm van een dagboek dan in dien van een brief, daar bijna iederen dag iets gebeurd is. Ga naar margenoot+ Zaterdag, 7 dezer, arriveerde Colbert en daar hij niet wenschte, dat men hem tegemoet ging, aangezien hij later | |
[pagina 93]
| |
zijn intocht met meer praal wilde houden, zorgde ik, dat mijn secretarisGa naar voetnoot1) aanwezig was, om hem welkom te heeten, toen hij uit zijn koets steeg; en te gelijker tijd liet ik hem zeggen, dat ik hoopte, dat het uitstellen van de plechtigheid van zijn intocht geen beletsel zou moeten zijn voor het vlotte begin der onderhandelingen, aangezien Zijne Allerchristelijkste Majesteit gewild had, dat hij zonder zijn begeleiding vertrokGa naar voetnoot2). Hij aanvaardde een en ander, en antwoordde in algemeene termen. Ga naar margenoot+ Zondagmorgen zond Z.E. een edelman, om namens hem de vriendschapsbetuigingen over te brengen en in mijn antwoord drong ik nogmaals op spoed aan en ik voegde daar aan toe, dat ik hem dezen rustdag gaf, maar dat ik den volgenden dag zou beginnen met geheel beslag op hem te leggen, waarvoor ik des te gemakkelijker een verontschuldiging kan aanvoeren, naarmate deze onderhandelingen noodzakelijker zijn voor de algemeene rust; en daarom zond ik dienzelfden avond den secretaris uit om de audiëntie voor den volgenden morgen af te spreken. Ga naar margenoot+ Maandagmorgen begaf ik mij naar Z.E. en nadat ik de betuigingen van genegenheid van onzen Heiligen Vader en van eerbied van U.E. ten opzichte van Zijne Allerchristelijkste Majesteit had aangeboden, en hij van zijn kant uitdrukking had gegeven van zijn kinderlijke hulde jegens Zijne Heiligheid, en hoogachting voor U.E., in termen niet minder hartelijk dan beleefd, ging hij zelf over tot de zaak. Ingaande op mijn voorstel, om met spoed de onderhandelingen te beginnen, en niet eerst de plechtige ‘entrée’ af te wachten, zeide hij mij, dat dit ook de wil was van Zijn Allerchristelijkste Majesteit en dat hij het mij metterdaad zou toonen, zooveel te meer, omdat er, na het accepteeren van het eerste gedeelte van het alternatief door den markies van Castel-RodrigoGa naar voetnoot3), niets anders te | |
[pagina 94]
| |
doen overbleef, dan het tractaat op te stellen; en daar de baron van BergheyckGa naar voetnoot1) mij had doen verstaan, dat hij wenschte, dat men van Fransche zijde zou verklaren, wat men zich voorstelde als inhoud van het eerste deel, zeide ik aan Z.E., dat het goed zou zijn dit nader te omschrijven, om te zien of zij op dit punt, wat het voornaamste was, tot overeenstemming zouden geraken en ik voegde er bij, om te peilen van welk gevoelen men in Frankrijk was betreffende de ‘renunzia’ - zonder het uitdrukkelijk te vragen, teneinde deze moeilijkheid, die er niet was, niet te scheppen - ik voegde er bij, zeg ik, dat overigens door de ratificatie van den vrede der Pyreneeën in alles voorzien was. Hierop antwoordde Colbert, dat deze vrede zou geratificeerd worden, maar dat het noodzakelijk was deze ratificatie zoo te formuleeren, dat zij aan geen der partijen voordeel zou brengenGa naar voetnoot2), hetgeen mij niet weinig verheugde, | |
[pagina 95]
| |
want het nam de grootste moeilijkheid weg, daar ik er in geslaagd was van Bergheyck te weten te komen, dat Spanje op dit punt geen aanspraak maakte op voordeel. Vervolgens ging hij over tot het bespreken van de volmachten van den markies van Castel-RodrigoGa naar voetnoot1), en nadat hij deze in een zeer welsprekend betoog, hoewel met eenige overdrijving, onvoldoende had verklaard, zeide hij, dat Zijne Allerchristelijkste Majesteit hem had bevolen te onderhandelen en te teekenen als met een voorloopig gevolmachtigdeGa naar voetnoot2), - ofschoon het zeker was, dat men in Spanje niet geneigd was te ratificeeren - om het verlangen naar den vrede, dat hij had, te toonen, om te gehoorzamen aan den Heiligen Vader, die in deze zaak zooveel pressie op hem uitoefende en met goed gevolg. Bovendien zeide hij mij, dat, aangezien de volmacht van den markies, den 4en Augustus van het vorig jaar ontvangen, opgesteld was met een beleedigende uitdrukking voor Zijne Allerchristelijkste MajesteitGa naar voetnoot3), hij er één had, die | |
[pagina 96]
| |
in termen gesteld was, die beantwoordden aan die van Spanje, maar dat, indien de tegenpartij zich beleefder getoond had, hij een andere moest overleggen, die even beleefd was. Op dit alles antwoordde ik, dat het besluit van Zijne Allerchristelijkste Majesteit, om een dergelijk tractaat te willen teekenen, zonder dat er voldoening was geschonken in de kwestie der volmachten van den gezant, zeer edelmoedig was; en wat de wederzijdsche uitdrukkingen betreft, die in de volmachten gezet waren, dat ik er niet aan twijfelde, of deze zouden teruggenomen worden, als de vrede gesloten werd en dat men ondertusschen met de onderhandelingen kon voortgaan, daar Z.E. kon onderhandelen en den vrede teekenen ook met een voorloopig gevolmachtigde, en ik in dien tusschentijd over een middenweg zou nadenken; waarmede hij genoegen nam. Tenslotte, omdat Bergheyck verleden Zondag tegenover mij was beginnen te overdrijven over de verandering door de Franschen in Bourgondië aangebracht, door Dôle en Gray te ontmantelen, alsof dit tegen de gegeven belofte omtrent de teruggave was, zeggend, dat men moest verstaan: in denzelfden staat, als waarin het genomen was, liet ik niet na te peilen, hoe hierover de gevoelens van Frankrijk waren en ik bevond, dat, aangezien de slooping reeds had plaats gehad, men niet kon hopen, dat de Franschen zouden willen hooren spreken van herstel; wel is het waar, dat, voor hetgeen zij in de toekomst zouden kunnen veroveren, indien er tijdig over gesproken wordt, een dergelijke moeilijkheid zal vermeden worden. Hiermede nam hij afscheid en toen hij mij uitliet, zeide Colbert, of ik het erg zou vinden, als hij denzelfden dag bij mij kwam. Ik antwoordde hem, dat het niet noodig was ter wille van de etiquette zich zooveel moeite te geven, maar als het de onderhandelingen betrof, zou het mij een troost zijn, als ik zag, dat hij zich haastte.Ga naar voetnoot1 | |
[pagina 97]
| |
In overeenstemming hiermede kwam, zoodra ik thuis was, de secretaris van Z.E. om het uur af te spreken voor den namiddag. Om 3 uur dienzelfden middag kwam de gezant en hij bracht mij beide volmachtenGa naar voetnoot1), mij verbiedend de tweede te laten zien, voordat die van den markies in orde gemaakt was; maar op mijn aandringen stond hij toe, dat ik zou mogen mededeelen, ook de tweede in mijn bezit te hebben, en hij herhaalde over die kwestie alles, wat 's morgens reeds gezegd was. Hierna bood hij mij de gevraagde verklaring over het alternatief aan met de specificatie van hetgeen men in het eerste deelGa naar voetnoot2) wilde besloten hebben, hetgeen overeenstemt met bijgevoegde copieGa naar voetnoot3). Tot grooter duidelijkheid drong ik er bij hem op aan te verklaren, waarvoor die R in de plaats stond en hij ontwoordde, dat zij beteekende de clausulen van artikel 41 van den vrede der Pyreneeën, welke ik daarna heb ingezien, en het schijnt mij niet toe, dat die moeilijkheden kunnen veroorzakenGa naar voetnoot4). Ga naar margenoot+ Dinsdag wilde ik 's morgens bij baron van Bergheyck zijn, opdat hij aan den markies kon schrijven en tijd zou gewonnen worden. Ik zette hem uiteen, wat door Colbert was aangevoerd betreffende de kwetsend geachte uitdrukking in de volmacht van den markies en alles, wat diezelfde Colbert daaromtrent gezegd had. Ik voegde eraan toe, dat, terwijl aangeboden werd te onderhandelen zonder er rekening mede te houden, dat noch hij, noch de markies voldoende volmacht had, maar er genoegen mede genomen werd, dat de volmachten naar gewoonte ingelascht zullen worden aan het einde van het document, d.w.z. als de vrede gesloten is, Spanje geen bezwaar kon hebben deze te wijzigen op de punten, die moeilijkheden konden opleveren, n.l. het voorbehoud van de eigen meeningen; daar verklaard wordt, dat de koning | |
[pagina 98]
| |
van Frankrijk den oorlog is begonnen met verbreking van zijn eigen eed, zoodat de bewoordingen van hetzelfde document met behoud van de eer der beide koningen voldoen konden aan het wederzijdsch doel van hunne Majesteiten. Bergheyck was ervan overtuigd, dat dit voorstel redelijk was, en beloofde erover te schrijven aan den markies. Ondertusschen stelde ik reeds van te voren als gewenscht voor, dat de baron mij zijn volmacht in handen zou stellen en dat ik door mijn secretaris uittreksels van die van iedere partij zou laten maken, d.w.z. de copie van de intitulatie met een R en, onmiddellijk overgegaan tot de clausulen van de volmachten, zouden deze in extenso gecopieerd worden en vervolgens zou ondertusschen, terwijl de partijen voor de rest accoord bleven, met de gewone formuul worden gestipuleerd, dat op het eind van het document de volmachten van beiden ingevoegd zouden worden, en, indien men van te voren die van Spanje niet zou hebben kunnen verkrijgen, zou worden gewacht met ze in te voegen, totdat de ratificaties kwamen, zonder dewelke die zouden worden ingevoegd, welke er waren. Nadat dit was vastgesteld, bood ik hem ingevolge het dringend verzoek, dat hij mij gedaan had, de nadere omschrijving door Colbert van de twee deelen aan, er bij voegend, wat Z.E. mij mondeling gezegd had: dat, hoewel de markies van Castel-Rodrigo het eerste deel had gekozen, hij hem de vrijheid liet dit te veranderen door het tweede te nemen. Hierop vroeg mij de baron, of deze dezelfde was, als die, welke de gezant van Holland hem daags te voren gegeven had. Ik zeide, dat ik zulks niet wist, dat hij het al lezend zou kunnen zien; dat ik zelfs niet wist, dat deze verklaring eerst aan den Hollander medegedeeld kon zijn. Hierop antwoordde de baron, dat de Hollandsche gezant te Parijs een nieuw ontwerp had opgesteld, dat, na onmiddellijk aangenomen en geteekend te zijn door De Lionne in naam van Zijne Allerchristelijkste Majesteit, met een koerier naar Brussel was gezonden, om, na insgelijks door den markies aanvaard en geteekend te zijn, naar Spanje gezonden te worden ter ratificatie, waarmede de vrede zou hersteld zijn. Morgen misschien zou hij weten, wat de eerder genoemde markies hieromtrent besloten had. Daar hij mij | |
[pagina 99]
| |
een kopie van het bewuste ontwerpGa naar voetnoot1) beloofd had, zal U.E. het hierbij ingesloten ontvangen en als ik morgen de beslissing van Brussel zal vernemen, zal ik een koerier zenden, om u met spoed zulk een belangrijk bericht te doen geworden. De baron echter antwoordde op het schrijven, dat ik hem had laten brengen, om zich naar den gezant van Frankrijk te begeven, dat hij, nu het nieuwe ontwerp met medeweten, zoo niet met uitdrukkelijke toestemming van De Lionne aan den markies was overhandigd, geen ander antwoord kon geven zonder te weten, wat Z.E. daarop zou antwoorden. Ga naar margenoot+ Toen ik Woensdag iemand zond om de audiëntie bij den gezant van Frankrijk te regelen, kwam met hetzelfde doel een edelman van Z.E. bij mij, met wien werd overeengekomen voor den namiddag. HijGa naar voetnoot2) zette uiteen, hoe hij, door zich veel moeite te geven, wilde doen uitkomen, hoezeer Zijne Allerchristelijkste Majesteit naar den vrede verlangde, en daarom antwoord vroeg én over de uitwisseling der volmachten, én over den brief, dien hij mij had gegeven; en hij bracht mij het schrijven, dat hij door bemiddeling van den gezant van Holland aan Bergheyck had doen ter hand stellen, en dat deze mij gezegd had, ontvangen te hebben. Voor wat de volmachten betreft, bracht ik de oplossing hierboven vermeld naar voren, maar dit stelde hem niet tevreden en hij wilde beslist, dat zij werden uitgewisseld in den vorm, waarin zij waren; zijn in meer gematigde termen gestelde volmacht wilde hij echter behouden. Daarom meende ik goed te doen, hem zoowel die van Bergheyck als die van den markies te geven. Wat het schrijven betreft, hield ik mij in mijn antwoord aan hetgeen ik hierboven geschreven heb nl. aan datgene, wat de baron van Bergheyck mij toegestaan had te antwoorden. Dit bezoek noopte mij aan den baron te vragen, of ik bij | |
[pagina 100]
| |
hem kon komen, maar hij wilde bij mij komen, en dit gebeurdeGa naar margenoot+ gisterenmorgen. Hij deelde niets anders mede, dan dat hij kwam om te hooren wat ik hem te zeggen had, waarvoor ik hem bedankte, zooals het past, en daarna hield ik hem voor, dat Colbert wilde, dat de volmachten werden uitgewisseld en dat het daarom noodzakelijk was, mij het origineel te geven, zooals ik bereid was hem dat van Z.E. ter hand te stellen. Hij gaf het niet graag, ik weet niet waarom, maar ten slotte was hij er toch toe bereid. Daarom zond ik, nadat hij vertrokken was, kanunnik SestiGa naar voetnoot1) naar zijn huis, met de origineele volmacht van Frankrijk, opdat hij hem die van den markies eveneens in origineel zou medegeven, maar deze vond hem niet thuis. Daarom zond ik hem na het diner terug, en de baron maakte er weer bezwaar tegen dit origineel in handen van den gezant te laten; hij gaf het echter wel aan den kanunnik mede om het mij ter hand te stellen. Daarom zond ik hem een boodschap, om terstond persoonlijk een onderhoud met hem te hebben, maar hij bleek niet thuis te zijn, waardoor hij aanleiding gaf tot de verdenking, dat hij dit onderhoud had willen ontwijken. Tegelijkertijd kwam ik in nog moeilijker positie, doordat er een boodschap van Colbert kwam, dat hij bij mij wilde komen, wat mij deed vreezen, dat het was om mij te onderhouden over de uitwisseling van deze volmachten. Ik vond het daarom beter naar zijn huis te gaan, om niet verplicht te zijn hem de zijne terug te geven, en ik liet ze door mijn secretaris medenemen, samen met die van den markies, om ze hem te kunnen laten zien, wanneer het, zonder hem te stooten, niet mogelijk zou zijn het te weigeren. De gezant zeide mij, dat hij een koerier uit Parijs gehad had, die dezelfde artikelen medebracht, die boven vermeld zijn, met het bevel het tractaat terstond te teekenenGa naar voetnoot2), en hij begon opnieuw over dit uitstel in het geven van het origineel van de volmachten van den markies en ging over tot overdrijvingen, zeggend, dat die baron van Bergheyck eigenlijk niets kon doen, maar dat dit hem | |
[pagina 101]
| |
