| |
| |
| |
Zesmaandelijksch overzicht.
Letterkunde.
GÖTHE. - In ‘die Gegenwart’ van 5 tot 12 Januari poogt M. Carrière, een duitsche letterkundige te bewijzen dat Faust niet door Göthe, maar door Lessing geschreven wierd.
De bewijzen die niet al te zwaar en wegen komen hier op uit:
Lessing heeft zijnen Faust in ongebonden trant geschreven en zijn handschrift verloren.
Lessing was zeer op Göthe gebeten. Waarom? Omdat hij meende dat zijn handschrift in de handen van den jongen dichter gerocht was.
Göthe heeft ook gewacht tot na de dood van Lessing, zijnen Faust uit te geven, alhoewel er sedert lang sprake af was, en iedereen met belangstelling in Duitschland naar het meesterstuk beidde.
Carrière heeft uittreksels onderzocht en getracht te betoogen dat ze Lessings bewerking en 's mans klassieke en wezenkundige kennissen openbaren.
Helene Swarth. - In de Vlaamsche School, loopenden jaarg. verschijnt er eene schoone studie over Hélène Swarth. Heure werken worden gekeurd, heur dichterlijk vernuft ontleed, heur leven verteld, heur optreden in de Dietsche letterwereld door het toedoen van Pol de Mont, beschreven. Helena Swarth is eene dichteres, wier geest, door het verlies van 't geloof en bittere teleurstellingen, meest treurig gestemd is. Men wilt heure gemoedsaandoeningen en ziekelijke mijmeringen verdedigen omdat ze waar en diepgevoeld zijn. Wij zeggen dat er in ons geloof hulp en troost is voor alle smerten en alle wonden. Wij en veroordeelen die poësis niet omdat zij treurig is, maar wij vinden dat de toestand waaruit zij vloeit kan verbeteren en zou moeten veranderen. - Zijt ge niet benieuwd om Pol de Mont's raadgevingen te kennen? ‘Lees Vondel niet, ried hij Hélène Swarth, tenzij zijn kleinere gedichten, en zijn
| |
| |
vertaling van Horatius; bestudeer liever Hooft in zijn heerlijke sonnetten en liederen. Heb een heiligen afschuw voor Bilderdijk; verdiep u niet in Da Costa. Maar lees: Potgieter, Vosmaer, Frans de Cort, van Droogenbroeck en vooral Dautzenberg; en wacht u, als van wolfijzers en schietgeweren, van de trippelende verzen van Joz. Alberdingk Thijm!’
Shakspere. - Shakspere wierd in ons tijdschrift nog al veel besproken. Over tijd wierd zijn standbeeld te Parijs opgerecht. 't En zal niet ongepast zijn, eens mee te deelen wat de fransche oordeelkunde tegenwoordig over den engelschen dichter schrijft: ‘Shakspere is een der vijf of zes groote vernuften die alles overheerschen. In zijne stukken, als men ze leest, komt men schoonheden tegen zonder weerga, veropenbaringen der menschelijke ziele die den lezer duizelig maken. Zijne bewonderaars zelve zijn teleurgesteld als de tooneelspelen van den grooten dichter opgevoerd worden, met de uitlating nochtans van een groot getal nuttelooze en stoorende tooneelen. Deze die onlangs Hamlet zagen spelen moeten getuigen dat na het tafereel der tooneelspelers, het stuk begint te vervelen.... Wij moeten bekennen, hoe pijnlijk het ook valt dat Shakspere een wonderbaar, maar ook een kinderlijk en barbaarsch vernuft is, dat hij uit de bonte stof der geschiedenis en der sagen, allerschoonste tafereelen schiep, maar toch zonder schikkinge en kunstmatig verband.’ (Le Semeur 25 Jan. 89).
