| |
Verhoor van den heer L. Lhoest.
8275. De Voorzitter: Wilt gij zoo goed zijn uw naam, voornaam, beroep, ouderdom en woonplaats op te geven?
A. Léon Lhoest, ingenieur, directeur der Koninklijke Nederlandsche Papierfabriek, oud 51 jaar, wonende te Maastricht.
8276. V. Hebt gij de fabriek opgericht?
A. Pardon. De fabriek is opgericht in 1851 en ik ben er eerst in 1860 bijgekomen.
8577. V. Toen gij bij de zaak kwaamt, had zij toen al eene groote uitbreiding verkregen? Verkeerde zij reeds in een bloeienden toestand?
A. Men zou kunnen zeggen dat tegenwoordig de beteekenis van het artikel en de uitbreiding der lokalen het dubbel is van wat dit toen was.
8278. V. De fabriek is eene naamlooze vennootschap, niet waar?
A. Juist, doch toen ik er aankwam, was het eene commanditaire vennootschap.
8279. V. Gij zijt de eenige directeur?
A. Ja, Mijnheer de Voorzitter!
| |
| |
8280. V. Er is een belangrijk personeel aan uwe fabriek verbonden. Er werken 241 mannen, 7 jongens van 12-16 jaren, 16 van 16-18 jaren. Bovendien 69 gehuwde en 108 ongehuwde vrouwen, 36 meisjes van 12-16, benevens 41 van 16 - 18 jaren. Is dit niet zoo?
A. Zeer juist.
8281. V. Misschien is het best als gij ons eens een klein epxosé zoudt willen geven van den gang der werkzaamheden in uw fabriek, zonder in al de technische details te komen; slechts een overzicht. Daarin vinden wij dan van' zelf aanknoopingspunten om u vragen te doen. die meer streng verband houden met het beperkte onderwerp onzer enquête.
A. Wil ik dan de opmerkingen voordragen, die ik hier naar aanleiding van de Schets heb opgeschreven?
8282. V. Uitstekend; maar zoudt gij ons dat geschrift ook kunnen laten?
A. Ik zal het u overhandigen, maar wensch het gaarne terug te hebben, want ik bezit er geen duplicaat van.
8283. V. Kunt gij het dan toch niet vandaag en morgen laten?
A. Er staan aanmerkingen in waaromtrent ik bezwaar vind. De cijfers wil ik wel geven.
8284. V. Als gij het dan maar wilt mededeelen.
A. Omtrent de bevolking van de fabriek heb ik op te merken, dat een vierde gedeelte gedurende 20 jaren en meer voortdurend in de fabriek werkzaam is, hetgeen een bewijs is van welvaart en getrouwheid. 6 percent van het werkvolk is boven de 60, 15 pct boven de 50 jaren. Er is gevraagd of in de laatste jaren in den staat van de bevolking verandering is gekomen. Daaromtrent kan ik het volgende opmerken. In 1872 hadden wij 750 werklieden, welk cijfer in 1882 gedaald is tot 471. Op zich zelf is dit geen teeken van welvaart en bloei. Maar de oorzaak ligt elders. Vooreerst zijn vele arbeiders vervangen door machines. Ten tweede heeft door de hevige concurrentie van het buitenland de fabriek eene andere richting verkregen, daar meer op de quantiteit dan op de qualiteit moest worden gelet. Het fijn afwerken vordert natuurlijk meer den arbeid van werklieden dan van machines, doch daarvan was in den laatsten tijd minder sprake.
Omtrent drie jaren geleden werd het noodig geoordeeld nieuwe kracht aan de fabriek te geven; wij maakten eene inrichting die ongeveer f 200 000 kostte, eene cellulose fabriek.
De verhouding tusschen mannen en meisjes is dezelfde gebleven.
De arbeid in de fabriek vereischt meer vlugheid en overleg dan lichaamskracht, eene eigenaardigheid van de papierfabricage. Natuurlijk hebben de stokers voor de stoomketels zwaarder werk, gelijk overal het geval is; maar overigens bepaalt zich het werk tot surveilleeren, dus een lichte arbeid.
Ik zal daaromtrent een en ander zeggen bij den kinderarbeid.
Duur van den arbeid. Wij hebben in de fabriek tweederlei soort van werkzaamheden: die welke gepaard gaan met machines, en daarvoor is de duur van den arbeid van 6-6 uren en van 6-6 uren 's nachts. Dan hebben wij tweederlei soort van werkzaamheden, die overdag gepaard gaan met kleine machines, zoogenaamde machines-outils en hiervoor is de duur van den arbeid veel minder en niet des nachts.
In den regel is de duur van den arbeid 10 uren: voor de vrouwen en meisjes van 7-11½ en van 1-6½ voor de mannen en jongens van 7-12 en van half twee tot half zeven. Voor allen tien uren, doch op afwisselende tijden; maar zij zijn niet tien uur, maar eigenlijk negen en een half uur werkzaam, omdat zij minstens tweemaal een kwartier rust hebben. De mannen en vrouwen komen en vertrekken niet op dezelfde uren, om twee redenen: vooreerst uit een moreel oogpunt, en ten tweede om de vrouwen de gelegenheid te verschaffen den pot gereed gemaakt te hebben vóór de man te huis komt.
De duur van het werk der kinderen is eveneens 9½ uur, terwijl zij evenals de vrouwen allen per stuk werken.
Ik heb wel aangeteekend hoeveel kinderen op mijne fabriek werken, maar verzuimd den leeftijd op te nemen, waarop zij op de fabriek zijn gekomen.
8285. V. Gij hebt ons in het begin van uwe mededeelingen al dadelijk iets
| |
| |
gezegd, dat zeer aangenaam is om te hooren, en dat wij niet zoo heel dikwijls te hooren krijgen, namelijk dat niet minder dan een vierde van uw zeer talrijk personeel al meer dan twintig achtereenvolgende jaren bij u in dienst is, een feit, waarin gij terecht de beteekenis ziet van welvaart en getrouwheid. Daaruit spreekt, naar het schijnt, zekere tevredenheid bij u uit over de menschen, die bij u in dienst zijn. Is dat zoo?
A. Ja. Ik ben trotsch op die tevredenheid. Ik geloof, dat als men de publieke notorieteit in de stad raadpleegt, men zal vernemen dat tusschen het werkvolk en de directeuren, ingenieurs en opzichters zeker wederzijdsch vertrouwen bestaat en dat er bij ons volstrekt geen ontevredenheid heerscht. Voor grèves of zulke zaken bestaat bij ons geen vrees hoegenaamd.
Dat vertrouwen van den werkman in ons spruit voort uit het feit dat wij ons voortdurend met zijn lot en toestand bezighouden. Ons personeel is niet zoo groot, of wij kunnen daar de hand wel aan houden.
In het kort resumeerende, is alles wat ik er van zeggen kan: er bestaat vertrouwen tusschen werkman en patroon, en omgekeerd.
8286. V. Dat resumeert alles, daar heeft u gelijk in, maar wij stellen er groot belang in om, als wij in de gelegenheid zijn zulk een gunstig verschijnsel waar te nemen, dan toch over dat punt eens een oogenblik door te spreken. Welke goede middelen hebt gij in den loop der tijden aangewend? Waaraan schrijft gij dat gunstige resultaat toe? Met andere woorden: wat hebt gij al zoo gaandeweg in het belang van uw werkvolk weten tot stand te brengen? Wat hebt gij bij voorbeeld opgericht of ingericht voor het geval van invaliditeit, van ongelukken, of dergelijke?
A. Zoo iets hebben wij nu juist niet gedaan. Wij spreken met den werkman, wij kennen de behoeften, wij zijn rechtvaardig, zoodat diegenen, die het verdienen, beloond worden, en omgekeerd. Die het verdient is zeker, dat hij nooit zijn werk bij ons kwijt raakt.
Sedert de 15 laatste jaren hebben wij slechte tijden gehad. En toch, sedert 15 jaren is, zoover ik mij herinner, geen enkele werkman bedankt om gebrek aan werk, hoewel wij tijden gehad hebben dat er geen werk was, maar wij hebben de werklieden altijd weten te gebruiken op de eene of andere wijze, en hebben hun het loon uitgekeerd, hoewel er geen gewoon werk was.
Gij kunt hieromtrent eenige werklieden ondervragen, maar wij kunnen zeggen dat wij soms 14 dagen van de maand met ⅓ van de fabriek geen werk hebben en dan betalen wij toch het volle loon. Komt dan het werk weder bij, dan geven wij hun de gelegenheid om het een en ander weder bij te werken. De werkdag is 10 uren, en wij werken dan 12 uren, en wij houden dan in 1, 2, 3, 6 maanden het voorschot in, dat zij kunnen missen. Dit is dus een van de voornaamste redenen, waarom er geen werkstaking is voorgekomen.
8287. V. Dus de laatste 15 jaren hebt gij door den algemeenen gang der zaken in uw tak van de industrie moeilijke oogenblikken gehad, tijden, hetzij dan wat korter of wat langer, dat door de mindere vraag naar het artikel voor een chef, die weinig hart mocht gehad hebben voor zijn volk, misschien aanleiding zou hebben bestaan om eenige werklieden gedaan te geven. Gij hebt dat niet gedaan, maar de menschen weten bezig te houden op de eene of andere wijze, en hun het loon uit te keeren, en par contre hebt gij bij hen eene bereidwilligheid gevonden en eene goede gezindheid om in drukke tijden meer aan te pakken en den tijd met groote inspanning en energie in te halen, zoodat die zaak niet tot financieele schade van de Maatschappij aanleiding gaf?
A. Zeer juist, Mijnheer de Voorzitter!
8288. V. Uwe zaak is eene naamlooze vennootschap?
A Ja, Mijnheer de Voorzitter!
8289. V. Dan mag ik u eene vraag doen, die ik anders uit bescheidenheid niet zou gedaan hebben; maar bij eene naamlooze vennootschap is wat ik te vragen heb van publieke bekendheid: zijt gij altijd in staat geweest eenigerlei winst uit te deelen?
A. Wij hebben altijd eenige winst kunnen uitdeelen. Vroeger konden wij een dividend uitkeeren van 12 pct.,
| |
| |
maar in de laatste jaren is het steeds dalende geweest, zoodat het dividend van het vorige jaar slechts tusschen de en 7 pct. bedraagt.
