| |
| |
| |
Studies van hedendaagsche Nederlandsche letterkunde.
Louis Couperus.
III.
Eline Vere. 4de druk.
P.N. Van Kampen en Zoon, Amsterdam.
Noodlot. 3de druk.
Extaze. 2de druk.
Een illuzie.
L.J. Veen. Amsterdam.
In een voorgaande studie aan Louis Couperus gewijd, beschouwde ik den schrijver als dichter van Een lent van Vaerzen, Orchideeën en Williswinde en als den gevierden schrijver van de zoogezegde keizerromans: Majesteit, Wereldvrede en Hoog e Troeven. - Onbesproken liet ik de reeks romans die deze laatste voorafgaan, en die van het genie van L. Couperus een gansch nieuwe en eigenaardige zijde veropenbaart.
Met Eline Vere, begon die reeks romans die Louis Couperus in eens aan het hoofd der Nederlandsche schrijvers bracht, want hij trad in eens op den voorgrond met een werk dat meer was dan het eenvoudig verhaal eener intrigue, meer dan een kundige aaneenschakeling en ontwikkeling van feiten, meer zelfs dan de ontleding van een karakter: hij schilderde met de levendigste kleuren gansch een maatschappij, hij leverde een document waaraan hij door leven en beweging al de dorheid ontnam; hij liet,
| |
| |
als het ware in een cinematographe van beschrijving de hoogere Haagsche maatschappij van onzen tijd zien, en tevens roerde hij een der gewichtigste vraagstukken der psychologie aan, vraagstuk dat heden in zijn gevolgen in de theoriën van Lombroso, het onderwerp is van hevige discussie: namelijk het determinisme. Voeg daarbij de meesterlijkheid waarmede Couperus zijn vorm en taal behandelde, en ge zult aanstonds in al deze oorzaken den oorsprong vinden van den overgrooten bijval die van den beginne af Eline Vere te beurt viel en die onophoudend het boek begeleidt tot den vierden druk onlangs verschenen.
Louis Couperus koos het onderwerp van zijn roman uit de wereld die hem het best bekend was, uit die waarin hijzelf zich bewoog: de hoogere burgerklas: een meisje, kind van haar tijd, product van de maatschappij waarin ze leeft, laat hij als speelbal van het noodlot door het leven rollen, speelbal van feiten die haar sterker schijnen dan haar wil, speelbal van zekere voor haar onbestrijdbare invloeden die haar vrijen wil breken en haar in een noodlottig, tragisch einde werpen. Eline Vere is een wees, wonend bij haar gehuwde zuster Betsy, zij bezit al de mondaine hoedanigheden die men in die bizondere wufte wereld van een vrouw eischen kan en die haar zouden toelaten in deze wereld te schitteren, doch haar ziekelijke romaneske en fantaisistische geest, maakt haar platonisch verliefd op een opera tenor; zij koopt zijn portretten in allerlei tooneelkleedij en verzamelt ze in een album dat als een heiligdom van haar liefde wordt, zij dweept met haar tenor en droomt van allerlei gekheden, tot den dag dat zij haar ideaal ziet, op een concert, in een zwarten rok, dik, vollijvig, onelegant, lomp, en dan stort gansch haar illusie in. Niet voor eeuwig toch, want als eenigen tijd nadien een harer vrienden, Otto Van Erlevoort, naar hare hand dingt, antwoordt zij toestemmend op zijne vraag. Van dit oogenblik af veropenbaart zich het noodlot dat bedreigend boven Eline Vere 's hoofd hangt en dat niets anders is dan hare moreele zwakheid, gevolg van haar
| |
| |
zenuwziek gestel: het geluk is nabij voor haar, enkele dagen scheiden haar van het huwelijk, en plots stort haar droom in; en die instorting heeft ze met eigen handen bewerkt, met volkomen besef van hare daad: niet na een vluchtige beslissing, niet met rasse woorden in een oogenblik van opgewondenheid heeft ze Otto afgezegd, maar met langzaam geschreven woorden heeft ze een einde gebracht aan hunne liefde.