In Nederland bracht Burgerdijks vertaling, studie en vereering van Shakspere te wege. Vele navorschers beweren dat de taal van Shakspere uitnemende moeilijk is en pogen ze in langen en breeden uitleg te verklaren. Daarop antwoordt de Ned. Spectator van 18 Mei met recht: ‘Er zijn plaatsen die verklaring behoeven, omdat ze betrekking hebben op verouderde zeden en gewoonten; ook duistere plaatsen, waarschijnlijk ontstaan door misdruk; maar de taal als taal is zoo frisch en nieuw, als die welke tegenwoordig gesproken wordt. De ervaring heeft mij geleerd, dat moderne lezers meer moeite hebben met de gedichten van Scott, Shelley, sommige van Byrons en Wordsworths gedichten, dan met Shakspere. Is het in onze letterkunde niet evenzoo? Leest men Vondel niet met minder hoofdbreken en geduldoefening dan Potgieter...? In al de werken van Shakspere zijn misschien niet meer dan een paar honderd woorden, die verklaring behoeven. En het grootste gedeelte daarvan kan de intelligente lezer, in verband met de plaats, waar ze voorkomen, raden. Dat klinkt waarschijnlijk zeer onwetenschappelijk, maar ik geloof die leeswijze toch beter te zijn, dan een systematische voorbereiding en een zich verdiepen in allerlei taalgeleerde haarkloverijen.’
Letterkundige Beweging. - Ik lees in de Verslagen der Koninklijke Vlaamsche Academie 1888, 5e afl. ‘Nog min dan elders
| |
| |
wordt de letterkunde in België met den haar toekomenden eerbied bejegend. Uit onze inrichtingen voor middelbaar onderwijs geheel buitengesloten, is zij op onze hoogscholen tot zulk eene kleine uitdrukking herleid, dat het niet de moeite waard is er melding van te maken: de practische mannen, de aartsvijanden van alle idealen, van alle gevoelens, die den mensch boven de stof verheffen, hebben dat zoo gewild en hunne tegenstrevers zijn te zwak om hen onschadelijk te maken.’ Die woorden werden door J. Micheels uitgesproken in zijne keurige redevoering over de letterkunde in eene beschaafde samenleving.
Uit het vrij middelbaar onderwijs wordt de letterkunde geenszins verbannen. Daar waar sommige leeraars zouden te kort schieten, bijzonderlijk in 't vak der vaderlandsche letterkunde dan weten onze vroede knapen, onze wakkere blauwvoeten de leemte door eigen studie en bijzonder betrachtinge in te vullen.
Milton en Vondel. - In de Dietsche Warande, die gestadig in degelijkheid aangroeit, komt er eene geleerde bijdrage van S. Van Kerkhoff, over het uitmuntend werk van Edmundson, Milton and Vondel.
Daar wordt er betoogd hoe Milton niet alleen in zijn Paradise Lost, maar ook in zijne andere werken, Vondel heeft gelezen en nagevolgd.
Provençaalsche dichters. - Onze jeugdige Vlamingen zullen willen kennis maken met de Provençaalsche beweginge: daarom zullen zij de geestdriftige studie lezen van L. de Backer, eenen wakkeren Vlaming uit Vrankrijk, over de Provençaalsche dichters.
Zijne bijdrage, vol gloed en leven, verscheen in het Magasin littéraire onzer uitgevers (April 89 en voorgaande).
Ieverige Vlamingen zullen daar met genoegen vernemen dat zij niet alleen en staan in den goeden strijd voor eigen taal, eigen zeden, eigen letter- en dichtkunst.
Zij zullen de vermaarde werken van Mistral en van de edele schare der Provençaalsche dichters, leeren kennen en gesmaken.
Zij zullen verrukt zijn, gewaar te worden dat de groote Mistral, onzen vlaamschen kamp met belang volgt en verheugd is dat er een band van genegentheid bestaat tusschen de Felibers en de vlaamsche strijders.
Duitsche Dichters. - Bij Aschendorff te Munster worden de meesterwerken der duitsche dichtkunst uitgegeven in kleine goedkoope boeken. Gedichten van Schiller, Lessing, Göthe, Lenau, Herder, Tichendorff zijn reeds verschenen.
Fransche Dichters. - J. Tellier voorzag en voorzei dat de fransche dichtkunst ging uitsterven, en ziet daar komt in Januari en nadien in Mei, de letterkundige Ch. Fuster met een dertigtal
| |
| |
fransche dichters voor den dag, waar J. Tellier in zijn werk over de levende fransche dichters niet van gewaagde. Wij en kunnen nochtans de aandacht van den lezer op geene gedichten van weerde vestigen.