onverschillig liet, omdat Zijne Allerchristelijkste Majesteit den vrede niet noodig had, en het voor hem voldoende was aan de onderhandelaars en aan de wereld te laten zien, dat het uitstel kwam van den kant der Spanjaarden. Wat de volmacht betreft, verdedigde ik mij zoo goed als ik kon, en handig als ik was, had ik het geluk hem zoover te brengen, dat hij er genoegen mede nam, het origineel te zien en de copie te collationeeren, waarbij hij zich zeer veel moeite gaf, om de handteekening van de koningin zoo nauwkeurig mogelijk te zien. Hierna bracht hij het gesprek op de plechtigheid van het AllerheiligsteGa naar voetnoot1), dat ik Zondag zal uitstellen in deze kathedraal voor het welslagen van de vredesonderhandelingen. Hij zeide, dat hij daarbij tegenwoordig zou zijn, en wees er op dat, in geval ik zonder bisschoppelijk gewaad in de kerk zou zijn, ik met hem in de bank zou moeten staan en dat Alexander heugelijker gedachtenis daarom niet zelf gecelebreerd hadGa naar voetnoot2). Ik antwoordde hem, dat ik hem niet uitgenoodigd had, omdat ik meende, dat hij, aangezien hij zijn intocht niet gehouden had, niet in het publiek wilde verschijnen en dat ik om deze reden niet kon nalaten de mis te zingen, aangezien ik dit had aangenomen, voordat zijn wensch mij bekend was; dat ik echter 's avonds met hem in de bank zou staan, als het Allerheiligste werd teruggezet, deze taak aan den deken overlatend. Hiermede nam Z.E. genoegen en aldus zal aan den Heiligen Stoel des te meer eer bewezen worden, aangezien de gezant in de bank wil tegenwoordig zijn, terwijl ik zal zingen onder het baldakijn. Naar huis teruggekeerd, zond ik den kanunnik weer uit om desnoods te wachten op den terugkeer van baron van Bergheyck. Ik gaf hem het origineel van de volmacht van Colbert mede, en een gecollationeerde copie met de opdracht hem het origineel te laten zien, opdat hij het zoo nauwkeurig als hij wenschte kon beschouwen, en in het bijzijn van den kanunnik de copie ervan door zijn | |
[pagina 102]
| |
secretaris laten collationeeren, en het mij daarna terug zenden, met de bedoeling, dezen morgen bij Colbert hetzelfde te doen met het origineel van den markies. Ga naar margenoot+ Met dat doel ben ik vanmorgen naar den gezant van Frankrijk gegaan, die er genoegen mede nam alleen de onderteekening te zien, en hij heeft er onmiddellijk een copie van laten maken en hij heeft alleen gezegd, dat het hem toescheen dat zij in een meer plechtigen vorm moest zijn, maar dat hij zich tegen niets wilde verzetten, en deze uitlating heeft mij versterkt in de meening, dat Z.E. denkt, dat deze volmacht een ingevulde carte blanche is, wat toch niet waar is, want zij is van de hand van denzelfden secretaris, die den brief heeft geschreven, waarmede Zijne Katholieke Majesteit zich gewaardigd heeft mij te antwoordenGa naar voetnoot1). Nadat Z.E. van mijn kant voldoening had gekregen voor wat de volmachten betreft, zeide hij, dat de gezant van Holland hem had laten weten, dat de markies van Castel-Rodrigo weigerde de artikelen, te Parijs opgesteld, te onderteekenen, indien er niet eenige genoegdoening werd gegeven inzake de ontmanteling van Dôle en Gray en als er niet een nieuwe wapenstilstand gesloten werd. De antwoorden der Franschen zijn dezelfde, als die ik hierboven geschreven heb, en de gezant van Frankrijk heeft mij laten weten, dat de Hollanders beide voorwaarden verwerpen: de eerste, als onredelijk, daar Zijne Allerchristelijkste Majesteit met zijn veroveringen kon doen, wat hij wilde, tot op het oogenblik, dat hij ze terug moest gevenGa naar voetnoot2), en de tweede, omdat de stand van zaken zoo is, dat men onmiddellijk den vrede kan teekenen, waarom een wapenstilstand niet noodig is. Wat echter deze tweede voorwaarde betreft, is het mij niet gebleken, dat zij het met zoo'n overtuiging hebben gezegd, dat men niet zou kunnen aannemen, dat de Hollanders een wapenstilstand gedurende den tijd, noodig om de ratificatie uit Spanje te | |
[pagina 103]
| |
doen komen, niet zouden wenschen, als de markies van Castel-Rodrigo terstond de artikelen teekentGa naar voetnoot1). Vanavond na het verzenden van de post zal ik naar den baron van Bergheyck gaan en hooren, wat hij mij zegt, ook betreffende een aanvulling, die de Franschen willen aanbrengen bij artikel 42 van den vrede der Pyreneeën, aangaande die versterkingen, welke aan hen blijven, nl. ze te bezitten in afhankelijkheid van het Rijk, voor zoover daarvoor reden isGa naar voetnoot2). Het schijnt, dat deze toevoeging geen moeilijkheid zal opleveren, om conform te zijn aan hetgeen de Spanjaarden hebben gepubliceerd in hun geschriften; maar in ieder geval geloof ik dat, indien zij erover ontstemd zouden zijn, dit het sluiten van den vrede niet zal in den weg staan, wanneer er overeenstemming wordt bereikt voor het overige. Ik heb van het begin af aan mijn verontschuldigingen aangeboden voor het omvangrijke van mijn brief, dat ik als onvermijdelijk voorzag en daarom eindig ik, zonder de excuses te herhalen, met U.E. mijn nederige hulde aan te bieden. (Arch. Vat., Nunz. di Colonia, vol. 42, f. 181-191vo.) Aken, 13 April 1668. | |
II.In vervolg op het dagboek betreffende de vredesonderhandelingen, dat ik de vrijheid nam vorige week aan U.E. te zenden, voeg ik eerbiedig toe: Ga naar margenoot+ Vrijdagavond, nadat ik mijn brieven verzonden had, begaf ik mij, zooals ik besloten had, naar baron van Bergheyck om hem in kennis te stellen van dat herhaalde aandringen der Franschen om hun de origineelen terug te geven, die zij mij hadden toevertrouwd. Ook wilde ik hem op de hoogte brengen van de aanvulling, die Colbert wenschte aan te brengen bij Art. 41 van den Vrede der Pyreneeën, en waarvan deze mij de noodzakelijkheid had | |
[pagina 104]
| |
uiteengezet; en tevens om uit zijn mond te hooren hetgeen Colbert, ingelicht door den gezant van Holland, mij gezegd had over het antwoord van den markies op het te Parijs opgestelde ontwerp. Hij antwoordde mij, dat men niet verder kon gaan met de onderhandelingen, als men van Fransche zijde geen genoegdoening zou schenken in eenige gewichtige bezwaren, die hij tegen de volmacht van Colbert zou maken; dat, wat de aanvulling betreft, als deze hem in schrift gegeven was, zooals ik hem te kennen gegeven had, dat zou gebeuren, hij ze in overweging genomen zou hebben: dat hij geen brieven had van den markies, waarom hij mij geen nieuws kon mededeelen. Ik antwoordde, dat het de wereld zeer onredelijk zou toeschijnen, dat zij de volmachten van Colbert in het geding wilden brengen, die rechtstreeks van den koning kwamen, terwijl de Franschen zich bereid toonden te teekenen, wat de markies van te voren had aangenomen, zonder dat Frankrijk genoegdoening eischte ten opzichte van de volmachten van den markies en van hem, waartegen men iets kon opwerpen, dat velen ernstig hadden geoordeeld, en dit alleen op de belofte van de Hollanders en Engelschen, dat in Spanje alles zou geratificeerd wordenGa naar voetnoot1); dat hij goed moest denken, wat hij deed, omdat dit verzet voor de Hollanders een reden zou zijn, om te gelooven, dat de bezwaren van de Franschen tegen den wapenstilstand gegrond waren. Zij konden immers op al de opmerkingen, die hij wilde maken, antwoorden, dat hun belofte, Frankrijk te doen ratificeeren, dezelfde kracht moest hebben als die zij gedaan hadden voor de ratificatie van Spanje; dat zij bovendie opgemaakt hadden uit de lange antwoorden van den markies, alsook uit het feit, dat hijGa naar voetnoot2) nooit precies ant- | |
[pagina 105]
| |
woordde, maar steeds de antwoorden van Brussel afwachtte; dat Z.E. zelf twijfelde aan zijn volmacht en dat hij er in werkelijkheid geen had; dat de verandering in Bourgondië aangebracht niet hersteld werd door dat land samen met heel de rest, die ze veroverd hadden, aan de Franschen te laten, nog vermeerderd met wat een nieuw en aanstaand krijgswaagstuk zal opleveren, nadat de Engelschen en Hollanders tot vijanden gemaakt zijn, zooals zeker zal gebeuren, wanneer hun de opgegeven reden niet voldoende lijkt om de onderhandelingen af te breken, gelijk ik betwijfel, naar hetgeen ik van iedereen gehoord heb; en wanneer zij het goedkeuren, zullen zij den veldtocht beginnen met te verliezen datgene, wat zij besloten hebben aan de Hollanders te geven èn dat waarop de Engelschen aanspraak zullen makenGa naar voetnoot1). Op dit ernstig vertoog antwoordde hij eerst met een zucht en een uitroep, dat het onredelijk was van den markies, hem in deze netelige positie te laten, en hij bevestigde nogmaals onder vele eeden, dat hij geen brieven had, en antwoordend op elk punt van mijn rede, zeide hij, dat hij geen bezwaren had gemaakt tegen de volmachten van Colbert, die mij niet essentieel waren voorgekomen, en dat | |
[pagina 106]
| |
hij ze daarom eenigszins beter wilde beschouwen en hij stond niet toe, dat ik aan iemand zou mededeelen, dat hij deze zienswijze was toegedaan geweest; dat Holland geen voldoende garantie was voor de ratificatie van Frankrijk, aangezien zij niet in staat zijn geweest den beloofden wapenstilstand te bewerken; dat, wat de nieuwe feiten in Bourgondië betreft, hij heel goed inzag, dat deze niet opwogen tegen de redenen, die zij moesten hebben, om tot den vrede te komen, en dat het breedsprakige van de antwoorden van den markies hem deed gelooven, dat het uitvluchten waren om niet te weigeren, en dat hij ondertusschen als bevestiging van zijn opinie deze verwoesting in Bourgondië had aangehaald, voor zoover hij wilde, dat de aandacht der bemiddelaars werd gevestigd op de weinige goede trouw, zooals hij zeide, der Franschen. Bij het afscheidnemen wees ik hem erop, dat zij niet moesten aanvoeren, dat zij geen voldoende garantie hadden in de Engelschen en Hollanders voor hetgeen door Colbert geteekend was, èn omdat dezen er door gekwetst zouden zijn èn omdat Frankrijk zou antwoorden, dat indien zij haar voldoende geacht hadden, toen zij aan Frankrijk gegeven werd, zij haar niet weigeren konden, nu zij gegeven werd voor SpanjeGa naar voetnoot1). Ga naar margenoot+ Zaterdag kwam baron van Bergheyck bij mij, om mij mede te deelen, wat de buitengewone koerier van Spanje hem had gebracht in de brieven van den 29en der vorige maandGa naar voetnoot2), n.l. de bevestiging van de volmacht van den markies, van de zending van Bergheyck, van de aanwijzing van Aken, van de gedane keuze van het 1e gedeelte van het alternatief; dat hij met denzelfden koerier een gelijk avvisi had gekregen in een brief van kardinaal ViscontiGa naar voetnoot3), waarover ik mij verheugde, omdat ik nu geen beletsel meer | |
[pagina 107]
| |
zag voor den vrede, waarvoor de markies, naar het mij toescheen, een groote traagheid aan den dag legde, daar hij mij niet geschreven had, zooals hij had moeten doen, om mij een copie te zenden van den brief der Koningin, daar hij dien in Brussel in origineel getoond had aan de gezanten van HollandGa naar voetnoot1); omdat hij hem geen enkel antwoord zond, dat hij moest geven: noch wat betreft de artikelen, die in Frankrijk waren opgesteld door den gezant van Holland en overgebracht aan Z.E.; noch betreffende den brief, dien ik hem den 10en dezer voor het verzenden van de post gebracht had, waarvoor hij geen verontschuldigingGa naar voetnoot2) wist aan te voeren. Terstond na het vertrek van den baron begaf ik mij naar den gezant van Frankrijk om hem dit nieuws mede te deelen, ook al geloofde ik zeker, zooals ik later inderdaad bevond, dat hij dit bericht reeds eerder had ontvangen van den gezant van Holland. Z.E. antwoordde mij, dat de markies een loopje dacht te nemen met hem en met alle ministers der vorsten, die hier zijn en zullen zijn als onderhandelaars, daar hij in Brussel aan de gezanten van Holland gezegd had, dat, indien hier de wapenstilstand niet gesloten werd, hij de artikelen naar Parijs zou zenden met een volmacht aan den gezant van Holland om ze te teekenen en op die wijze alles te regelen zonder onsGa naar voetnoot3). Wij waren het er nochtans over eens, dat, vermits | |
[pagina 108]
| |
de vrede tot stand kwam, het ons onverschillig moest laten, waar hij gesloten werd en ik voegde erbij, dat ik vertrouwde op de goedheid van den Allerchristelijksten koning, opdat niet alleen hier, maar ook in Parijs aan den Paus de eer, die hij in deze onderhandelingen verdiend had, niet zou ontnomen worden, doordat hij dit gemakkelijk doen kon, omdat hier een nuntius was, zeer waardig zoowel door geboorte als door verdienste. Z.E. begon hierop te lachen en antwoordde, dat Zijne Allerchristelijkste Majesteit niet alleen den verschuldigden eerbied zou hebben voor Zijne Heiligheid, maar vooral ook rekening zou houden met de waardigheid van zijn eigen minister. Na dit gesprek liet hij mij iets zien van de minuut van de inleiding van het vredestractaat, waarin, ofschoon er in het algemeen gesproken werd over den ijver, dien de Paus getoond had voor een zoo belangrijke zaak, toch, naar het mij scheen, iets zeer essentieels ontbrak n.l. dat Uwe Eminentie van het begin af aan erin betrokken is geweest en Gij uw aandeel zoo goed hebt volbracht, wat door Z.E. als billijk werd erkend, waarom hij zeide, dat hij het eraan zou toevoegenGa naar voetnoot1). Ga naar margenoot+ De Zondag werd gebruikt voor de vervulling der godsdienstplichten en zoodoende is er op dien dag niets te vermelden, tenzij de aankomst van Monseigneur den bisschop van Straatsburg, die denzelfden avond mij liet weten, dat hij den volgenden morgen bij mij wilde komen. Ga naar margenoot+ Maandag dus kwam Zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid bij mij op een nogal vroeg uur en, terzijde latend al het andere, dat hij tot mij sprak, om het niet langer te maken dan de aangelegenheid van den vrede eischt, ver- | |
[pagina 109]
| |
meld ik alleen wat daartoe behoort, n.l. dat de volgende week hier zouden zijn alle gezanten der keurvosten en vorsten, die in Keulen waren en dat hij ondertusschen was gekomen, om eens te zien in welk stadium de onderhandelingen warenGa naar voetnoot1), waarbij men, naar hij mij aantoonde, goed moest letten op de gedragingen der Hollanders, waarvan hij vernam, dat zij de onderhandelingen naar elders wilden verleggen, niet alleen om ze te onttrekken aan den Paus, maar ook omdat zij gewenscht hadden, dat de markies van Castel-Rodrigo het 2e gedeelte van het alternatief had gekozen; dat hij nochtans hoopte, dat zij er niets tegen zouden gedaan hebben, daar zij boven alles door het verlangen naar den vrede gedrongen werden. Ik antwoordde aan Z.D.H. hetgeen ik 's Zaterdags gezegd had aan den gezant van Frankrijk, en ik voegde erbij, dat het aan de vorsten van het Rijk was, voor wie het meer dan voor alle anderen van belang was, dat de vrede gesloten werd, hen er toe over te halen dien vrede te sluiten in den gemakkelijkst mogelijken vorm n.l. door uit te voeren, wat reeds aangenomen was en - men kan zeggen - geminuteerd wat den vorm betreft; dat men, nadat zulk een groot goed verzekerd was, een nieuw tractaat kon opstellen, indien er bij de partijen het verlangen bestond eenige wijziging aan te brengen. Het is noodzakelijk dat U.E. mij hieromtrent bevele, of ik mij er mede moet bemoeien, daar ik mij er niet in kan mengen zonder nauwkeurige opdracht van Uwe Eminentie. Bovendien zeide mij de bisschop, dat de Hollanders het geheele Congres van Keulen in bedekte termen hadden aangespoord zich met hen aan te sluiten bij de liga, die er gesloten was met de Engelschen en ZwedenGa naar voetnoot2). Hierop | |
