| |
| |
| |
[Beatrijs]
1[regelnummer]
Van dichten heb ik weinig baat;
2[regelnummer]
men raadt mij aan dat ik het laat,
3[regelnummer]
niet nutteloos mijn geest bezwaar...
4[regelnummer]
Maar om de deugdzaamheid van haar
5[regelnummer]
die Moeder is en Maagd gebleven,
6[regelnummer]
heb 'k dit mirakel opgeschreven
7[regelnummer]
dat zonder twijfel God gedoogde
8[regelnummer]
om Maria te eren, die Hem zoogde.
9[regelnummer]
'k Wil u vertellen van een non
10[regelnummer]
het mooi verhaal. God geve, ik kon
11[regelnummer]
dit alles schrijven goed en raak;
12[regelnummer]
dat ik voltooie deze taak
13[regelnummer]
geheel en al van leugens vrij,
14[regelnummer]
zo als 't mij broeder Ghijsbrecht zei,
15[regelnummer]
een Wilhelmiet, een vroom asceet,
16[regelnummer]
die 't van uit zijn boeken weet,
17[regelnummer]
een kloosterling, van jaren oud.
18[regelnummer]
De non, waar ik het nu bij houd,
19[regelnummer]
was hoofs en uiterst fijn van zeden.
20[regelnummer]
Men vindt er geen de dag van heden
21[regelnummer]
die haar gelijkt; ze was, ik meen,
22[regelnummer]
zo mooi en deugdzaam als geen een.
23[regelnummer]
Dat ik de gratie van haar leden
24[regelnummer]
prees en haar bevalligheden,
25[regelnummer]
is iets wat niet betamen zou.
26[regelnummer]
Ik wil u zeggen wat die vrouw
27[regelnummer]
verrichtte sedert lange tijd
28[regelnummer]
in 't klooster, waar ze droeg 't habijt:
29[regelnummer]
kosteres, dat was ze daar.
30[regelnummer]
Wat ik u zeg is zeker waar:
31[regelnummer]
nimmer was ze laat of traag,
32[regelnummer]
dag en nacht deed ze even graag,
33[regelnummer]
handig, snel, haar heilig werk,
34[regelnummer]
ze luidde klokken in de kerk,
35[regelnummer]
ontstak het licht, maakte alles klaar
36[regelnummer]
en wekte heel de zusterschaar. +++
37[regelnummer]
Die jonkvrouw onderging de macht
38[regelnummer]
der minne, die met wondere kracht
39[regelnummer]
haar werk verricht in alle landen.
40[regelnummer]
Somtijds brengt ze u te schande
41[regelnummer]
en ze kwelt met leed en pijn,
42[regelnummer]
somtijds is ze goed en fijn.
43[regelnummer]
De wijze brengt ze van zijn stuk
44[regelnummer]
en stort hem in het ongeluk,
45[regelnummer]
is 't hem lief of is 't hem leed.
46[regelnummer]
Minne maakt dat men niet weet
47[regelnummer]
of door spreken of door zwijgen
48[regelnummer]
men zijn voordeel moet verkrijgen.
49[regelnummer]
Menigeen die dacht te staan
50[regelnummer]
liet zij door de knieën gaan.
| |
| |
51[regelnummer]
Minne maakt opeens vrijgevig
53[regelnummer]
alles hield door gierigheid.
56[regelnummer]
delen voor- en tegenspoed:
57[regelnummer]
weelde, blijdschap en hun rouw;
60[regelnummer]
hoeveel vreugde en verdriet
61[regelnummer]
door de minne is ontstaan.
62[regelnummer]
Daarom zal men wel verstaan
63[regelnummer]
dat de non, nog jong en mooi,
64[regelnummer]
aan de minne viel ten prooi.
65[regelnummer]
Want de duivel heeft veel macht
66[regelnummer]
en bekoort ons dag en nacht;
67[regelnummer]
steeds loopt hij met plannen rond
70[regelnummer]
bekoorde hij zo fel hij kon
71[regelnummer]
met vleselijke zonden groot.
73[regelnummer]
om troost en hulp en veel genade.
74[regelnummer]
Ze sprak: ‘Ik ben zo overladen
75[regelnummer]
en gewond door minnepijn.
76[regelnummer]
U kan niets verborgen zijn,
77[regelnummer]
God, jij weet hoezeer ik lijd.
78[regelnummer]
'k Ben zo zwak dat ik de strijd
79[regelnummer]
heb opgegeven; doch met spijt
80[regelnummer]
zal ik uitdoen dit habijt.’ +++
81[regelnummer]
Hoor nu wat ze verder deed.
82[regelnummer]
De jongeling om wie ze leed -
83[regelnummer]
want ze had hem toch zo lief -
84[regelnummer]
liet ze weten met een brief
85[regelnummer]
dat het haar verheugen zou,
86[regelnummer]
kwam hij naar het klooster gauw.
87[regelnummer]
Een bode ging toen daar vandaan
88[regelnummer]
en kwam bij de jongeling aan.
89[regelnummer]
Deze nam de brief en las;
90[regelnummer]
hij was zeer verheugd en ras
91[regelnummer]
maakte hij zich klaar voor haar.
92[regelnummer]
Sinds ze waren twaalf jaar
93[regelnummer]
trof zo de minne deze twee
94[regelnummer]
dat ze leden menig wee. +++
95[regelnummer]
Dan reed hij zo snel hij kon
96[regelnummer]
naar het klooster, naar de non.
97[regelnummer]
Voor het venster zat hij neer
98[regelnummer]
en zou graag, in alle eer,
99[regelnummer]
zijn liefste spreken en haar zien...
| |
| |
100[regelnummer]
Niet lang talmde zij nadien.
101[regelnummer]
Ze kwam en hield gezicht en handen
102[regelnummer]
tegen 't raampje, waar ijzeren banden
103[regelnummer]
dwars en langs stonden over gebogen.
104[regelnummer]
Ze zuchtten dikwijls, erg bewogen,
105[regelnummer]
daar hij buiten en zij binnen
106[regelnummer]
was, vervuld van grote minne.
107[regelnummer]
Zo ging een hele tijd voorbij.
108[regelnummer]
Te vaak om zeggen bloosde zij
109[regelnummer]
en verbleekte telkens weer.
110[regelnummer]
‘Ach mij,’ zei ze, ‘mijn hart doet zeer,
111[regelnummer]
uitverkoren lieve vriend,
112[regelnummer]
help mij, 'k heb toch niet verdiend
113[regelnummer]
dat je mij niet troosten zou;
114[regelnummer]
haal mij uit mijn pijn en rouw!
115[regelnummer]
de liefdepijl steekt mij in 't hart,
116[regelnummer]
daarom heb ik grote smart.
117[regelnummer]
Nimmermeer ben ik nog blij,
118[regelnummer]
lief, als jij hem laat bij mij.’ +++
119[regelnummer]
Toen sprak hij met overleg:
120[regelnummer]
‘'t Is niet nodig dat ik zeg,
121[regelnummer]
lieveling, dat wij elkaar
123[regelnummer]
maar nog nooit konden wij beiden
124[regelnummer]
kussend elkaars hart verblijden.
127[regelnummer]
Moge God haar wel verdoemen
128[regelnummer]
daar ze twee zo schone bloemen
129[regelnummer]
doet verwelken en vergaan.
130[regelnummer]
Kreeg ik 't maar van jou gedaan
131[regelnummer]
dat je 't kleed wou neder leggen
132[regelnummer]
en je mij het uur wil zeggen
133[regelnummer]
dat je met mij mee wil gaan...