Zij zelf weet niet waarom ze zoo handelt, ze beseft alleen al de gevolgen die op haar zullen vallen, loodzwaar, noodlottig, en toch heeft dat hare beslissing niet verhinderd. Een kracht die buiten haar schijnt te zijn, die op haar drukt, die haar wil breekt of leidt, dwingt haar zoo te handelen.
En het is diezelfde kracht die haar sindsdien onverbiddelijk vervolgt, die haar ontrukt aan de kalme maar kloeke wilvolle liefde van Laurence St Clare, die door zijn sterke wilskracht misschien haar geluk zou stichten, en het is weer diezelfde noodlottige kracht die haar tóch het glas doet uitdrinken waarin er vijf druppeltjes morphine gevallen zijn, wanneer ze zeer wel weet dat ze - om rust voor haar gejaagd gestel te bekomen - er slechts twee mag innemen.
Zoo is, saamgetrokken tot weinig woorden, het hoofdverhaal van Eline Vere; want de twee boekdeelen die het werk uitmaken, bevatten meer dan de geschiedenis van het noodlottig leven van Eline: zij zijn een spiegel van het hoogere Haagsche leven, zij bevatten de taal, de ideeën, de zeden, de gewoonten van een klas der Haagsche maatschappij, en die taal, die ideeën, die zeden, die gewoonten leven in de beschrijvingen van soirées, van diners, van recepties, van concerten, van huwelijksaanvragen en van huwelijksfeesten, en dit geeft aan het werk een ongewone levendigheid, dit ontneemt het dor karakter van slepend verhaal, dit plaatst de lezer in het midden der personages, doet hem meeloopen van de eene straat naar de andere, van den eenen salon naar den anderen, zoodanig, dat Eline Vere zelf soms wat vergeten
| |
| |
geraakt in al de wuftheid van dat Haagsche leven, dat nochtans als een sterk aflijnende achtergrond, het noodlottig karakter van Eline doet uitkomen. Het wordt waarlijk tragisch, het leven van dat meisje, dat gaat in een midden van ‘brille’ - om een weinig geslaagd woord van den schrijver te gebruiken - in een midden van zenuwachtige bedrijvigheid om nietigheden, om prulletjes, terwijl een noodlottige kracht haar leidt, haar vrijen wil vernietigt.
Deze deterministische theorie, die de leer is van Schopenhauer, en waardoor de vrijheid van den wil ontkend wordt en alle handelingen beschouwd worden als het gevolg van omstandigheden, veroorzaakte een hevige discussie tegen het boek, discussie die zich in voordrachten en in brochuren uitte.
Het is hier de plaats niet om gansch dat deterministisch stelsel te bespreken, doch, met het oog op het werk van Couperus, kan men de vraag stellen: is het karakter van Eline Vere waar, ontmoet men in de werkelijke wereld zulke wezens, die zwakker zijn dan de omstandigheden en die zich door hen laten leiden? Het feit is niet te ontkennen, men kan het slechts betreuren. Iedereen heeft in zich een gedeelte willoosheid, deze meer dan gene, en het doel van het menschdom zal zijn het deel determinisme dat door de schuld van dat individu zelf op ieder individu drukt, zoo klein mogelijk te maken. Op moreel gebied is de eene zwakker dan de andere voor de omstandigheden, gebiedt de eene beter aan zijn wil dan de andere wanneer de toestanden tegenstrijdig zijn, en is de theorie van het determinisme niet volkomen waar, even als alle theorieën die uitgaande van een afzonderlijk geval, het onherroepelijk algemeen maken, toch kan ze waar zijn in dat afzonderlijk geval, en meer heeft L. Couperus overigens ook nooit beweerd. Heeft hij zulke deterministische gevallen in twee boeken: Eline Vere en Noodlot, bestudeerd, hij heeft er geen kwestie van vast, onverbiddelijk stelsel van gemaakt, en éen zijner helden, Laurence St Clare, wellicht wel zijn ‘porte paroles’
| |
| |
staat tegenover Eline Vere, als de man die denkt dat de wil als eene plant is die men aankweekt, die men ontwikkelt.