8290 V. Maar toch altijd van dien aard, dat de zaak volkomen levensvatbaar gebleven is?
A Ja, zoolang als dit duurt.
8291. V. Hebben er in uwe fabriek dikwijls loonsveranderingen plaats?
A. Tusschen den tijd van mijne komst aan de fabriek en nu, zijn de loonen ongeveer 30 pct. gerezen. Ik kan dit echter alleen uit mijne herinnering opgeven; opgeteekend heb ik de verschillende dagloonen niet. Eene eigenlijke statistiek daarvan ben ik eerst na 1872 gaan houden. En van 1872 tot nu bedraagt de rijzing der loonen 17 pct. Natuurlijk is het altijd moeilijk juiste opgaven te doen, want de menschen werken per stuk, en het valt daardoor niet gemakkelijk om altijd juist te weten wat iemand verdient; wij hebben een groot aantal categorieën van werkzaamheden, en het bedrag der loonen, daarvoor uitbetaald, heb ik opgeteld en het middelcijfer genomen. En uit dat cijfer bleek, dat de loonen 17 pct. waren gestegen. Dat stijgen kan echter niet doorgaan, ik heb er zelfs aan gedacht de loonen te verminderen, eigenlijk had ik dit verleden jaar al moeten doen, doch ik heb het toen gelaten, omdat het steeds eene harde zaak is
Ik moet dat zien te vinden op de hoogere salarissen, ten einde zoodoende de minste onveranderd te kunnen laten. De concurrentie van het buitenland dwingt ons tot loonsverlaging.
Voor de mannen en jongens bedraagt thans het loon gemiddeld f 1,25 per dag, voor vrouwen en meisjes gemiddeld f 0,59. In het salaris voor vrouwen en meisjes is nogal verschil. Wanneer zij pas aangenomen worden, verdienen zij in den regel niet meer dan f 0,35, doch het duurt niet lang of dit wordt f 0,40 enz. Zoo gaat het ook met de jongens. Als dezen op de fabriek komen, krijgen zij ook gewoonlijk slechts f 0,55, om langzamerhand tot f 1,25 op te klimmen.
Wat de veranderingen in het salaris aangaat, deze hebben niet plotseling plaats gehad, maar bijna altijd om de drie jaren. Schielijke loonsveranderingen zouden ook trouwens slecht zijn voor het budget van den werkman, omdat dit naar een zeker salaris geregeld is.
8292. V. Gij hebt gesproken van de gemiddelde cijfers van salarissen; maar wat verdient nu een bekwaam, volwassen werkman bij u?
A. Dat zou ik eigenlijk niet kunnen zeggen, omdat hij bij het stuk werkt.
8293. V. Maar gij kunt dit toch wel berekenen?
A. Ik heb in Juni 1886 eene berekeging gemaakt, en toen heb ik de uren genomen die zij gewerkt hadden om zekere som te verdienen. Langs dien weg ben ik toen gekomen tot f 1,25 voor 10 uren.
8294. V. Werd dat niet door u genoemd een gemiddelde van mannen en jongens?
A. Ja, de jongens verdienen 55 tot 90 cents en de mannen van 90 cents tot 2 en 3 gulden.
8295. V. Juist. Dus nu krijgen wij het hoogere cijfer. Gij hebt straks f 1,25 als het gemiddelde genoemd, en daarom moest ik vragen wat het salaris was, dat door volwassen mannen als maximum verdiend wordt. Dat is dan f 2 à f 3. Wat verdienen de vrouwen en meisjes?
A. Gemiddeld 59 cents. Als de meisjes in de fabriek komen, verdienen zij 35 cents, ook per stuk, maar nooit minder. Laten wij nemen 35 tot 45 cents. Ik spreek hier van meisjes beneden de 16 jaren. Zoodra de 16 jaren bereikt zijn, kunnen ze naar andere zalen gaan en verdienen dan meer. Dan varieert de daghuur van 55 cents tot f 1,10.
8296. V. Dus voor de vrouwen is f 1,10 het maximum?
A. Ja, voor 9½ uur werk, daar er rust is om 8 en 4 uur.
8297. V. Nachtwerk van vrouwen en meisjes komt bij u niet voor?
A. Nooit, dit mag niet.
8298. V. Gij keurt dat werk af?
A. Zeker. De jeugdige meisjes komen nooit te vroeg en gaan nooit te laat weg; er wordt voor gewaakt dat zij zich niet overspannen.
8299. V. Neemt gij kinderen aan beneden de 13 jaren? - A. Neen.
8300. V. Gelooft gij dat de kinderen tot 13-jarigen leeftijd op school blijven,
| |
| |
of dat zij in de periode vóór zij bij u komen ledigloopen en rondslenteren?
A. Ledigloopen niet. Ik weet, dat kinderen van 12 tot 13 jaren op andere fabrieken werk kunnen vinden Sommige kinderen gaan dus naar school, anderen naar de fabriek; dit hangt geheel af van den toestand van het gezin, of dit de verdiensten van het kind al of niet noodig heeft.
8301. V. Gij weet dus dat andere fabrieken kinderen aannemen op 12 jaren, maar gij hebt als regel aangenomen om ze eerst te nemen op 13-jarigen leeftijd?
A. Vroeger behooren de kinderen niet te werken.
8302. V. Wat wenscht gij daaromtrent ons misschien mede te deelen?
A. Deze zaak staat in verband met het loon van den werkman. Ik behoor niet tot hen, die de quaestie theoretisch beschouwen en utopieën maken; ik houd het oog op het belang en de welvaart der gezinnen. Liever zou ik de kinderen op nog later leeftijd aannemen, maar dit gaat niet. Ik heb den leeftijd op 13 jaren gesteld om twee redenen. Vooreerst was het bij het in werking komen der wet van 1874, die goede wet, moeilijk den juisten ouderdom der kinderen te weten, en dikwijls werd ik daaromtrent bedrogen; dus bepaalde ik om zeker te zijn den leeftijd op 13 jaren. Er kwamen bijv. twee meisjes bij mij, de een zeide Katharina, de andere Maria te heeten; echter verwisselden zij hare namen, en de boekjes waren veranderd, er was in uitgekrabd. Om zekerheid te bekomen zond ik die boekjes naar het stadhuis terug.
De tweede reden is, dat de jongens en meisjes van het 12de tot het 13de jaar nogal groote vorderingen maken in het leeren. Te dier gelegenheid is bij ons aangenomen dat ieder kind een examentje moet afleggen, af te nemen door mij of een der fabriek-ingenieurs, in lezen, schrijven en de vier hoofdregels. Dien maatregel heb ik sedert ongeveer acht jaar genomen, en zoodoende heb ik tegenwoordig geen kind meer, dat lezen, schrijven noch rekenen kan.
Een zeker getal hapert met het ‘deelen’; dan worden zij in den regel toch aangenomen, doch moeten eene maand daarna opnieuw op het kantoor ondervraagd worden, of zij dan kunnen deelen. Gaat het dan nog niet, dan worden zij naar huis gezonden. Zoodoende ben ik zeker, dat al mijne fabriekskinderen, lezen, schrijven en rekenen machtig zijn. Zij vergeten het wel een weinig, het lezen minder omdat zij hun kerkboek hebben, maar het rekenen wel. Nadat zij een zekeren tijd aan kleinere werkzaamheden bezig zijn geweest, worden zij overgeplaatst naar eene andere zaal en bij andere bezigheden, want het manipuleeren van papier moet van jongs af aan geleerd worden. Dan wordt een tweede examen gedaan, de bekwamen worden gepromoveerd en de verdiensten komen van 45 op 55 à 60 cents, ook altijd per stuk. Vóór de 16 jaar gebeurt dit zelden. Laten wij aannemen, dat zij gemiddeld drie jaar in de eerste periode blijven. Maar de een wordt wat spoediger gepromoveerd dan de ander. Om opzichteres te worden, moet een derde examen met goed gevolg zijn afgelegd. Ik heb nu een drietal als opzichteres.
8303. V. Wat verdienen die?
A. Een gulden, een gulden twintig. De salarissen, die ik als gemiddeld heb opgegeven, gelden niet de chefs de brigade en de opzichteressen, en die verkeeren zeker niet in een toestand, dat zij gebrek lijden; zij hebben dan goed te eten en te drinken.
8304. V. Gij hecht er zeer aan, zooals blijkt uit de goede maatregelen, die in dit opzicht door u genomen zijn, dat de kinderen niet op de fabriek komen, tenzij zij, zooals men het noemt, behoorlijk onderlegd zijn?
A. Ja, ik wensch over dit punt nog het volgende te zeggen.
Aan elk kind, dat zich aanbiedt - sedert kort heb ik daaromtrent aanteekening gehouden, maar sedert lang heb ik in mijn geheugen dat punt nagegaan - vraag ik waar het heeft schoolgegaan, en hoe lang zij de school bezocht hebben, alsmede of zij soms reeds bij een ander gewerkt hebben.
Ik moet zeggen, dat het onderwijs in de stad bij de particulieren en bij de openbare scholen pari staat. Omtrent het middelbaar onderwijs, waarvan ik ook curator ben, is mijne ondervinding anders. Daarbij zijn de particuliere scho- | |
| |
len vooruit. Het spreekt echter vanzelf, dat dit onderwijs niet voor den geringen stand is.
Wij hebben vele scholen. Wij hebben bij ons betalende en niet-betalende scholen.
Het betaalde particuliere onderwijs heb ik nogal goed bevonden want de hoogste punten op de hoogere burgerschool werden behaald door hen, die uit die particuliere scholen kwanen.
Maar wat het lager onderwijs betreft, kan ik niets zeggen. Ik geloof dat daarbij het particuliere en het openbare onderwijs pari staat. In de particuliere scholen heeft hier en daar wel wat gehaperd, maar ik heb hen die het aanging dat doen weten. Overigens zal ik, begrijpt gij, over dit punt niet veel spreken.
8305. V. Gij hebt met de feiten bewezen, dat gij overtuigd zijt dat kinderen niet voor hun 13de jaar behooren aangenomen te worden.
A. Mag ik daar iets bijvoegen? Bij ons, wij zijn meest Katholiek, doen de kinderen de eerste communie tusschen 11 en 12 jaar. Van 12 tot 13 is de beste, krachtigste leeftijd om te leeren. Vóór dien tijd zijn het nog maar kinderen. Van 12-13 wordt op alle scholen goed geleerd; dan loopen zij niet meer voor evenveel op straat, dan zijn het jongens en meisjes geworden.
