| |
| |
| |
Romans.
Naar aanleiding van Demade's ‘Ame Princesse.’
Er was eens een man die oud werd, zoodat de wereld hem begon tegen te steken.
Zekeren dag nam hij zijn zoontje bij de hand en trok ermede het woud in, voornemens daar het overige zijner dagen door te brengen, en de knaap groeide op in de vreeze Gods en de volslagenste onbekendheid met de wereld van daarbuiten.
Eenige jaren later, toen de knaap reeds opgegroeid was tot een struischen jongeling, viel er iets voor.
Het gebeurde namelijk dat op eenen zonnigen meidag een heele schaar jolige jonge meisjes uit het minst verwijderd dorp het bosch kwamen ingehuppeld, met hun gegichel en hun gezang de vogeltjes in de boomen overschetterend.
‘Vader,’ vroeg de knaap die nooit een meisje gezien had, ‘wat zijn dat?’
De oude krabde zich in den verwarden kluizenaarsbaard, bedenkelijk.
‘Dat zijn gansjes, mijn kind,’ sprak hij.
Maar de jongen smeekte hem nu en bad hem om toch ook zulk een gansje te mogen hebben.
‘Een gansje?’ had de man verschrikt uitgeroepen. ‘Lieve jongen, wist ge hoe ze bijten!’
Eilaas, of de waarschuwing hielp?
| |
| |
Toen eenigen tijd daarna het minst verwijderd dorp kermis vierde, en het jonge volk paarsgewijze de mullige landpaden optrok, wie meent ge wel die aan 't hoofd der koppels aanstapte, in de uitgelatenheid van zijn overmoed, en niet in het minste bevreesd van het snoeperig blozend gansje nevens hem, dat hij zoo innig bij de hand hield gevat, met begeleiding van vertrouwelijk armgeslinger en zoet gefluister?....
Die arme kluizenaar!...
Verschooning, lezer, dat ik U het oude grapje nog eens opdreun, al vrees ik nog zoo zeer dat gij 't wel meer gehoord hebt.
Onwillekeurig schoot het mij te binnen, toen de ‘Magasin Littéraire’ van April mij den open brief te lezen gaf, dien een katholiek - de heer Bodeux - er tot eenen anderen katholiek richt - den heer Demade.
Deze had zich schuldig gemaakt aan het schrijven van een roman, - een werkelijken roman, met de liefde tot keering en inslag, denkt eens, en daarbij, welke liefde!
En zijn misdrijf had hij daardoor nog verzwaard, dat hij het gedaan had in eenen stijl vol gloed en kleur, die het boekje de gevaarlijke aantrekkelijkheid van kunstenaarswerk had geschonken.
‘Ik kan niet billigen,’ verklaart dan ook de heer Bodeux, ‘dat een schrijver van uwen rang, van uwe overtuiging en van uw verstand, mededoet aan net in stukken werpen van de schoone, verheven grondbeginselen van den godsdienst, van 't beginsel onder andere, dat men in het huwelijk eene vrouw alleen zal beminnen.’
Wij hadden het boek gelezen, en hadden geenszins de zelfverdediging van den aangevallene in
| |
| |
't volgend Magasin-nummer behoefd, om hem, wat ons betreft, te kunnen vrijspreken.
Al de grieven van den heer Bodeux zijn samen te vatten in dezen enkelen: de held van den roman is iemand die liefde koestert voor twee vrouwen, hoe ideaal overigens die liefde ook is. Want die held is tevens een Christen, en zijn geloof geeft hem de kracht om nergens zijnen plicht te overschrijden. Welnu: zulk een hartstocht is on-katholiek. Verkiest ge de eigen woorden van den heer Bodeux: ‘la Passion catholique, schrijft hij, - de katholieke hartstocht is in den plicht, den volstrekten, den volkomen plicht, en niet in de kunsttoeren van zedelijk evenwicht van het eene of andere heethoofd.’