[pagina 110]
| |
antwoordde ik hem, dat het voor den Paus geen belang had, als we toch zoo ongelukkig waren den vrede niet te kunnen hebben, of ze zich meer ten bate van de eene dan van de andere partij interesseerden, maar dat het den H. Stoel wel zou mishagen, indien katholieke vorsten, wat zeg ik, kerkvorsten, zich bij een verbond van ketters zouden hebben aangesloten, terwijl men toch zoowel met de Franschen als met de Spanjaarden evenveel kon bereiken zonder zich te verbinden met de ketters, zelfs indien dezen afhankelijk waren van of verbonden met die partij, waartoe hun Congres overhelde, en ik verzocht hem in naam van den Paus hiervoor zorg te dragenGa naar voetnoot1). Na het vertrek van den bisschop van Straatsburg kwam baron van Bergheyck juist toen de brieven uit Vlaanderen waren aangekomen en zeide mij, dat hij geen anderen brief had van den markies van Castel-Rodrigo, dan een waarin hij hem een copie zond van een brief van Zijne Katholieke Majesteit, dien hij schreef aan de keurvorsten en vorsten van het Congres van Keulen, waarin Zijne Majesteit opnieuw verklaart hun bemiddeling te aanvaarden en een koninklijken Vlaamschen minister te hebben gezonden om hier te onderhandelen in zijn naam, waaruit hij afleidde, dat hij zonder twijfel de onmiddellijke minister was van Zijne Majesteit. Ik antwoordde hem, dat ik er mij met hem over verheugde, maar dat het noodzakelijk was de afvaardiging van Zijne Majesteit te zien om overtuigd te zijn, dat hij de koninklijke Vlaamsche minister was, die gezonden was. Hij antwoordde, dat dit werkelijk redelijk was, maar dat de markies op zijn stuk bleef staan en dat hij daarom een koerier naar Brussel gezonden had, zoowel met dit doel als om meerdere autentieke copieën te hebben van den brief van de koningin, die met dezen buitengewonen koerier gekomen was. Vervolgens deelde ik mijn vrees mede, dat de gezant van Frankrijk en die der Duitsche vorsten deze onderhandelingen elders wilden doen plaats hebben, waarop hij mij antwoordde, dat de markies dit niet kon doen, daar Zijne Katholieke Majesteit deze plaats had goedgekeurdGa naar voetnoot2). Na | |
[pagina 111]
| |
deze voorstellen begon ik hem voor oogen te houden de slechte gevolgtrekkingen, die zouden gemaakt worden uit het feit, dat men geen antwoord kreeg op de gedane voorstellen en uit de weinige geneigdheid van Spanje tot den vrede - Spanje, dat alles deed om de zaak te doen insluimeren - en van hemzelf, die zich meer als het schaduwbeeld van den gevolmachtigde hield, maar in werkelijkheid zonder eenig gezag was. Hierop haalt hij de schouders op, en weet niet wat te antwoorden. Na den middag werd er niet onderhandeld, omdat de bisschop van Straatsburg ten eten was bij den gezant van Frankrijk. Toen echter kanunnik Sesti hem was gaan begroeten, gaf hij hem het origineel van een brief, dien hij had ontvangen uit Den Haag van een regeeringspersoon, en waarin werd bevestigd, dat de markies van Castel-Rodrigo volkomen volmacht had gegeven aan de Engelsche en Hollandsche gezanten te Parijs om het aldaar opgestelde plan te onderteekenen, waarmede de Hollanders zich verplicht hadden hem alle bijstand te verleenen op dit puntGa naar voetnoot1); dat de koning van Frankrijk den wapenstilstand had afgewezen, dien men had gehoopt gedurende de heele maand Mei te hebbenGa naar voetnoot2). | |
[pagina 112]
| |
Ga naar margenoot+ Dinsdagmorgen bracht ik een tegenbezoek aan genoemden bisschop, die mij zeide, dat hij den vorigen avond bij den gezant van Holland was geweest, om zijn regeering de oogen te doen openen, door hun aan te toonen, dat het een list was van den Markies-Gouverneur hen te verplichten met Frankrijk te breken en Spanje bij te staan, waardoor alle hoop op vrede verloren ging; en dat, indien de markies deze artikelen wilde naleven, wanneer zij geteekend zouden zijn, hij ze wel teekenen kon zonder ze naar Parijs te zenden, opdat hun gezanten ze zouden onderteekenen. De list van den markies was echter deze, dat hij hoopte, dat Zijne Allerchristelijkste Majesteit niet tevreden zou zijn met hun onderteekening en hij hierdoor hen zou verplichten tot de breuk. De gezant van Holland liet zich overtuigen, en denzelfden morgen van den 17en dezer zond hij een koerier naar Den Haag met dit vertoog, en te dezer gelegenheid heeft de bisschop geschreven aan dien persoon, waarmede hij correspondeertGa naar voetnoot1). Denzelfden morgen, terwijl ik op het punt stond mij aan tafel te begeven, zond mij genoemde bisschop bericht, dat hij mij iets te zeggen had. Ik aanhoorde hem op dit punt, en het was om mij mede te deelen, dat, als ik dien dag, zooals reeds overeengekomen was, naar den gezant van Frankrijk zou gaan, Z.E. mij de minuut van het vredestractaat zou geven. Men had echter liever, zoo zeide hij, dat men er bij den baron op aandrong, dat hij zelf die taak op zich nam n.l. om hierover van den markies zijn goedkeuring of zijn bezwaren te vernemen, daar men zag, dat zonder dezen de baron geen enkel besluit nam. Ik antwoordde, dat ik er heen zou gaan, en hem te kennen zou geven, dat het goed zou zijn zulks te doen, maar dat ik een nadrukkelijk aandringen in deze zaak als geweldpleging beschouwde; het scheen mij toe, dat het voldoende was, dat hij een van zijn edellieden zond. Vandaag was ik bij den gezant van Frankrijk, maar hij had de minuut, waarover wij gesproken hebben, niet klaar. Ik trachtte te weten te komen, hoe hij dacht over het feit, dat de markies van Castel-Rodrigo de artikelen had over- | |
[pagina 113]
| |
gegeven aan den gezant van Holland te Parijs. Hij gaf toe, dat Zijne Allerchristelijkste Majesteit, indien het hem aangenaam geweest was, de beëindiging der zaak naar hier zou verlegd hebben uit achting voor zijn minister en dat ik niet behoefde te vreezen, dat, in welke plaats ook, Zijne Allerchristelijkste Majesteit niet alles zou doen met den vereischten eerbied ten opzichte van Zijne Heiligheid, daar de vrede het gevolg was der kinderlijke gehoorzaamheid van den koning aan de vaderlijke vermaningen van Zijne Heiligheid. Met dat al had ik de minuut van het tractaat nog niet, waarmede ik beloofd had dienzelfden dag naar baron van Bergheyck te gaan. Ik ging er in ieder geval maar heen, om tegen alle hoop in de audiëntie vastgesteld te krijgen, en omdat ik wist, dat de bisschop van Straatsburg er eerst geweest was, zeide ik hem, dat ik van alle bemiddelaars hetzelfde verhaaltje gekregen had, terwijl juist omschreven antwoorden verlangd werden en het allen toescheen, dat het feit, dat de markies aan de Hollanders te Parijs de onderteekening van dit plan in handen gegeven had, reden was de verdenking te koesteren, dat dit geschied was om de onderhandelingen te rekken en dat de gezant van Frankrijk er bijvoegde, dat het was om ze te verbreken; en dat ik in naam van Z.H. en van U.E. een liefdevolle klacht moest laten hooren over het feit, dat, terwijl Zijne Katholieke Majesteit verklaard had, voor alles de bemiddeling van Z.H. te willen, men die door den markies, die sinds zoo langen tijd zoo'n welwillende houding ten opzichte van het huis van U.E. getoond had, aan hem wilde ontnemen, door het tractaat, met uitsluting van Z.H., in handen te stellen van de ketters. Hij ontkende, dat deze overgave geschied was, niet omdat hij hieromtrent brieven uit Brussel gehad had, maar omdat dienzelfden morgen de gezant van Holland hem gezegd had, dat hij niets wistGa naar voetnoot1) en hij voegde er bij, dat | |
[pagina 114]
| |
hij het niet kon gelooven, zelfs al beweerde de bisschop van Straatsburg dit, omdat de markies het niet doen kon, wat mij deed besluiten hem te zeggen, dat dit juist een reden te meer was om een mislukking te vreezen. Indien immers de markies iets gedaan had, wat hij zelf meende, dat niet mogelijk was, dit in Frankrijk des te zekerder in ongenade zou vallen en daarom de koning ondertusschen een veldtocht zou eischen, waarin het gevaar lag dat alle hoop op den vrede zou verstoord worden. Ga naar margenoot+ Woensdagmorgen kwam de gezant van Frankrijk mij de minuut brengen van het tractaat en het gesprek kwam op de bedoelingen der Hollanders en hij zeide mij, dat hij absoluut geloofde, dat al deze bedoelingen op den vrede gericht waren, dat echter iemand hun er mede angst had willen aanjagen, dat de koning van Frankrijk zich na den vrede zou wreken over het tractaat en een verbond sluiten met de Spanjaarden. In deze minuut zal U.E. zien, dat, wat betreft de verschuldigde eer aan Zijne Heiligheid, alles in orde is en ik voeg er bij, dat ik er niet aan twijfel om een apart document te doen maken voor de bemiddeling van de Engelschen en Hollanders en de vorsten en keurvorsten van het Rijk, die zich zonder onderscheid aan de zijde der ketters stellen. Na het eten kwam de bisschop van Straatsburg mij zeggen, dat Zijne Allerchristelijkste Majesteit den wapenstilstand voor heel de maand Mei had toegestaan en dat men zeker wist, dat de Hollanders zich niet zouden laten binden door den markies van Castel-Rodrigo, die aan hun gezanten in Brussel had verklaard, dat hij in werkelijkheid noch de beslissing in handen kon leggen van hun gezant te Parijs noch hijzelf eenig artikel in Brussel kon teekenen, maar dat het noodzakelijk was hier te komen, waar hij ze gestuurd hadGa naar voetnoot1). Bovendien zeide hij mij, dat er een nieuwe ijlbode uit Madrid bij den markies aangeko- | |
[pagina 115]
| |
men was en een andere regelrecht naar Den Haag aan Don Stefano de GamarraGa naar voetnoot1) gezonden was, die, naar Zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid meende, hier zou komen en dat het waarschijnlijk was dat Don Juanni di AustriaGa naar voetnoot2) meer dan wie ook den vrede wilde. Na dit bezoek ging ik naar baron van Bergheyck en bracht hem de minuut, die mij 's morgens door den gezant van Frankrijk gegeven was, en verzocht hem om een onmiddellijk en precies antwoord en als hij het niet uit zichzelf kon geven, dat hij expres een edelman zou zenden om het te krijgen van den markies. Ik bood hem aan, hem een paspoort te verschaffen van Colbert, als hij dat noodig achtte. Hij zeide, dat hij het doen zou; maar ik geloof niet dat hij met spoed zal voldoen aan het algemeen verlangen. Hij bevestigde mij de overgave van de onderteekening der artikelen door den markies in deze stad, zooals de bisschop van Straatsburg gezegd had en de komst van den ijlbode uit Spanje voor den markies, maar niet dien voor Don Stefano, en ik oordeelde het niet gewenscht hem daarnaar te vragen. Hij zeide, dat hij niet wist, wat deze gebracht had, maar dat hij een expres uit Brussel verwachtte. Ga naar margenoot+ Men verwachtte, dat de Donderdag rustig zou zijn, om tijd te geven aan baron van Bergheyck de minuut, die hem gebracht was, te bestudeeren, maar een koerier, die dien dag uit Parijs bij den gezant van Holland aankwam met brieven ook voor den gezant van Frankrijk, was een reden voor den bisschop van Straatsburg, die met Z.E. gedineerd had, om mij te komen zeggen, wat hij te weten gekomen was, en tegelijkertijd kwam er een bode van Colbert om mij hetzelfde nieuws mede te deelen: dat Zijne Allerchristelijkste Majesteit had toegestemd in den wapenstilstand voor heel de maand Mei, maar dat hij absoluut wilde, dat binnen dezen termijn de vrede hier geteekend en | |
[pagina 116]
| |
in Spanje geratificeerd zou wordenGa naar voetnoot1), anders moesten de Engelschen en Hollanders hun wapens vereenigen, om voor Zijn Christelijke Majesteit binnen zes weken te verkrijgen hetzelfde alternatief met toevoeging van Bourgondië en Kamerijk in het eerste gedeelte en in het tweede gedeelte eveneens van Bourgondië, en als de Spanjaarden Luxemburg niet zouden willen afstaan, moesten zij daarvoor in de plaats Rijssel en Douai latenGa naar voetnoot2); dat daarom in Parijs het document is geminuteerd en door De Lionne onderteekend en naar hier gezonden, opdat het door mijn bemiddeling worde medegedeeld aan Bergheyck; en de bisschop van Straatsburg heeft er nog bijgezegd, dat de Hollanders een anderen koerier naar hun afgezanten in Brussel gezonden hebben, opdat zij hun besluit met klem kenbaar maken aan den markies in het geval, dat hij binnen de 24 uren geen uitdrukkelijk bevel zendt aan baron van Bergheyck alhier, opdat hij teekene, en als de zes weken verloopen zijn, zal diezelfde liga vereenigd met Zijne Allerchristelijkste Majesteit de veroveringen voortzetten en ze onder elkander verdeelen volgens het oude verdragGa naar voetnoot3). De gezant van Frankrijk wilde, dat ik terstond, al was het ook nacht, een boodschap aan Bergheyck zou zenden; ik deed het, maar deze wilde mij niet ontvangen, omdat hij te bed was, daar hij de wateren dezer badplaats gebruikte, en hij beloofde den volgenden morgen bij mij te komen, na dien te hebben doorgebracht, zooals ik later zal uiteenzetten. De bisschop van Straatsburg voegde er bij, dat men in de garantie de bemiddelaars moest noemen, waartegen ik mij verzette en zal blijven verzetten, niet alleen omdat ik het gezag niet heb dit te beloven, maar ook, omdat Z.H. in geen enkel geval de partij van zijn eenen zoon moet | |
[pagina 117]
| |
opnemen tegen den anderen, daar hij beiden met evenveel teederheid bemintGa naar voetnoot1). Ga naar margenoot+ Vanmorgen is Bergheyck gekomen, zooals ik verwachtte op de hoogte van alles, omdat hij de baden gebruikt had gelijktijdig met den gezant van Holland, en hij heeft, ook in zijn hoedanigheid van minister, gezegd, dat hij alles zal overwegen en antwoorden. In vertrouwen heeft hij evenwel verzekerd, dat men niet meer moet vreezen voor den vrede, omdat de dwang duidelijk is, waarmede de koningin steeds verontschuldigd zal zijn, waaruit ik concludeerde, dat men zonder dwang in Spanje niet zou willen toestemmen, en dat misschien daardoor, naar ik meen, deze vrede kan tot stand komen, die alle rechten onaangetast laatGa naar voetnoot2). Ik heb niet nagelaten nog eens aan te dringen op de zending van een zijner edellieden naar Brussel. Hij zeide mij, dat hij een ijlbode zal zenden maar geen edelman, daar hij in Brussel een zoon heeft, even bekwaam als welk edelman ook, dien hij kan zenden. Ingesloten ontvangt U.E. de bovenvermelde copieën, zoowel die hier is gemaakt door Colbert, als die uit Parijs is gekomen.