Het ‘mondaine’ gedeelte van het werk, dat als een lijst ligt om den roman van Eline Vere, is met een weergaloozen brio behandeld. Zelden ontmoet men bij een schrijver zooveel leven en levendigheid, zooveel beweging, en de talrijke tafereeltjes die L. Couperus beschrijft zijn echte cinematographische voorstellingen: het is echt tooneelspel, zoodanig dat daar zelfs waar de schrijver niemand rechtstreeks aan het woord laat, de wending van den zin zoo is, alsof een der personages sprak of vertelde. Vooral wanneer kinderen optreden is het een dolle pret, en het boek tintelt waarlijk op die plaatsen van jeugd en vreugd en zonnig licht.
Deze kindertafereeltjes en de prettige avontuurtjes van jongelui - hunne partijtjes, hunne engagementen, hun huwelijk - maken den tragischen roman van Eline Vere wat minder somber; het boek heeft zoo naast schaduwzijden, zijn zonnige plekjes
Noodlot integendeel, de tweede roman van L. Couperus is een tragedie van het begin tot het einde. Staat Eline Vere onder den invloed van Paul Bourget, door de mondaine zielsontleding en door de overvloedige bizonderheden van het mondaine leven, Noodlot staat meer onder den invloed der Russische moderne school door de wreedheid van het verhaal.
Dit boek is een prachtige studie van een kwaal die gelukkiglijk zeer zeldzaam is in onze maatschappij: het parasitisme. Soms ziet men in het plantenrijk een sterken, gezonden boom, waarrond langzaam een liane opstijgt, De sterke boom geeft steun en voedsel aan de liane die immer hooger klimt, stam en takken omwindt, het licht ontneemt aan den boom, die weldra uitsterft en niets anders meer is dan een steun voor de liane, tot den dag dat, uitgeput en rot, de stam nederstort, de parasiet medesleurend in zijn val. Soms ziet men wel een jongeling die door een vrouw op die wijze teneder geholpen
| |
| |
wordt, maar zeldzamer is het feit van een jongeling die door een ander zich zoo laat omwinden als door een parasitische plant en zich van fortuin en geluk Iaat berooven, gedeeltelijk uit apathie, gedeeltelijk omdat de feiten zich zoo noodlottig aaneenschakelen. Zulke twee personages brengt Louis Couperus op het tooneel van zijn roman Noodlot, en gansch het belang van het werk wordt onophoudend gevestigd op die twee typen, die met een ongewone intensiteit immer in handeling of in ontleding zijn. Frank Westhove, een rijk jongeling te Londen gevestigd, heeft een vriend bij zich opgenomen, die terugkomend van Amerika, zich zonder eenig middel van bestaan bevindt. Bertie, die vriend, evenveel als Frank, dacht dat die gastvrijheid slechts enkele dagen zou duren, tot Bertie een betrekking had, doch Frank, die niets doet en geld verteerd zonder tellen en onbezorgd goed is, vindt het een aangenaam tijdverdrijf, dien ouden schoolmakker van Bertie wat bij zich te houden, hem te laten leven in zijn huis, niet als een beschermeling, maar als een gelijken vriend. En Bertie, die in Amerika zuur brood at, en zoo op eens valt in de weelde, schikt zich in dat bestaan van niets doen, en als een parasitische plant, schiet hij wortelen in het leven van Frank. Langzamerhand verveelde dat leven van niets doen Frank; hij had afwisseling noodig, en daarbij, zijn fortuin werd ontoereikend om aan dit dubbel high-life bestaan te Londen te voldoen, en op aanraden van Bertie vertrekken zij samen naar Noorwegen. Zij ontmoeten er een Engelschman, Sir Archibald Rodes met zijn dochter Eve, en tusschen Frank en Eve ontstaat de eeuwige liefderoman, eenvoudig in zijn ontstaan, maar tragisch in zijn gevolgen. Zoodra Bertie de liefde ontwaart tusschen Frank en Eve, grijpt hem een ontzettende vrees aan: het huwelijk van Frank is het einde van zijn klaploopersleven, het terugkeeren tot zijn ellende, het loopen op den dompel, het onzeker leven van heden brood en morgen geen,