134[regelnummer]
'k Reed dan snel van hier vandaan
135[regelnummer]
om nog sneller weer te keren
136[regelnummer]
met heel dure wollen kleren,
137[regelnummer]
mantel, rok en overkleed,
138[regelnummer]
binnenin met bont bekleed.
139[regelnummer]
Nooit laat ik je in de nood.
140[regelnummer]
Trouw blijf ik je tot mijn dood.
141[regelnummer]
'k Deel met jou genot en lijden.’
142[regelnummer]
‘Lieve vriend,’ sprak ze toen blijde,
143[regelnummer]
‘gaarne neem 'k je liefde aan;
144[regelnummer]
'k wil met jou zo verre gaan
145[regelnummer]
dat er niemand in dit huis
146[regelnummer]
weten zal waar wij zijn thuis.
148[regelnummer]
in de boomgaard daar en wacht
149[regelnummer]
buiten, en niet ver van hier,
| |
| |
151[regelnummer]
Blijf daar wachten tot ik uit-
152[regelnummer]
gekomen ben; ik word je bruid
153[regelnummer]
en ik volg jou, lijk jij 't begeert,
154[regelnummer]
behalve als mij ziekte deert
155[regelnummer]
of zaken die mij zijn te zwaar.
156[regelnummer]
Vast en zeker kom ik daar.
158[regelnummer]
dat jij daar komt, lieve jonkheer.’ +++
159[regelnummer]
Dit beloofden zij elkaar.
160[regelnummer]
Afscheid nam hij toen van haar.
161[regelnummer]
Hij liep haastig naar zijn paard,
162[regelnummer]
sprong in 't zadel; met een vaart
163[regelnummer]
galoppeerde hij en snelde
164[regelnummer]
naar de stad, over de velden.
166[regelnummer]
hij zijn lief niet in de stad;
167[regelnummer]
stoffen kocht hij, blauw, scharlaken,
169[regelnummer]
kap en mantel, goed en breed,
170[regelnummer]
ook een rok en overkleed,
171[regelnummer]
al gevoerd zoals het hoort.
172[regelnummer]
Welke vrouw werd niet bekoord
175[regelnummer]
Mes en gordel kocht hij haar,
177[regelnummer]
een geldtas en een ring van goud
178[regelnummer]
voor een bruid van wie men houdt.
179[regelnummer]
Met diadeem en veel sieraden
180[regelnummer]
zou hij haar nog overladen.
181[regelnummer]
Hij nam geld, vijfhonderd pond;
182[regelnummer]
zijn paard dat daar beladen stond
183[regelnummer]
met al die mooie dingen, bracht
184[regelnummer]
hem ongezien, nog voor de nacht
185[regelnummer]
uit de stad; hij reed meteen
186[regelnummer]
zo snel hij kon naar 't klooster heen,
187[regelnummer]
naar de boomgaard; het was hier
189[regelnummer]
dat hij wachtte in het gras
190[regelnummer]
tot zijn lief gekomen was. +++
191[regelnummer]
Genoeg nu over hem verteld.
192[regelnummer]
Hoe was het met de non gesteld?
193[regelnummer]
Des nachts en met een hart dat schreit,
194[regelnummer]
luidt ze de metten, als altijd...
195[regelnummer]
Toen het bidden was gedaan
196[regelnummer]
en allen waren opgestaan,
197[regelnummer]
zo jong als oud, die daar verbleven,
198[regelnummer]
en zich terug hadden begeven
| |
| |
199[regelnummer]
naar de slaapzaal, een voor een,
200[regelnummer]
bleef zij in het koor alleen.
201[regelnummer]
Het gebeurde wel eens meer
202[regelnummer]
dat ze bidden bleef een keer.
203[regelnummer]
Ze knielde voor het altaar neer,
204[regelnummer]
bad beklemd tot God de Heer
206[regelnummer]
Moeder teer, kijk, ik moet
207[regelnummer]
nu uit dit kleed; och ja, ik weet
208[regelnummer]
dat jij altijd vreugde en leed
209[regelnummer]
van eenieder kunt verstaan.
210[regelnummer]
Ik heb gevast, mij pijn gedaan
211[regelnummer]
door kastijding, en gebeden.
212[regelnummer]
'k Heb helaas vergeefs geleden;
213[regelnummer]
door minne werd ik overmand,
214[regelnummer]
ik reik de wereld nu de hand.
215[regelnummer]
Och, lieve Heer, begrijp mijn nood;
216[regelnummer]
jij werd toch aan het kruis ter dood
217[regelnummer]
gebracht voor mij, al hangend bij
218[regelnummer]
een moordenaar aan elke zij;
220[regelnummer]
uit 't graf, waar jij toen bent gegaan.
221[regelnummer]
Wil mij genadig toch vergeven
222[regelnummer]
dat ik nu ga in zonden leven.’ +++
223[regelnummer]
Na deze woorden ging ze naar
224[regelnummer]
't Mariabeeld daar op 't altaar.
225[regelnummer]
Ze knielde voor Gods Moeder neer,
226[regelnummer]
sprak haar gebeden nog een keer.
227[regelnummer]
Ze riep vrijmoedig: ‘Reine Maagd,
228[regelnummer]
al heb ik dag en nacht geklaagd
229[regelnummer]
tot jou, geweend met veel verdriet,
230[regelnummer]
het hielp mij allemaal toch niet.
231[regelnummer]
'k Geraak nog al mijn zinnen kwijt
232[regelnummer]
als ik nog blijf in dit habijt!’
233[regelnummer]
Ze trok haar kap toen weg van 't haar
234[regelnummer]
en lei ze neer op het altaar.
235[regelnummer]
Ook haar schoenen liet ze staan.
236[regelnummer]
Hoor wat ze verder heeft gedaan.
237[regelnummer]
Ze hing nu al haar sleutels voor
238[regelnummer]
't Mariabeeld daar in het koor.
239[regelnummer]
Zo waar als ik het u nu zeg,
240[regelnummer]
ze deed dit wel met overleg:
241[regelnummer]
als men de priemen zingen zou
242[regelnummer]
vond men ze zeker daar wel gauw.
243[regelnummer]
Wie voor Maria's beeld passeert
244[regelnummer]
betaamt het dat hij het vereert
245[regelnummer]
met vrome blik en ‘Wees gegroet,’
246[regelnummer]
zegt, ‘wees gegroet, Maria zoet.’
247[regelnummer]
Daarom hing zij de sleutels daar;
248[regelnummer]
het was een goed idee van haar. +++
| |
| |
249[regelnummer]
Door nood gedwongen ging ze heen
250[regelnummer]
al in haar onderkleed alleen.
251[regelnummer]
Behoedzaam is ze dan geslopen
252[regelnummer]
naar een deur en deed ze open
253[regelnummer]
heel voorzichtig, zonder geluid,
254[regelnummer]
en stil ging ze het klooster uit.
255[regelnummer]
In de boomgaard kwam ze aar-
256[regelnummer]
zelend; de jongeling zag haar
257[regelnummer]
en zei: ‘Mijn lief, heb maar geen schrik,
258[regelnummer]
kom hier bij mij, je vriend ben ik.’
259[regelnummer]
Toen ze beiden samen kwamen,
260[regelnummer]
begon ze zich toch wat te schamen,
261[regelnummer]
want zonder kap of schoenen aan
262[regelnummer]
bleef ze in haar onderkleed daar staan.
263[regelnummer]
Toen zei hij: ‘Mijn hartendief,
264[regelnummer]
wees ervoor niet minder lief,
265[regelnummer]
maar mooie kleren en gewaden
266[regelnummer]
zullen je figuur niet schaden;
267[regelnummer]
kom, ik geef ze je nu hier.’