Het werk dezer laatste maanden dat meest doorslaat en kon Ch. Fuster van zelfs niet bespreken: l'Ame des choses, dat hij zelf gedicht heeft. Zou hij de verlosser zijn die de fransche dichtkunst uit de woestijn zal leiden? Zeker is het dat hij met een warm gevoel en scherpen geest zijn verzen bouwt, zijne zoetvloeiende en welgerijmde verzen in eene schitterende beeldspraak heeft gekleed. Uit de beschouwing der zaken vloeien de dichterlijke gevoelens en de toegepaste leeringe. Hij volgt den ouden trant en schuwt den ijdelen klinkklank der décadents. (L'Ame des choses 4 fr. Parijs, Monnerat.)
L. Tiercelin. - Deze dichter wordt volgender wijze gekeurd: dat is nu de laatste trant der oordeelkunde: ‘Zijn gemoed: deels zinnelijk, deels tot godsdienstige droomerijen genegen. - Opvoeding van zijn verstand: latijnsch en bijna geheel naar de ontleding gericht. - Gewone kristallisatie of verlijfhoeking der beelden: het drama. - Uitwendige gedaante: parnassisch met vele sporen van het klassieke in de gewichtigste deelen.’ (Le Semeur 25 Jan. 1889.)
In Kroatië en Finland. - In de verslagen der koninklijke Vlaamsche Academie 1889 1e afl. komt er eene belangwekkende lezing over den taalstrijd in Kroatië en Finland en het heropbeuren van beschaving en volksaard, door het bevorderen van letterkundige en wetenschappelijke ontwikkelinge.
‘De naam en faam van den apostel der Zuider-Slaven, van den edelen menschenvriend, denker en vaderlander Strossmayer, bisschop van Diakovar, is sedert lang tot ons doorgedrongen. De Kroaten noemen hem den eersten zoon des vaderlands. Hij is de eigenlijke stichter van de Zuid-Slavische Academie voor kunsten en wetenschappen, te Agram. Hij verzekerde haar bestaan, en bouwde haar een echt koninklijk paleis... De Academie van den edelen Strossmayer, in den beginne zoo vinnig bespot, wist het, na slechts een twintigjarig bestaan, zoo verre te brengen, dat zij thans, voor ruim 6.000.000 kroatisch-servisch sprekenden, eene baak geworden is en van Agram gemaakt heeft: het brandpunt van de wetenschappelijke ontwikkeling en van de beschaving der Zuider-Slaven.’
‘Even leerrijk mogen de uitslagen heeten, bekomen door de Maatschappij van Finsche letteren te Helsingfors, die in 1881 haar half-eeuwfeest vierde. Aan haar dankt grootendeels het Groot-Hertogdom Finland zijne nationale taalbeweging en deze is aan het genootschap haren bewonderenswaardigen, ongeëvenaarden vooruitgang verschuldigd.’
| |
| |
| |
Wetenschappen.
Sinakunde. - Nadat Mgr de Harlez, die in den vreemde een meerderen naam en eene meerdere vermaardheid verworven heeft dan bij ons, een groote geleerde geworden was in de kennis van het sanskrietsch en de filologie van Indië, en daarna in het Eranism nevens Spiegel en andere duitsche en italiaansche geleerden had uitgemunt, is hij nu in de sinologie, de moeilijkste om zeggens der oostersche wetenschappen, een ervaren meester geworden, wiens bevoegdheid, de Londensche geleerde Lacouperie over korten tijd nog roemde.
A. Réville, een fransche geleerde, weet daar ook af te spreken. Hij had een boek gemaakt: La Religion en Chine, en Mgr de Harlez heeft hem met zijn dikken boek, heel fijn en bescheiden in 33 bladzijden op zijne plaats gezet. Die bladzijden verschenen in het Magasin littéraire et scientifique onzer uitgevers en wierden ook afzonderlijk gedrukt.
