Het Belfort. Jaargang 8
(1893)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 134]
| |
University ExtensionGa naar voetnoot(1).WAT is University Extension? Sedert een paar maanden reeds kondigen de Gentsche dagbladen wekelijks berichten af, waarbij de bevolking wordt uitgenoodigd tot het bijwonen van kostelooze leergangen over Nederlandsche, Duitsche of Engelsche letterkunde. De heeren P. Fredericq en J. Vercoullie namelijk, beiden leeraars der Faculteit van Wijsbegeerte en Letteren, samen met een viertal liberale leerlingen der afdeeling van Germaansche Philologie en een paar oud-leerlingen derzelve, hebben een komiteit gevormd ten einde aan de hoogeschool het groote werk van volksverlichting in te voeren, dat in Engeland als University Extension bekend staat. Die wekelijksche voordrachten nu moeten aanzien worden als eene eerste proef van toepassing dier inrichting op onze Vlaamsche toestanden. Voegen wij er onmiddelijk bij dat de bijval de stoutste verwachtingen der inrichters overtroffen heeft. Elken maandag avond vernieuwt zich het verheugend schouwspel dat de grootste beschikbare zaal van de oude Universiteit te klein blijkt te zijn voor de menigte der toehoorders. De grootste helft daarvan zijn vrouwen, meest onderwijzeressen. Het is gemakkelijk te begrijpen dat lessen over lettergeschiedenis eene bijzondere aantrekkelijkheid voor haar moeten opleveren. De mannelijke toehoorders bieden, wat de bediening betreft die zij bekleeden, meer verscheidenheid aan. Naast de zeer vele onderwijzers telt men immers niet alleen stu- | |
[pagina 135]
| |
denten van bijna alle faculteiten, maar ook dagbladschrijvers, bureelbedienden, neringdoenders, renteniers, werklieden. Doch deze laatste al te zeldzaam. Wat nu de voordrachten betreft, waaraan getracht wordt zooveel mogelijk het voorkomen van lessen te geven, beurtelings werd daar gehandeld over het Epos Van den Vos Reinaerde, over Maerlant, over Boendale, over Anna Byns, over Marnix, over het Nibelungenlied, over Chaucer, over Shakespeare. Het inzicht van de inrichters is een grootsch tafereel van de gansche ontwikkeling der Germaansche letterkunde in breede trekken het publiek aan te breden, om dan de volgende winters aan bepaalde tijdvakken of schrijvers eene grondige studie te wijden. Is dat wel University-Extension? Ziedaar de vraag welke men zich stelt. Het werkje van de heeren Tack en De Raet is er als 't ware een antwoord op. De heer Tack behoort zelf tot de inrichters dier maandag-voordrachten, welke wij zooeven schetsten. Aan hem komt zelfs de eer toe dat hij de vraag opwierp in Gent, of 't niet mogelijk ware er eene proef met het Engelsch stelsel te nemen In eenen Landdag der liberale vlaamschgezinde studenten had hij vroeger reeds voorgesteld dat overal pogingen zouden aangewend worden om University-Extensionleergangen in 't leven te roepen. Hij wijdde aan het Engelsch stelsel eene bijzondere studie. De uitslagen ervan teekende hij beknopt op in een artikel van het Nederlandsch Museum. Als separaat-afdruk (26 blz.) werd het afzonderlijk uitgegeven. Na eene al te uitvoerige uitweiding, schijnt het ons, over Romanisme en Germanisme in het Engelsch karakter, over de noodzakelijkheid dat wij Engeland in 't oog houden waar het aankomt op sociale redding, over het feit dat Engeland alleen misschien met zijne Trade-unions en zijne cooperatie eene vreedzame oplossing van 't maatschappelijk vraagstuk mag te gemoet zien, wijst hij ons op het aandeel der hoogere klassen in die oplossing. Met een woord vermeldt hij het Toynbee-werk, overigens verwijzend naar de Gidsartikels van Prof W. Van der Vlugt; het Toynbee-werk, een zendelingswerk van rijke en ontwikkelde jongelingen te Londen, waar zij zich opzettelijk in de rampzaligste wijken gaan vestigen, om er ‘de toestanden der werklieden te bestudeeren, hunne nooddruftigheden, | |
[pagina 136]
| |