en al wat slecht is in hem, al wat vicieus, schijnheilig, valsch is, al de kwade hoedanigheden spannen samen in hem om
| |
| |
dat huwelijk onmogelijk te maken: tweede Jago, giet hij gift in het hart van Frank en van Eve en verbrijzelt het brooze huisje van geluk dat ze gebouwd hadden. Dan loopt Frank de wereld rond met zijn Bertie en brok na brok gaat het fortuin van Frank te loor en kennen zij dagen van armoede. Dan komt Westhove terug naar zijn land, ontmoet er Eve, en plots wordt alles helder: de brieven die Frank aan Eve geschreven had op het oogenblik der scheiding, brieven die alles weer goed zouden gemaakt hebben, waren nooit terecht gekomen, een knecht was uitgekocht geweest: en dat alles had Bertie gedaan, Bertie had dat verricht met het geld van Frank. Dan ontwaakt voor het eerst de wil in Frank, Hij slingert de parasiet van zich af: verwurgd rolt Bertie voor zijne voeten
Twee jaar gevangenschap straffen die daad, doch Eve blijft Frank getrouw en het geluk zou wellicht deze twee wezens eenige jaren kunnen toelachen, ergens ver weg in een verborgen plekje, indien niet het noodlot zijn zware klauw op hen sloeg. Het noodlot is hier, de rechter die iedereen in zich draagt: het geweten. Alle wereldsche wetten hebben naast zich de genade: het geweten is onverbiddelijk. Frank ziet het ontzettende van zijn daad in, doorgrondt het gedrag van zijn vriend Bertie, en tot zijn schrik wordt dat gedrag hem helder. Is Bertie niet geweest als een kind dat hij opgevoed heeft, heeft hij zijn vriend niet geleid in een laf leven van niets doen, heeft hij zelf niet, met noodlottige handen, alles zoo geschikt dat Bertie niets anders kon doen dan dat hij deed, en waarom zou hij dan recht gehad hebben op het leven van Bertie? Bertie staat tusschen hem en Eve en nooit kan die verschrikkelijke schim van tusschen hen verdwijnen. De dood alleen kan een einde brengen aan dit ontzettend visioen. Frank neemt gift in, en Eve, die vrouw is, sterft met hem.
Noodlot, geeft een voorbeeld van wat een geniaal schrijver kan trekken uit een melodramatisch onderwerp. Zoo meesterlijk is het onderwerp behandeld, dat de lezer
| |
| |
niet de tentatie gevoeld eerst eens aan het einde van het boek naar het laatste ‘feit’ te gaan kijken, maar met gespannen geest de geleidelijke karakterontwikkeling van de helden volgt; en wat men het meest in Noodlot moet bewonderen, is de strenge logica waarmede de helden in hunne handeling naar het noodlottig einde gedreven worden.
In dit opzicht - uit een zuiver kunstopzicht - staat Noodlot boven Eline Vere: de conceptie en de uitvoering zijn eenvoudiger; het is als een teekening met groote, eenvoudige lijnen, waarvan het oog gemakkelijk de harmonie volgt, maar die juist daarom veel moeilijker zijn om trekken; terwijl er in Eline Vere, door de talrijke bijfeiten, veel meer inwikkeling is, dus minder zuiverheid, minder eenvoud.