Mgr de Harlez heeft maar drie puntjes aangeraakt te weten den godsdienst der eerste Sinezen, den wijsgeleerden Tchou-hi, het Taoism en Laotze, en bewezen dat Réville, zonder Sina, de Sineesche taal en de Sineesche gelegentheden te kennen, in geschiedkundige zaken op getuigenissen steunde die 40 eeuwen te laat kwamen, stoorende getuigenissen verzweeg, de echte vertaling der Sineesche woorden niet kende, den godsdienst der oudste Sinezen naar zijnen zin verdraaide.
Vele schijngeleerden willen a priori bij de eerste volkeren, een barbaarschen godsdienst, de vergoddelijking en bezieling der stoffelijke natuur terug vinden. 't Is ook het stelsel van Réville voor Sina. Mgr de Harlez slaat zijne getuigenis in duigen en haalt tegen hem verpletterende getuigenissen aan. - De Sinezen aanbaden Shang-ti, een persoonlijken god. De denkbeelden der oude volkeren nopens de godheid, de stoffelijke wezens en de geesten en waren zoo zuiver niet als de onze. Alhoewel de Sinezen Shang-ti als een persoonlijken God offerande deden, stelden zij hem niet voor als eeuwig, als den schepper van hemel en aarde en vielen zij in eene bijgeloovige vereeringe van den hemel en de sterren die zij nochtans als goden niet en erkenden.
Wegens den wijsgeleerden Thou-hi, den Tao en het stelsel van Laotze heeft Réville ook een hoop dwaasheden uitgekraamd en zijne eigene onwetendheid bewezen.
- Mgr de Harlez heeft in de Mémoires couronnés de l'Académie Royale, tome XLI, eenen merkweerdigen opstel laten drukken over den godsdienst der eerste volkszettingen van Sineeschen oorsprong in Sina: Les croyances Religieuses des premiers Chinois.
De geleerden, waaronder de geloofszendelingen en deze die
| |
| |
in de Sinakunde bedreven zijn vinden bij dat volk de kennis en de vereeringe van eenen persoonlijken god, terwijl de beoefenaars van de geschiedenis der godsdiensten, die de Sineesche taal en de Sinakunde onmachtig zijn, houden staan dat de Sinezen geene goden erkennen, de stoffelijke wezens aanbaden, de bergen, vloeden en boomen als goden vereerden. M. Vinson dorst zijn stelsel in uitdrukkelijke woorden verdedigen. Mgr de Harlez onderzoekt de zake op zuiver wetenschappelijk gebied, zonder vooroordeelen, zonder voorbedacht stelsel, onverschillig aan den uitslag zijner kundige navorschingen in de eigenlijke getuigenissen, in de oorspronkelijke en gelijktijdige boeken.
Hij is tot het volgend besluit gekomen dat hij met onweêrlegbare getuigenissen, met vertalingen uit de Sineesche boeken kan goed doen:
De eerste Sinezen en aanbaden noch het uitspansel, noch vereende tooverteekens, noch bergen, noch stroomen, noch boomen.
Zij geloofden in eenen eenigen, persoonlijken god, Shang-ti, heer van hemel en aarde, meester der keizerrijken die de macht volgens de verdiensten der vorsten ontnam of verleende, als voorzienigheid wakend om de goeden te loonen en de kwaden te straffen. Zij en rekenden hem als schepper niet omdat zij den oorsprong der wezens niet en poogden uit te leggen.
Zij geloofden verder in eene onveranderlijke zedelijke wet die de belooning der goeden en de straf der boozen medesleepte. Deze wet bestierde de stoffelijke en zedelijke wereld en wierd Tìen, hemel, geheeten.
Zij geloofden ook in onzichtbare en onstoffelijke geesten die de verschillige deelen der natuur beheerden en het onderhoud der zedelijke wet gadesloegen.
Voor hen was de ziel een onsterfelijke geest dien zij in den hemel plaatsten en dien zij vereerden meer om hem te verblijden als om hem de goddelijke eer te bewijzen.
Nevens de kennis van den eenigen god Shang-ti kwam er eene andere tot stand die de plaats der eerste ten grooten deele heeft ingenomen.