8306. V. En nu de conclusie? Moet ik uit alles wat gij hebt medegedeeld, niet deze gevolgtrekking maken, dat u het wenschelijk zoudt vinden voor het opkomend geslacht, als datgene, wat gij uit vrijen wil in uwe eigene zaak doet, bij wet werd gemaakt tot een algemeenen regel, met andere woorden, dat de term van 12 jaar van de wet van 1874 eene verhooging onderging?
A. Voor onze industrie zeer zeker, maar, zooals ik daar zooeyen opmerkte, ik ben geen utopist, geen philantroop, geen moralist. Er zijn misschien industrieën, die kinderen van jeugdiger leeftijd noodig hebben, om het vak te kunnen leeren. Voor onze industrie zou de leertijd wel tot boven 13 jaar kunnen duren, maar zeker niet boven de 14. Ik heb geaarzeld welk cijfer ik zou moeten opgeven. In den beginne wenschte ik 14 jaar te stellen, maar toen ik het budget van den werkman had opgemaakt, ben ik tot den 13jarigen leeftijd gekomen. Ik zal u zoo aanstonds mededeelen, wat de werkman noodig heeft om te leven.
8307. V. Dit hangt zoozeer samen met het punt, waarmede wij juist bezig zijn, dat ik u nu wel zou willen vragen om thans reeds mede te deelen wat gij over dat budget van den werkman genoteerd hebt, en hetgeen in verband met ons onderwerp in deze Enquête toch wel eene plaats mag vinden.
A. En te gelijk den vrouwenarbeid dan?
8308. V. Natuurlijk. Vrouwenarbeid is een inkomst op dat budget.
A. Ik had mij voorgesteld eerst den vrouwen- en dan den kinderarbeid te bespreken. Volgens mij kunnen noch mogen wettelijke bepalingen tegen den vrouwenarbeid worden gemaakt, omdat inderdaad het huisgezin van den werkman de opbrengst niet kan missen en volgens mij de vrijheid, die het recht van beschikking over den eigen arbeid moet verzekeren, de basis is van de geheele vrijheid en de begrippen omtrent den eigendom. Als iets mij toebehoort, dan is het wel mijn werk, en als iets kan rechtvaardigen dat eene zaak mij toebehoort, dan is het wel dat ik haar verdiend heb door mijn werken. De vrouw moet gerangschikt worden onder de personen, die over zich zelf mogen beschikken, wanneer zij meerderjarig zijn.
Zooals ik zeide, kan in de eerste plaats het gezin niet bestaan, zonder de opbrengst van den vrouwelijken arbeid, en in de tweede plaats kan de industrie niet bestaan.
Ik zou tal van voorbeelden kunnen aanhalen, waardoor de vrouw, en de vrouw alleen, door haar werk het bestaan van het geheele huisgezin verzekert. Ik geloof niet dat iemand den moed zou hebben om aan eene vrouw, wier man een dronkaard of werkelooze is, en die het brood voor het geheele gezin verdient, te zeggen: gij zult minder of in het geheel niet meer werken.
Een eerste vereischte om gezond te blijven is natuurlijk dat men genoegzaam eten heeft, en wanneer men nu het werken van de vrouw verbiedt, dan zal het huisgezin in den regel niet het noodige voedsel hebben.
| |
| |
Ik heb het vertrouwen gekregen van eenige werklieden, en hen verzocht om over geruimen tijd eene begrooting op te maken van hetgeen zij noodig hebben om te leven.
Ik heb dat uit verschillende oogpunten gedaan. Er waren eenige werklieden, die verhooging kwamen vragen, omdat zij niet konden rondkomen; ik kon dit natuurlijk niet doen. Ik heb toen het budget genomen van een man, die tot den middelstand behoort, dit wil zeggen, van een man, die drie kinderen en eene vrouw heeft, welke laatste niet werkt, een man die een gemiddeld salaris bij ons verdient. Ik heb hem gevraagd, of bij rond kon komen of niet. Die man had het ongeluk, twee boekjes te bezitten, waardoor hij niet met geld naar de winkels behoefde te gaan Die boekjes zijn het groote ongeluk van de werklieden, vooral in Maastricht.
8309. V. Wat bedoelt gij met het ongeluk van twee boekjes?
A. Een voor etenswaren, en het ander voor kleederen. Die man nu was vroeger militair, en huwde dadelijk nadat hij uit dienst trad. Hij heeft nu drie kinderen, een van 1½ jaar. de twee anderen beneden de 10 jaar. In de eerste acht jaren van het huwelijk is dit het moeilijkste, zwaarste punt voor de werklieden.
Die werkman was, toen hij huwde, begonnen met een schuld te maken van f 85. Hoewel hij die schuld langzamerhand afbetaalde, moest hij toch in handen van zijn leveranciers vallen. Bovendien is die schuld slechts zoo langzaam verminderd, dat zij tegenwoordig nog f 39 bedraagt. Uit die opsomming, waarbij ik niet tot grondslag nam wat hij werkelijk ontvangen had, maar wat hij voor goed voedsel en behoorlijke kleeding had moeten hebben, vergeleken met andere opgaven, zooals de begrooting van het weeshuis, verkreeg ik eindelijk eene berekening wat bedoelde werkman behoorlijk gevoed en gekleed, per maand uitgeeft. Dit is, naar mij bleek, f 3 voor logies en evenveel voor kleeding. Dat dit zoo juist met guldens uitkomt, is natuurlijk een gevolg hiervan, dat ik het middeleijfer genomen heb. Voor vuur en licht f 1,80, voor etenswaren f 24,50; voor diversen heb ik een vraagteeken gesteld; totaal f 32,30. Dat was wat hij dan verteerde. Ik heb de verdiensten van dien werkman, die sedert jaren bij ons is, 9 maanden lang opgeteekend en wist dat hij maar f 31,60 verdiend had. Hij moest dus 70 cents achteruit zijn gegaan. Dit kwam mij vreemd voor, en ik zeide hem: gij hebt mij bedrogen, want dat kan niet, des te meer daar de diversen niet aangeteekend zijn. Toen kwam het uit, dat zijne vrouw, hoewel zij niet werkte, f 5 per maand verdiende door het houden van kinderen van arbeiders-familiën. Als eene vrouw bij ons komt werken, geeft zij het kind bij een ander te bewaren en komt het later terughalen. Op den leeftijd van 4 jaren bestaat te Maastricht gelegenheid om de kinderen te bezorgen in eene bewaarschool, en dat gaat vrij goed; maar beneden de 4 jaren kan dat niet. Dat is een desideratum, en ik denk er aan - ik geloof ook wel dat het gaan zal - op de fabriek zelve eene
crèche te hebben, zoodat de kinderen bij de moeders kunnen blijven; want dat is geen bezwaar bij ons, zij werken allen op stuk, en kunnen dus op haar kind passen en te gelijk werken. Maar daarin ligt de groote knoop voor kinderen, dat er voor die van 1 tot 4 jaar geen bewaarscholen of crèches bestaan.
In crêches mist men de moederlijke liefde, zoodat de moeders hunne kinderen liever in een ander gezin afgeven. Dit is dus beter, ofschoon ik er ook niet mede tevreden ben.
Het budget van dien werkman was gemiddeld f 32,30 en hij verdiende slechts f 31,60. Die man had het nog zoo kwaad niet, want hij staat op het punt van promotie te krijgen. Ik heb hem laten beloven, dat hij geen schuldboekjes meer zou hebben en alles zou worden vereffend, want wat hij bij de leveranciers gaat halen, betaalt hij ongetwijfeld 20 en 30 pet. duurder dan wij. Ik neem dezen werkman tot type, omdat hij een goed werkman is en het huisgezin slechts 23,8 cent per dag verteert.
Ik heb gesteld, dat 5 personen van het gezin gelijkstaan met 4½, omdat een kind van 1½ jaar geen volwassen persoon is en dus niet zooveel aan voeding en kleeding kost. Een door mij
| |
| |
opgemaakte statistiek omtrent de bevolking der fabriek en de gezinnen met de kinderen wijst dat cijfer van 4½ aan. Dus 23,8 cent per hoofd en per dag.
De man, als type genomen, moest eigenlijk f 44,56 verdienen, bij goed honorarium, goede huisvesting en kleeding. Dit heb ik afgeleid uit eene vergelijking met de kosten van verpleging in het weeshuis. Mijn man bewoont, gelijk velen, slechts ééne kamer met zijn gansche gezin, voor f 3 per maand, een spotprijs. Eigenlijk behoorde hij te betalen den middelprijs van een huisje met meer dan twee kamers, dat is f 5,26; voor kleeding behoorde hij te hebben f 8,10, terwijl hij daarvoor slechts f 3 heeft.
De voeding. Als ik bereken wat alles kost, hetgeen hij noodig heeft, moet hij leven van f 29,40 per maand voor zich en zijne kinderen. Ingeval zijne vrouw bij ons meewerkte, had de man meer. Nu bereken ik nog niet, wat hij zoude verliezen indien hij in eene fabriek was, die nu en dan stilstond of ingeval hij ziek werd. Daarvoor moeten andere middelen bestaan. Die man had dus niet te verdienen en verkeerde in een gebrekkigen toestand. Het schijnt dus wel dat de vrouw moet medewerken om de kinderen behoorlijk te kunnen verzorgen.
8310 V. Of wel het schijnt, dat geen huishouden bij zoo gebrekkige bestaansmiddelen behoort te worden opgezet?
A. Dat is zoo.
Men zou ook kunnen beweren dat die man meer moest verdienen, maar wij staan hier voor een moeilijk punt: wij zijn industrieelen en geene philantropen.
Wij zullen nu de loonen moeten verminderen, omdat wij anders niet kunnen blijven bestaan. Wij hebben het heel moeilijk; wij staan tegenover eene geduchte concurrentie van den vreemde, die voor ons de grenzen heeft afgesloten. De concurrentie van Duitschland is onverdragelijk. Daar staat wel tegenover, dat alles beterkoop gekocht kan worden, maar wat geeft dat, zoo men zelfs het goedkoope niet betalen kan. En als wij het werk zouden moeten staken, dan zou het nog erger zijn. Ik zal er niet meer van zeggen, want de heeren zullen er meer van weten dan ik.