271[regelnummer]
Twee stel kleren gaf hij haar;
272[regelnummer]
ze koos 't blauwe uit het paar
273[regelnummer]
en trok het aan, omdat ze vond
274[regelnummer]
dat dit haar het beste stond.
275[regelnummer]
‘Lief,’ zei hij, ‘dit hemelsblauw
276[regelnummer]
staat je aardiger dan grauw.’
277[regelnummer]
Kousen trok ze ook nog aan
278[regelnummer]
en schoenen, prettig om te gaan,
279[regelnummer]
van leder, duur om te betalen;
280[regelnummer]
beter was het dan sandalen.
281[regelnummer]
Om haar opschik te voltooien
282[regelnummer]
gaf hij voor haar hoofd een mooie
283[regelnummer]
brede sjaal van witte zij.
284[regelnummer]
De jongeling kuste haar blij
285[regelnummer]
en vol gevoelen op haar mond.
286[regelnummer]
Het leek, nu zij zo voor hem stond,
287[regelnummer]
of de morgen al verscheen.
288[regelnummer]
Naar zijn rijdier liep hij heen
289[regelnummer]
en zette haar voor zich op 't paard.
290[regelnummer]
Samen reden ze met een vaart,
291[regelnummer]
ver, totdat 't begon te dagen,
292[regelnummer]
zonder dat hen mensen zagen.
293[regelnummer]
Toen er licht kwam in het oosten
294[regelnummer]
zei ze: ‘God, die ons kan troosten,
296[regelnummer]
want ik zie de dag al klaren. -
298[regelnummer]
met jou, dan had ik nu geluid
| |
| |
299[regelnummer]
de priemen, als ik was gewoon
300[regelnummer]
in 't klooster waar ik had mijn woon.
301[regelnummer]
Ik vrees dat ik mij dit berouw;
302[regelnummer]
de wereld is zo weinig trouw.
303[regelnummer]
Al heb ik mij tot haar gewend,
304[regelnummer]
zij is gelijk een sluwe vent
305[regelnummer]
die ringen van licht klatergoud
306[regelnummer]
verkoopt voor echt en zuiver goud.’ +++
307[regelnummer]
‘Ai, wat zeg jij, zoetelief,
308[regelnummer]
als ik je ooit verlaat en grief
309[regelnummer]
moge God mij wel doen sterven.
310[regelnummer]
Waar of hoe wij leven, zwerven,
311[regelnummer]
scheiden zal ik nooit van jou,
312[regelnummer]
tenzij de dood ons doopt in rouw.
313[regelnummer]
Twijfel niet aan mij, 'k verdien
314[regelnummer]
dit niet; heb je ooit gezien
315[regelnummer]
dat ik je niet was genegen?
316[regelnummer]
Had 'k een keizerin gekregen
317[regelnummer]
en ik zelf keizer was, voorwaar,
318[regelnummer]
toch zou ik jou boven haar
319[regelnummer]
steeds verkiezen en beminnen.
320[regelnummer]
Dij vult immer al mijn zinnen!
321[regelnummer]
Zeker kan je daarvan wezen!
322[regelnummer]
'k Voer met ons veel uitgelezen
323[regelnummer]
zilver, wel vijfhonderd pond;
324[regelnummer]
daar komen wij toch goed mee rond.
325[regelnummer]
Al reizen wij in verre landen,
326[regelnummer]
dan moeten wij nog niets verpanden,
327[regelnummer]
zelfs al duurt het zeven jaar.’
328[regelnummer]
Zo praatten ze, en het werd klaar.
330[regelnummer]
waar de vogels luid en blij
331[regelnummer]
kweelden, en hun lief geschal
333[regelnummer]
Ieder zong naar eigen zin.
334[regelnummer]
Mooie bloempjes stonden in
335[regelnummer]
't groene gras, die ontloken,
336[regelnummer]
zoet en fijn en lieflijk roken.
337[regelnummer]
De lucht werd klaarder en heel hoog
338[regelnummer]
spreidden breed en mooi hun loof
339[regelnummer]
grote stoere rechte bomen.
340[regelnummer]
De jongeling nu, hier gekomen
341[regelnummer]
met zijn lief, dat hij begeerde,
342[regelnummer]
zei: ‘Geliefde, kijk hoe zeer de
343[regelnummer]
bloemen bloeien, kom wij blijven
344[regelnummer]
hier een poosje en bedrijven
345[regelnummer]
't spel der minne met ons twee,
346[regelnummer]
als je ermee bent tevree.’
347[regelnummer]
Maar zij sprak: ‘Denk jij, boer,
348[regelnummer]
dat ik zo maar als een hoer
| |
| |
349[regelnummer]
zou gaan liggen op de grond,
350[regelnummer]
alsof geen zelfrespect bestond!
352[regelnummer]
dan had je mij die vraag bespaard.
353[regelnummer]
Och, 'k heb al geweldig spijt.
354[regelnummer]
Dat God je straffe voor dit feit.
355[regelnummer]
Ik wil zo iets nooit meer horen.
356[regelnummer]
Beter is het dat jouw oren
357[regelnummer]
luisteren hoe de vogels vrij
358[regelnummer]
en vrolijk zingen in de wei.
359[regelnummer]
Zo zal de tijd wel snel passeren.
360[regelnummer]
Als ik naast je zonder kleren
361[regelnummer]
in een bed lig, doe gerust
362[regelnummer]
alles wat je hart maar lust.
363[regelnummer]
Mijn hart is door verdriet gekweld
364[regelnummer]
om wat je mij hebt voorgesteld. +++
365[regelnummer]
Hij zei: ‘Mijn lief, wees niet meer kwaad;
366[regelnummer]
Vrouw Venus gaf mij deze raad.
367[regelnummer]
Spreek ik erover nog een keer
368[regelnummer]
dan moge God mij straffen zeer.’
369[regelnummer]
Ze zei: ‘Dan kan ik je vergeven.
370[regelnummer]
Jij bent, van allen die hier leven
371[regelnummer]
in dit land, mijn liefste schat.
372[regelnummer]
Al had ik zekerheid gehad
374[regelnummer]
wel duizend jaren leven kon
375[regelnummer]
in weelde en in grote vreugd',
376[regelnummer]
dan had me dat niet zo verheugd.
377[regelnummer]
Liefste, 'k hou zoveel van jou.
379[regelnummer]
is niet mogelijk voor mij!
381[regelnummer]
op d'aarde, ik kwam naar jou
382[regelnummer]
zonder dat ik had berouw!
383[regelnummer]
- Ai, mijn God, laat ongewroken
384[regelnummer]
dat ik nonsens heb gesproken!
385[regelnummer]
Want geen vreugde is hier gelijk
386[regelnummer]
aan 't minste uit het hemelrijk;
387[regelnummer]
daar is alles zo volmaakt
388[regelnummer]
dat de ziel niets anders smaakt
389[regelnummer]
dan Gods minne, eeuwig groot.
390[regelnummer]
't Aardse leidt maar naar de dood.
391[regelnummer]
Zeker is hier niets te loven
392[regelnummer]
vergeleken bij daarboven.
393[regelnummer]
Wijs is wie de hemel mint. -
394[regelnummer]
Dwaas ben ik wel, want ik vind
396[regelnummer]
om jou, mijn lieve jonker zoet.’ +++
397[regelnummer]
Aldus viel woord en wederwoord.
| |
| |
398[regelnummer]
Door berg en dal trokken ze voort.
400[regelnummer]
wat tussen beiden is geschied.