't Was de kennis van den hemel, als grondsteen der natuurlijke en zedelijke wetten: 't en was het stoffelijke uitspansel niet, maar eene onzichtbare en verstandelijke macht. Ten tijde van Confucius nochtans wist men nog dat Shang-ti de ware god was.
- Rohrbacher verhaalt dat Confucius in zijne boeken heeft aangestipt dat de geslachten de komst van eenen Heilige verwachtende waren en dat die Heilige uit het Westen zou opdagen.
Mgr de Harlez bewijst in de Miscellanées 1889 no 1 dat de gemelde zinsnede den volgenden zin heeft: de menschen uit het Westen hebben eenen heilige; dat die zinsnede in de werken van Confucius niet te vinden is maar wel in de werken van eenen
| |
| |
leerling van den wijsgeer Lao-tze. Die woorden werden uitgevonden door eenen volgeling van Lao-tze vier eeuwen na Christus, en ten onrechte in den mond van Confucius gesteld.
Prijsvragen. - In de prijskampen van 1890 der afdeeling Schoone Kunsten in de Academie van Belgenland worden o.a. de volgende vragen gesteld: ‘Hoe waren, onder het oogpunt der speeltuigen, de muzieken ingericht welke door de wethouders der steden, de vorsten en de ambachten benuttigd werden in de Belgische gauen, sedert de XVe eeuw tot aan het einde der Spaansche overheersching? Welke soort van muziek voerden deze muzieken uit? Welk is de oorzaak dat de stukken die voor hen geschreven wierden bijna geheel te gansch verdwenen?’ Prijs, 1000 fr. - ‘Schrijft de geschiedenis der pottebakkerij, onder het opzicht der kunst, in onze gewesten, sedert de XVe tot aan het einde der XVIIIe eeuw.’ Prijs 800 fr. - Te zenden naar den heer Liagre, blijvenden schrijver der Academie vóor 1 Juni 1890.
Troja. - Naarmate dat kapitein Bötticher zijne navorschingen in het Muséon voortzet, wordt het Troja van Schliemann meer en meer afgebroken.
Zijne bijdragen die 't begin nog al duister waren, zijn nu met veel geschiktheid en eene heldere klaarheid opgesteld.
In de twee eerste nummers van dit jaar onderzoekt de geleerde Duitsche schrijver, het binnenste van de doodenheuvels.
Hij toogt eerst dat al de lagen doorbrand zijn. Daarna onderzoekt en beoordeelt hij de beschrijving der zoogezeide huizen, paleizen en tempels, en hij bewijst, dat de overblijfsels door Schliemann blootgeleid, van geene huizen, paleizen of tempels en kunnen voortkomen. Ten derde, om beter te doen zien, dat wij met doodenheuvels te doen hebben, geeft Bötticher ons klaar bescheed van de sporen der lijkenverbranding, en de overblijfsels der lijkpotten, die men in ‘Troja’ tegenkomt.
En 't belang dier studiën?
Met gestadig woonsteden te willen zien, waar er maar grafsteden en doodenheuvels bestaan, komt men hierop uit dat de voorgeschiedkundige stammen weinig ontwikkeld en beschaafd waren, en dat een algemeene staat van wildheid, de beschaving heeft voorafgegaan.
Dat stelsel en kan op ontdekkingen van Schliemann niet gesteund gaan, aangezien men daaruit niet den staat der beschaving, maar enkel de wijze van begraving der dooden kan vernemen.
Fransch-Vlaanderen. - M. Desrousseaux heeft eenen boek geschreven: Moeurs populaires de la Flandre française. ‘Hoe vlaamsch, hoe eigenaardig, hoe keurig! roept het Parijsch blad,
| |
| |
Le Semeur uit; 't is aldus dat men eene gau met de liefelijkheid van heure taal en de dichteriijkheid van heure overleveringen doet herleven!’ Het werk verscheen bij Quarré te Rijsel.