(Arch. Vat., Nunz. di Colonia, fol. 42, f. 195-209.) Aken, 20 April 1668. | |
III.Het verlangen, dat ik bij U.E. veronderstel om in bijzonderheden en volledig het verbaal van deze vredesonderhandelingen te hebben, geeft mij den moed U te blijven lastig vallen met mijn lange verhandeling als vervolg op mijn dagboek. Ga naar margenoot+ Dienzelfden Vrijdag 20 dezer na het vertrek van de post kwam de bisschop van Straatsburg bij mij, om mij te zeggen, dat de gezant van Holland een nieuwen koerier had | |
[pagina 118]
| |
gekregen van den minister zijner Republiek, die hem er van op de hoogte stelde, dat de markies van Castel-Rodrigo aan Temple, minister van Engeland, het bevel aan baron van Bergheyck, om terstond het ontwerp, uit Frankrijk gekomen, te teekenen, had terhand gesteld en dat hij dus Zaterdag of Zondag hier zal zijnGa naar voetnoot1). De verklaring van deze tegemoetkomende houding der Spanjaarden ten opzichte van het overeengekomene in Parijs is, meen ik, om later met zooveel te meer reden te kunnen verklaren, dat deze vrede alleen door dwang onderteekend is, omdat hun niet veroorloofd was een woord hierover te wisselen. Ga naar margenoot+ Zaterdagmorgen kwam de gezant van Frankrijk bij mij met als eenig doel, de weerspannigheid der tegenpartij eens goed te onderlijnen. Ik antwoordde hem, dat het mij redelijk voorkwam, dat na de overhandiging van zulk een belangrijk geschrift voldoende tijd gegeven werd het te bestudeeren, en dat de baron dien morgen medicijn genomen had, waarom het mij voldoende reden scheen om hem niet lastig te vallen, maar dat ik er den volgenden dag naar toe zou gaan, na den middag, hem aldus 's morgens vrij latend om aan zijn godsdienstplichten te voldoen. Bij bovengenoemd motief, om naar Bergheyck te gaan, kwam nog de ontvangst van de copie van een brief, die mij de bisschop van Straatsburg zond, waarin de markies van Castel-Rodrigo aan dienzelfden Bergheyck beveelt, terstond het in Frankrijk gemaakte ontwerp te onderteekenen en waarin hij mededeelt, dat hij hem den vorigen dag ditzelfde bevel gegeven heeft en dit origineel was ter hand gesteld aan Temple, minister van Engeland, die den 23en moet vertrekken uit BrusselGa naar voetnoot2). Ga naar margenoot+ Ik ging dus dien Zondag naar dienzelfden Bergheyck, en omdat hij mij in de vorige gesprekken had gezegd opgemerkt te hebben in de minuut, hem door Colbert gegeven, dat, als er gesproken werd over het recht van presentatie voor de kerkelijke beneficies, als patronaatsrecht verbonden aan de plaatsen, die de Franschen behielden, men het woord gebruikte van cedere, renuntiare en iraspostar en dergelijke, maar wanneer gesproken werd over het afstaan van diezelfde plaatsen de Fransche term gebruikt werd | |
[pagina 119]
| |
‘demeurer saisis’, hetgeen naar zijn bewering de geijkte term is om opvolging aan te duiden; waaruit hij concludeerde, dat de Franschen met deze termen voordeel willen behalen, door tot uitdrukking te brengen het voorgewend recht van devolutie en successie van de koningin van Frankrijk, toonde ik hem het vredestractaat der Pyreneeën, waarin deze termen afwisselend gebruikt worden; dat ik hem daarom in overweging gaf hier niet over te twisten, omdat men niet in staat was zijn meening staande te houden, zooals bleek uit het toegeven op punten van meer belang; dat men bovendien altijd kon zeggen, dat deze termen niet met vooropgezette bedoeling en slechts in oneigelijken zin erin gezet waren, zooals in het geciteerde tractaat der Pyreneeën. Hij antwoordde toen, dat, indien de brief, waarvan de Hollanders de copie gepubliceerd hadden, doch waarvan hij het origineel nog niet gekregen had, echt was, er niets te beraadslagen overbleefGa naar voetnoot1). Hij roerde iets aan over de wijze van onderteekening, verklarend, dat hij zonder uitdrukkelijk bevel niet alleen gelijkheid eischte, maar zelfs den voorrang aan den gezant van Frankrijk betwistte. Hierop antwoordde ik hem, dat men een schikking zal overwegen, hetgeen juist was wat hij verlangdeGa naar voetnoot2). Nadat Bergheyck vertrokken was, ben ik naar den bisschop van Straatsburg gegaan om te bereiken, dat men gezamenlijk zou beraadslagen over de oplossing, en overgaande tot de kwestie der onderhandelingen zeide hij mij, dat Temple zijn komst had uitgesteld, omdat de markies van Castel-Rodrigo, voor hij het bevel tot onderteekening van bedoelde minuut gegeven had, van de Engelschen en Hollanders een gelijkluidende schriftelijke verklaring had geëischt, als die zij in Frankrijk gedaan hadden voor de ratificatie van Spanje, waarmede dezelfde bijstand werd beloofd, voor het geval, dat de Franschen het tractaat niet nauwkeurig en te goeder trouw zouden uitvoeren. Hier- | |
[pagina 120]
| |
tegen hadden deze afgevaardigden eenig bezwaar gemaakt, daar dit niet uidrukkelijk in hun instructie stond, maar nadat zij onder elkander beraadslaagd hadden, oordeelden zij, dat het er virtualiter in stond, en hiermede stelden zij den markies tevreden, hem de ratificatie belovend, die uit Den Haag reeds gekomen is en uit Engeland niet lang op zich zal laten wachten, daar dit redelijk isGa naar voetnoot1). Ga naar margenoot+ Maandagmorgen kwam Straatsburg bij mij, en wij spraken over de manier van onderteekenen en andere zaken, betrekking hebbend op het ceremonieel, om alle gezanten tevreden te stellen op het punt van de onderlinge gelijkheid, zonder de precedenties in gevaar te brengen. Mgr. de bisschop stelde het voor als een zaak, waartegen geen bezwaren waren, dat de Engelsche gezant en die van Holland in mijn huis zouden komen om bij de onderteekening tegenwoordig te zijn, wat ik tegensprak met de gedachte er met Colbert over te spreken. Dienzelfden middag werd er niet onderhandeld, omdat de gezant van Frankrijk zijn plechtigen intocht hield. Ga naar margenoot+ Dinsdagmorgen bezocht ik Bergheyck om hem tot spoed aan te zetten of liever, opdat men de nalatigheid niet aan mij zou toeschrijven. Hij zeide mij, dat hij 's avonds tevoren met den postkoerier een brief van den markies had ontvangen, gedateerd 19 April, en het is deze, waarover gesproken wordt in de copie van den brief van den 20en, waarvan de baron het origineel nog niet ontvangen heeft. Hierin zegt de markies, dat de vertraging in de onderteekening niet aan hem toegeschreven moet worden, maar aan de Engel- | |
[pagina 121]
| |
schen en Hollanders, die hem de acte van garantie niet in den voorgeschreven vorm ter hand stelden, zooals zij beloofd hadden; en Bergheyck voegde hier aan toe, dat dienzelfden morgen de gezant van Holland hem gezegd had, dat de markies ze nu in handen had en men daarom berekende, dat Temple daags te voren vertrokken was, d.w.z. den 23en en men denkt, dat deze het bevel medebrengt voor den baron, om zonder meer te teekenen. Dienzelfden dag was ik 's middags bij den gezant van Frankrijk om hem op de hoogte te stellen van de pressie, opnieuw op Bergheyck uitgeoefend, en van de verontschuldigingen, die de markies aanvoerde; daarenboven, dat het mij toescheen, dat hij de Engelschen en Hollanders van weinig oprechtheid bleef verdenken. Bovendien verzocht ik hem er voor te zorgen, volgens het mij medegedeelde goede voornemen, dat geen ketters zich zouden mengen in de bemiddeling van den Paus, maar dat hij eerder meerdere instrumenten gereed zou maken. Dit deed ik, omdat iemand, die in zijn eigen belang de eer der Hollanders wenschte te bevorderen, mij had gezegd, dat ook deze gezanten in mijn huis zouden komen om bij de onderteekening tegenwoordig te zijnGa naar voetnoot1). Z.E. deed mij de toezegging, dat men in deze zaak aan den Paus alle voldoening zou geven, omdat Zijne Allerchristelijkste Majesteit niet in het minst tekort wilde doen aan den eerbied, den Heiligen Stoel verschuldigd. Denzelfden dag zag ik den bisschop van Straatsburg en ik gaf hem te verstaan, dat, naar het mij toescheen, de gezant van Frankrijk de bedoelingen der Engelschen en Hollanders wantrouwde, en ik verzocht hem daarnaar een nader onderzoek in te stellen, hetgeen hij mij beloofde, ofschoon hij meende, dat er niets te vreezen wasGa naar voetnoot2). Ga naar margenoot+ Woensdagmorgen was Bergheyck bij mij, alleen om een tegenbezoek te brengen, zonder dat er een gesprek volgde over het onderwerp, tenzij geheel in het algemeen, van mijn kant door tot haast aan te zetten en van zijn kant | |
[pagina 122]
| |
door als verdediging aan te voeren, dat hij nog geen bevelen had. Na den middag kwam de gezant van Frankrijk met hetzelfde doel en zeide, dat Bergheyck een koerier uit Brussel ontvangen had, naar hij van den bisschop van Straatsburg vernomen had. Hij drong er opnieuw op aan, dat men zou komen tot de onderteekening van het tractaat, en ik versterkte hem in zijn voornemen om het te doen zonder tusschenkomst van de ketters, en hem polsend betreffende de bedoelingen der Hollanders, bevond ik, dat de verdenkingen, die ik den vorigen dag in Z.E. gemeend had te ontdekken, meer betrekking hadden op de Engelschen dan op de Hollanders, daar hij veronderstelde dat de eersten in werkelijkheid den vrede niet wildenGa naar voetnoot1). Na het vertrek van den gezant van Frankrijk zond ik kanunnik Sesti naar den bisschop van Straatsburg, om te vernemen, hoe hij te weten was gekomen, dat de baron andere zendingen had ontvangen en of hij misschien een of andere bijzonderheid er van wist. Z.D.H. antwoordde, dat hij van Bergheyck de aankomst van den koerier vernomen had, maar dat deze hem niets medegedeeld had over den inhoud, daar de brieven nog niet ontcijferd waren. Ga naar margenoot+ Donderdagmorgen kwam diezelfde Bergheyck bij mij, om mij verslag te geven van den aangekomen koerier, en daarna zeide hij, dat hij wel eenige bedenkingen zou willen maken betreffende de minuut, die uit Frankrijk gekomen was; en overdrijvend den weinigen eerbied, dien men in Frankrijk getoond had ten opzichte van den Paus door een vredestractaat op te stellen samen met de ketters, en dat zij om hun onrecht te bekrachtigen en niet uit eerbied voor den Heiligen Stoel den naam van Z.H. erin vermeld zouden hebben, kwam hij weer terug op het woord ‘demeurer saisis’. Vervolgens ging hij over tot artikel 8 van het Fransche plan en artikel 9 van hetgeen hier opgesteld | |
[pagina 123]
| |
was, waarin aan iedere partij het behoud wordt toegezegd van de rechten door den vrede der Pyreneeën verkregen, behalve de laatste veranderingen en wat betreft Portugal. nu de vrede tot stand gekomen is, aanvoerend, dat in het eerste gedeelte van dit artikel een deurtje open bleef voor nieuwe strubbelingen en in het tweede gedeelte, namelijk de kwestie van Portugal, Frankrijk de vrijheid kreeg met dat land een bondgenootschap te sluiten en dat de bisschop van Straatsburg en andere Duitsche vorsten dit artikel niet goedkeurdenGa naar voetnoot1). Ik antwoordde: 1o. wat betreft den eerbied ten opzichte van den Paus, dat daaraan zeer goed voldaan was, wijl het plan naar hier gezonden was aan den gezant van Frankrijk, om het aan mij eerder dan aan wie ook mede te deelen en het zoodoende door mij aan hem ter hand gesteld was, en dat hijGa naar voetnoot2) verklaarde bereid te zijn het te onderteekenen in mijn bijzijn, zonder dat de Engelschen en Hollanders er bij tegenwoordig waren, zich het recht voorbehoudend nog een andere minuut afzonderlijk met hen te teekenen; maar, dat ik, als er iets zou ontbreken, het bevel had, alles over het hoofd te zien wat geen belang had, opdat de vrede toch maar gesloten zou worden; en dat ik het daarom niet kwalijk heb genomen, dat de markies van Castel-Rodrigo mij noch rechtstreeks noch onrechtstreeks - door zijn bemiddeling - medegedeeld had, wat de buitengewone koerier gebracht had en wat nog erger is, het aan den gezant van Engeland voorbehouden om hem de bevelen te brengen. Hierop haalde hij zijn schouders op. 2o. Wat betreft het woord ‘demeurer saisis’ antwoordde ik hem, wat ik hem Zondag reeds gezegd had en 3o. Betreffende Portugal antwoordde ik, dat er niets onredelijks in lag, dat ieder vrij bleef een verbond te sluiten met wie hij wilde, en betreffende het gevoelen der Duitsche vorsten zeide ik, dat ik zou spreken met den bisschop van Straatsburg om de reden ervan te vernemen. | |
[pagina 124]
| |