Omtrent de kosten van logies kan ik het volgende mededeelen
In 1875 kwam het denkbeeld op, om huizen voor den werkman te bouwen. De vestingen werden toen geslecht, en men meende dat men daardoor op voordeelige wijze grond zou kunnen bekomen. Ik werd met den heer Regout en andere heeren door den heer De Veer uitgenoodigd om eene maatschappij op te richten tot het stichten van arbeiderswoningen. De Staat was echter niet genereus tegenover ons. Hij kwam ons niet te hulp, en van het heele plan kwam niets
Later werd ik door twee priesters uitgenoodigd om eene andere maatschappij op te richten. De Staat werd geheel er buiten gelaten, en het geheele plan berustte op particuliere krachten. Dat ging beter; de huizen werden gebouwd. Er werd eene statistiek opgemaakt, waaruit bleek, dat van de 134 huishoudens 52 2/10 pct. slechts in ééne kamer logeerden.
Sedert zijn bij ons 133 arbeiderswoningen gebouwd, en ik heb eens nagegaan wat de gevolgen daarvan waren, zoo wat huurprijs als meer of minder ruime bewoning betreft, want uit een moreel en hygiënisch oogpunt beschouwd, kan het bewonen van eene kamer door een geheel gezin niet bevorderlijk zijn aan de zedelijkheid.
Uit het onderzoek is mij gebleken, dat de 304 huishoudens bestaan uit 1534 personen: dat daarvan 49 3/10 pct. woont in ééne kamer, 36 5/10 pct. in twee kamers en 14 1/10 pct. in een geheel huisje.
De huurwaarde van eene kamer is gemiddeld f 3,63; van twee kamers f 5,26 en van een huisje, of meer dan twee kamers f 7,09, alles per maand. Daaruit heb ik de conclusie getrokken, die ik zooeven mededeelde.
8311. V. Dat gebroken cijfer van f 5.26, hetwelk ik straks niet begreep vindt nu zijne verklaring.
A. In eene kamer betaalt ieder persoon slechts f 0,028 per dag. De con clusie, die ik daaruit trek, is, dat, niettegenstaande de woningen in onze stad vermeerderd zijn, wij hadden 52 2/10 pct. die in ééne kamer wonen en nu 49 3/10 pct. De toestand van hen, die in een
| |
| |
huisje wonen, is wat beter geworden, de huisjes zijn wat goedkooper geworden. Vroeger was de huur gemiddeld f 7,75 per maand, tegenwoordig f 7,09, dus is het meer onder het bereik van den werkman gekomen. Ik geef u echter te denken, hoe de moraliteit en de gezondheid in gezinnen moet zijn, die maar de beschikking hebben over ééne kamer. Volgens eene opgave, die in mijn bezit is, zijn er huishoudens die met 8 of 10 personen in één kamer logeeren, waar dus gekookt wordt en alles gedaan. Ik zeg dan ook, dat wanneer de kinderen den leeftijd hebben bereikt om te komen werken, het voor hen veel gezonder is, wanneer zij, ik zeg niet in onze paleizen, maar in onze lokalen komen, in plaats van te blijven in eene kamer waar eigenlijk geen huishouden bestaat; immers men kan niet zeggen dat er een huishouden bestaat, wanneer men met 5, 6 kinderen in één kamer leeft, waar gekookt wordt, enz.
Ik had dit een en ander opgemaakt, omdat ik meende dat het nu juist de gelegenheid was om de heeren eens te wijzen op deze toestanden in Maastricht.
8312. V. U hebt ons daar genoegen mede gedaan, en wij hebben u met veel belangstelling aangehoord; hoewel het nu niet precies binnen den kring der enquête te huis behoort, hebben wij u laten doorspreken, omdat uwe mededeelingen zoo belangwekkend waren.
Hebt u soms nog een of ander dat in verband daarmede staat?
A. Ja, ik heb eenige aanteekeningen over de intellectueele ontwikkeling, maar dat komt minder hier te pas. Wel echter het volgende. Toen ik in Maastricht kwam, waren er zeer vele vreemden aan de fabriek verbonden, maar tegenwoordig wordt de geheele fabriek door Maastrichtenaars gedreven en hebben wij maar twee vreemden, waaronder een invalieden chef-werktuigkundige. In den tijd echter heeft de papierfabriek gepericliteerd en wij hebben natuurlijk hulp moeten zoeken bij vreemden. Onder de omstandigheden, die toen heerschten, hebben wij het werk te Maastricht kunnen uitvoeren, hetgeen thans niet meer zou kunnen.
8313. V. Thans zullen wij eens de werkzaamheden in uw fabriek nagaan, waartoe wij altijd maar niet gekomen zijn. Uwe grondstoffen zijn lompen, die gij inslaat?
A. Wij hebben als grondstoffen: lompen, stroo en hout, welke elk eene afzonderlijke bewerking ondergaan in verschillende lokalen.
8314. V. Wij zullen beginnen met de lompen. Van waar betrekt gij uw lompen?
A. Voor 9/10 uit Nederland, sedert een tiental jaren ook een weinig uit Luik.
8315. V. Gij vindt dus in ons eigen land grondstof genoeg, niettegenstaande den vrijen uitvoer?
A. Zeker. Maar lompen zijn tegenwoordig niet meer zoo belangrijk voor ons als vroeger. Zij zijn niet meer de uitsluitende grondstof, wij hebben nu ook hout en stroo. Om echter op de lompen terug te komen. Die worden bij aankomst aan de fabriek in magazijnen opgestapeld en dan uitgegeven om te worden gesorteerd.
Dat sorteeren geschiedt in twee zalen, uitsluitend door vrouwen. De juiste afmetingen der zalen kan ik nu niet uit mijn hoofd opgeven, doch zij zijn zeer ruim. Er werken daarin een 75, 80, 90 vrouwen.
Zij werken allen op stuk en hebben een boekje. De prijs wordt geregeld naar de qualiteit der lompen en dus naar de moeilijkheid van het sorteeren.
Wanneer zij een zeker getal kilo's gesorteerd hebben, gaan zij met haar korf naar de bascule, waar het gewicht in haar boekje, vervolgens in een duplicaatboekje en eindelijk in het grootboek opgeteekend wordt.
Den 15den dag komen zij om het geld. Zij werken altijd 2 aan 2 voor gezamenlijke rekening, waartoe zij echter niet gedwongen zijn, terwijl zij zelf haar compagnon kunnen kiezen. Dit geschiedt enkel ter vereenvoudiging in de administratie.
Ik heb mij de moeite gegeven om alle werklieden te ondervragen en uit de daardoor verkregen statistiek is mij gebleken, dat meestal meer dan één persoon uit hetzelfde gezin bij mij werkzaam is.
Het sorteeren gebeurt in twee groote zalen. Wat de gezondheid der lompen- | |
| |
sorteersters betreft, zal ik het een en ander mededeelen, want ik onderstelde dat ik er over zou worden ondervraagd.
De gezondheidstoestand volgens mij - maar ik ben eenigszins partij in de zaak - is goed. Om dat te bewijzen, heb ik eene statistiek van de sterfgevallen en de ziekten opgemaakt. De statistiek der stergevallen loopt over de periodes van 1875 tot 1882 en van 1882 tot 1887. In de eerste periode bedroegen de sterfgevallen 12½ op de 1000 in het jaar, in de tweede 10 op de 1000 in het jaar. De ziekten heb ik slechts laten aanteekenen over de tweede periode. Daarop komen voor (ik heb geene getuigenissen van doctoren, maar het is van algemeene bekendheid): borstziekte, overgedragen koude, rugtering, typhus, verzwering, ouderdom.
8316. V. Geen pokken?
A. Neen.
Ik ben met deze statistiek eerst begonnen toen ik in polemiek ben gekomen met de heeren van het geneeskundig Staatstoezicht. Ik heb toen daarover eene brochure geschreven.
Wat de ziekten betreft, die zijn niet altijd juist te bepalen. De vrouwen mogen niet achterblijven, of ze moeten reden geven voor hun wegblijven. Zij geven dan op ziekte, maar dit is niet altijd na te gaan. Toch trachten wij dit te doen, en daardoor hebben wij kunnen constateeren dat iedere lompensorteerster 5 23/100 dag per jaar ziek is. Of dit cijfer gunstig is, durf ik niet bepaald verzekeren. Ik heb het oordeel van den heer Wintgens er over gevraagd, die zich nog niet geheel heeft uitgedrukt, maar die toch in het algemeen het cijfer niet ongunstig noemde.
8317. V. Het bezoek van den heer Wintgens in uwe fabriek dagteekent van den laatsten tijd?
A. Ja.
De tijd der zwangerschap is daaronder niet begrepen. In dien staat kunnen de vrouwen naar welgevallen wegblijven, maar zij blijven ingeschreven als tot de fabriek behoorende. Bij hare terugkomst bekleeden zij weder haren vroegeren post.
De heer Wintgens heeft gevraagd, hoelang die vrouwen in den regel afwezig blijven, waarop ik heb geantwoord: gemiddeld 33,7 dag. Ook vroeg die heer mij of vaak miskraam voorkomt en ik heb gezegd: in de laatste 4 jaren 5 van 57 gehuwde vrouwen. Daaronder zijn niet begrepen de miskramen van meisjes; zoodra aan deze iets wordt bespeurd van dien aard, worden zij van de fabriek verwijderd en mogen niet meer terugkomen. Dit werkt goed als voorbeeld; ook daaromtrent heb ik eene statistiek opgemaakt. Die statistiek is zoo gunstig niet, hoewel de zedelijkheid vrij goed is. Bij ons zijn vrouwen en meisjes geheel en al in afzonderlijke lokalen, zoodat daar niet kan voorkomen wat anders zoude kunnen gebeuren. Ik heb in de 4 laatste jaren 19 meisjes van de fabriek moeten verwijderen. Van die 19 zijn er in het voorjaar 9 teruggekomen, gehuwd. Ongehuwd komen zij niet terug dan na een zekeren tijd. Die invloed is altijd goed, waar zooveel meisjes zijn; het heeft zijn voor en tegen. Het kwaad zit niet in de fabriek, maar in de herbergen, in danshuizen en koffiehuizen, die veel te lang openblijven. Daartegen is niets te doen.