Uit een psychologisch oogpunt staat Eline Vere hooger dan Noodlot, omdat Eline een type is die waar is en waarschijnlijk, die algemeen is bij welke volkeren ook, die meer tot het menschdom behoort, terwijl Frank Westhove, alhoewel gansch zijn karakter in logische ontwikkeling den schijn der waarheid heeft, toch een zeldzame uitzondering is. Iedereen kent wel ergens een Eline Vere, iedereen gevoelt in haar den medemensch; Frank is een zeldzaam specimen.
Eline Vere en Noodlot deden niet alleen de discusie ontstaan op philosophisch gebied, maar vooral op dat der moraal, voor de gevolgen die het aannemen van het wijsgeerig stelsel van Schopenhauer op dit gebied na zich kan slepen.
De Heer C.H. Den Hertog wijdde aan deze twee romans een voordracht die nadien in brochure verscheen onder den titel ‘Noodlottig Determinisme’ en waarin hij deze romans aanvalt om hun moreelen invloed die volgens hem noodlottig is. Ik geloof dat de heer C.H. Den Hertog het mis op heeft over de wijze waarop een roman een moreelen invloed kan uitoefenen op de algemeene massa van de lezers. Een lezer die zich genoeg ontwikkeld heeft om bekend te zijn met het systeem van Scho- | |
| |
penhauer, zal op de romans van Couperus niet gewacht hebben om zijn moreel gedrag te vestigen; een lezer die lust heeft zich te ontwikkelen, zal zich niet uitsluitelijk houden bij Eline Vere en Noodlot als bij een Codex. De overige lezers weten zelfs niet wat een moreel-systeem is, zullen dus niet eens aan Determinisme denken bij de lectuur, en het eenige wat invloed op hen zal hebben, zullen de ‘gevolgen’ zijn.
Bestaat de moraal dan uitsluitend in het aanduiden van het goede? moet men ook soms niet met den vinger wijzen op het kwade, aantoonen wat te vermijden is? Eline Vere en Noodlot, die een kwaal onzer maatschappij bloot leggen: afwezigheid van wilskracht, toonen er de noodlottige gevolgen van. Werken zij zoo niet mede tot de moreele ontwikkeling van het volk? Werkt het tragische einde dezer twee romans niet heviger op het gemoed van den lezer dan al de brave Hendrik's histories, waarin arme brave jongetjes ministers worden en schatrijk. Dan moeten alle menschen die braaf zijn en wilskracht hebben, minister worden en schatrijk. Is het niet een moreelvolle taak te laten zien hoe men zijn wilskracht moet gebruiken om niet te vervallen in het noodlottige einde van Eline Vere of van Frank Westhove?
Eline Vere en Noodlot werden ongeveer tegelijker tijd geschreven, en dit bewijst hoe buigzaam het talent van Louis Couperus is, dat zulke twee romans gesteund wel is waar op een zelfde philosophisch beginsel, maar uiteenloopend door hunne opvatting en door hunne uitvoering, ten goed einde bracht.
Extaze, een roman en Een Illuzie, een reeks novellen, vormen een tweeden groep in het romantisch werk van Louis Couperus, en alhoewel Extaze voor Een Illuzie verscheen, toch behooren de drie voornaamste novellen uit dit laatste werk, ‘Een zieltje’ (Aug. 89); ‘Een Illu- | |
| |
zie’ (Juli 90); ‘Een verlangen’ (Dec. 90) voor Extase, geschreven tusschen Januari en October 91.