Tot besluit deelde ik hem mede, dat de gezant van Frankrijk verklaarde, dat in het wezen van het verdrag niets kon veranderd wordenGa naar voetnoot1), en dat hij daarom die moeilijkheden niet naar voren moest brengen, die men niet kon blijven opwerpen zonder gevaar van nog grooter nadeel voor Zijne Katholieke Majesteit. Ik zag niet, dat hij verrast was over deze antwoorden, integendeel, ik besloot er uit, dat niets van hetgeen hij te berde gebracht had, de onderteekening van het tractaat kon verhinderen, daar hij niet wilde dat ik de bovengenoemde moeilijkheden aan iemand zou mededeelen, tenzij die in verband met artikel 8 en 9 aan den bisschop van Straatsburg, naar wien ik terstond een bode zond, maar Z.D.H. wilde bij mij komen. Wij spraken breedvoerig over de moeilijkheden van dit artikel en ik bemerkte, dat òf baron van Bergheyck den bisschop niet goed begrepen had, òf dat ik hem niet goed begrepen had, want de bisschop van Straatsburg had noch in zijn naam noch in dien van het Rijk ooit eenige moeilijkheid hieromtrent gemaakt, maar had alleen iets gezegd betreffende artikel 4 van het Fransche plan, waarin men weggelaten had, hetgeen artikel 4 van het plan, dat hier was opgesteld, inhield over het erkennen als afhankelijk van het Rijk - - voorzoover er reden voor was - - van de plaatsen, die de Franschen hadden veroverdGa naar voetnoot2), hetgeen in het Fransche plan weggelaten was, omdat de Hollanders vreesden, dat dit moeilijkheden kon veroorzaken, en het om het Rijk tevreden te stellen voldoende was, dat te Regensburg terstond na het teekenen van den vrede, dit door een of anderen Franschen minister werd erkend, zooals zij trouwens overeengekomen waren te doenGa naar voetnoot3), en wat ook door Spanje niet verhinderd kan | |
[pagina 125]
| |
worden. Hieruit maakten wij op, dat de Spanjaarden voor de wijziging van dit ontwerp de belangstelling wilden wekken van alle bemiddelaars: die van Z.H. onder voorwendsel van meerderen eerbied, en die van het Rijk onder voorwendsel, dat de veroveringen van het Rijk afhankelijk zijn. Wij kwamen echter overeen, beiden zoo tot Bergheyck te spreken, dat hij kon merken, dat niets anders een onzer bewoog dan het verlangen naar een spoedigen vrede, en dienzelfden morgen nog zou hij in deze termen spreken met Bergheyck, als hij zich samen met hem aan tafel zou bevinden bij de gravin van EghelinGa naar voetnoot1), en dat hij, indien hij kon, denzelfden dag mij zou komen mededeelen, wat hij er uit had opgemaakt. Dien dag kwam hij echter niet vanwege het feest bij den gezant van Frankrijk. Daarom ging ik vanmorgenGa naar margenoot+ - - d.w.z. Vrijdag - - naar Z.D.H. en bevond, dat Bergheyck met hem gesproken had in dezelfde termen als met mij en hij hem op dezelfde wijze had geantwoord. In ieder geval achtte ik het dienstig, dat wij elkander bij hem troffen, wat mij aanstond om mij te verzekeren, dat hem geen andere hoop gegeven was, dan die welke mijne oprechtheid mij veroorloofde in een hopeloos geval. Ik heb derhalve afgesproken er vandaag na het verzenden der post heen te gaan en dat hij er onverwacht komen zal. Dit is het verloop der gebeurtenissen van deze week, dat ons de klaarblijkelijke hoop laat, het tractaat binnen weinige dagen onderteekend te zien, ook omdat de bisschop van Straatsburg heeft vernomen, dat, wanneer Temple dezen avond komt, en de brieven van den markies van Castel-Rodrigo in den vorm, waarin ze verwacht worden, medebrengt, de vrede onderteekend zal worden, zoodra aan Bergheyck de hoop zal ontnomen zijn om veranderingen aan te brengen in de te Parijs gemaakte minuut. Dit zal vanavond geschieden gezamenlijk door alle bemiddelaars en ik hoop, dat dit zal plaats hebben in den meest eervollen vorm voor Zijne Heiligheid, al hebben hierin de legers van het verbond meer aandeel gehad dan de liefde- | |
[pagina 126]
| |
volle vertoogen van de nuntii in naam van Zijne Heiligheid gehouden.
(Arch. Vat., Nunz. di Colonia, vol. 42, f. 267-276vo.) Aken, 27 April 1668. | |
IV.In vervolg op het geschreven dagboek breng ik eerbiedig ter kennis van U.E., dat ik na het verzenden van deGa naar margenoot+ post Vrijdag 27 dezer naar den Baron van Bergheyck ben gegaan, waar zich, volgens afspraak, ook de bisschop van Straatsburg vervoegde, en de baron hield een lange rede over de gebreken in het Fransche voorstel, zoowel wat den vorm, den inhoud als de gevolgen betreftGa naar voetnoot1). Voor wat den vorm betreft: omdat het ontwerp opgesteld is zonder de medewerking van den Paus, die de eerste bemiddelaar was, zonder die van de vorsten van het Rijk en wat nog meer is, zonder de tusschenkomst van de partijen. Wat den inhoud betreft: omdat het plan verder gaat dan het aangenomen alternatief; terwijl zij hierin alleen vroegen, wat er met de wapenen veroverd is in den afgeloopen veldtocht, sloot men bij dit voorstel ook in Binche, Ath, Armentières en Charleroi, die door hen werden verlaten, doch niet door de Fransche wapens veroverdGa naar voetnoot2). Wat de gevolgen betreft: dat dit tractaat eerder den vorm zou hebben van een wapenstilstand dan van een vrede, wijl volgens art. 8 ieder zijn aanspraken behoudt | |
[pagina 127]
| |
met betrekking tot den vrede van de Pyreneeën, wat een soort van concessie zou zijn ten opzichte van Frankrijk, en hier sprak hij met overdrijving over de plannen der Hollanders, die slechts den oorlog van hun eigen grenzen wilden verwijderen, doch overigens er zich over verheugen zouden, indien de vorsten elders den oorlog zouden voeren; dat de waarborg van de Engelschen van geen waarde was, daar dit Rijk weinig zeker is van zich zelf; die van de Hollanders, daar het waarschijnlijk was, dat zij met het opgroeien van den Prins van Oranje in oneenigheid zouden geradenGa naar voetnoot1) en wat de waarborg van het Rijk betreft, welke de voornaamste zou zijn, deze legt geen gewicht in de schaal, daar men afhangt van een Rijksdag, steeds lang van beraadslaging maar gering in besluit, en tenslotte sprak hij met veel overdrijving over de oneer, zoowel Frankrijk als Spanje aangedaan door de Hollanders, door aan twee zoo groote koningen de wet te stellen en Z.H. en al de prinsen van het Rijk te verplichten hun bepalingen te onderteekenen. Ik antwoordde na de gewone inleiding, waarin ik hem lof bracht voor het talent en het doorzicht, die uitschitterden in een zoo welsprekende rede, dat het talmen van het Hof van Spanje om toe te stemmen in dit Congres, Zijne Katholieke Majesteit in zulk een situatie gebracht had, dat hij geen betere voorwaarden kon bedingen, en wat de bemiddelaars betreft, dat zij den raad moesten geven, eerder het grootere kwaad te vluchten dan het goede te zoeken, en daarom de Spanjaarden voor alles moesten overwegen, of zij in staat van verdediging waren, omdat, wanneer zij dat niet waren, het geen zin had besprekingen te openen over zijn wijze opmerkingen; dat anderszins Z.H., hoewel hij allervurigst verlangde den vrede te zien heerschen tusschen de katholieken omwille van de voordeelen, die de vrede zou hebben voor den godsdienstGa naar voetnoot2), | |
[pagina 128]
| |
het toch zijn bedoeling niet was, een van de partijen te verplichten tot iets, dat haar ondergang zou beteekenen, maar alleen tot een wederzijdsche inschikkelijkheid, door een deel van eigen rechten af te staan terwille van het algemeen welzijn; en te dien einde was hij bereid, niet zoo scherp te letten op een nutteloos decorum; dat het mij nochtans niet toescheen, dat men te kort geschoten was, omdat, wat in Frankrijk gedaan was, een preliminair was om de Hollanders te overtuigen, dat bij rechtvaardige voorwaarden Frankrijk den vrede niet zou weigeren en tot voldoening derzelven had De Lionne die artikelen onderteekend, welke zij redelijk geoordeeld hadden. Overigens was de heele zaak naar hier verlegd, zooals hij trouwens wist, daar hij het ontwerp uit mijn handen ontvangen had. Wat nu den inhoud aangaat: indien zij meenden den vrede tot onderwerp van bespreking te kunnen maken, oordeelend dat de kansen op winst en verlies gelijk waren, ik niet weiger mijn allerbeste diensten aan te bieden, en dat ik om die nuttiger en vlugger te maken, zonder in replieken te verdwalen, wenschte te weten, wat ik tot bescheid moest geven, in geval mij geantwoord werd, dat zij bedoelden de plaatsen, die door hem werden aangeduid als gewapenderhand genomen, terwijl in het alternatief niet nader werd aangegeven, of zij genomen moesten zijn met tegenstand of zonder, waarom zij als zoodanig beschouwden plaatsen, in bezit genomen door het gevangennemen van den commandant, zooals Armentières, en door het beleggen met een garnizoen zooals Charleroi; dat, tezelfder tijd, dat ik mij aanbood, overeenkomstig de verplichting van mijn functie, eenige wijziging voor te stellen, het noodzakelijk was, dat ik hem zeide, dat Colbert mij herhaaldelijk verklaard had, dat hij niet wilde hooren van een voorstel tot wijziging in eenig essentieel punt van het voorgestelde ontwerp, en dat men niet kon hopen, dat het verkregen werd, aangezien volgens zijn eigen meening deze vrede, ook wat de Franschen betreft, het gevolg was van de vrees voor de Hollanders; en daar die nu weggenomen was door de erkenning van de redelijkheid der voorwaarden, was er niets meer te hopen. | |
[pagina 129]
| |
Wat de gevolgen aangaat, in verband met het zich voorbehouden van de aanspraken in art. 8, scheen het mij toe, dat dit voor hen voordeelig was, daar men kon hopen, dat het geval zich niet zou voordoen en dat, zoo zij toch verlangden, dat een of ander voorgesteld zou worden, het beter was dit later te doen, als na het tot stand komen van den vrede, zij niet konden gedwongen worden tot voorwaarden, die harder waren dan zij zelf passend oordeelden. Wat de waarborg betreft, dat ik meende, dat de Vorsten van het Rijk allerbest gestemd waren, en dat ik mij beriep op hetgeen de bisschop van Straatsburg, hier tegenwoordig, er over gezegd had; en wat de overdrijving van de schande aangaat, dat de Hollanders twee zoo groote koningen dwongen, dat dit een gedachte was, die de markies van Castel-Rodrigo kon vinden in mijn brieven, toen ik hem aanzette tot de spoedige zending van den gezant naar Aken. De bisschop van Straatsburg bevestigde mijn rede, en voegde er aan toe, dat men niet kon zeggen, dat bij degenen, die het tractaat te Parijs hadden opgesteld, niemand was geweest vanwege Zijne Koninklijke Majesteit, want de markies van Castel-Rodrigo had de belangen van Zijne Majesteit overgegeven in de handen van de Hollanders, met uitsluiting van alle anderen; en wat de waarborg betrof, zeide hij, dat er niets te vreezen was, omdat het voor het Rijk zelf van belang was, dat deze vrede behouden bleef. Zij besloten deze conferentie, zeggend, dat zij morgen zouden zien, wat Temple zou medebrengen en dat Bergheyck terstond na met hem gesproken te hebben, mij alles zou komen mededeelen. Ga naar margenoot+ 's Zaterdags tegen den middag zond de neef van den keurvorst van MainzGa naar voetnoot1) mij een lakei, om de audiëntie voor den namiddag vast te stellen en hij liet mij zeggen, dat men dien dag den vrede zou onderteekenen. Dit schijnbaar goede nieuws ontstelde mij, daar ik vreesde voor een onvoorbereide gebeurtenis zonder mijn bijzijn, die weinig eervol zou zijn voor den Paus en daarom nam ik mijn toevlucht tot de zending van kanunnik Sesti naar den ge- | |
[pagina 130]
| |
zant van Frankrijk en liet hem zeggen, dat mij dit goede nieuws geworden was, maar dat het mij niet verheugd had, omdat het niet gekomen was langs de wegen, waarlangs het had moeten komen, en dat ik derhalve, of wel niet kon aannemen dat het waar was, ofwel er aan moest twijfelen, of men voor Z.H. den noodigen eerbied zou hebben, op welk punt ik nochtans gansch vertrouwde op de herhaalde beloften van Z.E., die mij zoo dikwijls verzekerd had, dat men in niets te kort zou schieten. Hij antwoordde, dat wat hem betrof, hij altijd bereid was, maar dat hij nog niet wist, wat Temple medegebracht had, naar wien hij zich juist wilde begeven; dat ik, wat Z.H. betreft, gerust mocht zijn, want aan hem zou alle voldoening geschonken worden; en hij voegde er aan toe, dat de gezant van BrandenburgGa naar voetnoot1) op het punt stond naar hier te komen en dat hij meende, dat ik zou kunnen toelaten, dat deze teekende en met mij bij de onderteekening van het tractaat zou tegenwoordig zijn, omdat de Rijksvorsten, met wie hij moest loopen, vanwege de precedenties niet samen konden zijn met de HollandersGa naar voetnoot2). De kanunnik kon hierop echter niet antwoorden, omdat hij niet wist, wat mijn meening hierover was. Vandaag was de neef van den keurvorst van Mainz bij mij, maar ik bevond, dat het bericht, door hem mij medegedeeld, ongegrond was, en hij was er als het ware beschaamd over. Een weinig later kwam de gezant van Frankrijk, zeer op 't onverwachts, en zeide mij, dat Temple hem medegedeeld had, dat hij het bevel om te teekenen aan Bergheyck had overhandigd, doch dat vooraf de markies van Castel-Rodrigo had gewild, dat men iets zou veranderen van art. 8, en dat hij hem geantwoord had, dat hij van Frankrijk uitdrukkelijke bevelen had, zulks niet te doen, zooveel te meer daar, om tijd te winnen, dezelfde artikelen, die hier gezonden waren, ook reeds naar Spanje waren gezonden. Voor deze zou de ratificatie komen, en dus tevergeefs, | |