401[regelnummer]
En zo ging de reis maar voort
402[regelnummer]
tot ze kwamen bij de poort
403[regelnummer]
van een stad die mooi gelegen
404[regelnummer]
in een dal was, en ze kregen
405[regelnummer]
zin om daar te blijven leven.
406[regelnummer]
Zeven jaar was 't hen gegeven
407[regelnummer]
een schitterend bestaan te leiden
408[regelnummer]
met twee kinderen van hen beiden.
409[regelnummer]
Wanneer dan na die zeven jaren
410[regelnummer]
hun penningen verzwonden waren,
411[regelnummer]
verpandden zij om van te leven
412[regelnummer]
wat hun nog over was gebleven.
413[regelnummer]
Hun sieraden, kleren, paarden,
414[regelnummer]
verkochten ze voor de halve waarde.
415[regelnummer]
Dit was ook spoedig uitgegeven.
416[regelnummer]
Ze wisten niet waarvan te leven;
417[regelnummer]
nooit had zij geleerd te spinnen
418[regelnummer]
om ermee wat geld te winnen.
419[regelnummer]
Spijs en drank werd in die dagen
420[regelnummer]
toch zo duur, dat zij wel klagen
421[regelnummer]
moesten over 't hard bestaan
422[regelnummer]
dat vol zorgen was voortaan.
423[regelnummer]
Doch zij waren liever dood
426[regelnummer]
gingen zij gescheiden leven.
427[regelnummer]
De man verbrak het eerst zijn trouw.
428[regelnummer]
Hij liet ze daar in grote rouw.
429[regelnummer]
En naar zijn land keerde hij weer.
430[regelnummer]
Nooit zag zij hem nog een keer.
431[regelnummer]
Twee kinderen, mooi als de morgen,
432[regelnummer]
liet hij bij haar om voor te zorgen. +++
433[regelnummer]
Zij sprak: ‘Altijd heb 'k het meest
434[regelnummer]
dat dit gebeuren moest gevreesd.
435[regelnummer]
Mij rest kommer en verdriet.
436[regelnummer]
Hij op wie ik mij verliet,
437[regelnummer]
heeft mij in de steek gelaten.
439[regelnummer]
bid voor mij en voor mijn kinderen,
440[regelnummer]
laat de honger ons niet hinderen.
441[regelnummer]
Ik ben toch een ellendig wijf;
442[regelnummer]
nu moet ik zowel ziel als lijf
443[regelnummer]
bevlekken met veel zonden groot.
444[regelnummer]
Maria, help mij uit de nood!
445[regelnummer]
Zelfs al kon ik kleren spinnen,
446[regelnummer]
dan zou ik er niet mee winnen
447[regelnummer]
geld genoeg om brood te kopen.
| |
| |
448[regelnummer]
Noodgedwongen moet ik lopen
449[regelnummer]
op het platteland, op 't veld;
450[regelnummer]
daar verdien ik dan wel geld
451[regelnummer]
met mijn lichaam; ik mag hopen
452[regelnummer]
dat ik zodoende brood kan kopen
453[regelnummer]
om 't mijn kinderen te geven.’
454[regelnummer]
Zo begon een zondig leven.
456[regelnummer]
zij heeft zeker zeven jaar
457[regelnummer]
als publieke vrouw geleefd.
459[regelnummer]
ze immer vreselijk gevonden;
460[regelnummer]
want waarachtig, al die zonden
462[regelnummer]
bedreven voor maar klein gewin
463[regelnummer]
van geld; 't was echter voor het eten
464[regelnummer]
van haar kinderen. Och, vergeten
465[regelnummer]
wij maar 't kwaad zo groot en zwaar
466[regelnummer]
dat zij deed in veertien jaar!
467[regelnummer]
Doch nagelaten heeft ze niet,
468[regelnummer]
had ze kommer of verdriet,
469[regelnummer]
dagelijks te bidden trouw
470[regelnummer]
de getijden van Onze-Lieve-Vrouw.
471[regelnummer]
Ze bad ze om Maria te eren
472[regelnummer]
opdat zij haar zou bekeren,
473[regelnummer]
bevrijden van haar zonde-daden
474[regelnummer]
waar zij mee was overladen
475[regelnummer]
gedurende die veertien jaar.
476[regelnummer]
Ik zeg het u en het is waar:
477[regelnummer]
zeven jaar is ze gebleven
478[regelnummer]
met hem die haar heeft gegeven
479[regelnummer]
twee kinderen, tot hij haar liet
480[regelnummer]
in 't vreemde land, met veel verdriet.
481[regelnummer]
Dit alles hebt u al gehoord.
482[regelnummer]
Luister hoe ze leefde voort. +++
483[regelnummer]
Na veertien jaren zondig leven
484[regelnummer]
heeft plotseling God haar gegeven
485[regelnummer]
in het hart berouw zo groot
486[regelnummer]
dat zij liever nog de dood
487[regelnummer]
met een zwaard had ondergaan
488[regelnummer]
dan zich verder te belaan
489[regelnummer]
met nog zonden als voorhenen.
490[regelnummer]
Dag en nacht kon ze wel wenen;
491[regelnummer]
haar ogen waren zelden droog.
492[regelnummer]
‘Maria, Moeder Gods, heel hoog,
493[regelnummer]
bron van goedheid bovenmate,
494[regelnummer]
jij mag mij in de nood niet laten!
495[regelnummer]
Lieve Vrouw, al is het laat,
496[regelnummer]
ik heb zo'n spijt over het kwaad
497[regelnummer]
dat ik in mijn leven deed;
| |
| |
498[regelnummer]
't is zo veel dat ik niet weet
499[regelnummer]
met wie of waar het werd bedreven.
500[regelnummer]
Wee, ik weet, door zo te leven
501[regelnummer]
zal Gods oordeel mij wel schaden,
502[regelnummer]
want ik ben met schuld beladen.
503[regelnummer]
Alle zonden, zo van rijken
504[regelnummer]
als van armen, zullen blijken;
505[regelnummer]
de laatste dag zal zijn gewroken
506[regelnummer]
wat niet in de biecht gesproken
507[regelnummer]
werd en uitgeboet. Ik haat
508[regelnummer]
tegenwoordig al het kwaad.
509[regelnummer]
Maar ik ben bang en nooit meer blij.
510[regelnummer]
Al droeg ik dagelijks een pij
511[regelnummer]
van ruwe wol en stijve haren
512[regelnummer]
en ik kroop er vele jaren
513[regelnummer]
barrevoets mee van land tot land,
514[regelnummer]
toch zou 'k nog niet uit de band
515[regelnummer]
van mijn zonden zijn bevrijd.
516[regelnummer]
Maria, Vrouw, vertroost, verblijd
517[regelnummer]
me, jij, fontein van deugd;
518[regelnummer]
jij hebt menigeen verheugd.
519[regelnummer]
Zelfs Theofilus, die zo zwaar
520[regelnummer]
gezondigd had en zich voorwaar
521[regelnummer]
aan de duivel had gegeven,
522[regelnummer]
zijn ziel, zijn lichaam, heel zijn leven,
523[regelnummer]
verloste jij toch ook wel van
525[regelnummer]
Al moet ik nu ellendig leven
526[regelnummer]
door al het kwaad dat 'k heb bedreven
527[regelnummer]
zonder dat 't mij kon behagen,
528[regelnummer]
Maria, weet, nu ik zo kom klagen,
529[regelnummer]
dat ik tot jou steeds heb gebeden;
530[regelnummer]
vergeef welwillend mijn verleden.
531[regelnummer]
Want ik ben iemand die bedroefd
532[regelnummer]
is en jouw hulp zozeer behoeft.