Nu verder, wat het sorteeren der lompen betreft. De lompen die gesorteerd zijn worden op hoopen gelegd, tot zij in verbruik worden gegeven. In de zaal waar dit geschiedt, zijn geene mechanische werktuigen om te ventileeren. Ik ben daartegen. Ik weet niet of ik juist oordeel, maar ik beweer dat ruimte, zuivere lucht en zindelijkheid beter zijn dan een ventilatie, die stof opwekt en de verhitte werklieden door tocht koude doet vatten. Onze zalen zijn ongeveer 30 meter lang en 12 meter breed en voorzien van ijzeren kolommen. Daarin werken 40 vrouwen, zoodat iedere vrouw meer dan 10 M2 oppervlakte voor zich heeft. Zoodoende kan er niet veel stof ontstaan. Ik zal niet zeggen dat het altijd zoo op mijne fabriek geweest is, want vroeger heb ik weinig op deze punten gelet, maar sedert 1878 heb ik dat alles beter ingericht. Uit de door mij opgemaakte statistiek blijkt, dat de localiteit niet nadeelig voor de gezondheid is. Het is ruim en licht, zonder eenige stof. Men kan er zeer goed eten en drinken.
8318. V. Eten die vrouwen in de werkzalen?
A. Zij eten thuis, maar twee keeren
| |
| |
per dag hebben zij een kwartier of een half uur tijd, om een boterham met koffie te gebruiken. Eigenlijk drinken zij den geheelen dag door koffie.
8319. V. Worden op die zalen, buiten de vrouwen, ook aankomende meisjes aan het werk gehouden?
A. Ja, maar die aankomende meisjes zijn zoo heel jong niet. De meisjes, die op deze zalen werken, zijn ten minste 15 of 16 jaar oud. De meisjes van 13 jaren, die bij ons aankomen, laat ik bladen papier inleggen.
Als wij dan behoefte krijgen aan kinderen, omdat het werkvolk vermindert, dan vragen wij aan de moeders of zij ook een kind in de familie hebben dat leeren wil, en zoo ja, den brengt zij dat mede en leert het, in den regel onder haar toezicht.
Den leeftijd dier kinderen kan ik niet bepalen. Zij moeten echter een jaar of 13-14 zijn, maar ook weder niet te oud, want dan zouden zij het werk niet zoo goed kunnen leeren.
8320. V. Dat alles betreft nu het sorteeren van lompen?
A. Ja, en het snijden.
8321. V. Die lompensorteersters trekken altijd een eigen werkpak aan, niet waar?
A. Ja. Iedere vrouw is verplicht zich te begeven naar een aparte kamer, waar een kastje voor haar is met een nommer, waarin zich de kleederen bevinden die zij moet aantrekken, nadat zij zich eerst heeft ontkleed. Bij het naar huis gaan, begeven zij zich groepsgewijze weder naar dezelfde kamer, want zij is niet groot genoeg om in eens 80 vrouwen te bevatten, en daar verkleeden zij zich dan onder toezicht van eene opzichtster.
Dit heeft een dubbel doel: bevordering van zuiverheid en opwekking tot netheid. Vroeger hielden zij die vuile kleederen aan het lijf, er was geen amour propre, zooals in andere afdeelingen wel het geval is, waar het meer ‘dames’ zijn. Dat zoek ik er in te krijgen. Ik zorg dat de menschen niet met stof in huis komen, want er wordt toch altijd wel een beetje stof ontwikkeld, en dit zou niet goed zijn.
8322 V. Vindt gij bij die maatregelen goeden wil en medewerking?
A. Ik heb geen slechten wil ondervonden in de geheele fabriek, wat ik ook gedaan heb.
8323. V. Ik doe deze vraag, omdat er andere industrieelen zijn, die zeggen dat het werkvolk van dien aard is, dat al begint men iets in hun belang, zij toch ongenegen zijn er gebruik van te maken en er niets van willen weten. Dat is dus uwe ondervinding niet?
A. Behalve één zaak, die echter van minder belang was. Tegen het stof had ik haar, ik zal niet zeggen een muilband, maar een respirator willen geven, maar dien hebben zij weldra weggeworpen; zij vinden dien hinderlijk en ongezond, zij ademden liever de vrije lucht in. Bovendien beletten de respirators het zingen en praten! Ik heb ook ondervonden, dat de werking niet goed was, omdat de menschen geen versche lucht inademden. Overigens heb ik in mijne fabriek altijd medewerking gevonden.
8324. V. Dat betreft dus alles de lompen?
A. Er is eene machine om de stof uit de lompen te halen. Dr. Wintgens zal daarover wel gesproken hebben, dat noemt men een duivel. Dat is voorzien van een ventilator. Wanneer u wordt gezegd, dat er geen bestaat, dan doelt dit op de kamer waar gesorteerd wordt en waar ik hem niet gaarne zou hebben. In de tweede kamer, waar het stuift, is er wel een. De machine is geheel dicht en de ventilator trekt de stof naar een aparte kamer die gesloten is. Dit bestaat niet in alle fabrieken, daarom druk ik er op dat die inrichting zeer goed werkt, en de gevolgen er van zeer goed zijn.
8325. V. Wat zeide u daar van de tweede zaal, waar het wel stuift? Leg ons dat eens uit.
A. Wij hebben een sorteerkamer, daar is geen ventilator, maar in de tweede kamer, waar het goed geduiveld moet worden en veel stof zou worden opgejaagd, komt de stof niet in de zaal. De bewerking zelve van het duivelen geschiedt in een gesloten kast en de ventilator zuigt de stof op naar eene aparte kamer.
8326. V. Wilt gij soms nog iets zeggen à propos van de pokken-polemiek? Gij greept daar zoo naar eene brochure.
| |
| |
A. Ik zou veel kunnen zeggen over epidemieën in het algemeen. Volgens mijne innige overtuiging en die van alle fabrikanten, bestaat er geen epidemie in de papier-fabrieken. Wel komen er gevallen voor als overal, maar geen epidemieën Gij zoudt daarover misschien een onpartijdig oordeel kunnen hooren van een opzichter, die jarenlang het toezicht over de lompen heeft gehad, en dien ik bedankt heb.
De reden, waarom ik hem bedankt heb, is, dat hij een begrafenisfonds had opgericht, waarin de werkvrouwen, hoewel zij volkomen vrij waren, toch door hem moreel gedwongen werden zich te doen inschrijven. Ik heb hem de keuze gelaten tusschen de fabriek en zijn fonds, en daar hij met het laatste meer verdiende, is hij weggegaan.
Gedurende den tijd, dat ik aan de fabriek verbonden ben, heeft er geene epidemie geheerscht. Toen de cholera in ons land heerschte, is er geen enkel sterfgeval voorgekomen onder de lompenvrouwen, en wel onder de mannen, die zich met chlooren bezig hielden Een bewijs, dat de chloor niet afdoende is als voorbehoedmiddel.
Tijdens de pokken-epidemie zijn er 3 gevallen op de fabriek voorgekomen, waarvan één met doodelijken afloop; dit is zoolang ik op de fabriek ben, het eenige geval. Tijdens de pokken-epidemie heb ik met den heer Ruysch over de zaak gesproken en toen een statistiek opgemaakt van de pokkengevallen in Nederland, in Limburg en in Maastricht. Van het geheele land werden in Limburg de meeste lompen behandeld en in die provincie weder het meest in Maastricht. En nu was het aantal sterfgevallen in het geheele land 206, in Limburg 66 en in Maastricht 2 per 1000 inwoners. Ik maakte daaruit de gevolgtrekking - wellicht niet geheel juist - dat het getal pokkengevallen in omgekeerde evenredigheid staat tot de behandeling van lompen. Onze ondervinding als industrieel is in dat opzicht even goed als die van doctoren, die veranderen ook wel eens; nu eens behandelen zij de ziekte met koude en dan weder met warmte. Onze ondervinding heeft ons geleerd - en dit is niet weg te cijferen - dat in onze fabrieken geen pokken-epidemie voorkomt, al wil ik de mogelijkheid niet geheel ontkennen, dat lompen kunnen aansteken. Dit is ook de ondervinding van buitenlandsche papierfabrikanten, hoewel in een congres wel eens het tegendeel is beweerd. Maar hier geldt: ‘C'est oeuvre d'un savant, non pas d'un praticien’.
8327. V. Dit dus wat de lompen betreft; wilt gij nu het stroo en hout behandelen?
A. Wat deze enquête betreft, zijn de grondstoffen hout en stroo eigenlijk van minder belang. Ik geloof dat de tijd der Commissie daarvoor werkelijk te kostbaar is.
8328. V. Goed, dan zullen wij het stroo en het hout laten rusten. Wanneer dus de lompen gesorteerd zijn, worden zij gekookt?
A. Juist. Zij worden door middel van een trechter in den ketel gedaan en dan met waterdamp, soda en kalk verscheidene uren gekookt, waarna zij geheel klaar zijn om gewasschen te worden. Over dit laatste, dat geheel machinaal geschiedt, valt verder niets bijzonders te zeggen.
8329. V. En als zij dan gewasschen zijn?
A. Dan worden zij gemalen en gebleekt.
8330. V. Ook machinaal?
A. Die lompen worden in kasten en bakken van de eene verdieping naar de andere afgelaten en dan onderworpen aan de werking van chloorgas en chloorkalk.
8331. V. Komen in die afdeeling misschien ziektegevallen voor, die opmerkelijk zijn?
A. Ik heb er wel ondervinding van, maar ik kan geen cijfers noemen, want dat is in de geheele opsomming begrepen. Ik moet erkennen, dat in vroeger tijd dat gas den werkman wel eens hinderde; maar wij hebben getracht hem meerdere ruimte te geven en de heeren, die de fabriek bezoeken, kunnen wel merken of er reuk is of niet. Er is tegenwoordig niets meer van dien aard
8332. V. Al het mogelijke is dus gedaan en met goed succes?
A. Er is veel verbetering in gebracht.
8333. V. Op het oogenblik is er dus
| |
| |
geen bedenkelijke kant meer aan verbonden?
A. Neen.
8334. V. En dan?
A. Dan wordt de stof opnieuw gemalen om het papier te vervaardigen. In al die handelwijzen is geen gevaar. Er komt enkel eene papiermachine bij, waar de stof in papier verandert.