[pagina 131]
| |
als zij hier gewijzigd zouden zijn; dat, indien men er nog iets wilde bijvoegen over het uitwisselen der gevangenen en den wapenstilstand, hij dat doen zou in een apart geschrift, onder voorbehoud van de ratificatieGa naar voetnoot1). Ik antwoordde hem, dat ik vandaag niet uitga, opdat de dienaar, die mij het bezoek zou aankondigen van Bergheyck, die zich verplicht had bij mij te komen, na gesproken te hebben met Temple, mij niet zou afwezig vinden, en dat, als deze voor 7 uur niet gekomen zou zijn, ik iemand naar hem zou zenden, om de audiëntie vast te stellen voor den volgenden morgen. Van de vredesonderhandelingen ging ik over op een feit, dat er invloed op heeft, hem in naam van deze stad verzoekend te bewerken, dat de markies De Créqui zich zou onthouden van den inval in het land van Limburg, dien hij, naar verteld werd, op het punt stond te doen, en dit werd gevraagd, opdat de stad niet uitgehongerd zou worden. Hij antwoordde mij, dat hij 's morgens op aandringen van den bisschop van Straatsburg een koerier gezonden had naar De Lionne, en dat binnen weinige dagen het antwoord zou komen en, naar hij verwachtte, een gunstig. Dit gaf mij den moed hem dringend te verzoeken, ondertusschen een schrijven te richten aan markies De CréquiGa naar voetnoot2), hem verzoekend een week uitstel te verleenen, en hij beloofde het te doen, zoodra hij weer thuis zou zijn. Bergheyck kwam niet en ik zond den secretaris naar hem om de audiëntie vast te stellen. Hij antwoordde, dat Temple ziek was, en dat hij hem derhalve niet over de zaak gesproken had; dat hij er den volgenden morgen weer naar toe wilde gaan en daarna bij mij zou komen. De secretaris antwoordde hem, dat het volstond, zoo hij mij het uur opgaf, waarop hij bij Temple zou kunnen geweest zijn, en | |
[pagina 132]
| |
dat de gezant van Frankrijk dienzelfden dag bij mij geweest was om op spoed aan te dringen, en dat deze 's morgens met Temple onderhandeld had. Dit antwoord mishaagde mij des te meer, omdat ik bericht kreeg, dat Bergheyck dienzelfden avond een koerier te paard gezonden had naar Brussel, en ik zond daaromGa naar margenoot+ 's Zondagsmorgens reeds vroeg kanunnik Sesti naar Mgr. den bisschop van Straatsburg, om hem het afzenden van den koerier te berichten en hem te vragen, zich te willen beijveren om te weten te komen, waarom dit kon gebeurd zijn. Zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid zeide, dat hij niets wist, maar dat hij zou doen al wat hij kon, en dat hij bij mij zou komen alvorens naar Bergheyck te gaan. Buitendien begon ik nog op een andere wijze te werken in het huis van Temple, n.l. door bemiddeling van mijn biechtvader, die een Engelschman is, met den graaf van StaffordGa naar voetnoot1), die een vriend is geworden van den gezant. Dien morgen kwam - volgens afspraak - de bisschop van Straatsburg, doch dit zijn bezoek bracht mij niet meer nieuws, zooals ik het evenmin te weten kon komen van den biechtvader. Daarom begaf ik mij naar Bergheyck, en ik hield hem voor, dat, terwijl de gezant van Frankrijk 's Zaterdagsmorgens een audiëntie gehad had bij den Engelschman en met hem had onderhandeld, het als een uitvlucht zou beschouwd worden, als hij voorwendde dien dag niet te hebben kunnen onderhandelen, omdat deze | |
[pagina 133]
| |
ziek was; en opdat hij niet aan mij zulke vermoedens zou toeschrijven, toonde ik hem een brief, dien ik toen juist uit Den Haag ontving, waarin alles stond, wat ik het best zou hebben kunnen zeggen om te doen inzien, dat men van Spaansche zijde trachtte de beëindiging uit te stellen, wat, naar men verzekerde, de ergernis van allen gaande maakte. Daarop antwoordde hij, dat het bevel, aan Temple gegeven, niet zoo duidelijk was, dat hij te zijner rechtvaardiging niets anders meer noodig hadGa naar voetnoot1), en dat hij derhalve den vorigen avond een edelman naar Brussel gezonden had, die Dinsdagavond of Woensdagmorgen terug zou zijn, en dat dit geen uitstel was om te kunnen weigeren. Ik antwoordde hem, dat ik dit, juist zooals het was, zou voorstellen aan Colbert, maar dat het volk daarmede geen genoegen nam. Dien dag na den eten was ik bij Colbert, die niet erg tevreden was over dit antwoord, maar zeide, dat dit uitstel op rekening van de Spanjaarden kwam, en hij toonde zich erg wantrouwig over de handelwijze van dien Engelschman. Ik sprak over de opgeworpen kwestie betreffende de aanwezigheid van den gezant van Brandenburg en deed hem inzien, dat het beter was, dat deze niet tegenwoordig zou zijn in mijn huis, en hij beloofde, ofwel er voor te zorgen, dat van het Congres in Keulen een deputatie zou gezonden worden uit naam van allen, ofwel dat zij een derde document, voor hen bestemd, zouden teekenen, en bij deze gelegenheid suggereerde ik hem, op advies van den | |
[pagina 134]
| |
bisschop van Straatsburg, een oplossing, waardoor alle getwist over de precedenties zou vermeden worden, wat door Z.E. niet goed gevonden werd, aanvoerend, dat na de verklaring van Philips IV, in tegenwoordigheid van alle ministers der vorsten gedaan, er geen reden bleef tot dit dispuutGa naar voetnoot1); maar nog veel minder met Bergheyck, die een plaatsvervanger was van den markies van Castel-Rodrigo, waarom ik vol zorgen bleef over hetgeen men in deze aangelegenheid doen kon, waarover de gezant met veel vuur gesproken had, en door bemiddeling van kanunnik Sesti deelde ik daarom nog denzelfden avond deze moeilijkheid mede aan den bisschop van Straatsburg, opdat men tijdens dit uitstel een oplossing zoude overwegen, en Zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid zeide, dat hij den volgenden morgen om 8 uur bij mij zou komen. Ga naar margenoot+ Maandagmorgen kwam hij volgens afspraak, en zeide mij, dat de gezant van Holland daags te voren bij Bergheyck geweest was, om in krachtige termen zijn ontevredenheid te uiten over dit uitstel en met klem te verklarenGa naar voetnoot2), dat hij, zoo hij dien dag niet onderteekende, aan den gezant van Frankrijk een verklaring zou geven, dat Z.E. uitstekend zijn taak had vervuld en dat men van den kant van Spanje te kort schoot, en daarna zou hij vertrekken om in Den Haag mondeling verslag uit te brengen over deze hardnekkigheidGa naar voetnoot3); en Mgr. de bisschop van Straatsburg voegde er mij bij, dat Colbert niet zonder meer het ontwerp uit Frankrijk gekomen kon teekenen, zonder aandacht te schenken aan hetgeen Bergheyck van plan was te doen, en dat de gezanten van Mainz en MunsterGa naar voetnoot4) zouden komen om tegenwoordig te zijn, zooals hierna zal volgen. | |
[pagina 135]
| |
Op hetzelfde oogenblik verscheen, zonder aangekondigd te zijn, de gezant van Frankrijk en hij zette uiteen, al wat de bisschop van Straatsburg mij gezegd had, en drong er op aan, dat men de minuten zou lezen en collationeeren met degene, die hij mij gegeven had, aangezien hij daarna wilde teekenen. Dit onverwacht voorval bracht mij voor de moeilijke beslissing, wat ik in dit geval zou moeten doen. Nochtans overwegend, dat het onderteekenen van de eene partij zonder de andere geen nadeelige gevolgen kon hebben, en vreezend dat Z.E., door mij geweigerd, naar den gezant van Holland zou gaan onderteekenen, en dat na wederzijdsche onderteekening, die na weinige dagen zou plaats hebben, de vrede tot stand gekomen zou zijn, zonder deelname van Z.H. en aldus de eer der bemiddeling verloren zou gaan voor den Paus, nadat Z.H. zich daarvoor zooveel moeite gegeven had, zond ik kanunnik Sesti naar Bergheyck om hem te verzoeken zijn koning niet bloot te stellen aan de gevolgen, die zouden voortvloeien uit de verklaring der Hollanders en om hem tevens duidelijk te maken, dat ik gedwongen was de handteekening van Colbert aan te nemen, om te vermijden, dat men te kort zou doen aan de eer, den Heiligen Stoel verschuldigd, of mij te maken tot iemand, die den vrede vertraagt, in plaats van dien te bevorderen; dat hij daarom, indien hij alsnog bereid was den vrede te teekenen, zou kunnen komen na het vertrek van den gezant van Frankrijk, en tot dit doel zou ik de gezanten laten wachten; anders zou ik na het vertrek van Z.E. bij hem komen om te hooren, wat hij mij te zeggen had. Aanvankelijk vond de kanunnik hem niet, omdat hij in het paleis van Temple was, alhoewel zeer in het geheim, om dezen slag te vermijden, voor zoover men heeft kunnen nagaan, en toen men hem eindelijk gevonden had, zeide hij, dat hij gaarne naar mij zou komen in tegenwoordigheid van die andere heeren, maar niet om reeds te onderteekenen. Ondertusschen las dezelfde gezant het ontwerp, terwijl wij allen ons exemplaar in handen hielden, daarna onderteekende hij, en plaats overgelaten hebbend voor de onderteekening van Bergheyck, werd door den secretaris van Colbert aanteekening gemaakt van onze tegenwoordigheid en door mij onderteekend, maar niet door de anderen, om- | |
[pagina 136]
| |
dat dit moest geschieden in volgorde volgens hun precedenties. Toen de gezant van Frankrijk vertrokken was, kwam die van Spanje en herhaalde hetzelfde betoog, dat hij Vrijdags gehouden had, met nog dit erbij: dat hij aandrong, dat aan Colbert zou worden voorgesteld een traktaat ex integro te maken van alle voorstellen, die gedaan waren, en in het bijzonder, dat zou worden weggelaten de concessie van die plaatsen, welke door hen verlaten waren, maar, naar hij zeide, niet veroverd door de Franschen; en hij zeide, dat hij niet kon onderteekenen krachtens het aan Temple gegeven bevel, omdat het niet de herroeping inhield van de bevelen hem bij zijn vertrek gegeven: om vele voorstellen te doen alvorens tot de onderteekening over te gaan. Over het algemeen werd de verontschuldiging goed gevonden wat zijn persoon betreft, maar aangaande de voorstellen, aan den gezant van Frankrijk te doen, werd hem met klem van redenen door allen aangetoond, dat het onmogelijk was iets te bekomen, aangezien degene, die Frankrijk vrees kon aanjagen, als redelijk had toegestaan, al wat men geminuteerd had. In alle geval zeide ik hem, dat, daar hij deze voldoening verlangde, wij ze hem niet konden weigeren, maar ik verklaarde, dat wij niet konden blijven aandringen, zoo wij een weigering opliepen, en dat hij ondertusschen door het afzenden van een nieuwen koerier den markies van Castel-Rodrigo moest nopen aan zijn bezwaren tegemoet te komen, opdat hij spoedig zou kunnen onderteekenen. Met dit antwoord was hij zeer tevreden. De bisschop van Straatsburg en de gezanten van Munster en Mainz vertrokken, daar Bergheyck bij mij wilde blijven, en hij verklaarde, hoe hij zich te mijnen opzichte verplicht gevoelde, omdat ik de anderen gebracht had tot dit voorstel, en ik antwoordde hem, dat ik mij verheugde dezen kleinen dienst aan Zijne Katholieke Majesteit bewezen te hebben, maar dat ik wist, dat het toch nutteloos zou zijn, en opnieuw verontschuldigde ik mij, dat ik mij gedwongen had gezien deze onderteekening toe te laten met dezelfde redenen, die ik hem door mijn neefGa naar voetnoot1) had | |
[pagina 137]
| |
laten voorstellen en die door hem als voldoende aanvaard werden, en er werd overeengekomen, dat mijn secretaris om 4 uur met de onderteekende copie naar zijn huis zou gaan, om ze te collationeeren met die, welke hij liet maken, en waarin volgens de gewoonte aan den koning van Spanje de precedentie zou worden gegeven. Na den eten kwamen, volgens afspraak, Mgr. de bisschop van Straatsburg met de twee andere gezanten, en zeiden, dat zij bereid waren mijn zienswijze te volgen, maar dat zij oordeelden, dat dit nieuwe voorstel den vorm had van een protest, waarvan misschien later de Spanjaarden een attestatie zouden vragen. Ik antwoordde hun, dat de verplichting om dit voorstel over te brengen er een was, waaraan wij ons beleefdheidshalve niet konden onttrekken, en dat ik terwille van Z.H. niet kon weigeren aan elk der partijen die voldoeningen te schenken, welke mij mogelijk zijn, zonder de tegenpartij te benadeelen; dat het mij niet toegeschenen had, dat het betoog van Bergheyck den vorm had van een protest, maar eerder van een uiting van de woede, die hij in zich voelde, dat zijn koning zooveel moest toegeven aan de Hollanders, die zoo onbeleefd waren, en dat wij ons voorstel zouden moeten beperken tot het verzoek alleen om vermindering der plaatsen, met weglating van alle andere punten uit het betoog van Bergheyck; dat zoo zij van mij de erkenning eischten, dat dit aandringen een protest was geweest, ik als mijn eerlijke meening zou antwoorden, dat er bij mij geen protest ingediend was, en dat, zoo zij een protest wilden aanteekenen, ik zou verklaren, dat men het protest moest aanteekenen bij hen, die tegen hen van geweld gebruik gemaakt hadden, daar Z.H. noch zijn ministers hun geweld aandeden. Ik verklaarde bovendien, dat ik hun in volle vrijheid liet, want, hoewel Z.H. voor het algemeen welzijn den vrede allervurigst verlangde, en tot dat doel de edelmoedigheid inriep van beide koningen, om voor de rust der wereld iets van hun aanspraken prijs te geven, wilde hij niet hen verplichten tot iets, dat hun ondergang zou zijn; en dat hij daarom zich geenszins gekwetst zou voelen door de weigering, indien de vrede niet tot stand kon komen zonder aanmerkelijk verlies. Dit antwoord beviel deze afgevaardigden wel en ze zeiden, dat zij hem in dezelfde termen zouden antwoorden, en men ging terstond | |