hunne wenschen te leeren kennen, en te zien, in hoeverre zij... de arbeiders (kunnen) helpen met hun eigen persoon of met inrichtingen naar het verlangen der arbeiders zelf ingericht’. Het Toynbee-werk bestaat alleen in Londen en richt zich uitsluitelijk tot de ellendigsten onder de bevolking. Het University-Extension-Movement bestaat thans gansch Engeland door, ja buiten Engeland reeds, in Amerika en in Australië. Het richt zich tot al de klassen der bevolking. Zijn doel is: het hooger onderwijs, gedeeltelijk ten minste, in 't bereik te stellen van allen, vrouwen en mannen, bemiddelden en onbemiddelden. Het streeft er naar allen toe te laten het genot te schenken van eene hoogere ontwikkeling, van eenen verruimden gezichteinder des geestes. Het wil op dezelfde banken rijk en arm nevens elkander plaats doen nemen, en aldus, in grootere mate dan men wel mocht denken, terugwerken tegen de gedurig heviger en noodlottiger scheuring tusschen arm en rijk. Het wil eindelijk op de harten werken, met den geest tot hefboom. De voornaamste bron voor het opstel van de heeren Tack en De Raet was het flinke boekje van den heer Max Leclerc: ‘Le rôle social des Universités.’ Daarin worden opvolgentlijk geschetst de geschiedenis der Extension-beweging, hare inrichting en hare uitslagen; en het besluit is dat ook in Frankrijk eene proef dient genomen te worden; dat zij de verheugendste uitslagen zou opleveren; en dat zij slagen moet op voorwaarde dat men wille, krachtig wille, aanhoudend wille. Op dezelfde wijze gaan de heeren Tack en De Raet te werk. De Extension-beweging vangt aan met het jaar 1867. Een fellow van Cambridge, later professor van werktuigkunde, werd uitgenoodigd eene voordracht te geven in eene damesvereeniging, in het Noorden van Engeland. Verzocht 's avonds zijne voordracht te herhalen voor een publiek van werklieden en personen die 's namiddags niet vrij waren, antwoordde hij dat hij niet éene voordracht zoude geven, maar wel - iets wat hem veel doelmatiger scheen - acht voordrachten reekswijze over hetzelfde onderwerp. ‘Dat was het uitgangspunt der beweging. Prof. Stuart oogstte met zijn stelsel veel bijval in, bevond er zich goed bij en paste het overal toe waar hij gevraagd werd, te Leeds, | |
[pagina 137]
| |
te Liverpool, te Manchester, te Sheffield (1867). Weldra vond zijn voorbeeld navolgers. De voorlezingen werden goed bezocht, meestal door vrouwen in den beginne, omdat zij over meer tijd dan de mannen beschikken. Op zijne rondreizen ondervond Prof. Stuart, dat drie klassen van het Engelsche volk gebrek hadden aan hoogere ontwikkeling: 1o de vrouwen, 2o de middelklasse, 3o de arbeiders. Die bevonden zich in de onmogelijkheid naar de universiteit te komen; welnu, de universiteit moest tot hen gaan, en hun de gelegenheid aan de hand doen hooger onderwijs te genieten. Terwijl de beweging krachtiger en krachtiger werd, teekenden zich ook de trekken, die haar kenschetsten, duidelijker af. Heden nog draagt zij deze kenteekenen, meest door Prof. Stuart eraan gegeven. 1o Eene reeks universitaire lessen over hetzelfde onderwerp. 2o De syllabus of gedrukte korte inhoud van alle lessen, die over één onderwerp worden gegeven. Hij drent om den studenten te wijzen, hoe men nota's neemt, en iets in korte woorden zegt. Hij geeft hun werken op, die over het onderwerp te lezen of te raadplegen zijn, de bronnen, voorts opgaven van vrijen arbeid. 3o Geschreven oefeningen door de toehoorders van goeden wil elke week afgegeven, en handelende over de voorgaande les. 4o De klas; zij wordt na de les gehouden. De leeraar of “lecturer” stelt zich gedurende een kwaart uurs of meer ter beschikking zijner toehoorders, om de vragen te beantwoorden, die zij hem nopens het behandelde onderwerp kunnen stellen. Men redetwist dan over de bronnen, men bevredigt vragen of wederlegt tegenwerpingen.’ Deze gansche brok namen wij over, omdat ze zoo goed in 't licht stelt wat eigenlijk het onderscheid is tusschen gewone volksvoordrachten en University-Extension-lessen. Het doel verschilt. De middelen verschillen. Van Extension-lessen is het doel: Universiteits-onderwijs aan het volk te geven. En dat doel tracht men te bereiken met over een en hetzelfde onderwerp 10 of 12 voordrachten reekswijze te geven, terwijl als hulpmiddelen vooral gebruikt worden de syllabus, schriftelijke oefeningen, en besprekingen na de voordracht tusschen leeraar en leerlingen. Daarbij moet gevoegd worden dat de lessen niet kosteloos zijn maar dat de opbrengst van de ingang-tickets dient om den leeraar te betalen. Dit is een | |
[pagina 138]
| |