8335. V. Alles dus machinaal?
A. Ja, en onder bewaking van mannen. Jongens worden opgeleid tot hoogere werkzaamheden. Wij hebben weinig jongens; slechts 7 en 16, dus te zamen 23 jongens.
8336. V. En dan?
A. Dan wordt het papier machinaal naar boven getrokken, gesorteerd, gevouwen, gefatsoeneerd en gewalst. Dit geschiedt onder toezicht van vrouwen en meisjes. Toch is het in de laatste jaren gebeurd, dat het papier machinaal wordt gekalanderd, onder toezicht van mannen. Dit gebeurt in hetzelfde lokaal, waar de machine-outil staat. Daarna wordt het papier gesorteerd door vrouwen en meisjes.
8337. V. Wordt het papier ook gesatineerd met hulp van vrouwen en meisjes?
A. Die verplaatsen de bladen. Het satineeren geschiedt machinaal. Een meisje schuift het papier tusschen twee zinken bladen en legt dit alles in eene machine. Daarin wordt het gesatineerd. De meisjes hebben alleen de bladen te verplaatsen en na te zien, maar dit is een zittend, licht werk.
8338. V. Geschiedt het pakken door mannen?
A. Ja.
8239. V. En het enveloppeeren?
A. Dat gebeurt door meisjes, zoo ook het linieeren, het filigraneeren en het fatsoeneeren van doosjes.
8340. V. En is daarmede dan de fabricage afgeloopen?
A. Ja.
8341. V. Wilt gij ons nu omtrent andere zaken uwe mededeelingen doen?
A. Omtrent brandgevaar zijn de noodige maatregelen genomen, maar die kunnen alleen op de plaats zelve beoordeeld worden.
De ziekenkas voor werklieden. Vroeger was er eene kas, waarin wij voor de eene helft en de werklieden voor de andere helft bijdroegen. Die kas was achteruit geraakt, en wij hebben eenige duizenden guldens moeten storten om daaraan te gemoet te komen. Die is nu opgehouden. Daarop heb ik de werklieden eene andere kas helpen oprichten, onder den titel: ‘Help u zelven’. Dien geest heb ik onder de werklieden willen brengen, opdat zij niet op den patroon maar op zich zelven zouden steunen. Van de kas maken 99/100 van de mannen en meisjes deel uit, met uitzondering van de lompenvrouwen. Die kas wordt gevoed door het inhouden van een deel van het weekgeld onder het toezicht der werklieden, die de boekjes houden. Ik ben eere-voorzitter. Elk jaar wordt er eene algemeene vergadering gehcuden, en worden 5 leden benoemd, die als commissaris fungeeren en onderzoeken of hot werkelijk een ziektegeval is of niet. Zij hebben ook de bevoegheid zich van de fabriek te verwijderen om dit te gaan onderzoeken.
Bovendien is er een ondersteuningskas. Dat gebeurt geheel vrij en buiten hun weten. Enkele malen heb ik in hun kas bijgestort, toen zij een weinig zwak begon te staan. Tegenwoordig staat zij weder zwak, omdat vele werklieden zich als ziek hadden opgegeven, waardoor te veel is uitbetaald. Sedert de nieuwe commissie benoemd is, gaat het beter en neemt de kas maandelijks toe.
Buiten die kas hebben wij in onze boeken een caisse de secours. Ik heb de bevoegdheid pensioenen toe te staan. Als er een ongeluk gebeurt, dan wordt de gekwetste verpleegd op onze kosten, en dan ontvangt de familie ¾ van het dagloon van den man die gewond is. Verwonding komt nogal eens voor. In de laatste tien jaren zijn drie gevallen van ernstige verwonding voorgekomen. Meestal bepalen de verwondingen zich tot de vingers.
In de laatste tien jaren zijn er drie groote ongelukken voorgekomen, als twee die een arm verloren hebben en een die overleden is. Zij die een arm verloren hebben, zijn nog in de fabriek werkzaam tegen hetzelfde salaris als vroeger Komen zij op zekeren leeftijd, dan heeft de raad van beheer mij toegestaan ze, zoo zij het verdienen, te
| |
| |
pensionneeren, of liever eene toelage te geven, want recht op pensioen hebben zij niet. Zoo zijn er op het oogenblik een tiental, die toelagen genieten voor een 20-jarigen en 25-jarigen diensttijd.
Vroeger waren ook de opzichters in de kas van de werklieden. Ik heb ze er in gebracht omdat zij beter geleerd hadden en dus de kas beter konden administreeren. Later ben ik daarvan echter teruggekomen. Worden de opzichters nu oud en ongeschikt voor het werk, dan krijgen zij het volle traktement als ondersteuning. Dat is reeds meermalen gebeurd. Zij worden door ons gepensionneerd, net als de werkman.
Dit is het eenige wat ik omtrent de kas der werklieden en het pensioenfonds kan mededeelen.
Ik heb de kas der werklieden ook nog veranderd uit een ander oogpunt.
Bij ons heeft men een gesticht, den Calvarieberg, en in het reglement daarvan staat, dat alle inkomsten van den werkman, die er verpleegd wordt, aan het gesticht vervallen. De kas moet dus in zulk een geval het geld aan het gesticht uitkeeren. Ik vroeg mij echter af, waarvan het gezin dan moest leven, en heb ons laten dagvaarden en niet betaald.
Wij zeggen: een ziekenkas bestaat er niet. Wat er is, krijgt het huisgezin, niet hij die in het gesticht wordt verpleegd.
Volgens mijne meening moest alles veranderd worden en behoorde er te zijn een soort van algemeene kas, ook voor verpleging en behandeling door een dokter.
Eigenlijk zou er meer gecentraliseerd en gehandeld moeten worden in den geest der trade-unions in Engeland, want een werkman, die nu bedankt wordt, verliest alle stortingen. Tegenwoordig echter is het moeielijk wat te doen, en ieder industrieel dient maar voor zijn eigen huisgezin te zorgen.
8342. V. Bij u worden zij nogal niet veel bedankt?
A. Zij worden bedankt als zij slecht oppassen.
8343. V. Maar dat komt bij u gelukkig nogal niet veel voor?
A. Neen.
8344. V. De moraal van de zaak is, als ik u wel begrepen heb, deze: dat, als u gevraagd werd: laat gij uw oude ouvriers aan de armen vervallen, gij zoudt zeggen: neen?
A. Als zij ten minste 20 jaar bij mij gewerkt hebben, dan worden zij niet armlastig.
8345. V. Ik doe deze vraag, omdat de toestand bij anderen anders is.
Die drie ongelukken, waarover gij gesproken hebt. speelde onvoorzichtigheid daar eene rol bij?
A. Mijn belang is om ja te zeggen, maar ik zal u de zaak vertellen, zooals zij gebeurd is. Gij zult er ook een werkman over hooren.
Een werkman, dat is het eerste geval, is met het overbrengen van papier uitgegleden en met zijn arm tusschen de pers gevallen. Dientengevolge is hij zijn arm kwijt geraakt.
Het tweede geval trof een meisje; de man, die bij het satineeren is, was even weg en had zijn horloge boven op de machine gelegd; het meisje is op de machine geklauterd, om te zien hoe laat het was; zij werd bij de kleederen gegrepen en heeft den arm verloren. Dat meisje is weder bij ons werkzaam; ik heb haar bij die gelegenheid een werk moeten geven, dat zij met ééne hand kon doen.
Van het derde geval weet ik niet veel te vertellen. Een man, die een groot aantal jaren al bij een machine geplaatst was, werd gevonden bij een overbrengingsas, waar geen doorgang was. Hij was gegrepen en rondgedraaid en werd dood gevonden. De man had daar echter niets te doen gehad, en ik heb later de as omkleed Dat kon nu hier, maar dat gaat overal niet. Behalve eenige kleine ongelukken, die den werkman niet onbekwaam maakten om te werken, zijn slechts deze drie ongelukken voorgekomen.
8346. V. Hebben die voorvallen u geen aanleiding gegeven om meer machinedeelen te omkleeden?
A. Natuurlijk, dat is het werk van iederen dag; elk jaar zijn wij daarin vooruitgegaan. De ondervinding leert wat men daarin kan doen - men weet vooruit niet hoever men daarmede kan gaan, maar het is plicht om zooveel mogelijk daaraan uitbreiding te geven.
| |
| |
8347. V. Wat leert u de ondervinding; wat houdt gij voor verstandiger, de machines zoover het zich laat doen, te bedekken, of de menschen den vijand te laten zien, om hen te wennen er voorzichtig mede te zijn?
A. De vraag is te algemeen. Het hangt er van af, of de menschen er moeten komen of niet. Men moet met de machine bekend raken; zij moet onderhouden worden, en dat mag men niet belemmeren, maar waar dit niet noodig is moet men zooveel mogelijk afsluiten.
8348. V. De generale vraag schijnt dan toch vatbaar voor dit uw gepreciseerde antwoord, dat waar het mogelijk is zonder schade voor een behoorlijk en goed onderhoud van de machine, het wenschelijk is de afsluiting te doen plaats hebben?
A. En dit gebeurt ook niet alleen zooveel mogelijk bij ons, maar ook in andere fabrieken.
8349. V. Hoe is het gesteld met de boeten in uwe fabriek?
A. Die worden willekeurig geheven. Dat is misschien niet juist, en het zou wellicht beter zijn dat in de fabriek een reglement daarvoor was opgeplakt, maar dit heeft ook zijne bezwaren, want alle gevallen zijn niet te voorzien. Gij zoudt omtrent de toepassing en de werking van die boeten den werkman zelf moeten hooren, maar de goede verstandhouding, die er heerscht, waarborgt tegen alle misbruik. De werklieden weten dat op het rooken in de fabriek eene boete gesteld is van dertig centen.
Zij weten allen dat bij telaat komen de deur is gesloten en een halven dag wordt afgetrokken. Van sommige zaken is hun het tarief bekend. In de boeten voor het verknoeien, slecht fabriceeren van papier, moedwillig of niet, is eene zekere speling gelaten. Als vaste stelregel heb ik echter aangenomen dat geen werkman de boete behoeft te betalen. Valt hem dit te zwaar of acht hij de boete onrechtvaardig, dan wordt hem 15 dagen tijd gelaten om elders werk te zoeken; de boete wordt hem dan niet afgetrokken. Hij is vrij om de boeten aan te nemen of niet.