[pagina 138]
| |
naar den gezant van Frankrijk en ik grondde mijn voorstel op de opvatting die iedereen had van de billijkheid van Zijne Allerchristelijkste Majesteit, die, nadat hij zou weten, dat deze verlaten plaatsen niet begrepen waren in het alternatief, er geen bezwaar tegen zou hebben ze terug te geven, hoewel men zou kunnen meenen dat zij hem afgestaan waren, daar zij later, misschien bij vergissing, in het ontwerp waren opgenomen. De gezant van Frankrijk antwoordde, dat hij er zich over verwonderde, dat, terwijl hij het bericht verwachtte, dat Bergheyck onderteekend had, zooals hij beloofd had aan den gezant van Holland, deze nu een voorstel liet doen, waardoor het grootste deel van het traktaat vervielGa naar voetnoot1), en wat betreft het al of niet opnemen van die plaatsen in het alternatief, sprak hij dezelfde gedachte uit, die ik Vrijdag ll. voorgehouden had aan Bergheyck en hij voegde er bij, dat hij des te meer verwonderd was over dit voorstel, daar de gezant van Holland hem gezegd had, van Bergheyck de belofte te hebben ontvangen, dat deze op zijn laatst Dinsdag zou onderteekenenGa naar voetnoot2). Met dit antwoord gingen wij naar den gezant van Spanje, die met klem ontkende, dit ooit beloofd te hebben aan den gezant van Holland, maar alleen hem te hebben verzekerd, dat Dinsdagavond of ten laatste Woensdagmorgen zijn edelman zou terugkomen en dat hij daarna zou onderteekenen. Ga naar margenoot+ Dinsdagmorgen, op het middaguur kwam de bisschop van Straatsburg bij mij, om mij te zeggen, dat de edelman van Bergheyck teruggekeerd was, en dat Colbert slecht te spreken was over het voorstel, dat hem gedaan was, en hij stelde voor na het sluiten van den vrede, hem te gaan bedanken, toonend te erkennen, dat hij boven de anderen ijver getoond had. Mijn antwoord was, dat, zooals het hem vrij stond te weigeren, het zoo ook onze plicht was, de | |
[pagina 139]
| |
voorstellen vanwege de andere partijen te allen tijde over te brengen, en dat het hem voldoende moest zijn, dat wij geen aanleiding tot het voorstel hadden gegeven; dat, wat betreft hem te bedanken voor zijn houding tijdens de onderhandelingen, ik dat zou doen, omdat hij het verdiende, doch niet in vergelijkende termen, omdat noch Z.H. noch zijn gezant openlijk den eenen boven den anderen mogen stellen, hoewel uit het bereikte gevolg Z.H. zou kunnen opmaken, wie zijn dank het meest verdiende; wat de terugkeer van den edelman betreft, dat ik dien dag naar Bergheyck zou gaan om daarover te spreken. Terwijl ik op het punt stond hem een boodschap te zenden, kwam mijn secretaris terug, die in zijn huis was geweest om de copie van het document, door Colbert geteekend, te collationeeren, en hij zeide mij, dat alles goed stond, maar dat Bergheyck op denzelfden regel wilde teekenen, niettegenstaande men overeengekomen was, dat in de eene copie de handteekening van Frankrijk eerst zou staan, en in de andere die van Spanje en hij toegaf, dat ook bij het teekenen op denzelfden regel, er een eerste en een tweede plaats bestond, en dat hij om de beurt op bovengenoemde wijze deze plaatsen zou innemen. Daarom zag ik ervan af een boodschap aan Bergheyck te zenden, maar wel aan den bisschop van Straatsburg, om van hem nadere inlichtingen te krijgen omtrent deze geheimzinnige zaak en te weten welke moeilijkheden men in deze zaak kon tegenkomen. Bij het uitgaan van het huis kwam er een boodschap van Bergheyck, aan wien ik antwoordde, dat hij mij kon verwachten; dat ik, na aan mijn verplichtingen, die ik buitenshuis had, voldaan te hebben, bij Z.E. zou komen. De bisschop van Straatsburg aanhoorde de moeilijkheid en zeide, dat strikt genomen Bergheyck gelijk had, maar dat het Colbert toescheen, dat er een andere afspraak bestond, en dat hij zich hierover verklaard had aan den neef van den keurvorst van Mainz, wien Bergheyck er eerst over gesproken had, en dat hij daarom niet aanraadde, dat ik thans naar Colbert zou gaan, maar liever naar Bergheyck, zeggend, dat hij hierover later nog een onderhoud zou hebben, maar dat ik wilde weten, of hij zou onderteekenen, wanneer deze moeilijkheid weggenomen was; en dat hij ondertusschen door middel van den gezant | |
[pagina 140]
| |
van Frankrijk in KeulenGa naar voetnoot1) zou trachten Colbert over te halen deze voldoening te schenken, en dat hij bij de Jezuieten zou komen om het antwoord te brengen. Bergheyck zei mij plotseling, dat hij meer zou doen dan hij beloofd had, en gaf mij een brief van den markies van Castel-Rodrigo, waarvan ik een afschrift zend. Ik las hem en zeide hem toen: Mijnheer, het slot van den brief is goed, want het zegt, dat U.E. bevel heeft om te teekenen en dat de ratificatie van Zijne Katholieke Majesteit in zijn handen is. Het ontbrak echter niet aan spotternijen, waarop ik heel goed en afdoende zou kunnen antwoorden, maar daar ik terwille van het algemeen welzijn zooveel zaken stilzwijgend was voorbijgegaan, wilde ik aan den brief slechts in zooverre aandacht schenken, als hij iets goeds inhield en dat hij daarop zou antwoorden. Hij sprak hierover breedvoerig en eindigde met te zeggen, dat hij het wist maar niet mocht spreken, omdat het zijn overste was en dat hij te Brussel en in Spanje zou bekend maken, hoe de genegenheid van Z.H. ten opzichte van Zijne Katholieke Majesteit was gebleken uit het werk van zijn gezant, dat zonder resultaat was gebleven wegens de tijdsomstandigheden. Daarna ging hij over tot de moeilijkheid, 's morgens geopperd, betreffende het teekenen en zeide, dat hij op dit punt nooit zou toegeven. In het college van de Jezuieten bevonden we ons weldra in gezelschap van den bisschop van Straatsburg, van wien ik te weten kwam, dat Gomont, de gezant van Frankrijk, hem gezegd had, dat hij het niet geschikt vond, thans iemand naar Colbert te zenden, omdat deze bezig was met de verzending van den gewonen koerier voor Frankrijk, weshalve ik naar huis terug ging en Straatsburg naar Bergheyck om te polsen, of er een oplossing was, waarmede hij accoord kon gaan; en hij zou mij daarvan bericht zenden. Mgr. de bisschop bevond, dat er geen oplossing kon gevonden worden en verwittigde mij daarvan direct en zeide mij, dat al de bemiddelaars, ook de Engelschen en Hollanders, van hetzelfde gevoelen waren en dat het daarom noodig was voor deze zaak op te komen, des te meer daar ik aan Colbert kon zeggen, dat hij in het tractaat van | |
[pagina 141]
| |
KleefGa naar voetnoot1) zelf had willen teekenen op denzelfden regel als de gevolmachtigde van den keizer. Ik zond dan een boodschap aan Z.E., opdat hij mij zou laten weten, wanneer de depêche verzonden was, en ondertusschen zond Mgr. de bisschop Gomont terug om de zaak uiteen te zetten. Colbert aanhoorde mijn opmerking en antwoordde, dat hij Bergheyck niet kon toelaten op denzelfden regel, omdat er geen gezant kan bestaan zonder een koninklijke afvaardiging, en hij nam er genoegen mee, dat men niet wederzijds zou teekenen, ontkennend dat hij ooit gezegd had, eenig exemplaar na Bergheyck te zullen teekenen, waarover ik zoowel als Straatsburg verwonderd waren, daar wij beiden van meening waren, dat Z.E. het gezegd had. Ik ging terstond terug naar den bisschop van Straatsburg en vond hem, terwijl hij van het huis van Gomont terugkwam met de twee andere gezanten van Mainz en Munster. Ik nam hen op in mijn rijtuig en bracht hen naar zijn huis en legde hun uit, wat ik vernomen had van Colbert, en wij besloten, dat ook zij een dergelijke opmerking aan Z.E. zouden maken en er voor zouden zorgen, dat Bergheyck een koerier naar Brussel zond, om voor zijn persoon de machtiging van de koningin te hebben, daar hij reeds verscheidene malen gezegd had, dat deze bestond, en ten slotte te trachten hem er toe over te halen om niet wederzijds te teekenen. Bergheyck bleef bij zijn meening en zeide, dat hij een koerier zou zenden, maar om niet in onmin te geraken met de Engelschen en Hollanders, zou hij door middel van zijn secretaris het tractaat geteekend zenden, onder belofte onzerzijds het niet te overhandigen voor den terugkeer van den koerier, om het te kunnen terugnemen, als de markies van Castel-Rodrigo het niet goedkeurde. Ik zeide, dat deze zijn maatregel vele moeilijkheden inhield. 1o. dat ik dit uitstel niet zou kunnen rechtvaardigen, temeer daar de onzekerheid bestond of wij later niet dezelfde moeilijkheden zouden hebben; | |
[pagina 142]
| |
en 2o. omdat het noodig was, dat hij persoonlijk in mijn huis kwam om te teekenen, op dezelfde wijze als Colbert gedaan had. Hij ontkende toen openlijk dit te kunnen doen, zeggend, dat hij uitdrukkelijk bevel had van den markies, om mij het document geteekend te zenden, en ik gaf als mijn meening te kennen, dat hij het niet moest doen, omdat ik het niet zou accepteeren, en hier zeide ik, wat er vereischt was ten opzichte van den eerbied, den H. Vader verschuldigd, en dat mijn bemoeiingen het niet hadden verdiend, een voor een de zaken verhalend, die ik te zijnen voordeele had gedaan: door te bewerken dat hij met de anderen op zulk een voet van gelijkheid werd behandeld als een koninklijk gezant en door de andere katholieke bemiddelaars tot de gewenschte voorstellen over te halen, en vele andere kleine zaken, die ik niet schrijf om het niet langer te maken dan noodig isGa naar voetnoot1). Ik verplichtte hem daarenboven te overwegen, dat, nog afgezien van de slechte behandeling van Z.H., die duidelijk was, Colbert het stuk toch niet zou accepteeren en zich over ons zou beklagen, omdat wij zijn onderteekening in minder onderdanigen vorm zouden aanvaard hebben. De reden, waarom hij de onderteekening niet zou accepteeren, die niet plaats greep in mijn tegenwoordigheid en die van de anderen, was, dat hij geen enkele waarborg zou hebben, dat deze handteekening de zijne was en dat wij, hem niet ziende onderteekenen, het ook niet konden bevestigen. Ik deed daarom alle moeite hem er toe te brengen, dat hij iemand naar Brussel zou zenden, wat hij mij niet zeker wilde beloven, en hij liet mij merken, dat deze dwaze handelingen van den markies kwamen. Ga naar margenoot+ Woensdagmorgen voor 7 uur zond ik kanunnik Sesti naar Straatsburg om hem te zeggen, hoe ik gehandeld had met Bergheyck en dat het noodig was hem te spreken, met de bedoeling hem te insinueeren, dat hij zou trachten te weten te komen in welken vorm Bergheyck deze | |
[pagina 143]
| |
handteekening wilde zetten, zonder dat ik hem nochtans mededeelde, wat hieromtrent den vorigen avond met hem gebeurd was. Het scheen mij immers toe, dat het een schande zou zijn, als men vernam, dat de Spanjaarden tegenover Z.H. zulke gevoelens koesterden, en alvorens in deze zaak verder te gaan, wilde ik zijn meening kennen over het passende en de doelmatigheid van mijn plan, en hierin ook deze vorsten betrekken. Straatsburg antwoordde, dat hij juist op dit oogenblik bij mij wilde komen, zooals nu volgt. In deze samenkomst werden wij het er over eens, dat het noodig was, dat Bergheyck de koninklijke machtiging voor zijn persoon had, ofwel dat men zich tevreden moest stellen met een niet wederzijdsche onderteekening. Wat betreft de onderteekening in mijn tegenwoordigheid, zeide hij, dat er daarover geen twijfel mogelijk was, daar men niet anders kon handelen, én omdat Colbert zoo gedaan had, én om te kunnen getuigen van deze onderteekening. Ik wilde in elk geval hem er toe aanzetten dienaangaande een wenk te geven aan Bergheyck en ik nam als motief de lichtgeraaktheid van den markies. Mgr. de bisschop bevond geheel tegen zijn verwachting, dat het besluit van Bergheyck, om door zijn secretaris het document geteekend te willen zenden en zijn eisch om de gewone vormen te onderhouden in het teekenen op den zelfden regel, zonder in een anderen vorm de handteekening van Colbert te willen accepteeren, naar Bergheyck verzekerde, genomen was op strikt bevel van den markies. Wij kwamen overeen, dat hij bij mij zou komen met de gezanten van Mainz en Munster, zooals nu volgt, terwijl de gezant van Spanje verwittigd werd. Toen kwamen de Duitschers en alvorens de trappen op te gaan, maakte ik hun duidelijk dat, aangezien Z.E. bij zijn meening bleef betreffende het naar mij zenden van het geteekende document en dreigde, in geval van weigering, het aan de Engelschen of aan de Hollanders te geven, het noodig was, daar wij allen er hetzelfde belang bij hadden, voor wij naar boven gingen vast te stellen, wat men moest doen, en naar mijn meening was dit, te weten te komen wat de bedoeling der Hollanders was en ook, of Colbert er zich door beleedigd zou toonen, ofwel dat hij het van mij zou aannemen. Met dit doel werd die van Munster | |
