De bedrogen jood uit liefde, voor een kuypers vrouw
(ca. 1819-1842)–Anoniem Bedrogen jood uit liefde, voor een kuypers vrouw, De– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Wys: Van de Knorrige Jnfvrouw.1.
Ik zal uw een Klucht verhaalen,
Vriende blyft een wynlg staan,
Als een Mensch raakt aan het dwalen,
Kan het zomtyds aardig gaan,
Zoo dit stukje uw zal vertoonen,
Hoe een jonge Kuypers Vrouw,
Met haar Man in Liefde woonden,
Ja zy waaren Echt Getrouwd,
| |
[pagina 2]
| |
2.
Haar Man was dagelyks aan het Werk,
In de Kuypery myn hoordt,
Een Jood die zulks heeft bemerkt,
Is vrypostig ongestoord,
Naar het Vroutje toegetreeden,
En hy sprak haar Vriendelyk aan,
Och Liefste Kind sprak hy op heden,
Ik ben door Liefde aangedaan.
3.
Wildt gy myn eens Vriendschap toonen,
Om een Nacht te Slaapen by jouw,
Hier is een zak met Hondert Kroonen,
Waarmee ik uw beloonen zouw,
De Vrouw sprak toe wilt gy vertrekken,
Spreekt van zulke taal toch niet.
Als 't myn Man eens mocht ontdekken,
Dat hier zulks eens was geschied.
4.
De Vrouw is na haar Man getreden,
Daar zy hem aan 't Werk vond,
Lieve PIET hoord naar myn Reden,
Sprak zy op het zelfde stondt,
Myn is gebooden Hondert Kroonen,
Voor uw Vaatje van Plaisier,
Een Jood die wildt zy myn Beloonen,
Om voor een Nachtje maar te huur.
5.
De Man die sprak myn Lieve NAATJE,
Wildt myn woorden wel verstaan,
Houwdt hy weer met uw een Praatje,
Neemt dan de Hondert Kroonen aan,
Ik zal myn van huys begeven,
Zegs dat ik ben uit de stad,
Wildt met de Vent maar binnen treden,
Maar past terdegen op uw Vat.
| |
[pagina 3]
| |
6.
De Vrouw is na de Markt getreden,
De Jood kwam haar al in 't gemoed,
Sprak haar aan met zoete reden,
Heeft haar vriendelyk gegroet,
Zy sprak komt dan met de Schyven,
Maar van Avond aan myn Huys,
Ik zal uw deze Nacht geryven,
Want myn Man is toch niet Tuys.
7
Mousje was verheugd van zinnen,
Hy telde gauw het Geld by een,
O! hy was Verheugd van binnen,
Kyk wat was hy vlug ter been,
Hy kwam Vrolyk aangetreden,
Sprak daar is 't bestemde Geld,
Kom laat ons gauw na Bed toe treden,
Want ik heb het goed geteld.
8
Wilt uw maar met spoed ontkleden,
Haast kom ik by uw in Bet,
Mousje vrolyk wel te vreede,
Zyn Been in 't Ledikant gezet,
Net als hy 'er in zouw stappen,
Kwam de Kuyper aan zyn huys.
De Vrouw die sprak waar zal ik uw stoppe,
Daar is myn Man, dat is Abuys.
9
O! Way riep Mousje wat begonnen,
Volgt myn naar de Kuypery
Daar stnat een der grootste Tonnen,
Kruipt daar in dan zyt gy vry,
De Kuyper kwam na binnen lopen,
En riep de Vrouw brengt myn het Ligt,
Ik moet deze Ton verkopen,
Met zoo kuypte hy hem digt,
| |
[pagina 4]
| |
10,
Als de Ton was digt geslagen,
Mousje zat daar heel benauwd,
Smorgens vroeg al met de Dagen,
De Kuyper 't Vat de deur uit rold,
LEVIE SMOEL kwam aangeloopen,
Een hy riep Ouws Kleer Ouws Kleer,
Na, wilt myn de Ton verkoopen,
Stak zyn Hand al door een scheer,
11.
Drommels Mousje wat een Leven,
Ga jy kruipen in een Vat,
Daar zouw 'k mooy de bruy van geven,
Wat een Malle gril is dat,
Koopt de Ton en wilt niet vaalen,
Van de Kuyper heel gezwind,
Dubbeld zal ik uw betaalen,
Als ik er uit komt Goede Vrind.
12.
Een Kruijer had hem op zyn wagen,
Men schopte 't Vat daar spoedig af,
De Boom aan stuk de Jood aan 't klagen.
Wat moet ik lyden voor myn straf,
De Jood die wilde heen gaan vlugten,
Maar viel toen in een Eijeren mand,
Bestruift, bemorst, dat deed hem zuchten,
Het raakte hem toen aan 't verstand.
13
Oude Heertjes laat uw raaden,
Gaat nooit by een Kuypers Vrouw,
In 't vervolg, wagt uw voor schade,
Want zy brengt uw ook in rouw,
Hy moest LEVIE SMOEL betaalen,
Ook de Sleper welk een spyd,
Door dat de Liefde hem deet dwalen,
Was hy ook Hondert Kroonen kwyt.
Te Amsterdam, by J. Wendel en Zoon. |
|