533[regelnummer]
Daarop mag ik wel vertrouwen
534[regelnummer]
dat wie dagelijks jou, Vrouwe,
535[regelnummer]
eren en eerbiedig groeten,
536[regelnummer]
nooit van jou iets vrezen moeten.
537[regelnummer]
Wie gaarne jouw gebeden lezen
539[regelnummer]
dat dit in hun voordeel is.
540[regelnummer]
'k Weet dat ik me niet vergis.
541[regelnummer]
Uitverkorene Bruid des Heren,
542[regelnummer]
in Nazareth wou God je eren
543[regelnummer]
toen de engel je daar heeft bezocht
544[regelnummer]
en je een boodschap brengen mocht
545[regelnummer]
die nooit een bode had gezegd.
546[regelnummer]
Diezelfde woorden zijn je echt
547[regelnummer]
zo welgevallig dat voorwaar
548[regelnummer]
jij steeds met dank in 't hart ernaar
| |
| |
549[regelnummer]
wil luisteren als ze iemand spreekt;
550[regelnummer]
en zelfs als hij vol zonden steekt,
551[regelnummer]
breng jij hem terug in Gods genade;
552[regelnummer]
dan zal je Zoon hem niet versmaden.’
553[regelnummer]
Met zo te bidden en te klagen
554[regelnummer]
kon ze uren vullen alle dagen.
555[regelnummer]
Ze nam een kind aan elke hand
556[regelnummer]
en trok ermee door heel het land
557[regelnummer]
al bedelend van stad tot stad,
558[regelnummer]
in armoe bitter groot totdat
559[regelnummer]
na lang, lang zwerven, op een dag
560[regelnummer]
ze plots haar klooster wederzag.
561[regelnummer]
Ze was er vroeger non geweest.
562[regelnummer]
En 's avonds klopte ze bedeesd
563[regelnummer]
aan bij een weduwe en bad
564[regelnummer]
of zij daar met haar kinderen wat
565[regelnummer]
kon rusten en er 's nachts mocht slapen.
566[regelnummer]
‘Ik kan je, met je beide knapen,
567[regelnummer]
die al zo moe zijn, toch niet buiten
568[regelnummer]
laten,’ zei de vrouw, ‘rust uit en
569[regelnummer]
zit hier met je kinderen neer.
570[regelnummer]
'k Zal met je delen wat Ons Heer
571[regelnummer]
mij heeft gegeven, daar ik hou
572[regelnummer]
van d'allerzuivere Lieve Vrouw.’
573[regelnummer]
Dus bleef ze met haar kinderen daar
575[regelnummer]
de gang van zaken in 't convent.
576[regelnummer]
Ze zei: ‘Mevrouw, is 't u bekend
577[regelnummer]
of dit een nonnenklooster is?’
578[regelnummer]
‘O ja,’ was 't antwoord, ‘en gewis,
579[regelnummer]
het is zo prachtig, rijk en schoon;
580[regelnummer]
het spant wel overal de kroon.
581[regelnummer]
De nonnen in hun kloosterkleed
582[regelnummer]
zijn werkelijk deugdzaam, en ik weet
583[regelnummer]
dat over hen er nooit een woord
584[regelnummer]
dat minder goed is werd gehoord.’ +++
585[regelnummer]
Zij die daar met haar kinderen zat
586[regelnummer]
was heel verbaasd en zegde: ‘Wat?
587[regelnummer]
Ik hoorde in de laatste weken
588[regelnummer]
zoveel over een zuster spreken,
589[regelnummer]
de kosteres; ze is weggegaan
590[regelnummer]
uit 't klooster, zo heb ik verstaan.
591[regelnummer]
Hij die 't mij zegde loog toch niet.
592[regelnummer]
Het is voor veertien jaar geschied
594[regelnummer]
Men heeft, na die gebeurtenis,
595[regelnummer]
niets meer vernomen over haar.’
596[regelnummer]
De weduwe, met kwaad gebaar,
597[regelnummer]
zei: ‘'k Hoor niet gaarne zulke taal.
598[regelnummer]
Zwijg maar gauw met dit verhaal
| |
| |
599[regelnummer]
of anders moet je uit mijn huis;
600[regelnummer]
wat jij vertelt is een groot abuis!
601[regelnummer]
Die non is volle veertien jaar
602[regelnummer]
al kosteres; men kan van haar
603[regelnummer]
wel zeggen dat ze al die tijd
604[regelnummer]
haar plicht vervulde met veel vlijt,
605[regelnummer]
tenzij door ziekte of door pijn
606[regelnummer]
weerhouden, ze niet daar kon zijn.
607[regelnummer]
Wie niet zou zeggen alle goed
608[regelnummer]
van haar die heeft zo'n rein gemoed,
609[regelnummer]
gedraagt zich erger nog dan honden.
610[regelnummer]
Wie tussen Elbe en Gironde
611[regelnummer]
in alle kloosters komen zou,
612[regelnummer]
ontmoette zeker nooit een vrouw
613[regelnummer]
die heiliger en beter leeft.’ +++
614[regelnummer]
Na deze wondere woorden heeft
615[regelnummer]
de zondares meer willen weten.
616[regelnummer]
Ze vroeg: ‘Mevrouw, zeg mij, hoe heetten
617[regelnummer]
dan haar moeder en haar vader?’
618[regelnummer]
Toen noemde zij hen bei te gader.
619[regelnummer]
Nu wist de zondares dat zij
620[regelnummer]
bedoeld werd. Tranen liet ze vrij
621[regelnummer]
over haar wangen 's nachts maar lopen.
622[regelnummer]
Ze zei: ‘Ik kan alleen maar hopen
623[regelnummer]
dat mij helpt mijn groot berouw.
624[regelnummer]
Kom mij ter hulp, o Lieve Vrouw!
625[regelnummer]
Mijn zonden zijn mij toch zo leed.
626[regelnummer]
Zag ik een oven die zo heet
627[regelnummer]
was dat hij rood te gloeien stond
628[regelnummer]
en vlammen vlogen uit zijn mond,
629[regelnummer]
dan kroop 'k er gauw in zonder spijt
630[regelnummer]
als 'k van mijn zonden werd bevrijd.
631[regelnummer]
Mijn God, toch wil 'k op jou vertrouwen
632[regelnummer]
want als ik wanhoop zal 't mij rouwen.
633[regelnummer]
Ik hoop altijd op jouw genade
634[regelnummer]
al ben ik nog zo erg beladen
635[regelnummer]
met vele grote zware zonden
636[regelnummer]
dat angst en vrees mij haast verslonden.
637[regelnummer]
De zondaar ging niet meer verloren
638[regelnummer]
sinds op de wereld jij geboren
639[regelnummer]
werd, en in je aards bestaan
640[regelnummer]
de dood op 't kruis wou ondergaan.
641[regelnummer]
Want wie berouwvol tot je gaat,
642[regelnummer]
krijgt wel gena, al komt hij laat.
643[regelnummer]
Dit heeft men duidelijk gezien
644[regelnummer]
bij de ene zondaar die voordien
645[regelnummer]
rechts van jou gekruisigd hing.
646[regelnummer]
Die troost voor ons is niet gering
647[regelnummer]
dat je hem met liefde hebt begroet.
648[regelnummer]
Oprecht berouw maakt alles goed.
| |
| |
649[regelnummer]
Dat weet ik zeker door je woord;
650[regelnummer]
aan 't kruis is toch van jou gehoord:
651[regelnummer]
“Mijn vriend, ik zeg je liefderijk,
652[regelnummer]
vandaag nog kom jij in mijn rijk.”