[pagina 144]
| |
naar Gomont gezonden om het een en ander te vernemen, en wij gingen naar boven. De bisschop van Straatsburg begon zijn betoog met ons te overtuigen, dat de beide wijzen van onderteekenen gelijk waren, en ik stelde de moeilijkheid voor, die men opwierp, over de plaats waar men te teekenen had, en na veel geredeneer zeide Bergheyck, dat wat het teekenen betrof op denzelfden regel of daarna, hij zich daarover aan God zou aanbevelen, tot welk doel hij direct de mis zou gaan bijwonen; maar wat betrof het teekenen in mijn tegenwoordigheid, dat, wanneer ik niet van plan was, met dit doel naar zijn huis te gaan, het onnoodig was daarover te redetwisten, waaruit ik met zooveel te meer reden het vermoeden kreeg, dat hij de verzekering had, dat de Hollanders hiermede genoegen zouden nemen, en daarom hield ik deze heeren hier, terwijl Bergheyck wegging. En wij beslisten over deze zaak, dat de bisschop van Straatsburg met dat doel naar den gezant van Holland zou gaan om zich te vergewissen van zijn wilGa naar voetnoot1), te meer daar Gomont gezegd had, dat Colbert zich gekrenkt zou toonen, als men van den Spanjaard niet dezelfde plichtplegingen zou eischen, en ik stelde voor, dat Bergheyck het mij onderteekend zou brengen, dat ik het daarna zou teekenen in zijn tegenwoordigheid, zonder dat de gezant van Frankrijk zou kunnen achterhalen, of Bergheyck was komen teekenen ofwel het document geteekend gebracht had; maar deze heeren waren van meening, dat Bergheyck met deze oplossing geen genoegen zou nemen. Na de mis kwam Bergheyck terug en zeide mij, dat hij zou onderteekenen in den vorm, waarin Colbert het gedaan had, maar niet in mijn huis, en dat ik derhalve ofwel naar hem moest komen om de onderteekening te halen, ofwel dat hij het document zou laten brengen door zijn secretaris, waardoor ik tijd kreeg tot 3 uur in den namiddag om te antwoorden. Na het vertrek van Bergheyck kwam de bisschop van Straatsburg met zijn gezellen, die mededeelden, dat zoo ik niet toestemde, dat het document mij geteekend gebracht werd door den secretaris, Bergheyck het zou gaan | |
[pagina 145]
| |
teekenen bij den Engelschman, waar Colbert niet geweest was. Hierop antwoordde ik, dat Z.H. terwille van het algemeen welzijn gaarne kleinigheden over het hoofd wilde zien, maar dat het in het onderhavig geval geen nut had, dat ik van dit punt afweek, aangezien het niet zeker was, dat de gezant van Frankrijk de uitwisseling der handteekeningen uit mijn hand zou aanvaarden en het nog veel minder passend was, dat Z.H. een der partijen zou kwetsen, door iets van zijn decorum te laten vallen; dat zij daarom moesten zorgen Colbert ertoe te brengen, zich er mede tevreden te stellen, voorstellend, dat er een afwijking in de uitwisseling der documenten zou plaats hebben na hun onderteekening; terwijl ik persoonlijk zou gaan om het aan Colbert te geven, zou ik het aan Bergheyck door mijn secretaris laten brengen, en dat ik daarna ook naar Colbert zou gaan om hem expresselijk te bedanken voor den meerderen eerbied, dien hij jegens Z.H. getoond had en dat men in Rome bij den gezant ervoor dank zou zeggen. 's Middags kwam de afgevaardigde van Munster terug in naam van allen met het antwoord, dat de gezant van Frankrijk zou voorwenden niet te weten, hoe men Bergheyck behandeld had, terwijl men bij hem het ceremonieel zou toepassen, dat ik voorgesteld had, en dat hij daarom omstreeks 3 uur met zijn collega's bij mij komen zou om aanwezig te zijn, wanneer Bergheyck zijn instrument zond. Op het aangegeven uur waren allen hier te zamen, en na de aankomst van den secretaris van Bergheyck volgde de lezing van het onderteekende tractaat en werd het vergeleken met dat van Frankrijk, en nadat het daarmede conform bevonden was en de zegel en het handteeken als echt erkend, was dit groote werk gedaan met al de glorie voor Z.H. en zonder eenige tusschenkomst van de kettersche prinsen. Ik verheug mij over dit gelukkig verloop der zaken, om den troost, die het aan Z.H. zal geven, en ik groet U.E. zeer eerbiedig.
(Arch. Vat., Nunz. di Colonia, vol. 42, f. 281-303vo.) Aken, 2 Mei 1668.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 146]
| |
V.Ga naar margenoot+ Gisteren toen men de documenten, waarin de volmachten waren opgenomen, moest uitwisselen, maakte Bergheyck bezwaar, die van Frankrijk te ontvangen, wegens de wijze waarop de redenen van Z.M. waren geformuleerdGa naar voetnoot1), terwijl hij ontkende te willen, dat die van Spanje niettemin opgenomen zou worden, en van den anderen kant werd er door Colbert bij mij op aangedrongen, aanvoerend, dat zonder eenige volmacht er geen traktaat mogelijk is. Daar hij van 't begin af had medegedeeld, dat hij er twee bezat, hadden de Spanjaarden gelegenheid gehad hun volmacht te laten komen, gewijzigd voor wat den vorm betreft, zoodat deze tweede had ingelascht kunnen worden, waarom men niet langer moest uitstellen. Ik begreep terstond, dat ik die tegemoetkoming niet kon weigeren aan den gezant van Frankrijk, te meer daar men duidelijk zag, dat de Spanjaarden trachtten dit traktaat van Aken belachelijk te maken, zeggend, dat alles gedaan was in Parijs door de Engelschen en Hollanders, en daar men zag, dat zij aan mij niets mededeelden en dat zij er bij mij niet op aandrongen om te spreken, tenzij dit aanleiding kon geven tot verwarring, terwijl zij hun volle vertrouwen stelden in de ketters; daarom liet ik aan Bergheyck weten, dat hij al het mogelijke moest doen om van Colbert te verkrijgen, dat men zich vandaag bij alles zou neerleggen, maar dat ik, zoo hij hierin niet toestemde, anders niet kon doen dan hem het document te geven met de mij overhandigde volmacht. Met deze volmacht dus in handen, ter voldoening van Colbert, ging ik naar Z.E. en wist hem er toe | |
[pagina 147]
| |
te bewegen, uitstel te verleenen tot 12 uur van den loopenden dag volgens den plaatselijken tijd. Over alles liet ik Bergheyck inlichten en drong er op aan een nieuwe copie gereed te houden, over welk bericht hij zeer tevreden was. Dezen morgen is de koerier uit Brussel teruggekomen, zonder nieuws wat de volmacht van Castel-Rodrigo betreft, en daarom zond ik om half twaalf kanunnik Sesti om den gezant van Frankrijk te zeggen, dat de koerier uit Brussel zonder andere volmacht teruggekomen was, zoodat ik hem vrijheid gaf, het tractaat naar Parijs te zenden in den vorm, waarin het hem overhandigd was. Tegelijkertijd kwam onverwacht Bergheyck bij mij, om mij te zeggen, dat hij de volmacht van Frankrijk aannam, zooals zij was en hij ze dien dag zelf zou collationeeren; maar hij wenschte, dat Colbert beloofde, dat zij zou gewijzigd worden, indien er na drie dagen een andere kwam; en daarom zond ik direct iemand naar den kanunnik, die ook nog niet teruggekeerd was, om hem te zeggen, dat hij opnieuw naar Z.E. zou gaan, om hem te verzoeken, met het afzenden van den koerier te wachten, totdat ik den gezant van Spanje zou gehoord hebben, daar het reeds bij 12 uur was. Hij verlengde het uitstel tot 2 uur, maar hij zeide, dat de Spanjaarden met ons den spot dreven, daar de Hollanders verzekerd hadden, dat zij binnen een uur de tractaten zouden uitgewisseld hebben zonder eenig voorbehoudGa naar voetnoot1). Terstond na het middagmaal kwam Bergheyck weer bij mij, en terzijde latend de kwestie van de volmacht van den markies, zeide hij, dat de volmacht van hemzelf, die ik ingelascht had, niet overeenstemde met het oorspronkelijke, en hij toonde mij een nieuwe met denzelfden datum als de eerste en in alles aan deze conform, maar met de toevoeging van Bergheyck's hoedanigheid van gezant, en daarom beklaagde hij er zich over, dat ik de andere ingelascht had met de attestatie, dat ze conform was aan het origineel, | |
[pagina 148]
| |
wat ik, zeide hij, niet doen mocht, als ik ze collationeerde met de copie, die ik bezat, en dat hieruit groote moeilijkheden zouden voortvloeien, omdat de Hollanders die andere zouden geteekend hebben en dan zou de eene copie van de andere verschillen. Ik antwoordde, dat de bemiddelaars een copie behouden van de stukken, die ter tafel worden gelegd, opdat deze bij het voortschrijden der onderhandelingen niet veranderd kunnen worden, en zeker dus van de volmachten, die de grondslag zijn van het tractaat; dat ik daarom gezegd had, dat ik dit afschrift vergeleek met het origineel, niet dat ik het daarmede had gecollationeerd, en dat de prinsen van het Rijk het in denzelfden vorm hadden, waarom ik mij geen zorgen maakte over hetgeen ik gedaan had; dat hij mij dit nieuw origineel zou laten, waarvan Z.E. bevestigde, dat dit het juiste was, opdat ik van Colbert zou verkrijgen, dat deze aan zijn verlangen tegemoet zou komen op voorwaarde, dat voor de rest alles onveranderd bleef, en dit niet uit vrees voor hetgeen ik gedaan had, maar om hem een nieuw blijk van genegenheid te geven van Z.H. den Paus; en terwijl Z.E. zich met mij onderhield, zond ik opnieuw den kanunnik naar Colbert, om hem te vragen deze kleinigheid over het hoofd te zien. Colbert antwoordde, dat gezanten geen gezanten zenden en dat hij het daarom niet kon inwilligen. Hierop verzocht ik Bergheyck heen te gaan en dat hij mij het origineel van de Engelschen en Hollanders zou laten, waarmede ik zou getracht hebben Colbert over te halen, daar het niet waarschijnlijk was, dat hij om een kleinigheid van dezen aard in oneenigheid zou willen komen met dezenGa naar voetnoot1). | |
[pagina 149]
| |
Ik deed dan opnieuw een poging door middel van Gomont, maar te vergeefs, daar Colbert zeide, dat zoo de Engelschen en Hollanders hem een volmacht brachten, verschillend van de mijne, hij ze niet zou aannemen, waarom ik denzelfden kanunnik terug zond om aan Bergheyck zijn origineelen terug te geven, hem mededeelend, dat men niets had kunnen bereiken en hem vragend, of hij het tractaat wilde accepteeren, geteekend door den gezant van Frankrijk met de volmacht die erin gelascht was, waarin hij toestemde; maar Bergheyck zeide, dat hij eischte, dat zij in mijn tegenwoordigheid zou gecollationeerd worden met het origineel. Colbert stond toe zijn oorspronkelijke volmacht opnieuw in mijn handen te geven; zij werd gecollationeerd en er werd bevonden, dat er in het tractaat twee keer een zelfde naam stond. Ik heb hem doorgehaald en nadat de doorhaling goedgekeurd was, zooals bij notarissen gebruikelijk, heb ik het teruggezonden. God weet, of hij er mee tevreden zal zijn! In elk geval zal men er een tweede copie van maken en zoo zal ook dit aanhangsel geregeld zijn. Uit dit alles wordt bevestigd, wat ik reeds in het begin schreef, dat Castel-Rodrigo den nuntius heeft willen gebruiken in dat, wat moeilijkheden bezorgen kon, en de ketters om alles te effenen, daar de uitslag heeft aangetoond, dat te zelfder tijd, dat Bergheyck wilde, dat ik aangaande die hoedanigheid van gezant Colbert zou overtuigen, hij tot overeenstemming gekomen was met de Engelschen en de Hollanders, opdat dezen zich niet bezorgd zouden maken over het verbreken der onderhandelingen, wat zij zonder twijfel anders zouden gedaan hebben. Ik heb daarom niet nagelaten tegenover Bergheyck bescheiden doch krachtig aanmerkingen te maken ten opzichte van den markies, die tegenover Z.H. een houding had aangenomen, zoo verschillend van die van Spanje, welks hof bij alle gelegenheden en ook in deze zaak zich aller- | |
[pagina 150]
| |
eerbiedigst had getoond tegenover Z.H., vol welwillendheid tegenover U.E., aan wien ik tot besluit van dezen brief mijn nederige hulde aanbied.
(Arch. Vat., Nunz. di Colonia, vol. 42, f. 309-313.) Aken, 4 Mei 1668. |
|