Indien we nu die bepaling van den katholieken hartstocht nader onderzoeken, moeten wij tot de slotsom geraken dat zij evenmin als het overig betoog door helderheid uitmunt.
In den plicht. - Wil dat beteekenen dat de hartstocht bij een katholiek den plicht niet mag te buiten gaan, de grenzen van den plicht moet eerbiedigen, zich binnen het gebied van den plicht moet bewegen? Heel goed. Maar hoe wilt ge dan dat de beschuldiging van den heer Bodeux het boek van den heer Demade treft, waar de hartstocht, met den plicht in tegenstrijd, voortdurend moet onderdoen voor den plicht, steeds door den plicht in den toom blijft gehouden?
Moet het dus zeggen dat de hartstocht met den plicht hoeft gelijk te staan, dat wij hier te doen hebben met twee begrippen die elkander dekken? Maar dat is onzin, nog min of meer.
Ook maakt het ons den indruk dat daar de hond niet gebonden is. Onbewust heeft de heer Bodeux hier de rol van den kluizenaar gespeeld, die gaarne zijn zoon van de vrouwen had afgehouden, maar met de ware reden voor den dag niet durfde komen
| |
| |
en schijnredens uitdacht: de aanval is gericht, niet zoozeer tegen den heer Demade, dan wel in 't algemeen tegen het feit dat katholieken liefderomans zouden gaan schrijven, terwijl nochtans de liefde eene zoo gevaarlijke zaak is!....
Welnu, een katholiek schrijver heeft meer dan het recht om romans te schrijven.
Indien een katholiek schrijver gevoelt dat hij zou kunnen romans schrijven zoo hij er zijn werk van maken wil, dan heeft hij zelfs den plicht het te doen: toen de meester uit de parabel zijnen dienaar eenen penning toevertrouwde, wilde hij niet dat deze slecht gebruikt zou worden, maar evenmin dat hij ongebruikt zoude blijven. De oorzaken liggen voor de hand, waarom het lezen van romans eene behoefte van onzen tijd is geworden: en duizenden en duizenden van slechte romans worden er verslonden, bij gebrek of bij schaarschheid aan goede....
Een goed roman is eene goede daad, eene weldaad.
In welk handboek van zedeleer zal met meer kleur en kracht het noodlottige der onzedelijkheid kunnen aangetoond worden: wel te verstaan, indien de roman waarheid bevat, en de werkelijkheid afbeeldt?
Welke verzameling van wijze leeringen en spreuken zal den onervaren beter toelaten levenservaring op te doen, den zwakke beter opbeuren, den moedelooze beter troosten: wel te verstaan nogmaals, indien de roman waarheid bevat, en de werkelijkheid afbeeldt?
Greift nur hinein ins volle Menschenleben!
Ein jeder lebt's, nicht vielen ist's bekannt,
Und wo ihr's packt, da ist's interessant.
| |
| |
voegt U Goethe toe: noem U voor 't overige realist, naturalist, decadent, of symbolist, al naar believen, 't kan mij weinig schelen, en den lezer ook niet. - Bij middel van verdichte personen en verzonnen gebeurtenissen het leven te schilderen zooals het zich U voordoet: ziedaar uwe taak, noch meer, noch min. En naarmate ge zorgvuldiger vermijden zult iets anders te zijn dan schilder naar het leven, naarmate ge vooral zorgvuldiger U zult wachten terzelfdertijd nog een beetje schoolmeester te spelen, wordt uw werk boeiender en leerrijker.
Geen romans vooral die de comedie van het leven voorstellen als iets waar de liefde weinig in te zien heeft. Is dat zoo? Ofwel speelt de liefde werkelijk eene hoofdrol? Omdat allerlei driften en hartstochten met de liefde verbonden zijn, omdat veel kwaad geschiedt in den naam van de liefde, meent gij daarom reeds het recht te hebben haar weg te loochenen of haar anders voor te stellen dan zij is? Neen, het is alles niet edel en schoon wat de levenscomedie ons ten tooneele voert: maar wie heeft U gevraagd dat ge 't portret zoudt flatteeren tot onkennelijkwordens toe? En hebt ge, als katholiek, zoo weinig vertrouwen in de zedelijke betoogkracht van het ware?...