Hans Memlinc. - Verschillige tijdschriften van ons land en den vreemde, the Athenoeum, De Vlaamsche School, Rond den Heerd, les Précis Historiques hebben dit jaar, merkweerdige bijzonderheden aangaande Hans Memlinc aangeteekend: Pater Dussart S.J., vond in de boekerij van St-Omaars, in Frankrijk, in den dagboek van de Doppere, het volgende aangestipt: ‘Die XI Augusti Brugis obiit magister Joannes Memmelinc, quem proedicabant peritissimum fuisse et excellentissimum pictorem totius tunc orbis christiani. Oriundus erat Mogunciaco, Sepultus Brugis ad AEgidii.’
Oudheden. - Bij de opsporingen in Mykenoe, door het Oudheidskundig gezelschap van Athenen ondernomen, werden vijftig voorgeschiedkundige grafsteden, in de nabijheid der stad, geopend en talrijke kostbare overblijfsels van een voorhomerisch tijdperk zijn daarbij ontdekt. Onder andere vond men steenen met opschriften, koperen vazen, en menigvuldige andere voorwerpen in ivoor, goud en glas. (Vlaamsche School.)
Oude opschriften. - In de oudhedentoogzale van Weenen bewaart men een koperen etrurischen helm die twee opschriften draagt welke malkander volgen: Coiaur drovio - sosi fedali imiut: Ukaris.
M. Guillemaud, meewerker der Revue archéologique van Parijs vertaalt: ‘de ziel sterft niet - aan eenen ongelukkigen de trouwe inwoners van Parma.’
M. Serrure vond een anderen, waren natuurlijken zin ‘Aan Coiaurdrovios (naam van den eersten bezitter). - Van zijn trouwen genoot ontving Ukaris (naam van den nieuwen eigenaar). De oude zin van het verwant latijn emere is ook ontvangen. (Flandria.)
| |
Taalkunde.
Yde. - Ik leze in den Navorscher van Mei bl. 293 onder het handteeken van Johan Winkler het volgende: ‘Eene zaakrijke en ongetwijfeld zeer juiste verklaring van het woord ijde, vindt men in een allerbelangrijkst en allermerkweerdigst opstel van den verdienstelijken vlaamschen geschiedenisvorscher Eduard Vlietinck, te Oostende, geteekend Walravensijde, en voorkomende in jaargangen 23 en 24 van het brugsche weekblad Rond den Heerd... Volgens het betoog zoude het woord ijde vrij wel overeenstemmen met het gene de hedendaagsche visscherlieden van Scheveningen en Zandvoort, de werf noemen; te weten de breede, van duin ijdele plaats tusschen het dorp en het strand,
| |
| |
waar de schepen afvaren en aankomen.’ Van daar Coxijde, Lombardsijde, Walravensijde.
Oud Germaansch. - De Mémoires de la Société de Linguistique van Parijs, drukten in hun Ve Deel, 5e aflev. 1889 een handschrift van een oudgermaansch-latijnschen woordenboek, die ter boekerij van het Vaticaan bewaard wordt. Hij is zeer oud; de taal is hoogduitsch, maar 't komen ook nederduitsche woorden in te voorschijn.
Eenlettergrepige talen. - Tot hiertoe wierd er ons geleerd dat de vormkundige of morphologische verdeeling der talen ook eenlettergrepige talen bevatte, en als voorbeeld wierd gewoonlijk, de Sineesche sprake aangewezen.
Welnu het oud Sineesch was niet eenlettergrepig.
En 't bewijs daaraf?
De geleerden doorgronden en ontstukken nu de alleroudste Sineesche geschriften en ze bevinden dat de woorden, die nu uit eene lettergreep bestaan, alsdan uit twee, en drie lettergrepen, bestonden. Ze bevinden dat die oude woorden nog wonderwel trekken op den woordenschat der verschillige Sineesche gauspraken die ook niet eenlettergrepig zijn.
Gij zult mij het hedendaagsch, eenlettergrepig, schrijvend Sineesch opwerpen.