Zelfs zonder de aanduiding van datum is de prioriteit van conceptie van Een illuize vatbaar. Het zijn proeven, waarvan enkele, zooals Uitzichten en Kleine raadsels, slechts de waarde hebben van nota's die men voor zich houdt: Uitzichten ‘het stuk wereld, dat men ergens veilig uit eene kamer ziet, wijd achter glas, tusschen een lijst van gordijnen,’ zijn vluchtige beschrijvingen die wellicht heel juist zijn, maar die slechts voor den schrijver alleen het belang van herinneringen hebben. Kleine raadsels, verhaaltjes waarin het toeval van feiten, ‘l'étrange coïncidence’ de hoofdzaak is, hebben niet veel meer waarde dan eenvoudige salonpraatjes: de schrijver nam ze op, niet om wat er mede te doen was uit een kunstoogpunt, maar om het onuitlegbare dat er in zit, en juist in dit opzicht zijn die feitjes zonder waarde, omdat er, ofwel niets onuitlegbaars in is, dat het alleen toeval is, ofwel omdat de menschelijke geest nog die grenzen der positieve wetenschap niet bereikt heeft, die door vaste wetten het vroegere onuitlegbare helder maakt: de benauwdheid, de angst die een persoon overvallen, terwijl op een verren afstand een familielid sterft, kan eenvoudig toeval zijn, maar ook een natuurlijk wel te bepalen feit van telepathie. Het kleedje waarin men zulke verhalen steekt geeft hun een kunstwaarde en voor Kleine Raadsels is dit niet het geval, zelfs niet voor ‘Epiloog’ een meer uitgebreide novelle, waarin de schrijver de manie behandeld van een jong schrijver, die absoluut wil slapen in het bed waarin de markiezin van Yemena, den nacht van haar huwelijk zich zelfmoorde. Hij sliep in dat bed en niets gebeurde, niets dan dat een doek verschoven was dat een spiegel bedekte. De novelle laat volkomen koud en onverschillig. Dit vermindert geenszins het talent van L. Couperus, maar bewijst alleen
dat de schrijver een verkeerd pad wou opgaan. Het is niet gegeven aan eenieder Edgard Poe te zijn, en de wet van Taine bracht Louis Couperus, in de keizerromans en in Metamorfose,
| |
| |
terug naar het pad der twee eerste novellen van Een Illuzie, Een Zieltje en Een Illuzie.
‘Een Zieltje’ vooral verdient de aandacht, want naast zijn psychologische, heeft het ook een moreele waarde. Geschiedschrijver der zeden van de klas der maatschappij waartoe hij behoort, spaart L. Couperus aan die klas de zweepslagen niet die ze verdient: in Eline Vere en in Noodlot toonde hij hare werkeloosheid, hare willoosheid, hare wufte bekommernis om onbeduidende dingen, in Een Zieltje wijst hij op de onverschilligheid die zekere ouders der hoogere burgerij koesteren tegenover hun kroost, en diep roerend is het levensverhaal van dat rijk kindje, dat zoo zelden mag spelen gelijk andere kinderen doen, wiens moeder het zoo druk heeft met haar mondaine leven dat ze niet eens den tijd vindt om haar kind eens stevig in de armen te drukken, zoodat het verlaten wezentje zekeren dag aan moeder vraagt of het soms een vondeling is. En het wichtje dat zich zoo eenzaam voelt, zoo verlaten, zoo vondeling, loopt in vertwijfeling en wanhoop een sloot in, na een onverdienden uitval van een oom die het kind onrechtvaardig beschuldigd had een antiek marmeren beeld gebroken te hebben.
Getrouwe spiegel van zijn tijd en zijn midden, toont Louis Couperus ons dien tijd en dat midden met zijn hoedanigheden en zijn zwakheden, en zijn eenvoudig verhaal, zonder donderenden uitval, werkt dieper op het gemoed dan alle predicaties.