Spreken overigens de feiten niet luide genoeg? Waar zijn wij gekomen, katholieken, met al die zedelijkheids - tendenz in onze novelletjes en verhaaltjes? Novelletjes en verhaaltjes voor kleine jongens en meisjes, die hebben we, waarachtig, genoeg. Dáár is overproductie. Maar de verhalen en de lectuur voor de groote menschen, hoe staat het daarmede? O ja, op de borst mogen wij ons kloppen, en bekend moet het:
‘Men schijnt het niet te begrijpen, al is het zoo en al valt het niet te loochenen: de letterkundige schepter van onzen tijd is ons ontvallen.’
En wij moeten ons afvragen met Demade:
‘Er zijn katholieken die lezen. Wat lezen zij
| |
| |
dan? - Lezer, geef zelf het antwoord. Wij, voor ons deel, zouden niet durven,’
Wat is nu het onderwerp, en de strekking, en de geest van ‘Ame Princesse’?
Vooreerst welk tooneel uit het groote levensdrama heeft de schrijver uitgewerkt?
‘Het onderwerp van den roman is zeer eenvoudig. Een man met een karakter dat eene uitzondering is, de Prins, bemint hartstochtelijk twee vrouwen: Albine, zijne verloofde, en tevens Blanche Macbeth Hij koestert liefde voor hen, maar zonder eene enkele tekortkoming aan de christene wet. Albine heeft zijn woord, zij wordt zijne vrouw, en Blanche Macbeth verdwijnt voor immer uit zijn levenswandel, al bewaart hij haar beeld voort in zijn hart. Albine sterft... Den avond der begrafenis verneemt de Prins het huwelijk van Blanche Macbeth.’
Zoo vat de schrijver zelf zijn werk samen.
Wie zal hem verbieden zulke toestanden te behandelen: biedt het leven ze niet dagelijks?
Iets anders ware het, indien hij er naar streefde die dubbele liefde te wettigen. Maar dat doet hij ook niet, integendeel. En wilde hij nu waar zijn, had hij niet den plicht, en ook den plicht van rechtvaardigheid, daarbij rekening te houden van al de verzachtende omstandigheden die uit het karakter der personen en uit den toestand zelve voortvloeiden?
Zijn verhaal heeft niets te stellen met het oude deuntje der verdrukte onschuld, enz. Eigenlijk is het geen verhaal, maar eene dissectie, de ontleding van een menschenhart. En dat de indruk een zedelijke indruk is blijkt wel hieruit dat de schrijver niet hoeft te aarzelen, om in zijne zelfverdediging de vraag te stellen: ‘Denkt gij, zoo vraagt hij, dat een lezer van mijn boek ooit lust zal krijgen om met voor- | |
| |
bedachten rade het schromelijk liefdesavontuur te beleven, dat ik verhaal, en dat ik als het ware onder mijne oogen zag gebeuren? Ik niet.’
Wie zal den moed hebben de hoedanigheid van een goed boek te weigeren aan eenen roman waarvan iedere bladzijde ons toeroept: Bewaakt uw hart! Op uwe hoede voor de liefde! Niet te veel ons zelven toegegeven! De liefde is goed, is schoon, is edel en veredelend, al wat ge wilt: vergeet maar niet dat ze gevaarlijk is daarnevens. On ne badine pas avec l'amour.
De gebreken die, onzes inziens, ‘Ame Princesse’ aankleven, zijn van anderen aard.
Wij laten het natuurlijk voor de rekening van den heer Demade dat hij, een Vlaming, meent wel te handelen wanneer hij den titel van Fransch schrijver verkiest, alsof zijn eigen volk niet broodnood had aan eigen goede schrijvers, en alsof het beter en roemrijker was toejuichingen te oogsten in Fransche bladen dan te doen wat hij kan om te helpen aan ons en zijn Vlaamsche volk het ontbrekende geestesvoedsel bijbrengen...