8350. V. Laat gij het recht van boeten opleggen aan uwe ondergeschikten over, of houdt gij dit aan u?
A. De boete wordt voorgesteld òf door den opzichter òf direct opgelegd door ons. De boeten worden opgeschreven in het boekje en op het einde der quinzaine aan den ingenieur of aan mij overhandigd, die naar goedvinden daarover oordeelen. De eene opzichter is natuurlijk beter dan de andere, en daarom laat ik nooit het recht in handen om boeten op te leggen; zij kunnen ze alleen voorstellen.
8351. V. De heer Ruys van Beerenbroek: In het begin van uwe verklaringen hebt gij gesproken over het verlaten van de fabriek, waarbij gij den maatregel getroffen hebt om zooveel mogelijk mannen en vrouwen gescheiden te houden.
Bij het aangaan van de fabriek komen dus allen tegelijk?
A. Behalve degenen, die om 6 uren komen. Doch dit zijn allen mannen, namelijk machinisten en stokers.
8352. V. De vrouwen gaan van half twaalf tot één uur, de mannen van twaalf uren tot half twee naar huis om te eten behalve de mannen die aan de satineermachines werken en een half uur vroeger weggaan. Maar hoe gaat het des avonds? Verlaten dan de vrouwen niet een vijf minuten eerder de fabriek, want het zijn juist de avonduren, vooral in den winter, die in dat opzicht bedenkelijk zijn?
A. Zij verlaten gezamenlijk de fabriek, doch uwe opmerking is volkomen juist. Ik zal dan ook nazien hoe het met de werkuren te regelen is, dat de mannen des avonds wat langer blijven.
8353. V. Wij hebben gehoord, dat de arbeiders, die alleen over dag werken, 10 uren werkzaam zijn; maar nu hebben wij nog het arbeidend personeel, dat meer speciaal aan de machines verbonden is en dag en nacht doorwerkt, met dien verstande dat de machines loopen van Maandag-morgen tot Zondag-morgen 6 uren. Is dat altijd zoo geweest?
A. Neen.
8354. V. Hoe lang is het, dat gij Zondags niet meer laat werken?
A. Wij zijn begonnen met maar gedeeltelijk te werken, en daarna zijn wij overgegaan niet meer te werken. Dit kan 10 of 15 jaar geleden zijn, maar
| |
| |
ik zou het moeten opzoeken, want ik weet het niet uit het hoofd.
8355. V. Vindt ge daar eenig bezwaar in voor het fabrikaat? En is het u bekend op welke wijze het in het binnenen in het buitenland geschiedt?
A. Van 100 fabrieken op het Continent kan men aannemen, dat in 90 des Zondags gewerkt wordt. Wij, die met eenige anderen niet op Zondag werken, zijn uitzonderingen. Ik heb dat gedaan uit een moreel en uit een physiek oogpunt, ter wille van de gezondheid van den werkman, en ik heb er mij, wat de werkzaamheden aangaat, niet slecht bij bevonden.
Wij hebben daarvan natuurlijk nadeel, want het kapitaal brengt nu 1/7 minder op. Maar de fabriek wordt beter onderhouden. De werkman heeft meer lust om te werken door de gelegenheid tot ontspanning, die hem geschonken is. Maar in het buitenland - met uitzondering van Engeland - wordt in de papierfabrieken des Zondags gewerkt. Het is lastig de machines te doen ophouden, en het geeft geldelijk nadeel om de stoomketels weer aan den gang te moeten brengen.
8356. V. Maar gij getroost u die onkosten?
A. Ja, ik acht de rust noodig en zou iedereen aanraden die te geven.
8357. V. Dus wanneer Zondagswerk verboden werd, zoudt gij daarvan voor de papierindustrie geen nadeel verwachten?
A. Juist.
8358. V. Gij werkt met twee ploegen. Hoe wordt het werk verdeeld?
A. De man die deze week 6 dagen overdag gewerkt heeft, werkt in de volgende week zes nachten en omgekeerd.
8359. V. Dus die Zaterdag-avond 6 uur eindigt, begint weer het werk Maandag-avond 6 uur, en heeft dus 2 volle dagen rust?
A. Ja.
8360. V. Komt in uwe fabriek ook overwerk voor?
A. Ja, voor de mannen, niet voor de kinderen. Bij de lompensorteersters gebeurt het nooit, en bij de kinderen ook niet. Bij de mannen moet het wel geschieden; als er een ziek is, moeten 2 à 3 daarvoor inspringen en 18, soms 24 uren werken, wanneer althans de ziekte van langen duur is. Voor een enkelen dag doet men het echter gaarne.
Ten aanzien van de vrouwen, die het papier behandelen, zouden twee maatregelen te nemen zijn om het overwerk te beletten, maar dan zou ik er meer moeten aannemen en dan ook bedanken. Ik heb thans omtrent hen, die kunnen overwerken, zekeren regulateur, dezen laat ik 8 à 14 uren bezig om hen aan het werk te houden, waardoor ik niemand behoef weg te zenden.
8361. V. Zeidet gij niet, dat soms 24 uren achtereen wordt gewerkt?
A. Dit geschiedt meermalen; maar dat is eigenlijk geen werken, het is meer het houden van opzicht; het is geen slaafsche arbeid, geen dragen, enz., maar de machines moeten bediend worden.
8362. V. Dus hebben de werklieden in dat geval alleen toezicht te houden, maar geen zwaar werk te doen. Hoe dikwijls komt dat voor?
A. Alleen in geval van ziekte of plotselinge afwezigheid van werklieden.
8363. V. Komt het bij u wel voor, dat van den werkman 28 tot 30 uren onafgebroken arbeid wordt gevergd?
A. Neen. Bovendien is het overwerken vrijwillig. Geen werkman is verplicht 24 uren of meer achtereen te werken; maar hij doet het gaarne, omdat het geen slavenwerk is en hij dan meer verdient.
8364. De Voorzitter: Om alle misverstand te voorkomen, herhaal ik, dat het werken gedurende dien geducht langen tijd bij u alleen voorkomt in geval van het plotseling ontbreken van dezen of genen werkman in een afgepaste ploeg, maar nooit in gewone omstandigheden. Is dat niet zoo?
A. Juist.
8365. De heer Ruys van Beerenbroek: Wij hebben van u gehoord dat kinderen, die niet beneden de 13 jaar door u worden aangenomen een examen moeten afleggen. Dat zijn zoowel de meisjes als de jongens, maar waarschijnlijk meer de meisjes?
A. Er wordt geen onderscheid gemaakt.
8366. V. Maar daar het meisjespersoneel grooter is dan dat van de jongens,
| |
| |
slaat het toch meer op de meisjes. Daarbij hebt gij gezegd, en ik hecht zeer veel aan die verklaring van uwe zijde, want zij heeft veel waarde, omdat zij op de ondervinding gebaseerd is, - daarbij hebt gij gezegd, dat gij geen verschil hebt kunnen opmerken in de ontwikkeling van de kinderen, die van de openbare scholen kwamen, en van die, welke bijzondere scholen bezocht hadden?
A. Juist.
8367. V. Gij hebt kinderen van verschillende scholen op uwe fabriek?
A. Ja, ik wil er wel later een statistiek van overleggen. Maar men vergete niet, dat wij niet aannemen de kinderen van onvoldoende kennis; ik kan alleen oordeelen over die wat geleerd hebben.
8369. V. Onder het opzichterspersoneel zijn ook vrouwen. Wat geldt daarbij bij u als regel?
A. Als ik op de meisjeszalen vrouwelijke opzichters krijgen kan, neem ik geen mannelijke.
8370. V. Hebt gij nooit nadeelige gevolgen ondervonden van mannelijke opzichters over vrouwen?
A. Neen, maar ik vindt het natuurlijk dat vrouwen toezicht op vrouwen houden.
8371. V. Op uwe fabriek worden de arbeiders per 15 dagen betaald. Zou dit niet om de acht dagen kunnen geschieden?
A. Dat zou moeilijk gaan; het zou te veel werk geven.
8372. V. Maar zou het te doen zijn?
A. Ja. Wij hebben het zoo ingericht, omdat onze administratie de kosten berekent per 30 dagen. Onmogelijk is is het echter niet.
8373. V. Zijt gij van oordeel dat het beter voor den werkman zou zijn, als hij per 8 dagen zijn loon ontving?
A. De werkman beweert het, maar ik begrijp niet op welke gronden.
8374. V. En voegt hij hij dat verlangen niet den wensch om op een anderen dag betaald te worden? Zou de Vrijdag niet beter zijn dan de Zaterdag?
A. Neen, Zaterdags gaan zij naar de winkels.
8375. V. Bestaat de gewoonte dat het loon wel eens een week wordt ingehouden?
A. Neen, dat gebeurt nooit. 2 dagen na de quinzaine wordt er uitbetaald.
8376. V. Hoe werken de begrafenisfondsen, gunstig of niet?
A. Alles wat de arbeiders sparen is gewonnen. Wat gespaard is gaat niet weg aan sterken drank. Ik heb uitgerekend, dat zij weI wat veel betalen, maar het is toch altijd gewonnen.
8377. Gij zoudt misschien de voorkeur geven aan het beleggen van geld in de spaarbank?
A. Juist, dat zou veel beter zijn.
8378. V. Wij hebben bij u ook arbeiderswoningen gezien; dicht bij de fabriek; zijn die nog al gewild?
A. Nooit is er één vacant. Ik moet er bijvoegen, dat in geval van ziekte de helft betaald wordt van de huurwaarde, en ingeval van sterfgeval wordt er gedurende eene maand geen huur betaald. De huur bedraagt van 5 tot 7 gulden per maand. Zij hebben vrij water en een tuin.
8379. V. Hoeveel vertrekken zijn er in die huisjes?
A. Wij hebben 23 huisjes, en de vertrekken zijn in evenredigheid van de huur. Er zijn er met twee kamers beneden en drie kamers boven. De oudste werklieden hebben de voorkeur. Wij hebben er eigenlijk te weinig.
8380. V. Gij hebt met een enkel woord de concurrentie aangeraakt; ik zal daar nu niet verder op ingaan; maar ik wensch u toch te vragen of de concurrentie er oorzaak van is, dat de loonen van den werkman gedrukt zijn?
