dwenen voorwerp, zij houdt beide handen bij elkaar alsof ze iets wil vasthouden; wellicht zal zij een bekken hebben vastgehouden met gloeiende houtskool zoals de barbiers gebruikten voor het verwarmen van hun cauters en krulijzers.
Het verwondert Dr. van Hoorn geenszins dat ingevolge de ontbrekende stukken, de geschiedenis van de apotheek zolang van dit werk heeft geprofiteerd; deze verdwenen attributen hebben zeker de speurders op een dwaalspoor gebracht. Talrijk zijn de technische bijzonderheden welke dit werk enigszins ingewikkeld hebben gemaakt, hun opzettelijkheid is te geleerd om het werk te beschouwen als een boertige aangelegenheid zoals velen het bestempelen.
Uitvoerig behandelt Dr. van Hoorn de psychologie van dit werkstuk die de didactische waarde van dit iconografisch materiaal sterk benadrukt. Het blijkt duidelijk dat het een werk op bestelling moet zijn waardoor de opdrachtgever er enigszins een reclamebedoeling op nahield, het was bestemd om zich onder de ogen van de mensen te bevinden, het was een uithangbord voorzien van een sterke haak om stevig tegen de muur te worden bevestigd.
De op zijn Turks geklede knecht is die er soms niet om de aandacht te trekken? De meester heeft de allures van een magiër omgeven door een aureool van kennis en wetenschap uit verre landen. Het moet een hele gebeurtenis zijn geweest wanneer een dergelijk personage in de haven van Brugge ontscheepte. De kledij van meester en knecht en van de beide assisterende burgersvrouwen wijzen op Vlaamse klederdracht uit de XVe eeuw.
De opdrachtgever die zijn wil aan de uitvoerende kunstenaar heeft opgedrongen was zeker een Bruggeling die heeft gevaren op de schepen die het Oosten aandeden. De kledij van magiër moet ons niet verwonderen wanneer men bedenkt dat de Oosterse medische wetenschap opgaat in die der magiërs en astrologen. Hij is wellicht de man die tegelijkertijd chirurg, geneesheer, magiër, astroloog en ook wellicht handelaar in geneesmiddelen is. Het blijkt met zekerheid dat hij een uitstekend psycholoog en therapeut is.
Dr. van Hoorn stelt zich de vraag of de kunstenaar die dit werk heeft vervaardigd, wel een Bruggeling was? Ziehier wat hij daarover zegt: ‘Het werk toont een gelijkenis met de Kruisheuvel van de leerlooiers, steeds te Brugge bewaard gebleven doch van een latere datum. Het toont vooral verwantschap met de beroemde tapijtwerken van Angers, te danken aan Jan (Boudolf) van Brugge die in 1373 miniaturist aan het Hof van Frankrijk was. Laten we de overeenkomst toegeven: dezelfde opstelling van de tonelen, dezelfde architectuur, dezelfde bescheiden breuk van de plooien der kledingstukken. De tapijten van Angers zijn zeker van betere kwaliteit terwijl ons werk bescheiden is, doch men voelt zowel in het ene als in het andere de onstuimigheid van een kunstzinnig zoeken dat via het Parlement van Narbonne (1375) triomfeerde met Sluter te Dijon (1391)’. Daaruit besluit de auteur dat dit werk moet gesitueerd worden in het midden van de XIVe eeuw. Om te beluiten kunnen we zeggen dat dit beldhouwwerk zeker een van de friste en belangrijkste aspecten van de primitieve Vlaamse kunst daarstelt. Het is meteen een voortreffelijk stukje medische archeologie en volkskunde.
A.G. Homblé, G.C.S.J.