Noch de tekniek, noch de geest van zijn werkje voldoen ons.
In de beknopte samenvatting van den roman, zooals wij ze hooger overschreven, moet de korte bepaling: ‘met een karakter dat eene uitzondering is’, dienen tot samenvatting van de gansche eerste helft.
Gansch de eerste helft dient enkel om ons den held van 't verhaal voor te stellen. Hier of nergens is het de plaats om de gouden spreuk te herinneren:
Mate is t'allen spele goed.
Enkel als bijdrage tot karakterizeering van den Prins is de lange ingeschoven episode der vrouw die
| |
| |
in den nood haar kind met haar eigen bloed doopt, te rechtvaardigen; deze episode, prachtig op haar eigen, staat echter in geen genoegzaam verband met het onderwerp.
Over enkele uitdrukkingen, die alhoewel met goed inzicht geschreven, toch niet vrij te pleiten zijn van oneerbiedigheid jegens het H. Sacrament stappen wij zwijgend voorbij, om nog een oogenblik over den geest zelve van den roman te kunnen uitweiden.
Daar opnieuw zijn we verplicht den heer Bodeux in zekeren zin ongelijk te geven.
Een Vlaming, die als Vlaming leeft en denkt en gevoelt zou evengoed als de heer Demade eene dergelijke dubbele liefde tot onderwerp hebben kunnen kiezen. Evengoed als de heer Demade zou hij 't hebben kunnen, zoo onbeschroomd waar en objectief mogelijk behandelen. Maar die ziekelijke overprikkeling welke den held van den heer Demade kenschetst, en welke trilt tot in den toon toe van de wonderlijk gewrongene zinnen en wendingen, die duffe broeikast-atmosfeer die U tegenwaait van uit de beschrijving der fantastische zaal, dat alles hadde plaats gemaakt voor gezonde menschen, en heldere denkbeelden, en eenen frisschen verkwikkenden dampkring.
Het is inderdaad bijna onmogelijk voor een lezer die de Parijsche broeikast-beschaving niet van bij kent, om ‘Ame Princesse’ niet te beschouwen als een Oostersch wonderverhaal naar het Westen overgebracht. Men heeft het gevoel van iets dat niet waar is, dat valsch is, omdat de schrijver heeft gemeend dat het dichterlijke en het aantrekkelijke eerder te zoeken zijn in het buitengewone, in de uitzondering, dan in het dagelijksche, in den regel....
De prins, de held, ontstemt U door zijne ‘pose’, door zijn theaterachtigheid.
Zonderlinge tegenstrijdigheid van den schrijver,
| |
| |
die begint (en terecht) met te houden staan dat hij als katholiek romans mag schrijven die de werkelijkheid vertolken, om als toepassing een verhaal te dichten dat toestanden schildert welke zoo zeer eene uitzondering zijn, dat misschien nog niet één lezer op duizend er zich kan indenken, ze zich als werkelijk kan voorstellen!
‘Ame Princesse’, om kort al die uitloopende beschouwingen samen te vatten, is en blijft, niettegenstaande tastbare gebreken, een kunstwerk, een echt en katholiek kunstwerk.
Maar nog iets meer is het: het is de roep van den wachter, die van op de hooge torentinne den dag verkondt; het is eene opwekking tot de jongeren om vastberaden de dommeling af te schudden en het werk aan te vatten dat op hen beidt; het is eene goede bres geschoten in de vereeuwde vesting van stomme ondadigheid, onnoozel zelfbehagen, verlammend vooroordeel...
En evenzeer of nog meer dan voor de Vlamingen die aan eene vreemde taal de voorkeur schenken, is ‘Ame Princesse’ dit alles voor de Vlamingen die hunne eigen taal schrijven: want, al bleven ons Snieders en Sleeckx, Conscience werd niet vervangen; en sedert jaren woedt in Vlaanderen de hongersnood aan geestesvoedsel.....
L. Scharpé.
|
|