A. Natuurlijk, dat is mijn innige overtuiging.
8381. V. En belet die concurrentie u niet om meer verbeteringen, die u in het belang van den werkman zoudt wenschen, in te voeren?
A. Ja, mijne meening is te dien opzichte genoegzaam bekend. Ik heb eenige woorden dienaangaande aangehaald. Wij worden gedrukt door de concurrentie; ik zou echter geen bescherming willen, maar slechts reciprociteit.
8382. De heer Goeman Borgesius: Is aan het geld, dat door boeten bijeen komt, eene bijzondere bestemming gegeven?
A. Dat komt in het ziekenfonds.
8383. V. Met belangstelling heb ik straks gehoord wat gij hebt medegedeeld omtrent de arbeidersbudgetten. Gij
| |
| |
hebt het budget gegeven van een werkman, wiens vrouw niet medewerkte en daaruit de conclusie getrokken dat, indien de vrouw medewerkt, het voor het gezin veel gemakkelijker zou zijn om rond te komen. Maar u hebt ook nog meer arbeidersbudgetten bij u, ook van gezinnen waar de vrouw wel medewerkt; is het u niet opgevallen, wat ons in den loop van dit onderzoek meermalen is gebeurd, dat dikwijls, terwijl aan den eenen kant meer verdiend is, doordat man en vrouw beiden inbrengen, aan den anderen kant zooveel te meer wordt verwaarloosd? Netheid is altijd het goedkoopste, en is het u nu niet gebleken dat, terwijl de totaal-verdiensten grooter zijn, dit toch niet aan het gezin ten goede komt, doordat de man geen thuis meer vindt, enz.?
A. Neen, dat hangt van het getal kinderen af, dat er in de huisgezinnen is. Zijn er veel kinderen boven den leeftijd van 12, 13 jaren, dan kan de vrouw thuis blijven, maar de moeilijkste tijd is voor hen de eerste zes à zeven jaren van hun huwelijk; dan verdient geen van de kinderen iets, en moet de vrouw inspringen.
8384. V. Maar indien zij jonge kinderen hebben en op de fabriek werken, dan moeten zij die aan anderen te bewaren geven, waardoor toch een deel van het loon verloren gaat?
A. Ja, maar niet zooveel als zij verdienen.
8385. V. Maar door dat werken van de vrouw op de fabriek wordt hot in het huishouden ongezellig; de man vindt zijn eten niet op tijd gereed en hij loopt naar de kroeg?
A. Ik geloof niet dat dat werken van de vrouw op de fabriek zulk een invloed heeft. Wanneer men toch in aanmerking neemt dat geheele huisgezinnen in één kamertje wonen, dan zal dit geloof ik aan de gezelligheid niet zooveel afbreuk doen.
8386. V. Wij weten dat gij den toestand tracht te veranderen en uw best doet om ze twee kamertjes te doen krijgen. Indien dat gebeurt, zou de toestand dan beter en het verblijf van de vrouw in eigen huis meer noodig worden?
A. Natuurlijk.
8387. V. Dat gaat ook niet op eens; maar gij hebt dus niet die bezwaren van het werken van vrouwen op de fabriek ondervonden, die anderen zeggen dat werkelijk bestaan?
A. Volstrekt niet.
8388. De heer Beelaerts van Blokland: Gij hebt zooveel mogelijk de sexen gescheiden gehouden; heb ik u goed begrepen, dat een absolute scheiding onmogelijk is?
A. Dat is onmogelijk.
8389. V. Waarom?
A. Omdat ik niet alle werk, bij voorbeeld het satineeren van het papier, aan meisjes zou durven toevertrouwen. Dan heeft men bij voorbeeld het inpakken; het opnemen en dragen van pakken is, mijns inziens, geen vrouwenwerk. Bij het paklokaal werken ook wel meisjes, doch in een lokaal dat met eene deur van eerstgenoemd lokaal is afgescheiden.
8390. V. Een wettelijk verbod van scheiding zou dus niet mogelijk zijn?
A. Neen.
8391. V. Gij hebt medegedeeld dat het uw voornemen was om crêches in uwe fabriek op te richten.
A. Het project bestaat reeds lang, maar de zaak is nogal moeilijk.
8392. V. Uit een financieel oogpunt?
A. Dat niet. De moeilijkheid bestaat hierin om een goed, afzonderlijk lokaal te vinden, alsmede afzonderlijke personen, met het toezicht belast, dat voor zoo jeugdige kinderen nogal zorg vereischt. Het reglementeeren van eene dergelijke zaak is zeer lastig.
8393. V. Maar gij zoudt het anders wel wenschelijk achten?
A. Zeer zeker.
8394. V. Waarom?
A. Omdat de kinderen dan niet langer in kamertjes, waar een verpeste lucht heerscht, opgesloten behoefden te blijven, en bovendien natuurlijk in een gezonden dampkring goed voedsel zouden krijgen.
8395. V. Is het u tot dusver wel voorgekomen, dat moeders met hare zeer jeugdige kinderen op de fabriek komen?
A. Jawel, het gebeurt somtijds, dat moeders komen werken, en andere kinderen haar het jongste brengen om de borst te geven. Dit wordt natuurlijk toegelaten.
8396. V. Maar het bewaren in de fabriek niet?
| |
| |
A. Dat kunnen wij onmogelijk toestaan.
8397. V. Gij hebt medegedeeld, dat in den aanvang vreemde werklieden op uwe fabriek werkten, maar dat gij u thans bepaalt tot Maastrichtsch werkvolk. Wat is uw gevoelen omtrent het vreemde werkvolk?
A. Het vreemde werkvolk is ontrouw, heeft in den regel een verkeerden zin, wekt een slechten geest op en is veranderlijk.
8398. V. Was dat Belgisch of Duitsch werkvolk?
A. Wij hebben Belgisch, Duitsch en Fransch werkvolk gehad, maar dat is alles weg. Wij hebben nog één Franschman, ongeveer 70 jaren oud, die gepensionneerd wordt, en een eersten machinist, die uit Luik is. Ik heb ook bevonden dat de werkman in staat was dat te leeren wat hij vroeger niet kende, maar daar moet een zekere tijd voor zijn. Vroeger werd de werkman bij ons beschouwd als niet in staat tot die werkzaamheden, die noodig zijn in eene papierfabriek; maar dat hangt alles van zijne educatie af.
8399. V. Dus acht gij het werkvolk uit Maastricht beter?
A. Ik zou niet genoeg lof kunnen uitspreken over den geest van de arbeidende klasse te Maastricht.
8400. V. Vertel daar eens wat van.
A. Ik ben dagelijks in aanraking met den werkman en hoor wat hij wenscht en zegt. Ik vind bij hem medewerking in al wat gedaan wordt; hij is niet kwaad; men kan veel van hem verkrijgen met een goed woord. Men behoeft niet streng tegen hem te zijn. Ik ben wat driftig, maar zij weten dat dat na 10 minuten voorbij is, en dan komen zij mij weder lachend te gemoet. Ik kan niet anders zeggen, dan dat de Maastrichtsche werkman uitmuntend goed is, en ik kan als vreemdeling, als Luikenaar, daarover beter oordeelen dan iemand anders. De geest is in het algemeen goed.
8401. V. Werkt daartoe ook mede de invloed van de geestelijkheid op het werkvolk?
A. Dit is eene teedere zaak. Of het aan den invloed van de geestelijkheid of aan iets anders te wijten is, laat ik daar, maar de geest is goed. Het is niet te ontkennen, dat de geestelijkheid de moreele op oeding bevordert en dat dit voordeelig en beschavend werkt op den werkman. Er bestaan bij ons vereenigingen die congregaties heeten. Daaraan zijn spaarbanken verbonden, hetgeen ik afkeur, omdat ik niet gaarne zie dat de geestelijkheid zich bemoeit met geldelijke zaken. Maar de geestelijkheid heeft invloed op den werkman, en dit werkt ontegenzeggelijk ten goede.
8402. V. Merkt gij ook iets van socialistische vereenigingen?
A. Daarvan heb ik nooit iets bespeurd. De werkman staat nu individueel tegenover den patroon, en zoolang dit zoo blijft, zie ik van den kant der socialisten geen gevaar. Maar mocht dit komen, dan zou men in trade unions een tegenwicht vinden, gelijk in Engeland.
Dit acht ik het best om de werklieden van ons onafhankelijk te maken. Bij het betrachten van zijn plicht is het natuurlijk niet noodig, maar het kan voorkomen dat men dien niet goed begrijpt, dat men meer zijn eigen belang voorstaat.
8403. De heer Goeman Borgesius: Is het werkvolk te Maastricht genoeg ontwikkeld om zulke trade unions op te richten en in stand te houden?
A. Met onze medewerking wel, zonder die niet; de menschen hebben niet geleerd. Wij hebben moeten bijspringen om de zaak goed te regelen.
8404. V. In Holland heeft men ook trade unions beproefd, maar ze hebben zich meest opgelost in vereenigingen om te vergaderen, om te sparen en te deelen, zoodat ze over 't algemeen niet, gelijk in Engeland, veel doen om den bloei en de eer van het vak te bevorderen.
A. Daarvoor zijn onze lieden niet genoeg ontwikkeld.
8405. De heer Ruys van Beerenbroek: Regelt gij u bij de vaststelling van het loon naar vraag en aanbod?
A. Dat kan en mag niet; ik weet zeker dat ik tegenwoordig werkvolk in het algemeen 20 pct. beterkoop kan bekomen; maar het geval is, dat men gebrekkige werklieden krijgt en slechter werk, dat per slot van rekening niet deugt.
Wij hebben de macht om het salaris te verminderen, want er is door de bestaande crisis te veel werkvolk. Ik
| |
| |
heb het al vóór jaren kunnen doen en zal er misschien toe moeten overgaan wanneer de winst ophoudt.
8406. V. Uwe ondervinding heeft u dus geleerd, dat de theorie van vraag en aanbod door de practijk wordt weersproken?
A. Juist. In het belang van den werkman zou de macht van den Staat de nijverheid te hulp moeten komen.
8407. De Voorzitter: Wij hebben u met zeer groot genoegen aangehoord en danken u wel. Uw verhoor is afgeloopen.
Léon Lhoest. |
|