653[regelnummer]
Och, lieve Heer, het is wel waar
654[regelnummer]
dat Gisemast, de moordenaar,
655[regelnummer]
op 't laatst je om genade bad;
656[regelnummer]
nochtans gaf hij je geld noch schat,
657[regelnummer]
alleen berouwden hem zijn zonden.
658[regelnummer]
Jouw barmhartigheid doorgronden
659[regelnummer]
kan men zomin als men vermag
660[regelnummer]
de zee te ledigen in een dag
661[regelnummer]
en tot de bodem droog te leggen.
662[regelnummer]
Maria, ik mag waarlijk zeggen,
664[regelnummer]
dat jij mij zeker niet verstoot.
665[regelnummer]
Toon mij jouw barmhartigheid;
666[regelnummer]
over mijn zonden heb 'k zo'n spijt!’ +++
667[regelnummer]
Terwijl zij zo lag in gebeden
668[regelnummer]
gleed de vaak in al haar leden
669[regelnummer]
tot ze eindelijk zachtjes sliep.
670[regelnummer]
Toen was 't alsof een stem haar riep
671[regelnummer]
die ze in haar droom heel duidelijk hoorde,
672[regelnummer]
en tot haar sprak ze deze woorden:
673[regelnummer]
‘Mens, zo lang heb jij gekermd
675[regelnummer]
heeft over jou, schep nieuwe moed,
676[regelnummer]
ga het klooster in met spoed;
677[regelnummer]
je vindt dezelfde deuren open
678[regelnummer]
langs waar je eens bent weggelopen
679[regelnummer]
om te volgen 't liefdeslied
680[regelnummer]
van hem die je daarna verliet.
682[regelnummer]
op het altaar als weleer:
683[regelnummer]
sluier, schoenen en habijt;
684[regelnummer]
kleed je aan als toentertijd.
685[regelnummer]
Dank Maria daarvoor zeer.
686[regelnummer]
Ga en neem de sleutels weer
687[regelnummer]
die je voor haar beeltenis hing,
688[regelnummer]
's nachts, toen jij uit 't klooster ging;
689[regelnummer]
ze wilde ze voor jou bewaren,
690[regelnummer]
zodat men al die veertien jaren
691[regelnummer]
je nooit een stonde heeft gemist.
692[regelnummer]
En niemand die er iets van wist!
693[regelnummer]
Maria is je beste vriend;
694[regelnummer]
ze heeft altijd voor jou gediend
695[regelnummer]
en jouw gedaante aangenomen.
696[regelnummer]
Zij die ten hemel opgenomen
697[regelnummer]
werd, heeft dat voor jou gedaan.
698[regelnummer]
Nu moet je in het klooster gaan.
| |
| |
700[regelnummer]
God wil dat jij zo wordt gered. +++
701[regelnummer]
Toen duurde het zo lang niet meer
702[regelnummer]
tot ze ontwaakte. Ze zei: ‘Heer,
703[regelnummer]
Almachtige God, het kwade heeft
704[regelnummer]
nu lang genoeg aan mij gekleefd;
705[regelnummer]
de duivel bracht mij veel verdriet,
706[regelnummer]
gedoog niet meer dat dit geschiedt.
707[regelnummer]
Als ik nu terug in 't klooster ging
708[regelnummer]
en men mij als dievegge ving,
709[regelnummer]
dan trof mij schande in grotere mate
710[regelnummer]
dan toen ik 't klooster heb verlaten.
711[regelnummer]
'k Smeek je met aandrang, God, zo goed,
712[regelnummer]
door je allerkostbaarst Bloed,
713[regelnummer]
dat eens uit je zijde liep,
714[regelnummer]
indien de stem die mij riep
715[regelnummer]
zich liet horen, mij ten bate,
716[regelnummer]
dat ze mij dan niet verlate.
717[regelnummer]
'k Bid je dat ze nog een keer
719[regelnummer]
kome; 'k zie dan wel daaraan
720[regelnummer]
dat ik 't klooster in mag gaan.
721[regelnummer]
Mijn God, indien je dit behaagt
722[regelnummer]
loof ik jou en de heilige Maagd. +++
723[regelnummer]
De volgende nacht, hoor nu maar,
724[regelnummer]
drong die stem weer door tot haar,
725[regelnummer]
terwijl ze sliep, en riep met aandrang:
726[regelnummer]
‘Mens, jij aarzelt veel te lang!
727[regelnummer]
Ga toch weder in je klooster,
728[regelnummer]
God zal helper zijn en trooster.
729[regelnummer]
Doe toch wat de Maagd gebiedt!
730[regelnummer]
Ik ben haar bode, twijfel niet!’
731[regelnummer]
Nu de stem was weergekomen
732[regelnummer]
en zij nogmaals had vernomen
733[regelnummer]
in het klooster terug te gaan,
734[regelnummer]
durfde zij het nog niet aan.
735[regelnummer]
Een derde nacht verbeidt zij nog;
736[regelnummer]
ze zei: ‘Misschien is het bedrog
737[regelnummer]
en stel ik mij zo maar wat voor.
738[regelnummer]
Wellicht gaat morgen wel teloor
739[regelnummer]
het kwade met zijn kracht en macht;
740[regelnummer]
en, komt de duivel terug vannacht,
741[regelnummer]
o Heer, verjaag dan dit gespuis,
742[regelnummer]
doe hem vluchten uit dit huis
743[regelnummer]
opdat hij mij geen leed aandoet.
745[regelnummer]
Jij zond de stem om mij te leren
746[regelnummer]
dat ik in 't klooster weer moet keren.
747[regelnummer]
Ik smeek je, Vrouwe uitverkoren,
| |
| |
748[regelnummer]
dat ik die stem nog eens mag horen.’ +++
749[regelnummer]
Toen bleef zij wakker heel de nacht.
750[regelnummer]
In een groot licht, dat met Gods kracht
751[regelnummer]
verscheen, sprak dan de stem tot haar:
752[regelnummer]
‘Wel ongegrond is jouw bezwaar
753[regelnummer]
tegen wat je hebt gehoord,
754[regelnummer]
want ik spreek Maria's woord.
755[regelnummer]
Wacht in geen geval te lang!
756[regelnummer]
Ga in 't klooster, wees niet bang.
757[regelnummer]
Je vindt de deuren openstaan,
759[regelnummer]
Jouw habijt vind je klaar-
760[regelnummer]
liggen op het altaar daar.’
761[regelnummer]
Toen de stem dit had gezegd
762[regelnummer]
kon de zondares maar slecht
763[regelnummer]
't schitteren van het licht verdragen.
764[regelnummer]
Ze zei: ‘'t Zou zeker God mishagen,
765[regelnummer]
als ik niet luister naar die stem
766[regelnummer]
die zonder twijfel komt van Hem
767[regelnummer]
en van Maria, in een licht
768[regelnummer]
zo mooi, dat het mij wel verplicht
769[regelnummer]
te doen wat ze me liet verstaan.
770[regelnummer]
Ik wil terug naar 't klooster gaan.
771[regelnummer]
Ik zal het doen daar ik vertrouw
772[regelnummer]
op de hulp der Lieve Vrouw.
773[regelnummer]
Mijn beide kinderen en hun lot
774[regelnummer]
vertrouw 'k toe aan d'almachtige God;
775[regelnummer]
in zijn bescherming zijn ze goed.’
776[regelnummer]
Haar kleren trok ze uit met spoed
777[regelnummer]
om er haar kinderen mee te dekken
778[regelnummer]
zachtjes, om hen niet te wekken.