der schoonste karaktertrekken der beweging: haar onderwijs is geene aalmoes. Wij stappen vlug heen over het verhaal van den steeds groeienden bijval die de Extension-beweging te beurt viel. Reeds in 1871 zien wij de Hoogeschool van Cambridge haar officieel erkennen en onder hare bescherming nemen. In 1875 kwam de ‘Londen Universisy Extension Society’ tot stand. In 1877 zette Oxford zich op hare beurt aan het werk; doch eerst voor goed in 1885, toen de Extension-Commissie van deze Universiteit besloot reeksen van slechts 6 lessen in te richten in plaats van 10 of 12 zooals vroeger steeds gebeurd was. Aan Oxford heeft men daarenboven de inrichting van ‘Reizende boekerijen’ te danken en in 1888 van ‘zomerbijeenkomsten’ der Extension-leerlingen in de lokalen der Hoogeschool zelf. Er viel nog veel te zeggen over deze grootsche en zoo eigenaardige instelling, was het ons te doen om een maar eenigszins volledig denkbeeld er van te geven. Vooal zouden wij nog uit te weiden hebben over het vreemd bestaan dat de Lecturers leiden, reizende van de eene stad naar de andere, vandaag hier, morgen daar, les gevend, werken verbeterend, en in de tusschenpoozen studeerend en boeken schrijvend. Ook de eind-examina, waaraan bijzondere voordeelen verbonden zijn voor degenen die ze afleggen, vermelden wij enkel met een woord. Wij moeten ons beperken. Wij zullen niet spreken van den verjongenden invloed dien University-Ext. geoefend heeft op het hooger Onderwijs zelf in Engeland. Evenmin over de groote verscheidenheid der leergangen, waar onderwerpen behandeld worden, ontleend zoowel aan de kunstgeschiedenis, als aan de staatkundige geschiedenis, aan de lettergeschiedenis, aan de godsdienstgeschiedenis, aan de scheikunde, aan de werktuigkunde, aan de staathuishoudkunde, enz. enz. Voor dat alles, en ook voor wat aangaat den zedelijken invloed van Un-Ext., verwijzen wij naar de heeren Tack en De Raet. In 1873 stond Cambridge nog alleen. Engeland telde toen 3000 Extension-leerlingen. In 1890-91 werden door Cambridge, Oxford en Londen | |
[pagina 139]
| |
samen 457 leergangen gegeven, en deze werden bijgewoond door 44.118 leerlingen. Wij vragen het ons af: Na aanhaling van zulke cijfers, ware het niet tijdverspilling omstandig de bewering te gaan weerleggen dat het volk voor hooger onderwijs, voor hoogere geestesontwikkeling onvatbaar is? Indien het volk zoo laag staat, 't is omdat men hem de middelen niet geeft hooger op te klimmen. En de heeren Tack en De Raet hebben overmaat van gelijk wanneer zij er op aandringen dat de Vlaamsche beweging er naar moet streven meer en meer eene volksbeweging te worden, niet langer eene beweging van ontwikkelden uitsluitelijk te blijven. ‘Nu vooral moeten wij tot het volk gaan,’ zeggen zij, ‘nu, dat het in bezit gaat treden van politieke rechten. Elke partij zoekt zich meester te maken van de massa. De flaminganten ook moeten het doen. Maar om het volk tot zich te trekken, is het niet voldoende, het eenige malen vóor de verkiezingen toe te spreken; wij moeten de ziel van het volk veroveren, het leeren, dat het in zijn belang is de Vlaamsche beweging voor te staan, niet zoozeer door politieke redevoeringen, als door de zedelijke verheffing bij middel van hoogere leergangen.’ Men heeft gezien hoe de Gentsche liberale flaminganten reeds de hand aan 't werk sloegen. Wel kan men moeilijk op hunne wekelijksche volksvoordrachten over letterkunde den naam van Un.-Ext. toepassen. Wij hebben gezien hoe groot het verschil is tusschen de ware Engelsche Un.-Ext., en de inrichting van denzelfden naam aan onze hoogeschool. Maar de woorden die wij daar zooeven aanhaalden, over de noodzakelijkheid het volk geestelijk en zedelijk te verheffen nu het in staatkundig opzicht verheven zal worden, wezen tevens eene vingerwijzing voor de Katholieke Vlaamschgezinden! Wat mogelijk was in Engeland is het ook bij ons. Alles ingezien, hebben wij zelfs op de Engelschen veel voor: hun voorbeeld ten eerste, de bestaande inrichting onzer Vlaamschgezinde partij ten tweede. Het spijt ons zeer dat het opstel van de hh. T. en D.R. zich om zoo te zeggen bepaalt tot algemeenheden waar er spraak is van toepassing van Un. Ext. op onze | |
[pagina 140]
| |
Vlaamsche toestanden. Zij doen zeer goed de noodwendigheid uitschijnen, maar onthouden zich van praktische wenken, waarop het toch vooral aankwam. Dit is de voornaamste opwerping die we in te brengen hebben; alhoewel overigens sommige bladzijden er veel bij zouden winnen iets duidelijker opgesteld te zijn. Zoo b.v. de gansche tweede helft van blz. 16, waaruit niet wijs te worden is. De hoofdzaak is echter dat hun artikel toelaat zich een goed en juist denkbeeld te vormen van wat Un. Ext. is; dat het op welsprekende wijze aantoont dat het oogenblik daar is om van het Engelsch stelsel eene toepassing te maken ten behoeve van ons eigen volk; en dat het de mogelijkheid van zulke toepassing doet inzien aan allen die in zich gevoelen liefde voor hun volk, wilskracht om iets aan te gaan, volharding om iets door te voeren. L.P. |
|