De novelle Een illuzie die haar titel gaf aan gansch het boek, is meer een poeem in proza dan een novelle; het is de kreet van den dichter die wil gaan buiten de wereld in hooge sfeer, die vlucht wil geven aan zijn ideaal-hongerigen geest, die wil gaan buiten de zoo vermoeiende onophoudende opmerking en studie van wat hem omringt, om eens te zweven boven het alledaagsche wereldsche Tot de poezie behoort inderdaad het onderwerp van Een illuzie, een dichter is dien held die slechts rein beminnen kan, die afscheid neemt van zijn geliefde omdat hij niet haar man kan zijn, om- | |
| |
dat zijn denkbeeld van liefde in strijd is met alles wat werkelijkheid in liefde is. De schrijver schijnt zelfs groot belang in dit onderwerp gesteld te hebben, want hij behandelde ongeveer het zelfde in Extaze.
Het boek is volstrekt niet aan te bevelen aan iemand die in een roman veel diepschokkende feiten zoekt of ingewikkelde toestanden. Die zou geen smaak vinden in het zoo doodeenvoudig verhaaltje van twee lieden, een jonge weduwe en een jongeling die op elkander verliefd geraken en die zelfs niet samen trouwen. Ze scheiden van elkander omdat zij het geluk niet zouden vinden in het huwelijk en willen blijven bij de eenvoudige bekentenis die zij zich deden in volle reinheid. Meer niets.
Het is volstrekt noodzakelijk dat men zich bij de lezing van Extaze wat afzondert van alle voorgaande lectuur, dat men zich wel overtuigt dat er in den mensch nog iets meer is dan een dier. Het dier is in ons, maar ook de ontwikkelde geest, en het gebeurt wel soms bij de dierlijkste lieden, dat de geest zegepraalt. Ook is het een ontmoedigend symptoom als de lieden dat niet meer begrijpen, en zij, die hun binnenste vezeltjes voelen trillen bij de lezing van een boek als: Les Vierges aux rochers van d'Annunzio en Extaze van Couperus, mogen zich verheugen: het is een teeken dat het abrutissement van het tegenwoordige leven hun geest nog niet gevat heeft.
Zoo is Quaerts, éen der twee helden uit Extaze, een jongeling die weelderig leeft in genot, bij buien soms baldadig zelfs, maar nooit gelukkig in zijn baldadigheid. Over zijn weg loopt een jonge weduwe Cecile; ze hebben rondom zich kringen die sympathiseeren, die elkander dekken: 't is liefde tusschen hen beiden. En voor het eerst gevoelt Quaerts het geluk, het geluk in het bijzijn van iemand die hem lief is, zonder iets meer. Dat geluk geniet hij zoo zelden mogelijk, karig over bijeenkomsten met zijn geliefde, tot het oogenblik dat hij zelfs voor een lange reis de stad verlaat uit vrees dat de omstandigheden of de verzwakking van zijn wilskracht hem tot
| |
| |
een huwelijk mochten dwingen, alleen het zuivere oogenblik van extaze in de liefde wil hij genieten, omdat dat oogenblik alleen het geluk is.
Ik weet wel, zoo iets is een uitzondering: begeerte en geldzucht, de menschelijke natuur of het moreel verderf spreken anders soms. De jonge Engelsche lord die, zonder liefde zijn goederen van hypotheken ontlast bij middel van een huwelijk met een jonge Amerikaansche millionaire of met een oude Engelsche douairière, is dichter bij de werkelijkheid onzer dagen, en Quaerts schijnt een gekke uitzondering. Maar boeit zij u niet die uitzondering, is er niets in u dat trilt in sympathie met dien jongeling die nog het gevoel heeft van den heiligen sprankel die in hem is; vindt gij het niet heerlijk, zoo wat meer te zijn dan een gewoon mensch, een kracht te bezitten die het dier temt, en vrije vlucht laat aan den geest; zoudt gij ook niet kunnen zitten naast iemand die u lief is en gelukkig zijn in het eenvoudig uiten van reine woorden, of in die harmonie die speelt in die lange stonden van stilzwijgendheid; kunt gij de dualiteit van uw wezen niet scheiden, zijt gij niet vatbaar voor wat poezie, lees dan Extaze niet.
(Slot volgt).
Hendrik de Marez.
|
|