779[regelnummer]
Ze kuste ze beiden op hun mond
780[regelnummer]
en zegde: ‘Kinderen, blijf gezond.
781[regelnummer]
Ik laat je hier daar ik vertrouw
782[regelnummer]
op de hulp der Lieve Vrouw;
784[regelnummer]
door haar voorspraak en gebed,
785[regelnummer]
ik liet jullie nooit alleen,
786[regelnummer]
om niets ter wereld ging 'k dan heen. +++
787[regelnummer]
Naar het klooster ging ze weer,
788[regelnummer]
het hart vol pijn, en weende zeer.
789[regelnummer]
Toen ze in de boomgaard stond
790[regelnummer]
en ze de deur ontsloten vond
791[regelnummer]
ging ze zonder aarzelen binnen.
792[regelnummer]
‘Dank, Maria, jou beminnen
794[regelnummer]
dat alles meevalt nu in 't slot.’
796[regelnummer]
dat de deuren openstonden.
| |
| |
797[regelnummer]
Toen is ze in de kerk getreden
798[regelnummer]
en heeft zachtjes zo gebeden:
799[regelnummer]
‘Heer, ik bid je nu met vlijt,
800[regelnummer]
help me weer in het habijt
801[regelnummer]
dat ik daar voor veertien jaar
803[regelnummer]
van Maria, op een nacht.’
804[regelnummer]
Neen, dit is niet uitgedacht,
805[regelnummer]
in alle ernst vertel ik dat:
806[regelnummer]
de schoenen die ze vroeger had,
807[regelnummer]
haar kap en sluier, vond ze weer
808[regelnummer]
waar zij ze had gelegd weleer.
809[regelnummer]
Ze trok alles aan met spoed
810[regelnummer]
en ze zei: ‘O Heer, zo goed,
812[regelnummer]
jij hebt altijd God behaagd!
813[regelnummer]
Uitverkoren bloem van deugd,
814[regelnummer]
onbevlekt heb je in je jeugd
815[regelnummer]
zonder pijn een Kind gedragen,
816[regelnummer]
Heer is Hij van alle dagen,
817[regelnummer]
en de Schepper van 't heelal.
818[regelnummer]
Jij beschermt ons overal,
819[regelnummer]
want jouw verlangens zijn voor God,
820[regelnummer]
die je bemint, als een gebod.
821[regelnummer]
Jij kan de Heer, onze broeder,
822[regelnummer]
gebieden; jij bent toch zijn moeder.
823[regelnummer]
En Hij mag jou zijn dochter noemen.
824[regelnummer]
Hiervoor moet ik je wel roemen.
825[regelnummer]
Wie met vertrouwen tot je gaat
826[regelnummer]
krijgt wel gena, al komt hij laat.
827[regelnummer]
Heb ik verdriet, of ben 'k in nood,
828[regelnummer]
jouw hulp is immers altijd groot.
829[regelnummer]
Jij deed verdwijnen al mijn pijn,
830[regelnummer]
ik dank je dat ik blij kan zijn.’
831[regelnummer]
Toen is ze opgestaan en zie,
832[regelnummer]
de sleutels van de sacristie
833[regelnummer]
zag ze waarlijk hangen daar
835[regelnummer]
Ze nam de sleutels en ging naar
836[regelnummer]
het koor, waar vele lampjes klaar
837[regelnummer]
te branden stonden in de hoeken.
838[regelnummer]
Daarna zette zij de boeken
839[regelnummer]
open op hun plaats gereed
840[regelnummer]
zoals ze vroeger dikwijls deed.
841[regelnummer]
Toen bad ze tot de Moeder-Maagd
842[regelnummer]
en heeft om hulp en troost gevraagd
843[regelnummer]
voor haar kinderen die ze liet
844[regelnummer]
in 't huis der weduwe, met verdriet.
845[regelnummer]
Intussen werd het middernacht
846[regelnummer]
en twaalf slagen sneden zacht
847[regelnummer]
de stilte tot een nieuwe tijd.
| |
| |
848[regelnummer]
Dan luidde ze als indertijd
849[regelnummer]
de metten met zo'n vaste hand
850[regelnummer]
dat men 't hoorde te allen kant.
851[regelnummer]
Zij die sliepen in de zaal,
853[regelnummer]
onverwijld, en niemand merkte
854[regelnummer]
dat zij weer in 't klooster werkte.
855[regelnummer]
Ze bleef er heel haar leven lang
856[regelnummer]
zonder schande en zonder dwang.
857[regelnummer]
Maria had haar al die tijd
858[regelnummer]
vervangen met barmhartigheid.
859[regelnummer]
Zo was de zondares bekeerd.
860[regelnummer]
Loof nu Maria, die men eert
861[regelnummer]
in heel de hemel; zij verlaat
862[regelnummer]
haar dienaars niet, al is het kwaad
863[regelnummer]
dat zij bedreven nog zo groot.
864[regelnummer]
Maria redt ze uit de nood. +++
865[regelnummer]
De vrouw van wie ik heb verteld
866[regelnummer]
was weer non, zoals gemeld.
867[regelnummer]
Haar kinderen, die ze achterliet
868[regelnummer]
bij de weduwe, wil ik niet
869[regelnummer]
vergeten, daar ze in grote nood
870[regelnummer]
waren zonder geld of brood.
871[regelnummer]
Toen ze 's anderendaags opstonden
872[regelnummer]
en hun moeder niet meer vonden
873[regelnummer]
hadden ze groot verdriet en schreiden.
874[regelnummer]
De weduwe kreeg medelijden
876[regelnummer]
‘Ik zal gaan naar de abdis,’
877[regelnummer]
zegde ze, ‘met deze beide
878[regelnummer]
kinderen, zij zal hun lijden
879[regelnummer]
met Gods hulp wel doen verminderen.’
880[regelnummer]
Toen nam ze de beide kinderen
881[regelnummer]
en ging ermee naar het convent.
882[regelnummer]
Ze zei: ‘Mevrouw, 'k maak u bekend
883[regelnummer]
dat deze wezen in grote mate
884[regelnummer]
ongelukkig zijn; verlaten
885[regelnummer]
door hun moeder, die verdween
886[regelnummer]
uit mijn huis vannacht; waarheen
887[regelnummer]
ze is gegaan, weet ik niet.
888[regelnummer]
Ze liet haar kinderen in 't verdriet.
889[regelnummer]
Ik zou hen helpen, wist ik hoe.’
891[regelnummer]
‘Zorg goed voor hen, dat wil 'k je vragen,
892[regelnummer]
je zal het je echt niet beklagen;
893[regelnummer]
nu de kinderen bij je zijn,
894[regelnummer]
houd ze, want ze zijn nog klein.
895[regelnummer]
En stuur iemand alle dagen
896[regelnummer]
naar het klooster om te vragen
897[regelnummer]
goede drank voor hen en eten.
| |
| |
898[regelnummer]
Ontbreekt hen iets, laat het me weten.’
899[regelnummer]
De vrouw was ermee ingenomen
900[regelnummer]
dat zo'n beslissing werd genomen.
901[regelnummer]
Ze nam de kinderen weer mee
902[regelnummer]
en zorgde goed voor alle twee.
903[regelnummer]
Hun moeder, die ze achterliet
904[regelnummer]
en nog gekweld werd door verdriet
905[regelnummer]
omdat haar kinderen voortaan
906[regelnummer]
alleen door 't leven moesten gaan,
907[regelnummer]
was heel gelukkig toen ze wist
908[regelnummer]
wat voor haar kinderen was beslist.
