Apollo's nieuwe-jaers-gift. Deel 2(1753)–Anoniem Apollos Nieuwe-Jaers-Gift. Aen Het Bekoorlyke Hollandsche Jufferschap.– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 130] [p. 130] De huwlyks hater. 1. VRienden, als gy naar de oorzaak vraagt Van zoo lang alleen te leven, En niet aan een brave maagt Myn hart en hand te geven. Ik ben myn leven nog niet moe, En vraagt gy hoe? Ik zal u de oorzaak gaan verhalen Wat al zwaere hinderpaelen My weerhouden. luistert toe. 2. Eerstlyk zorgde ik dan gestaag, Dat om haar volmaekte leden, De een of de ander leide een laag, Om zyn minlust te besteeden, Aan dat zoet en lonkend ligt, Dat uit haar gezigt, My zoo minlyk toe kwam speelen; Dat ze een ander mee mogt deelen. My vooral geen Venus wigt! 3. Trouw ik eens een leelyk wyf, Die met pimpel paersse kaaken, En niet iets is tot geryf, [pagina 131] [p. 131] Nog geen min nog vuur kan maaken, Foei! daar is aen zulk een wyf, Geen tyd verdryf, Want myn lust tot vierig kussen, Zou dog haar gezigt uitblussen. My vooral geen leelyk wyf! 4. Trouw ik ook een schrandre geest, Zeer beleeft en wel in 't spreeken, En die in de boeken meest. Daegelyks haar hoofd gaat breeken, Zoo wil zy door haar verstand Hebben de overhand Zy wil, door haar aartig praaten, Dit te doen en dat te laeten, Meester zyn van d'Egtenband. 5. Trouw ik weer een slegte duif Die niet als van malle streeken Van haar kap en van haar kuif En van Kinder goet kan spreeken 't Is maar droefheid zonder eek, Al haar gepreek. Ik zou haar agten niet met allen Denken 't Is een halve malle. Had ik haar maar by de week. 6. Trouw ik eens een weelig wyf, Dat ik op haar goed kan leeven, En alleen ons jeugdig lyf, [pagina 132] [p. 132] Tot malkanders lust begeven. Nog en is de zaak niet goed, Ziet wat je doet. Zy zal in uw boezem prenten Dat je dan van haere renten Weeldrig leeft. Weg! wyven goed! 7. Trouw ik wederom een zoet Dochter, van een schralen borger, Zoo moet ik in tegenspoed Weezen een elendig zorger. Want wy beide even kaal Van rykdom schraal Zouden armlyk moeten leeven. Wat kan de egt dan vreugde geven. Daar men houd een sober maal. 8. En of het geluk al viel Dat de Hemel my wou geven Een geruste en zoete ziel Om daar meede in vreugd te leven. Nog en is de zaak niet wel Maar groot gekwel Voor uw kinders moet gy zorgen, Dag en avond, nagt en morgen, Tot gy krygt een rimplig vel. 9. En als de Egt geen Kinders geeft, Dan en is 'er geen genoegen, Want men gaarne vrugten heeft, [pagina 133] [p. 133] Van zyn zaejen en zyn ploegen, En dan hebt gy tot uw lot, Dat gy word bespot. 't Is gy deugd dan geen van beiden, Klappers tongen moet gy lyden Zou ik trouwen? 'k was wel zot. Vorige Volgende