Dat Sineesch is door misverstand en onkunde ontstaan. Het geschrift, ku-wen geheeten, dat de oude taal verbeeldde, was heel kort en eenvoudig, en om zeggens kinderachtig, zoodanig dat een teeken soms twee, drie lettergrepen moest bedieden. Later en konden die teekens niet meer verstaan, noch ontleed worden: ze wierden als eene enkele lettergreep opgevat, en zoo kwam het dat twee, drie lettergrepen in de latere, schrijvende taal, door het verder uitbreidend, zinverbeeldend stelsel, tot eene lettergreep versmolten.
Dat wordt uitgebreid en betoogd in eene bijdrage van den kundigen de la Couperie, in het Muséon van April laatstleden.
Gallisch. - M. Serrure zet in het Muséon zijne gallische spraakkunst voort. Het vierde hoofdstuk (aflevering Januari 89) handelt over de voor- en achtervoegsels. Het weze ons toegelaten tweemaal onzen vinger op te steken. M. Serrure geeft ons de latijnsche en gallische gedaanten der achtervoegsels étum, gall. eton, acus, anus, gall. acos, anon. Iedereen zou daarachter plaatsnamen met gallische uitgangen verwachten, en M. Serrure geeft overal als de oudere gedaanten der hedendaagsche fransche plaatsnamen, benamingen met de latijnsche gedaanten der achtervoegsels. Hoe komt dat te pas in eene gallische spraakkunst, of zijn ze misschien moeilijk om vinden, de gallische plaatsnamen?
M. Serrure gewaagt ook van eene zekere soort van plaatsnamen,
| |
| |
lijk bij v. Papignies en hij beweert dat ze van galloromaanschen oorsprong zijn en dat ies het achtervoegsel acus vertegenwoordigt. Zoude Papignies de waalsche uitsprake niet zijn van Papingen? Papingen zijn de afstammelingen van Pape en die naam die eerst diende om het stamgezin van Pape aan te duiden, diende later om het hof, de zate, het oord aan te wijzen waar dat stamgezin gevestigd was.
Brand. - In den Navorscher van Juni schreef Johan Winkler eene schoone bijdrage over den germaanschen naam Brand. ‘Het is eene oorspronkelijke, algemeene germaansche, enkelvoudige naam op zich zelven. Hij bestaat enkel uit den naamstam brand, een naamstam waarmede ook vele samengestelde mansvoornamen gevormd zijn. De naamstam brand, en dus ook de mansnaam Brand, beteekent ‘zweerd’. Van den mansnaam Brand zijn vele geslachtsnamen en plaatsnamen, in alle germaansche gouen ontleend.
De uitgang ing. - Ik lees in den Navorscher van Maart: ‘Reeds dikwijls heb ik in dit maandwerk en elders beweerd en bewezen, dat de uitgang ing in geslachtsnamen en in plaatsnamen anders niet is als een patronymikale uitgang, en dat mansnamen (voornamen, doopnamen) daaraan ten eenigen grondslag liggen. En ook even dikwijls is in dit tijdschrift die stelling weersproken, en de oude meening dat ing veld zoude beteekenen, gehandhaafd geworden.’
Na die woorden, betoogt Johan Winkler dat zijne meening ook door de Duitsche geleerden aanveerd wordt.
Taalonderwijs. - Dr Hoogvliet schreef in den Ned. Spectator, loopenden jaarg. bl. 53, de volgende opmerkingen aangaande het onderwijs der talen:
‘De fouten, die ons onderwijs aankleven, zijn naar mijne bescheiden meening, de volgende:
1o De gebruikelijke volgorde in onze spraakkunsten, die de buigingsleer, aan de zinvormingsleer laat voorafgaan, is innig verkeerd.
2o Het werkwoord moet voor alle andere rededeelen behandeld worden.
3o Tot de grammatika eener taal behooren strikt genomen alleen gerekend te worden die feiten, welke eigenschappen zijn van de taal als geheel. Alles, wat slechts enkele woorden betreft, is lexicologische bizonderheid, geen grammatika.
4o Woordenboeken en themaboeken moeten beide van het onderwijsprogramma geheel verdwijnen. Het woordenboek worde vervangen door een systematisch leerboek der woordenkennis, liefst onderhoudend geschreven... Ook voor de eigenaardige vormen der enkele woorden is dit de plaats...’
Thorhout.
J. Claerhout.
|
|