909[regelnummer]
Ze had voor hen geen kommer meer
910[regelnummer]
en vertrouwde op de Heer.
911[regelnummer]
Heilig was haar verder leven.
912[regelnummer]
Doch ze moest steeds zuchten, beven
913[regelnummer]
deed ze zelfs wanneer ze dacht
914[regelnummer]
aan haar zonden; dag en nacht
915[regelnummer]
woog in 't hart berouw zo zwaar
917[regelnummer]
niemand durfde kenbaar maken.
918[regelnummer]
Hoe zou men haar gedrag dan laken! +++
919[regelnummer]
Toen kwam daarna, zoals elk jaar
920[regelnummer]
een abt naar 't klooster om aldaar
921[regelnummer]
te onderzoeken of elke vrouw
922[regelnummer]
de kloosterregel wel getrouw
923[regelnummer]
had nageleefd, en of geen blaam
924[regelnummer]
verminderde hun goede faam.
925[regelnummer]
De dag dat hij gekomen was
926[regelnummer]
lag zij in het koor en las
927[regelnummer]
haar gebeden met veel smart,
928[regelnummer]
want tweestrijd woedde in haar hart.
929[regelnummer]
Ze werd bekoord met vrees voor schande,
930[regelnummer]
opdat zij haar velerhande
931[regelnummer]
zonden toch niet biechten zou.
932[regelnummer]
Toen ze verder bidden wou
934[regelnummer]
in 't wit gekleed, naast haar ging,
935[regelnummer]
met in zijn arm een kindje klein
936[regelnummer]
dat gestorven scheen te zijn.
937[regelnummer]
De jongeling wierp op en neer
938[regelnummer]
een appel en hij ving hem weer
939[regelnummer]
voor 't kind en speelde steeds maar door.
940[regelnummer]
De zondares, geboeid daardoor,
941[regelnummer]
zei: ‘Beste vriend, ben jij misschien
942[regelnummer]
een hemels wezen, en indien
943[regelnummer]
God je gezonden heeft, vertel
944[regelnummer]
mij, in Gods Naam, waarom dit spel?
945[regelnummer]
Verklaar het mij; je hebt geen gelijk
946[regelnummer]
wanneer je verder speelt, want kijk,
947[regelnummer]
het kind dat jij daar draagt is dood;
| |
| |
948[regelnummer]
die mooie appel die zo rood
949[regelnummer]
is, zal het kind geen vreugde geven.’
950[regelnummer]
‘Zeker, non, wat jij zoëven
951[regelnummer]
zei is waar, ik weet het wel,
952[regelnummer]
dit kindje merkt niets van mijn spel;
953[regelnummer]
het is gestorven en hoort noch ziet.
954[regelnummer]
Eveneens bemerkt God niet
955[regelnummer]
dat jij bidt en vast alhier,
956[regelnummer]
want het helpt je echt geen zier.
957[regelnummer]
Al je moeite is verloren.
958[regelnummer]
God kan je immers niet verhoren,
959[regelnummer]
want je zonden zijn zo groot
960[regelnummer]
dat de hemel je verstoot.
961[regelnummer]
Daarom raad 'k je aan: ga gauw
962[regelnummer]
naar de abt, met veel berouw,
963[regelnummer]
belijd voor hem, die als een vader
965[regelnummer]
heel oprecht en zonder te liegen;
966[regelnummer]
laat je niet meer door de duivel bedriegen.
967[regelnummer]
De abt zal je wel vergeven
968[regelnummer]
de zonden die je hebt bedreven.
969[regelnummer]
Maar zie je van het biechten af,
970[regelnummer]
vrees dan, helaas, Gods strenge straf!’
971[regelnummer]
De jongeling ging dan verdwijnen;
972[regelnummer]
hij zou niet meer aan haar verschijnen.
973[regelnummer]
Wat hij zei heeft ze verstaan.
974[regelnummer]
's Morgens is ze gauw gegaan
976[regelnummer]
of ze bij hem haar biecht kon spreken.
977[regelnummer]
De abt, die wijs was en bemind,
978[regelnummer]
antwoordde: ‘Dochter, dierbaar kind,
979[regelnummer]
zeker wil ik luisteren naar
980[regelnummer]
wat jij wil biechten, ben je klaar
981[regelnummer]
om al je zonden te belijden?’
982[regelnummer]
Toen ging ze zitten aan de zijde
983[regelnummer]
van de abt; van haar leven
984[regelnummer]
heeft ze elk detail gegeven.
986[regelnummer]
haar indertijd bijna haar zinnen
987[regelnummer]
deed verliezen, en hoe fel
988[regelnummer]
ze werd bekoord, zodat ze snel
989[regelnummer]
haar kloosterkleed op het altaar
990[regelnummer]
der Lieve Vrouw liet liggen, daar.
991[regelnummer]
Dan is ze met een man gebleven
992[regelnummer]
die haar twee kinderen heeft gegeven.
993[regelnummer]
Al het kwaad dat ze bedreven
995[regelnummer]
heeft ze aan de abt verteld,
996[regelnummer]
en niets bleef er onvermeld.
997[regelnummer]
Toen dit gebiecht was altegader,
998[regelnummer]
sprak de abt, de heilige vader:
| |
| |
999[regelnummer]
‘Dochter, ik zal je vergeven
1000[regelnummer]
de zonden die je hebt bedreven
1001[regelnummer]
en die jij nu hebt beleden.
1002[regelnummer]
Geprezen zij Gods Moeder heden
1003[regelnummer]
en altijd overal geloofd!’
1004[regelnummer]
Toen legde hij haar de hand op 't hoofd;
1005[regelnummer]
en zo kreeg zij vergiffenis.
1006[regelnummer]
Hij zei: ‘'k Zal jouw belijdenis
1007[regelnummer]
in een sermoen op zulke wijze
1008[regelnummer]
kenbaar maken dat misprijzen
1009[regelnummer]
voor je kinderen en voor jou
1011[regelnummer]
jammer zijn als men niet wist
1012[regelnummer]
dat God dit wonder heel beslist
1013[regelnummer]
gedaan heeft, daar het Hem behaagt
1014[regelnummer]
te eren de heilige Moeder-Maagd.
1015[regelnummer]
Ik zal 't vertellen overal
1016[regelnummer]
waar ik kom, ik hoop dan zal
1017[regelnummer]
menig zondaar zich bekeren
1018[regelnummer]
Onze-Lieve-Vrouw ter ere.’ +++
1019[regelnummer]
Vooraleer naar huis te keren
1020[regelnummer]
heeft hij 't klooster willen leren
1021[regelnummer]
wat een hunner was geschied;
1022[regelnummer]
maar zij allen wisten niet
1023[regelnummer]
wie ze was; het bleef verzwegen.
1024[regelnummer]
De abt ging heen en gaf zijn zegen.
1025[regelnummer]
Hij nam de kinderen der non
1026[regelnummer]
en bracht ze groot zo goed het kon;
1027[regelnummer]
het grauw habijt zou hij hen bieden.
1028[regelnummer]
Ze werden beiden flinke lieden.
1029[regelnummer]
Hun moeder heette Beatrijs.
1030[regelnummer]
Loof nu allen God en prijs
1031[regelnummer]
ook Maria, door wier macht
1032[regelnummer]
dit mooi mirakel werd volbracht.
1033[regelnummer]
Zij hielp haar uit alle nood.
1034[regelnummer]
Wij bidden allen, klein en groot,
1035[regelnummer]
die dit mirakel horen lezen,
1037[regelnummer]
mag onze hulp in 't zoete dal
1038[regelnummer]
waar God het Oordeel spreken zal. Amen.
|
|